De rechtzaak die in België loopt tegen elf vermeende leiders en leden van de Turkse organisatie DHKP-C (Devrimci Halk Kurtuluş Partisi/Cephesi, Revolutionaire Partij voor de Bevrijding van het Volk – Front), is binnenkort aan zijn tiende jaar toe. Vier van de beklaagden zijn in de afgelopen jaren vrijgesproken, voor de zeven anderen is het proces helemaal opnieuw begonnen op 13 september 2007. Van de zeven verdachten zijn er vier aanwezig op de zittingen. De verdachten worden feiten ten laste gelegd die dateren van september 1999. Toen ontdekte de politie archieven en verschillende wapens in een appartement in Knokke, een badplaats aan de Belgische kust. Er werden daarvoor drie vermoedelijke leden van de organisatie. De federale procureur verhinderde dat deze feiten een gewone rechtsgang zouden krijgen. Hij nam de zaak uit handen van de plaatselijke gerechtelijke instanties en ging ze als een springplank gebruiken om tegen de DHKP-C als organisatie een proces op te zetten en niet drie, maar elf personen te vervolgen voor “bendevorming en lidmaatschap van een criminele (wet van 1999) en terroristische (wet van 2003) organisatie”. Er werd een rechtbank samengesteld met aan het hoofd een rechter met ervaring in de terrorismebestrijding. Aan het oorspronkelijke dossier werden andere dossiers en aanklachten toegevoegd, die niets met de oorspronkelijke feiten te maken hadden en die dateren uit een periode die loopt van voor 1999 tot en met 2004. Zo werd aan het dossier onder andere de rol van het informatiebureau van de DHKP-C in Brussel toegevoegd, de beschuldiging dat het appartement in Knokke in feite onderdak gaf aan “het nieuwe Europese hoofdkwartier van de organisatie” en de beschuldiging dat de verdachten in juni 2004 een communiqué van de DHKP-C over een misgelopen aanslag in Turkije hadden verspreid.
Het proces kreeg een politieke wending toen Fehrye Erdal, één van de verdachten, die al jaren onder toezicht van de Belgische staatsveiligheid (de Belgische AIVD) staat, ontsnapte. Op 26 februari 2006, één dag voor de uitspraak van het eerste vonnis in het proces, dook ze onder, omdat zij haar uitlevering aan Turkije vreesde. Dit zorgde bijna voor een regeringscrisis. Minister van Binnenlandse zaken Dewael werd door de oppositie verweten dat hij “Erdal niet op voorhand had gearresteerd”.
Een tweede gebeurtenis zorgde opnieuw voor een politieke rel. De Belg Bahar Kimyongür, een verdachte die in afwachting van het beroep op vrije voeten was, werd op 28 april 2006 bij een bezoek aan een concert in Nederland aangehouden en daar gedurende twee maanden opgesloten in de gevangenis. De aanhouding vond plaats op basis van een internationaal aanhoudingsbevel van Turkije. Turkije vraagt om zijn uitlevering omdat hij de Turkse minister van Buitenlandse Zaken tijdens een bezoek aan het Europese parlement zou hebben beledigd. De Nederlandse justitie weigerde de uitlevering en Bahar keerde naar België terug. Een parlementslid ontdekte dat er op 26 april 2006, op initiatief van het Ministerie van Justitie, een vergadering van 25 hoge verantwoordelijken van de veiligheidsdiensten, de magistratuur en ambtenaren van het ministerie, had plaatsgevonden. Daar was besloten het bezoek van Bahar aan Nederland aan de Nederlandse politie te tippen om zich op die manier van Bahar te ontdoen. België kon immers zijn eigen staatsburger niet uitleveren aan Turkije. Nederland zou dat wel kunnen doen.
Het proces tegen de DHKP-C vond plaats na het van kracht worden van de Belgische antiterreurwetgeving op 19 december 2003. Die Belgische wet is de toepassing van het Europese kaderbesluit tegen het terrorisme van 13 juni 2002. Europa heeft op haar beurt haar inspiratie gehaald bij de Amerikaanse antiterreurwetgeving (Patriot Act I en II), die werd aangenomen enkele weken na de aanslagen van 11 september 2001. Van de VS tot België richt de antiterreurwetgeving zich in essentie op twee stromingen.
