Toen in 2001 de zogenoemde bevriezingslijsten ten tonele kwamen, leverde dit veel kritiek op. In verschillende zaken werd beslist dat de rechtsbescherming tekort schoot. Dit was ook de conclusie in vele artikelen en het Marty-rapport. Om de legitimiteit en de effectiviteit van de bevriezingsmaatregelen te vergroten werden de procedures tot plaatsing aangepast en de waarborgen verbeterd.
Dat Nederland het extra rechtsgevolg van automatische verbodenheid stelt, bij voorkoming op een van de lijsten, is haar goed recht en zelfs haar plicht. Op deze wijze krijgen de bevriezingsmaatregelen meer slagkracht in de strijd tegen het (inter)nationaal terrorisme.
Concluderend stel ik dat er vandaag de dag geen sprake is van onrechtmatige schending van mensenrechten door de per 1 februari 2007 ingegane wetswijziging.
Zoals bij alle anti-terreurmaatregelen is er spanning tussen het belang van effectieve bestrijding van terrorisme en bescherming van mensenrechten.
De preventieve bestrijding van terrorisme is hierbij op grond van de door het EHRM gedane uitspraken van de hoogste orde. De vrijheid van vereniging moet wijken in het geval dat een organisatie er dusdanig slechte bedoelingen op na houdt, dat daarmee rechten en vrijheden van anderen worden geschonden. Niemand is op grond van het EVRM gerechtigd de idealen en waarden van een democratische rechtsstaat te vernietigen.
Mensenrechten kunnen worden beperkt wanneer de beperking wettelijk is (‘prescribed by law’), voldoende toegankelijk (‘accessible’) en wanneer deze voldoende nauwkeurig is geformuleerd (‘foreseeable’). Aan al deze eisen is in de (inter)nationale rechtspraak voldaan.
Zo kan ook de vrijheid van vereniging, artikel 11 EVRM, op grond van het tweede lid van dat artikel worden beperkt, bijvoorbeeld om artikel 2 of 5 EVRM te kunnen garanderen. Er is hier geen sprake van schending, maar van beperking.
Terrorismebestrijding belangrijker is dan mensenrechten, er is namelijk pas sprake van een rechtsstaat (inclusief de gebondenheid aan mensenrechten), indien er sprake is van een staat. Veiligheid geldt in deze redenering als basisvoorwaarde. De staat prevaleert boven de rechtsstaat, dus veiligheid gaat boven mensenrechten.
Omdat kon worden overgegaan tot plaatsing op een van de lijsten op basis van geheim bewijsmateriaal van de nationale veiligheidsdiensten, kwam de legitimiteit ook ter discussie te staan. Dat dit bewijs materiaal niet openbaar wordt gemaakt heeft te maken met staatsveiligheid. Het EHRM erkent dat dit noodzakelijk kan zijn, maar dit betekent niet dat nationale instanties aan elke contrôle van de nationale rechters ontsnappen, als ze stellen dat de zaak met nationale veiligheid of met terrorisme te maken heeft.
Ook beperking van het tweede lid van artikel 6 EVRM is mogelijk. De bevriezingsmaatregelen kunnen plaatsvinden op grond van een redelijk vermoeden. Een verdenking was dus niet vereist. Dit riep vragen op in het kader van de onschuldpresumptie. Wanneer iemand als terrorist bestempeld werd en werd voorgedragen en geplaatst op een bevriezingslijst hoefde dit niet gerechtelijk te worden bewezen.
Vanwege de effecitiviteit van cordaat handelen, is het mogelijk om over te gaan tot plaatsing op grond van een redelijk vermoeden. Dit redelijke vermoeden komt voort uit een zorgvuldig onderzoek van een regering of veiligheidsinstelling. Het recht van ‘innocent until proven guilty’ moet wijken voor het recht op leven en het recht op vrijheid en veiligheid. Terrorisme vraagt om actief en preventief optreden.
Mocht er sprake zijn van onrechtmatige plaatsing, dan is hiervoor voldoende rechtsbescherming om van de lijst geschrapt te worden en in sommige gevallen is een schadevergoedingsactie mogelijk.
Om de rechtsbescherming, de legitimiteit en daarmee de effectiviteit van de regelingen te vergroten werden, op grond van de genoemde arresten, studies en rapporten, verbeteringen ingevoerd. De rechtsbescherming die een persoon of organisatie nu geniet voldoet aan de vereiste waarborgen.
Van eminent belang is dat de van rechtswege verboden organisatie, op welke lijst hij ook geplaatst wordt, toegang heeft tot de rechter en een rechtsbescherming heeft welke voldoen aan de eisen van het EVRM. Ondanks dat de de organisatie verboden is, kan deze in rechte blijven opkomen, hetzij tegen de plaatsing op een bevriezingslijst, hetzij tegen aanvullende sanctieregelingen naar aanleiding van die plaatsing.
