• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • De oude en de nieuwe WIV

    Uit : VD-Amok-special over inlichtingendiensten

    De nu bij de Tweede Kamer ingediende ‘Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987) oftewel de ‘nieuwe WIV’ vindt zijn ontstaan in enkele schandalen. In 1984 bracht een inbraak van de actiegroep Onkruit aan het licht dat de Militaire Inlichtingendienst op grote schaal burgers bespiedde. Een door enkele van deze burgers vervolgens aanhangig gemaakte procedure leidde tot een veroordeling van de Nederlandse staat bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Geconstateerd werd dat de Nederlandse wetgeving over de diensten onvoldoende garantie bood voor de privacy van de Nederlanders. Tien jaar later werd de Inlichtingendienst Buitenland (IDB) opgeheven nadat medewerkers van de dienst via het Financieel Dagblad een complete mestvaalt van schandalen op straat hadden gekieperd. Tenslotte constateerde de parlementaire Enquêtecommissie over de opsporingsmethoden dat informatie van de inlichtingendiensten regelmatig op ongecontroleerde wijze in het opsporingsproces van justitie terecht kwam.
    Deze ontwikkelingen maakten een nieuwe wet onvermijdelijk. Het lijkt er nu echter op dat men van de nood een deugd maakt door de diensten een gigantische uitbreiding van bevoegdheden te geven en de bestaande bescheiden openbaarheid rond hun reilen en zeilen nog verder te beperken. Een overwegend geheim werkende controlecommissie zal daar weinig tegenin kunnen brengen. In het onderstaande overzicht wordt per wetsartikel vastgesteld wat er gaat veranderen als de voorstellen van de regering worden aangenomen. De tekst van de wetsartikelen zelf is cursief gedrukt.
    1. De diensten en hun taken
    Artikel 6

    1. Er is een Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

    2. Deze heeft tot taak:

    a. het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat;

    b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;

    c. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder a genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens waarvan de geheimhouding door het belang van de staat wordt geboden en van die onderdelen van de overheidsdienst en van het bedrijfsleven die naar het oordeel van Onze ter zake verantwoordelijke Ministers van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven;

    d. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen, ten aanzien van onderwerpen met een overwegend niet-militaire relevantie die door Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met Onze betrokken Ministers, met het oog op het belang van de staat zijn aangewezen.

    * De BVD verandert van naam en gaat Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heten. De naamsverandering is van meer dan symbolische betekenis. Vanouds was de BVD (Binnenlandse Veiligheidsdienst) een veiligheidsdienst, een organisatie die de overheid en een aantal strategische bedrijven moest beschermen tegen infiltratie door ‘staatsvijandige’ groeperingen en moest voorkomen dat staatsgeheimen in verkeerde handen vielen. Natuurlijk moest de BVD om zijn werk te kunnen doen ook inlichtingen verzamelen over de groeperingen en individuen die men op het oog had. De naamsverandering suggereert ten eerste dat het verzamelen van inlichtingen over de tegenstanders van de staat meer een doel op zichzelf is geworden. Ten tweede is het de uitdrukking van de overname door de BVD van een aantal taken van de opgeheven Inlichtingendienst Buitenland (IDB), de Nederlandse versie van de CIA. Tot nu toe was het aan de BVD niet met zoveel woorden toegestaan om buitenlandse activiteiten te ontplooien. Met de nieuwe taak onder Art. 6.2.d verandert dat. Bij de buitenlandse contacten van de BVD (de Duitse BND, de Britse MI6, de CIA) is het voor de dienst van groot belang dat zij zich als ‘buitenlandse inlichtingendienst’ kan afficheren om als gelijke te worden erkend.