Allereerst, en in hoofdzaak, het Islamitisch verzet, dit wil zeggen de gehele radicale politieke islamitische beweging van Al Qaida tot en met een humanitaire Islamitisch ondersteuningsorganisaties voor Hamas in Palestina. Daarnaast verschillende revolutionaire linkse en communistische bewegingen, die stammen uit de jaren 60, die vandaag nog altijd bestaan, zoals de Colombiaanse FARC, de Turkse DHKP-C, de Filippijnse KP en het Palestijnse FPLP. Op al de (vermeende) leden of sympathisanten van die organisaties is in de ruim vijftig landen die sinds 11 september 2001 een antiterreurwetgeving hebben aangenomen, de jacht geopend. In tegenstelling tot sommige organisaties van de eerste stroming, weten de Europese veiligheidsdiensten zeer goed dat zij van de tweede soort organisaties op het Europese continent geen gewapende, laat staan terroristische, acties te vrezen hebben. Indien zij al actief waren, dan waren hun activiteiten volkomen legaal. Bij het aanpakken van de tweede stroming komt het er vooral neer elke vorm van logistieke, maar vooral van politieke en morele steun van het Europese continent voor de thuisbasis af te snijden. De tijd waarin de jonge generatie in het Westen opgroeide in solidariteit met de Vietcong in Vietnam, het MPLA in Angola, het ANC in Zuid-Afrika of de guerrilla van Che Guevara in Bolivia moet vaarwel worden gezegd. Er wordt de leden of sympathisanten van die organisaties vooral verweten dat zij weliswaar een legale activiteit van solidariteit uitoefenden, maar dat die illegaal zijn geworden sinds 11 september 2001 en sinds de antiterreurwetgeving is ingevoerd. We bevinden ons hier volkomen op het terrein van ideeën, overtuigingen en meningen (“ophemelen van het terrorisme” en andere opiniedelicten).
Het verhaal van Bahar Kimyongür, 32 jaar, geboren Belg, afgestudeerde kunsthistoricus van de Vrije Universiteit te Brussel (ULB) en voormalig woordvoerder van het Informatiebureau van de DHKP-C in de Europese wijk te Brussel, illustreert dit. Er wordt hem geen enkel delict of crimineel feit ten laste gelegd. Geen enkele vorm van geweld noch in Turkije, noch in enig ander land. En toch werd Bahar Kimyongür veroordeeld tot vijf jaar effectieve gevangenisstraf als “leider van een terroristische organisatie”. Er kwam een zeer brede solidariteitsbeweging in het Belgisch academisch en vakbondsmilieu op gang rond de persoon van Bahar Kimyongür. De procureur generaal heeft dan ook alles op alles gezet om het imago van Bahar in diskrediet te brengen en zijn persoon koste wat het kost te verbinden aan ‘terrorisme’.
Onderstaand artikel dat dateert van 13 september 2007, toen het proces in Antwerpen hervat werd, verscheen op de website van de Belgische socialistische vakbond ABVV (www.abvv.be), Het schetst een historie van het proces en is de reactie van het Platform voor vrije meningsuiting op de publicatie van een foto van Bahar Kimyongür met een bazooka op de schouder door federaal procureur Delmulle.
Bahar met bazooka: een boemerang voor Delmulle?
Het proces in Antwerpen leek aanvankelijk in een serenere sfeer van start te gaan dan in Brugge en Gent het geval was geweest, maar dat bleek uiteindelijk buiten de waard gerekend: federaal procureur Delmulle legde een paginagrote kleurenfoto van “Bahar Kimyongür met een bazooka op zijn schouder” op de tafel van de rechters.
Hoe kwam dit proces in Antwerpen terecht en waarom legde Delmulle het ‘nieuw bewijsmateriaal’ op tafel?
