De gemeente Nijmegen worstelt al jaren met de zogenaamde verblijfsontzeggingen. Telkens weer blijkt de in Nijmegen gehanteerde regelgeving niet door de beugel te kunnen, stelt Louis Seveke in De Gelderlander.
In december 2003 ontstond er in Nijmegen wat ophef over de wijze waarop de Nijmeegse politie, namens de burgemeester, zogeheten verblijfsontzeggingen oplegt. De Nijmeegse regeling voor dergelijke gebiedsverboden bleek in een aantal opzichten sterk af te wijken van vergelijkbare regelingen elders. De bestuursrechter in Arnhem liet zich, in een door ons aangespannen procedure, nogal kritisch uit over de vergaande beperking van de bewegingsvrijheid die de politie kon opleggen. Wij stonden in onze kritiek niet alleen. Ook de gemeenteraadsfractie van GroenLinks bepleitte flinke aanpassing van de regels. De regeling op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) werd door burgemeester Ter Horst aangepakt. Een vooruitgang, maar bij lange na niet genoeg. Dat blijkt ondermeer uit recente uitspraken van verschillende Nederlandse rechters.
In veel steden gedragen mensen zich op een manier, die (ernstige) overlast veroorzaakt voor andere mensen in de wijk of buurt. Het gaat dan meestal om criminaliteit of overlast die te maken heeft met drugshandel of -gebruik, tippelen of het uitgaansleven. Om snel tegen die overlast te kunnen optreden bestaat in veel steden het instrument van de verblijfsontzegging. De burgemeester kan ze opleggen. In bepaalde gevallen mag de politie dat namens de burgemeester doen. Voorwaarde voor de inzet van zo’n verbod is dat sprake moet zijn van voortdurende ernstige overlast in een bepaald gebied, door bepaalde personen. Doel is het voorkomen van meer (nieuwe) overlast. Het mag geen straf zijn voor de oude overlast. Een straf wordt immers door de strafrechter opgelegd. Een verbod mag ook niet te lang duren. De beperking is immers nogal zwaar: mensen wordt verboden zich vrij te bewegen, een grondrecht voor iedere burger. In de meeste steden kunnen dan ook gebiedsverboden opgelegd worden voor ten hoogste twee tot vier weken. Overlastveroorzakers moeten daar bovendien eerst een aantal malen gewaarschuwd worden.
In Nijmegen was en is dat anders. In onze stad hoefden geen waarschuwingen te worden gegeven en kon de politie de ontzeggingen zelf opleggen, voor maar liefst 12 weken. Bovendien ging het in Nijmegen niet alleen om gedrag dat samenhangt met drugshandel en uitgaansgeweld. Slechts een overtreding van een lijst van tientallen strafbare feiten was genoeg. Als je je in Nijmegen niet aan een gebiedsverbod hield, kwam je dat – naast een flinke boete – op een nieuw verbod te staan van de maximale duur: 12 weken. Dat gold ook als het oorspronkelijke verbod maar twee weken duurde. Van mensen die een verbod kregen werd ongevraagd een foto gemaakt, om handhaving van het verbod mogelijk te maken.
Door onze procedure uit december 2003 kwam er wel een systeem van waarschuwingen: pas na twee eerdere overlastgevende incidenten kan nu – bij een derde keer dus – een verbod opgelegd worden.
Ook vond een grotere differentiatie plaats in de duur waarvoor een verbod kon worden opgelegd. Door een andere procedure erkende de burgemeester, in juli 2004, dat het onrechtmatig was dat zomaar foto’s werden genomen en opgeslagen van mensen aan wie een verbod werd opgelegd. Ook ten gevolge van twee nieuwe procedures, in oktober 2004 en juni 2005 werden gebiedsverboden door de burgemeester ingetrokken.