    * Hiermee hangt samen de vervanging van de zinsnede ‘verzamelen van gegevens’ in de taakstelling van de BVD door de bredere term ‘verrichten van onderzoek’. In de Memorie van toelichting (MvT) bij de wet (p.9) wordt deze wijziging in eerste instantie verkocht als een juistere term voor hetgeen in feite bij de dienst gebeurt. Immers de gegevens worden niet alleen verzameld, maar ook verwerkt. Men had dan ook de term ‘verzamelen en verwerken van gegevens’ kunnen gebruiken. De aap komt echter snel uit de mouw. Het begrip ‘onderzoek’ moet namelijk volgens de MvT breed worden uitgelegd, het gaat ook om het ‘exploiteren van bevindingen uit het onderzoek betreffende geconstateerde bedreigingen’ (p. 10). De term ‘exploitatie’ is binnen de studie van de inlichtingendiensten een bekend begrip. Het staat voor het overgaan tot geheime actie (covert action) door de diensten op basis van de verzamelde gegevens. In de tekst van de MvT is (bewust?) wat onduidelijk of de exploitatie nu plaatsvindt door de BVD of door de zogenaamde ‘belangendragers’, de organen wier belangen de BVD behartigt.

    Artikel 7

    1. Er is een Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

    2. Deze heeft tot taak:

    a. het verrichten van onderzoek:

    1e. omtrent het potentieel en de strijdkrachten van andere mogendheden, ten behoeve van een juiste opbouw en een doeltreffend gebruik van de krijgsmacht;

    2e. naar factoren die van invloed zijn of kunnen zijn op de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde voor zover de krijgsmacht daarbij is betrokken of naar verwachting betrokken kan worden;

    b. het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken;

    c. het verrichten van onderzoek dat nodig is voor het treffen van maatregelen:

    1e. ter voorkoming van activiteiten die ten doel hebben de veiligheid of paraatheid van de krijgsmacht te schaden;

    2e. ter bevordering van een juist verloop van mobilisatie en concentratie der strijdkrachten;

    3e. ten behoeve van een ongestoorde voorbereiding en inzet van de krijgsmacht als bedoeld in onderdeel a, onder 2e.

    d. het bevorderen van maatregelen ter bescherming van de onder c genoemde belangen, waaronder begrepen maatregelen ter beveiliging van gegevens betreffende de krijgsmacht waarvan de geheimhouding is geboden;

    e. het verrichten van onderzoek betreffende andere landen, ten aanzien van onderwerpen met een overwegend militaire relevantie die door Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met Onze betrokken Ministers, met het oog op het belang van de staat zijn aangewezen.

    * Ook de MID verandert van naam en zal nu Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst gaan heten. In dit geval geldt dat de oude naam van de MID (Militaire Inlichtingendienst) inderdaad misleidend was omdat de dienst naast een inlichtingentaak een omvangrijke militaire veiligheidstaak had.

    * Een nieuwe taak voor de MID is het verrichten van onderzoek (ook hier de bredere term die we al bij de BVD tegenkwamen) naar factoren op het gebied van de internationale rechtsorde. Dit is een vertaling van de nieuwe activiteiten van de MID in verband met de VN-taken van het Nederlandse leger.

    * Ook de MID neemt een deel van de spionagetaken van de IDB over. Vroeger had de MID geen echte eigen buitenlandse activiteiten. Volstaan werd met het semi-legale verzamelen van inlichtingen door de militaire attachés en in het buitenland verblijvende marineschepen. Nu kan de MID beginnen met actieve spionage in het buitenland ten aanzien van doelen ‘met een militaire relevantie’. Gezien de al genoemde brede betekenis van de term onderzoek kunnen de Nederlandse militairen nu zelfs legaal overgaan tot covert action in het buitenland.

    Artikel 8.1 en 2

    1. Onze betrokken Minister brengt jaarlijks voor 1 mei aan beide kamers der Staten-Generaal een openbaar verslag uit van de wijze waarop de dienst zijn taken in het afgelopen jaar heeft verricht.

    2. In het verslag wordt in ieder geval inzicht gegeven in:

    a. de aandachtsgebieden waarop de dienst zijn activiteiten in het afgelopen jaar heeft gericht;

    b. de aandachtsgebieden waarop de dienst zijn activiteiten in het lopende jaar in iedere geval zal richten.