De vernietigende uitspraak van het Hof van Cassatie
Op 19 april 2007 had het Hof van Cassatie alle vonnissen van Brugge en Gent in deze zaak nietig verklaard én de onmiddellijke vrijlating bevolen van de vier beklaagden. Drie van hen zaten al meer dan een jaar in voorarrest. Het Hof van Cassatie oordeelde dat de geforceerde benoeming van rechter en terrorismespecialist Freddy Troch als voorzitter van de rechtbank te Brugge als onwettig, en oordeelde dat de beklaagden terecht konden vrezen dat ze als gevolg hiervan geen fair proces hadden gekregen. De rechtbank beval om het proces over te doen voor het Hof van Beroep in Antwerpen. Zo maakten we mee dat geketende beklaagden, die ‘s morgens nog voor het Hof van Cassatie omringt door antiterrorismeagenten met bivakmutsen zaten, enkele uren later in burgerplunje op vrije voeten stonden. Een vonnis en een beeld dat de autoriteit en de carrière van de federale procureur op het spel zette. De procureur had immers de beklaagden op alle zittingen als “gevaarlijke terroristen en criminelen” afgeschilderd, en in beroep de verzwaring van hun straf bepleit en verkregen. Hij had het gedaan gekregen dat ze nog tijdens de zittingen van het eerste proces werden aangehouden “omdat ze anders vast en zeker gingen onderduiken”.
De algemene indruk na het vonnis van Cassatie was dat de waarheid in dit proces geweld werd aangedaan, dat men de beklaagden wilde doen boeten voor de verdwijning van Fehrye Erdal, dat er geen feiten waren die een veroordeling tot acht jaar effectieve gevangenisstraf konden verantwoorden. Minister Landuyt vroeg sancties tegen de magistraten die zich in Brugge en Gent hadden schuldig gemaakt aan manipulatie. Honderdtachtig organisaties verenigden zich in juni 2007 rond een oproep tegen de criminalisering van alle politieke en sociale activisten in ons land, waaronder Bahar Kimyongür.
Delmulle reageerde zwak met een bericht dat niemand au serieux nam: een vakantiekamp van de DHKP-C zou in werkelijkheid “een terroristenkamp in de Ardennen” zijn geweest. En Delmulle beweerde dat die organisatie “hem persoonlijk met de dood bedreigde”. Iets wat die organisatie in een communiqué onmiddellijk tegensprak. Belangrijker was dat Delmulle de kritiek op zijn houding in dit proces en de solidariteitsbeweging voor vrije meningsuiting wegwuifde als “een bekend onderdeel van de tactiek van de terroristen om de autoriteiten te destabiliseren”. Hij bereidde samen met de staatsveiligheid, een tegenaanval voor die iedereen voor schut moest zetten.
de wraak van de federale procureur
Delmulle verklaarde bij zijn inleiding op het nieuwe proces dat hij besluiten met enkele verbeteringen en wijzigingen wilde neerleggen bij het Hof en bij de verdediging. Bundels met kopieën werden rondgedeeld. Tot consternatie van alle aanwezigen bleek in de bundel een paginagrote kleurenfoto te zitten van “Bahar Kimyongür met een bazooka in een Palestijns kamp in Libanon”. Op een andere pagina een getuigschrift over de authenciteit van de foto. Het getuigschrift is een begeleidende brief van het hoofd van de staatsveiligheid, de heer Winants, die de foto ter beschikking stelde aan de federale procureur “voor eventueel nuttig gevolg”. Een ander document was een begeleidend commentaar van Delmulle die stelde dat “deze foto goed de persoonlijkheid van Bahar Kimyongür typeert”. De foto werd een paar uur later vertoond op alle avondjournaals van de VRT, zonder weerwoord van Bahar of een advocaat. Voor Delmulle leek de zaak nu gewonnen nog voor ze moest beginnen. Bahar die zich altijd had voorgesteld als een slachtoffer van een aanval op de vrije meningsuiting stond hier als een volbloed terrorist met een bazooka op de foto.
Bazooka of boemerang
Maar de pers en diegenen in de publieke opinie die deze zaak volgen reageerden niet zoals Delmulle had verwacht. De Morgen en Le Soir drukten het protestcommuniqué van Bahar af, waarin hij uitleg gaf over de foto. “Het gaat om een foto gemaakt tijdens een bezoek aan Libanon in september 2002 naar aanleiding van de 20ste verjaardag van de slachting in de vluchtelingenkampen van Sabra en Shatilla. De foto is genomen in het kamp Ayn al Hilwe. Voor de grap heb ik daar een bazooka, een roestig museumstuk, dat daar aan de muur hing in een huiskamer even vastgepakt. (…) Er zijn honderden mensen die voor de grap met wapens hebben geposeerd (hierbij ook een foto van mij als soldaat in Walibi). Dat een dergelijke foto als bewijsmateriaal tegen mij wordt gebruikt, is hallucinant. (… ) Heeft de Belgische staat in zijn strijd tegen het echte terrorisme niets beters te doen?”