Telkens als wij bezwaar of beroep instellen blijken opgelegde verboden niet te kloppen. Regelmatig wordt de ambtsinstructie, waarin de politie door de burgemeester krijgt uitgelegd hoe met de verboden om te gaan, aangepast. Die instructie wordt er daardoor niet eenvoudiger op. Alleen dat al pleit ervoor een nieuwe en eenvoudiger regeling tot stand te brengen. Temeer omdat de politiemensen, die de verboden mogen opleggen, vooral opgeleid zijn in het strafrecht en niet het bestuursrecht dat toch wat anders in elkaar steekt.
Om een klein voorbeeld te noemen. Voordat een gebiedsverbod mag worden opgeleg,d moet betrokkene om zijn/haar zienswijze gevraagd worden. Die zienswijze moet in de afweging een gebiedsverbod al dan niet op te leggen worden meegewogen. Door de achtergrond van de politiemensen die ze opleggen en de specifieke situatie waarin dat gebeurt – een ingesloten verdachte – komt dit bestuursrechtelijke instrument niet tot zijn recht. De politieman of -vrouw is niet geneigd ‘in discussie’ te gaan; de ingesloten betrokkene komt vaak ook niet verder dan ‘daar ben ik het niet mee eens’. Voor een afgewogen oordeel blijft dan weinig plaats over.
In andere steden ontstaat ondertussen steeds meer rechtspraak die ook laat zien dat het Nijmeegse systeem niet door de beugel kan. In februari 2005 oordeelde de Rotterdamse rechter dat daar opgelegde gebiedsverboden, naar aanleiding van ernstige overlast, van 12 tot 24 weken voor het stadscentrum veel en veel te ver gingen. Juister was het volgens de rechter geweest een verbod van twee weken voor een beperkter gebied op te leggen. In juni en augustus 2005 deden respectievelijk de bestuurs- en strafrechter in Roermond uitspraken over het verblijfsontzeggingen-systeem in Venlo.
Op de eerste plaats stelt de bestuursrechter vast dat de beslissing om een gebiedsverbod op te leggen niet gemandateerd mag worden aan de politie, zoals dat ook in Nijmegen gebeurt. De burgemeester zelf, of zijn/haar ambtenaren, dient zo’n verbod op te leggen. Later wordt dat bevestigd door de strafrechter. Die rechter merkt in haar vonnis op dat het ook goed anders kan: de burgemeester kan wel degelijk zijn/haar eigen ambtenaren mandaat verlenen. Dat zijn dan meteen ambtenaren die meer kaas hebben gegeten van het bestuursrecht, dan de gemiddelde politieman of -vrouw. Uit het vonnis blijkt bovendien dat het onbeperkt opstapelen van gebiedsverboden in Venlo inmiddels door zowel rechters, als Openbaar Ministerie en burgemeester wordt afgewezen.
In Nijmegen is dat opstapelen nog steeds mogelijk. Het overtreden van een gebiedsverbod van twee weken kan in Nijmegen immers leiden tot een nieuw gebiedsverbod van zelfs twaalf weken. Overtreding van dat nieuwe verbod leidt weer tot een verbod van twaalf weken en zo verder. Met die lange duur wordt – in de Nijmeegse regeling – ook nog eens het antecedent ‘overtreding gebiedsverbod’ (zelfs van twee weken) gelijk gesteld aan het antecedent/verdenking van het strafbare feit ‘poging tot doodslag’. Die laatste verdenking geeft immers ook aanleiding tot een gebiedsverbod van twaalf weken.
Een dergelijk systeem van verblijfsontzeggingen heeft weinig meer te maken met een effectieve en te rechtvaardigen aanpak van openbare orde en overlastproblematiek.
De Nijmeegse regeling zou zijn langste tijd gehad moeten hebben. Politiek en bestuur kunnen daarbij de eer – en verantwoordelijkheid – aan zichzelf houden. Men kan ook wachten op een volgende vernietigende uitspraak van de rechter.
Louis Seveke is lid van de Werkgroep Klachten Politieoptreden (WKP)