    Het jaarverslag van de BVD en (sinds dit jaar) van de MID krijgen hiermee een wettelijke basis. Het bekend zijn van de aandachtsgebieden van de diensten in samenhang met art. 13 dat regelt over welke personen gegevens mogen worden verwerkt moet de Nederlandse wetgeving in overeenstemming brengen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

    Artikel 12.4

    De gegevens die in het kader van de taakuitvoering van de diensten worden verwerkt, zijn voorzien van een aanduiding omtrent de mate van betrouwbaarheid dan wel een verwijzing naar het document of de bron waaraan de gegevens zijn ontleend.

    In het verleden was de kwaliteit van de door de diensten verwerkte gegevens op zijn zachtst gezegd niet onomstreden. Giliam de Valk constateerde in zijn boek over de inlichtingenrapportages van de BVD dat er bij de chef operaties van die dienst bijvoorbeeld geen interesse bestond voor de herkomst van de gegevens van de PID’s (politie-inlichtingendiensten) (1). Dat aanduidingen over de betrouwbaarheid, die internationaal behoren tot de standaardwerkwijze van inlichtingendiensten nu wettelijk moeten worden vastgelegd, zegt veel over de kwaliteit van de rapportage tot nu toe.

    Artikel 13.1-4

    1. De verwerking van persoonsgegevens door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan slechts betrekking hebben op personen:

    a. die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat;

    b. die toestemming hebben verleend voor een veiligheidsonderzoek;

    c. omtrent wie dat noodzakelijk is in het kader van onderzoek betreffende andere landen;

    d. over wie door een andere inlichtingen- of veiligheidsdienst gegevens zijn ingewonnen;

    e. wier gegevens noodzakelijk zijn ter ondersteuning van een goede taakuitvoering door de dienst;

    f. die werkzaam zijn of zijn geweest voor een dienst.

    2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst met dien verstande dat voor onderdeel a wordt gelezen: die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zijn een gevaar vormen voor de veiligheid of de paraatheid van de krijgsmacht.

    3. De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats.

    4. De verwerking van persoonsgegevens die betrekking hebben op de in het derde lid bedoelde kenmerken vindt slechts plaats in aanvulling op de verwerking van andere gegevens en slechts voor zover dat voor het doel van de gegevensverwerking onvermijdelijk is.

    Op papier moet dit een beperking opleveren van het aantal mensen dat voorwerp van onderzoek van de diensten kan zijn. De bepaling onder lid 1.e. ontkracht dit streven onmiddellijk door zijn zeer algemene formulering. In de MvT (p. 20) wordt duidelijk gemaakt dat (net zoals tot nu toe) de enkele politieke gezindheid voldoende is voor registratie. Politieke gezindheid is dan ook niet opgenomen in de reeks uitzonderingen van lid 3. Besmuikt wordt opgemerkt dat het enkele lidmaatschap van een politieke groepering ‘in overwegende mate [dus niet uitsluitend! KK] voor intern gebruik’ wordt vastgelegd. Overigens wordt lid 3 zelf onmiddellijk ongedaan gemaakt door het lid 4. Want ‘onvermijdelijk’ is natuurlijk in de ogen van de dienst alles wat ze doen.

    Uit het verslag van de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken blijkt dat ook de fractie van D’66 grote twijfels heeft bij het huidige wetsvoorstel: ‘Tot de minimale voorwaarden voor een wettelijke regeling behoort dat zij toegankelijk is voor betrokkenen en een adequate aanduiding geeft van de omstandigheden en voorwaarden waaronder inlichtingen- en veiligheidsdiensten bevoegd zijn over te gaan tot inmenging in de persoonlijke levenssfeer. De vraag moet worden gesteld of het nu voorliggende voorstel daaraan voldoet.’ (2)

    2. Bevoegdheden, methoden en technieken
    Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen zullen de mogelijkheden van de diensten enorm worden uitgebreid. In het al genoemde verslag verbazen de kamerleden van GroenLinks zich over ‘de presentatie van de nieuwe bevoegdhedencatalogus, alsof het hier om een eenvoudig herformuleren van bestaande of vanzelfsprekende bevoegdheden gaat. (..) De omschrijving van de bevoegdheden in dit voorstel oogt als een tamelijk complete vertaling van de wensenlijstjes die de diensten ongetwijfeld zullen hebben.’ In het kader van de regeling van nieuwe bevoegdheden constateert zelfs de VVD-fractie dat ‘vooralsnog alles mag, ook als het niet mag.’ (2)

