Wolfgang Kraushaar, de historicus die het standaard werk over de Rote Armee Fraktion heeft geschreven, wijdde in 2005 een boek aan de mislukte aanslag op het Joodse Gemeenschapshuis in West Berlijn. In augustus 1912 werd aan de Fasanenstrasse 79 in Berlijn een synagoge ingewijd. Deze synagoge brandde in de nacht van 9 op 10 november 1938, tijdens de Kristallnacht, volledig uit. Het duurde tot 27 september 1959 eer er op de ruines van de oude synagoge een nieuw centrum herrees. Het joodse gemeenschapshuis moest gaan dienen als ontmoetingsplaats tussen joodse en niet joodse inwoners van Berlijn. Op 10 november 1969 werd in de garderobe van het gemeenschapshuis een niet ontplofte bom gevonden. De dag ervoor vond de 31ste herdenking van de progrom van 9 november 1938 plaats. Politiek, politie en pers namen de mislukte aanslag hoog op, zeker gezien het tijdstip en de locatie. Al snel wezen alle aanwijzingen in de richting van de Tupamaros West-Berlin (TW), maar ook in de richting van de geheime dienst. Kraushaar fileert in zijn boek de mislukte aanslag op zeer grondige wijze. Alles komt ter sprake, al het bewijsmateriaal, getuigenverklaringen, verhoren en analyses passeren de revue. Het boek eindigt met een poging te laten zien dat antisemitisme niemand vreemd is, ook niet vermeende antifascisten en links radicalen. Toch kan Kraushaar een aantal vragen niet beantwoorden die eigenlijk essentieel zijn voor het begrijpen van de aanslag. De eerste en meest in het oog lopende vraag is die naar de rol van Dieter Kunzelmann. De man die vanuit München naar West Berlijn komt en de leider is van menige radicale groep uit de jaren zestig. Zijn carrière loopt van de Zentralrats des umherschweifenden Haschrebellen tot de Kommune I, de woongemeenschap die ten grondslag lag aan de RAF. Na een reis naar Jordanië vestigt Kunzelmann zich in Berlijn en wordt de onbetwiste leider van de TW. De TW heeft een tiental aanslagen op zijn naam waaronder twee aanslagen op 12 december 1969 op het bureau van de luchtvaartmaatschappij el Al en een Amerikaanse club. De groep stichtte brand of plaatste explosieven. Kunzelmann is de ideoloog van de groep die aanslagen op joodse doelen in Duitsland als deel van de steun aan het Palestijnse volk en als imperialistische strijd omschrijft. Kunzelmann speelt echter ook de leider die probeert nergens te direct bij betrokken te zijn. Nieuwe leden van de Tupamaros wordt gebruikt om de explosieven te plaatsen. Annakatrin Bruhn is de vrouw die de brandbom in het el Al kantoor plaatst. Zij plaatst ook de bom in warenhuis KaDeWe en in het Paleis van Justitie tijdens het jaarlijkse juristenbal. Op 19 juli 1970 wordt Kunzelmann gearresteerd. Tijdens het proces tegen hem treedt Bruhn als kroongetuige op. Zij geeft aan dat het Kunzelmann’s idee was om de bom in de KaDeWe te plaatsen en dat hij haar vergezelde bij haar bezoek aan het juristenbal. In eerste instantie werd hij tot negen jaar en een maand veroordeeld. Zijn advocaat tekent succesvol beroep aan tegen de uitspraak. Bruhn’s verklaring is namelijk het enige bewijs dat het openbaar ministerie in handen heeft en, zo betoogt Hans-Christian Ströbele, de getuige heeft zelf deelgenomen aan de misdaden terwijl zij in het geheel niet bestraft is voor die deelname. Kunzelmann had er intussen al twee jaar en negen maanden voorarrest op zitten terwijl Bruhn geen dag in een politiecel doorbracht. Was Kunzelmann dan zo slim dat hij de politie keer op keer om de tuin wist te leiden? Kraushaar laat zien dat hoewel Kunzelmann ondergronds leefde en niet ingeschreven stond op een adres in West Berlijn, hij zijn vingerafdrukken middels pamfletten en uitspraken overal achterliet zeker zichtbaar voor een oplettende geheime dienst die in die tijd al volop actief was in West Duitsland. Wat precies de betrokkenheid van Kunzelmann was zal misschien nooit ontrafeld worden, maar één ding is zeker: de verharding van de acties in Duitsland werden mede ingegeven door hem. De jaren van de APO, de Haschrebelen en andere groeperingen werden gekenmerkt door verzet, radicaal verzet, maar zonder bommen. Na zijn reis naar Jordanië veranderde dit met eerst de Tupamaros en later de RAF en andere groeperingen.