Het lijkt erop dat Delmulle uiteindelijk geen bazookaschot heeft afgevuurd maar alleen maar een boemerang heeft gegooid. De publicatie van deze foto typeert immers niét zozeer de persoonlijkheid van de beschuldigde Bahar, maar de gevaarlijkheid van de antiterrorismewetten.
Schuldig door associatie
Bahar wordt niet vervolgd voor een terroristisch misdrijf. Niet voor het plannen of het plegen van een gelukte of mislukte aanslag. Bahar werd niet verdacht van het plaatsen van een bom of wapenbezit in België of in Turkije. De enige politieke activiteit die Bahar heeft ondernomen gedurende de voorbije tien jaar is het ronselen van steun voor de politieke gevangenen in Turkije: eerst tegen de folteringen en moorden, later tegen de Type F- foltergevangenissen in Turkije. Daarbij worden hongerstakingen, betogingen die hij organiseerde, steuncommuniqués die hij schreef, controlecommissies en solidariteitsdelegaties met Belgische en Europarlementariërs naar Turkije die hij begeleidde en het –figuurlijk dan nog- tegen de schenen schoppen van de minister van buitenlandse zaken van Turkije op bezoek in het Europees parlement gerekend. Zo kent iedereen Bahar. Gedreven door het lot van protesterende en zich doodhongerende gevangenen in isolatiecellen. Iemand die tot vervelens toe en tot ergernis van menig militant altijd met hetzelfde verhaal kwam. Maar Bahar kreeg uiteindelijk gelijk in zijn strijd: op 22 januari 2007 besliste het Turkse ministerie van justitie in de circulaire 45/1 gedeeltelijk toe te geven aan de eisen waarvoor Bahar en anderen zich tien jaar hebben ingezet: er werd een versoepeling afgekondigd van het regime in de Type F gevangenissen.
Iedereen wist dat Bahar zijn activiteiten ontplooide vanuit het informatiekantoor van de Marxistische partij DHKP-C in de Europese wijk in Brussel. Maar dat stoorde toen niemand: het was een partij die men in de jaren negentig, jaar na jaar, officieel en onder luid applaus van het publiek, in elke 1 mei stoet van de SPa (vergelijkbaar met de PvdA) te Antwerpen zag oplopen.
Tot 11 september 2001
Toen werd de organisatie eerst de Amerikaanse en nadien ook Europese lijst van terroristische organisaties geplaatst, zonder mogelijkheid tot beroep tegen die beslissing door die organisatie. In het proces tegen de DHKP-C maakte Delmulle van de bovengenoemde legale activiteiten van Bahar het bewijs dat hij “een leider was van een terroristische organisatie”. Delmulle kon Bahar echter alleen een opinie en een engagement verwijten, niets meer. En hier speelt de foto met de bazooka een belangrijke rol. De foto moet suggereren wat Delmulle niet kan aantonen of bewijzen. Delmulle verspreidt een foto die zowel qua datum en volkomen buiten dit proces valt, maar die de suggestie wekt dat de Belg Bahar een echte, potentiële, terrorist is. Het is de antiterreurwetgeving ten voeten uit. In de Verenigde Staten is vandaag iedereen die uit een Arabisch of moslimland afkomstig is een potentiële terrorist. Met de “ethnic profiling” zijn in de VS sinds 11 september 2001 93.000 mensen door politiediensten opgeroepen om foto’s en vingerafdrukken af te geven, 5.000 van hen werden in preventieve hechtenis gezet. Daarnaast is er de “schuld door associatie’, het lidmaatschap of het sympathisant zijn van een organisatie, maar ook de ideeën en de beelden die iemand kunnen associëren met terrorisme die volstaan voor een vervolging. Deze werkwijze sijpelt ongemerkt ook bij ons binnen. De Amerikaanse rechtsprofessoren David Cole en Jules Lobel deden eerder deze maand, naar aanleiding van de herdenking van de aanslagen van 11 september 2001, een oproep om de afbraak van de rechtstaat door de antiterrorismewetgeving een halt toe te roepen (Six years after 9/11, why we’re losing the war on terror, The Nation, 6 september 2007). Ze citeren een publicatie van het Pentagon. De National Defense Strategy die stelt: “our strength as a nation state will continue to be challenged by those who employ a strategy of the weak using international fora, judicial processes, and terrorism.” Het Pentagon, zeggen de professoren, stelt het feit dat men internationale verantwoording moet afleggen voor zijn politiek en dat men strikte juridische procedures wil volgen op gelijke voet met het terrorisme. Dat betekent dat de tijd van de “open procedures en de wettelijke bescherming die bepaalden dat mensen alleen verantwoordelijk konden worden gesteld voor de eigen daden” voorbij is, en vervangen door de willekeur en de rechteloosheid van de ethnic profiling en de guilt by association.