    Artikel 17.1

    De diensten zijn bevoegd zich bij de uitvoering van hun taak voor het verzamelen van gegevens te wenden tot:

    a. bestuursorganen, ambtenaren en voorts een ieder die geacht wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken.

    b. de houder van een verzameling van persoonsgegevens.

    In dit artikel wordt de bevoegdheid van de diensten geregeld om gegevens op te vragen bij overheidsorganen, ambtenaren en houders van persoonsregisters. In de oude wet was deze bevoegdheid beperkt tot twee gevallen. Ofwel er moest sprake zijn van een veiligheidsonderzoek, ofwel de betrokken minister en de minister van justitie moesten van tevoren vastgelegd hebben in welke gevallen de bevoegdheid mocht worden toegepast. Deze waarborg in de oude wet is in de nieuwe effectief gedemonteerd. Weliswaar hoeft, zoals in de MvT opgemerkt de houder van persoonsgegevens niet in te gaan op het verzoek (de ambtenaar dus wel! – KK), maar hij of zij moet wel sterk in de schoenen staan om een verzoek te weigeren, nu de wet zelf in deze geen enkele beperking meer stelt. In hun commentaar op het wetsontwerp vraagt ook de kamerfractie van D’66 zich af of ‘nu niet een te grote verantwoordelijkheid bij de houders gelegd wordt om te beslissen of zij overgaan tot verstrekken.’ In de praktijk kan het gemakkelijk leiden tot een onbegrensde snuffelarij van de diensten in allerlei bestanden. Opvallend is hier dat in tegenstelling tot enkele andere artikelen, waar de MID de instemming van het ministerie van binnenlandse zaken moet hebben om zich in de burgermaatschappij te begeven, hier ook aan de militaire snuffelarij geen enkele beperking is gesteld.

    Artikel 20.1

    De diensten zijn bevoegd tot:

    a. het observeren en in het kader daarvan vastleggen van gegevens betreffende gedragingen van natuurlijke personen of gegevens betreffende zaken, al dan niet met behulp van observatie- en registratiemiddelen;

    b. het volgen en in het kader daarvan vastleggen van gegevens betreffende natuurlijke personen of zaken, al dan niet met behulp van volgmiddelen, plaatsbepalingapparatuur en registratiemiddelen.

    Observeren en volgen zijn natuurlijk traditionele activiteiten van de diensten. In de oude wet was niet geregeld welke methoden de diensten mochten toepassen. Als een woning moet worden betreden om observatie- en registratiemiddelen te plaatsen is toestemming van de minister nodig.

    Artikel 21.1-3

    1. De diensten zijn bevoegd tot;

    a. de inzet van natuurlijke personen, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van een dienst zijn belast met:

    1e. het gericht gegevens verzamelen omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van een dienst van belang kunnen zijn;

    2e. het bevorderen of het treffen van maatregelen ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen.

    b. het oprichten en de inzet van rechtspersonen ter ondersteuning van operationele activiteiten.

    2. Onze betrokken Minister kan daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen schriftelijk opdragen die medewerking te verlenen die noodzakelijk is om een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van een aan te nemen identiteit te voorzien (..).

    3. De natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, kan bij instructie van de dienst tevens worden belast met het verrichten van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel een strafbaar feit wordt gepleegd. Een instructie als bedoeld in de eerste volzin wordt slechts gegeven, indien een goede taakuitvoering van de dienst dan wel de veiligheid van de betrokken natuurlijke persoon daartoe noodzaakt.