Dat er een ‘effective remedy’ is is bewezen door te kijken naar bijvoorbeeld de inzet van de Zweedse regering, waardoor een op de lijst geplaatst persoon er weer vanaf is gehaald.
Daarnaast wordt er eens per zes maanden bekeken of plaatsing op de lijst nog steeds gerechtvaardigd is.
Met de komst van een bevriezingslijsten, waarbij wanneer een organisatie erop voorkomt de tegoeden (moeten) worden bevroren, leek een effectieve remedie te zijn gekomen. Het bevriezen van de tegoeden is echter niet voldoende om kwaadwillenden daarwerkelijk te stoppen. De nieuwe wetswijziging moet bijdragen aan de werking en effectiviteit van de bevriezingslijsten.
Volgens het EHRM heeft een lidstaat echter een zekere ‘margin of appreciation’, omdat de nationale autoriteiten over het algemeen in een betere positie verkeren om een inschatting te maken welke maatregelen passend zijn. Voor wat terrorismebestrijding betreft zal er een ruime beleidsvrijheid zijn, het terrorisme dient immers preventief bestreden te worden.
Het Straatsburgse Hof stelt dat het Verdrag een ‘living instrument’ is dat naar ‘present day conditions’ moet worden uitgelegd.
Ook al geldt er doorwerking van de VN- en EU-lijst, Nederland verliest geen grip op het eigen rechtsstelsel, juist doordat het mogelijk is voor nationale autoriteiten om hun beleid ten aanzien van het terrorisme te bepalen. Dat Nederland nog steeds regie heeft over het rechtsstelsel komt ook naar voren in het feit dat Nederland onlangs nog heeft geïntervenieerd op een EU- en VN-vergadering over een plaatsing op de lijst. Deze moet unaniem worden ingestemd, dus als een land echt tegen is, kan het besluiten niet mee te werken.
Dat Nederland wetgeving van een andere rechtsorde overneemt om dit doel te bewerkstelligen, wil niet zeggen dat daarmee de regie uit handen is gegeven. Dit draagt juist bij aan een veiligere wereld, door ons land geen thuishaven te laten zijn voor bijvoorbeeld terroristische rechtspersonen, maar een schakel in de keten van samenwerking in ‘the war on terrorism’.
Ook als gekeken wordt naar de landen om ons heen, wordt duidelijk dat bij ieder de aanpak van terrorisme verschilt in grondslagen en mogelijkheden. Dit duidt erop dat de regie voor een groot deel in eigen handen blijft.
De nieuwe wettelijke regeling omtrent het bij rechtswege verbieden van organisaties die handelen in strijd met de openbare orde biedt een uiteenlopend palet aan maatregelen. Deze maatregelen bevatten vrijheden, maar ook beperkingen.
Op 1 februari 2007 is de wetswijziging van kracht geworden, welke ziet op aanvulling van de Wet Conflictenrecht Corporaties (WCC), van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek en van het tweede lid van artikel 140 Wetboek van Strafrecht.
De aanleiding van het wetswijziging was de constatering dat het niet juist zou zijn dat organisaties waarvan wordt vastgesteld dat het vermogen bevroren moet worden omdat zij een bedreiging vormen voor de vrede en veiligheid, wel activiteiten in Nederland kunnen ontplooien.
Door de nieuwe regeling is het anti-terreurbeleid tevens consequenter geworden, omdat Nederlandse en buitenlandse rechtspersonen op gelijke voet behandeld worden. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen herkomst van personen of organisaties. Bij plaatsing op de bevriezingslijsten krijgen alle betrokkenen de van rechtswege verboden status en wordt deelneming strafbaar gesteld.
Aan de vraag of de schending van mensenrechten door de wetswijziging gerechtvaardigd is, wordt niet toegekomen, omdat zojuist al is vastgesteld dat er geen sprake is van schending, slechts van beperking van mensenrechten van de een, om die van de ander te kunnen garanderen.
Indien er in de maatschappij een fundamentele verandering plaatsvind, dienen de vrijheden, zoals het recht van vrijheid van vereniging, anders te kunnen worden geïnterpreteerd, om zo andere vrijheden, zoals het recht op leven, vrijheid en veiligheid, te kunnen garanderen.
De Nederlandse wetswijziging, welke juist extra waarborgen bevat tegen inbreuk op dit laatst genoemde grondrecht, dient in dit licht gezien te worden.
Er is daarom geen sprake van schending van mensenrechten door de per 1 februari 2007 geldende wetswijziging.
De van rechtswege verboden (terroristische) organi