Bahar poseert op de foto, zoals boven geciteerd, met een bazooka op de schouder, in een Palestijns kamp in Libanon in september 2002. Hij was daar met een delegatie Europarlementairen en NGO verantwoordelijken ter gelegenheid van de twintigste herdenking van de slachtpartij in Sabra en Chatila in september 1982. Daar werden toen enkele duizenden Palestijnse mannen, vrouwen en kinderen afgemaakt door een Christelijke Fallangistische militie, in een sector die werd bezet en bestuurd door Israël, bondgenoot van de Verenigde Staten. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bestempelde nadien deze gebeurtenis als “een daad van genocide”. Deze situatie van permanente dreiging van volkerenmoord, van ‘gewapende vrede’ tussen verschillende secties binnen de Libanese staat, en –vooral- van permanente oorlog met buurland Israël, maakt dat het bezit van wapens in een Palestijns kamp in Libanon geen misdrijf is, maar een legitiem en erkend recht. Het vasthouden van een wapen in die context kan op geen enkele manier een delict vormen, en heeft ook niets te maken met ‘het terrorisme’ waarvan Delmulle Bahar wil beschuldigen. Dat is nog temeer het geval indien het, zoals op deze foto, gaat om een niet-operationeel wapen, om een sierstuk dat van de muur werd gehaald om te poseren voor een foto. Maar voor Delmulle zijn alle bazooka’s die zich waar ook ter wereld in handen van het verzet bevinden, zelfs als ze als een museumstuk aan de muur hangen, een teken van terrorisme en criminaliteit.
Voor Delmulle typeert de foto de persoonlijkheid van Bahar, met andere woorden zijn sympathie voor de revolutionaire strijd in Turkije en in de wereld. Men heeft het recht om het met die sympathie oneens te zijn, en velen binnen de beweging voor vrije meningsuiting distantiëren zich daarvan, en zijn nog minder “sympathisanten van de DHKP-C.” Maar dat is nu juist de betekenis van de vrijheid van meningsuiting: informatie krijgen, standpunten toelaten en aanhoren, er een debat met tegengestelde meningen over voeren.
Voor diegenen die vrezen dat de mening van Bahar ‘het terrorisme’ zal doen toenemen, nog een volgende bedenking. Er waren nooit zoveel terroristische aanslagen in de wereld als na 11 september 2001, niet omwille van het radicale engagement van mensen als Bahar, maar wél door de Global War on Terror van de Verenigde Staten en in zijn bondgenoten die deze illegale oorlog steunen. Het slagveld dat de Amerikanen in Irak hebben gecreëerd is de grootste kweekvijver en het grootste trainingskamp voor Al Qaida terroristen dat de wereld ooit gekend heeft. Maar niet alleen voor hen. Op hetzelfde slagveld in Irak opereren naar schatting 180.000 ‘security contractors’, méér dan het aantal Amerikaanse soldaten in Irak. Deze huurlingen staan boven iedere wet en controle. Gedurende vier jaar oorlog is er niet één van hen vervolgd voor geweld tegen een Irakees. Het is maar wat men terrorisme noemt. De verdedigers van dit soort oorlogen genieten een onbeperkte vrijheid van mening in de media. Geldt voor hen wat voor anderen niet geldt?
(Luk Vervaet, (lid van het Platform voor Vrije Meningsuiting en het Comité pour la liberté d’expression en d’association (CLEA).
Medeondertekend door Stephan Galon, vakbondssecretaris ABVV Algemene Centrale te Brussel, en Lieven De Cauter, cultuurfilosoof KULeuven/RITS).
Platform voor Vrije Meningsuiting en het Comité po
wikipedia DHKP/C
artikel uit the nation