    Dit artikel regelt de inzet van informanten, agenten en nepfirma’s. Het verschil tussen de twee soorten ‘medewerkers’ is dat de informant beschikt over informatie die voor de dienst interessant is en dat een agent door de dienst wordt ingezet en gestuurd om in een positie te komen waarin hij dit soort informatie krijgt. Uiterst belangrijk is dat met name de agent ook kan worden ingezet voor het ‘bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen’. Dit is een bevoegdheid tot geheime actie (covert action) die de diensten tot nu toe niet hadden, maar waarschijnlijk in de praktijk wel toepasten. Het kan variëren van ‘zwarte propaganda’ (die niet aan de dienst kan worden toegeschreven), via het storen van de acties van de tegenstander en contra-terreur tot en met het plegen van een staatsgreep. In dat verband is van belang dat de agenten volgens dit artikel ook strafbare feiten mogen plegen. Hieraan is in de wet geen enkele beperking gesteld. In de MvT (p. 34) wordt slechts geteld dat het plegen van moord ‘evident’ niet tot de mogelijkheden behoort. De tekst van nieuwe wet en MvT wijken behoorlijk af van de geldende praktijk, zoals die door de minister van binnenlandse zaken in de Kamer is verwoord. Deze is er eerder op gericht het plegen van strafbare feiten te voorkomen. Ook het toentertijd door de minister genoemde noodzakelijke overleg per geval met de bevoegde justitiële autoriteiten is niet in de wettekst opgenomen. Daar wordt nu alleen nog maar de mogelijkheid van algemene regelgeving genoemd. opmerkelijk is tenslotte dat dit een van de bevoegdheden is die kan worden uitgeoefend bij ‘submandaat’. Dat betekent dat de bevoegdheid om over te gaan tot vrij ernstige strafbare feiten in opdracht van de diensten kan worden gedelegeerd aan functionarissen van lage rang.

    Alles bij elkaar is dit een grote uitbreiding van de bevoegdheid van de diensten tot het voeren van geheime, illegale acties. Het lijkt erop dat hetgeen na de commissie Van Traa voor de politie minder gewenst werd geacht nu ondergebracht wordt bij de geheime diensten. Zelfs de over het algemeen over dit ontwerp tevreden Kamerfractie van de PvdA begint hier te steigeren. Ze constateren dat ‘nu in beginsel alle strafbare feiten worden toegelaten’ en vragen om nadere informatie. (2)

    Artikel 22.1 en 3

    1. De diensten zijn bevoegd tot het, al dan niet met behulp van een technisch hulpmiddel:

    a. doorzoeken van besloten plaatsen;

    b. doorzoeken van gesloten voorwerpen;

    c. verrichten van onderzoek aan voorwerpen gericht op het vaststellen van de identiteit van een persoon.

    (..)

    3. Indien dit noodzakelijk is voor het onderzoek van een dienst, kan een bij de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, aangetroffen voorwerp voor een beperkte tijd door de desbetreffende dienst worden meegenomen, voorzover onderzoek van het desbetreffende voorwerp ter plaatse van de doorzoeking onmogelijk is en de daarmee beoogde verzameling van gegevens niet op een andere, minder ingrijpende wijze kan worden bewerkstelligd. De desbetreffende voorwerpen worden zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij het belang van een goede taakuitoefening van de dienst zich daartegen verzet of met terugplaatsing geen redelijk belang wordt gediend.

    Hier wordt inbreken (‘inkijkoperaties’ volgens de terminologie van de commissie Van Traa) en stelen door de diensten gelegitimeerd. Dit is een bevoegdheid die de diensten tot nu toe niet hadden. Bij het betreden van een woning om in te breken dient ook hier toestemming van de minister te worden gevraagd. Tot nu toe was binnendringen in een woning door de overheid alleen legitiem met een schriftelijke last door de justitiële autoriteiten. In het wetsvoorstel kan het ook met een last van de minister of namens deze van het hoofd van de dienst gebeuren.

    Artikel 23.1

    De diensten zijn bevoegd tot het openen van brieven en andere geadresseerde zendingen, zonder goedvinden van de afzender of de geadresseerde, indien de rechtbank te Den Haag daartoe, op verzoek van het hoofd van de dienst, een last heeft afgegeven.