De brug naar de RAF wordt ook gevormd door Albert Fichter. Zijn gezicht prijkt op een ‘opsporing verzocht’-poster van het Bundes Kriminal Amt uit de jaren zeventig. Fichter is in 1969 jong en onbezonnen. Het hoofdstuk waarin Kraushaar het interview met hem beschrijft is het mooiste van het boek. De openhartige Fichter beschrijft zijn rol bij de aanslag op het joodse gemeenschapshuis op 9 november 1969. Hij was degene die de bom achterliet in de garderobe, omdat hij verwachtte dat de meeste aanwezigen zich niet inde buurt zouden bevinden als de bom af zou gaan. Het verhaal van Fichter is er een van drugs, beïnvloeding en Kunzelmann. De laatste is volgens Fichter degene die het doel had uitgekozen en ook het plan had de aanslag op 9 november 1969 te laten plaatsvinden. Fichter was jong, wilde iets radicaals en Kunzelmann maakte gebruik van zijn beïnvloedbaarheid, zoals hij ook Bruhn voor zijn karretje had gespannen. Fichter bevestigt ook het vermoeden dat de bom was geleverd door Peter Urbach, een informant van de West Berlijnse geheime dienst. Urbach verscheen in 1967 bij de Kommune I en heeft enkele jaren in de Berlijnse scene rondgehangen met zijn koffer vol explosieven. De dubbelrol van Urbach kwam tijdens het proces tegen Horst Mahler in 1971 aan het licht. Mahler was in de jaren zestig en zeventig advocaat van verschillende activisten en sinds 1999 lid van de extreem rechtse partij de NPD. De rol van Urbach was echter in de tijd dat hij opereerde een publiek geheim in de Berlijnse beweging. Fichter wees Kunzelmann op de mogelijke dubbelrol, maar de leider van de Tupamaros West-Berlin leek het niet van belang te vinden.
Kraushaar begint die Bombe im Jüdischen Gemeindehaus wel met de verwijzing naar de twee mogelijke betrokkenen bij de aanslag, de TW en de Verfassungsschutz, maar eindigt het boek met een relaas over de relatie tussen radicaal links en antisemitisme. Onder antifascisten en radicaal linkse actievoerders uit de jaren zestig zullen er ook zeker mensen zijn geweest die antisemitische sympathieën hadden. Het verhaal is echter niet volledig als de rol van de Duitse overheid en vooral de geheime dienst niet in de analyse meegenomen wordt. Waarom was er maar een getuige tegen Dieter Kunzelmann en verder geen aanvullend bewijs? Waarom interesseerde Kunzelmann zich niet voor de geruchten over Urbach? In hoeverre stuurde Urbach aanslagen van de TW? En wie is de mysterieuze tweede persoon die samen met Kunzelmann de aanslagen plande? Kraushaar vindt dat er aanwijzingen zijn dat het hierbij om een Palestijn zou gaan die als contactpersoon voor de TW diende nadat de groep uit Jordanië was teruggekeerd. Maar wat als dit niet een Palestijn was, maar een lid van een Duitse dienst? Het verhaal van antisemitisme in radicaal links is eenvoudig te koppelen aan de reis naar het Midden Oosten en de mysterieuze Palestijnse medeleider van de TW. Misschien te eenvoudig en te weinig vraagtekens bij de rol van Kunzelmann en Urbach. Antisemitisme in de Duitse geheime dienst lijkt niet al te vreemd in het licht van de schandalen in de jaren negentig en het begin van de 21ste eeuw met betrekking tot de grote betrokkenheid en steun van de Duitse Verfassungsschutz bij de extreem rechtse partij de NPD.