    Schending van het briefgeheim, opnieuw een bevoegdheid die de diensten tot nu toe niet hadden. Als enig argument om dit voortaan wel te mogen wordt in de MvT aangegeven (p. 37) dat men E-mail wel mag lezen. Terecht vragen de kamerleden van de kleine christelijke fracties in de Tweede Kamer zich hierbij af of het ontbreken van deze bevoegdheid dan nooit als een gemis is ervaren. Of gebeurt het misschien allang en illegaal? De rol die de rechtbank in Den Haag (als tamelijk gezagsgetrouw bekend; ze behandelen de meeste rechtszaken tegen de staat) als controlerende instantie hier mag spelen is alleen opgenomen, omdat dat op dit moment nog in de Grondwet staat. Men is bezig dit laatste restje rechterlijke controle op de diensten uit de Grondwet te verwijderen en te vervangen door ministerieel toezicht.

    Artikel 24.1

    De diensten zijn bevoegd tot het al dan niet met gebruikmaking van technische hulpmiddelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheid, binnendringen in een geautomatiseerd werk. (..)

    Hacken, sinds enkele jaren strafbaar volgens het Wetboek van Strafrecht, maar nu niet meer voor de diensten.

    Artikel 25.1

    De diensten zijn bevoegd tot het met een technisch hulpmiddel gericht aftappen, opnemen en afluisteren van elke vorm van gesprek, telecommunicatie of gegevensoverdracht door middel van een geautomatiseerd werk, ongeacht waar een en ander plaatsvindt. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid tot het aanwenden van technische voorzieningen om versleuteling van de gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht ongedaan te maken.

    Tappen, de huidige zogenaamde M-acties (microfoonacties) en T-acties (afluisteren van telefoon, fax en telex) van de BVD. Hiervoor is tot nu toe een last nodig van drie of vier ministers waaronder de premier en de minister van justitie. In de nieuwe situatie zal alleen de minister, waaronder de dienst valt, hoeven in te stemmen, een belangrijke vermindering van de controle. Een tweede belangrijke wijziging is dat, waar de MID dit tot nu toe helemaal niet mag, zij in het wetsvoorstel op gelijke voet wordt gesteld met de BVD. Alleen hebben de militairen voor afluisteren in de burgermaatschappij de instemming van de BVD nodig.

    Artikel 26.1, 3 en 7

    1. De diensten zijn bevoegd tot het met een technisch hulpmiddel ongericht ontvangen van niet kabelgebonden telecommunicatie. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid tot het aanwenden van technische hulpmiddelen om versleuteling van de telecommunicatie ongedaan te maken.

    (..)

    3. De gegevens die (..) zijn verzameld kunnen door de diensten worden geselecteerd aan de hand van:

    a. gegevens betreffende de identiteit van een persoon dan wel de hoedanigheid van een organisatie;

    b. een nummer als bedoeld in artikel 1, onder cc, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, dan wel enig technisch kenmerk;

    c. aan een nader omschreven onderwerp gerelateerde trefwoorden.

    (..)

    7. Voor zover de selectie, bedoeld in het derde lid, geschiedt door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van telecommunicatie die haar oorsprong en bestemming in Nederland vindt, wordt de toestemming daarvoor verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

    Ongericht afluisteren, met name van satellietgegevens over telefoon, telex en faxverbindingen – dit gebeurt momenteel alleen door de MID, gezien de speciale apparatuur die vereist is. De BVD krijgt deze gegevens dus via de MID binnen. Op zich hebben de diensten voor ongericht ‘stofzuigen’ geen enkele toestemming nodig. Voor een selectie uit dit ruwe materiaal op trefwoorden, namen, telefoonnummers etc. is toestemming van de betrokken minister vereist. Dat het hier allang niet meer alleen gaat om internationaal berichtenverkeer blijkt uit een beperking die wordt gesteld in lid 7 van dit artikel: Als de MID gegevens selecteert waarvan zowel oorsprong als bestemming zich in Nederland bevindt, moet ze toestemming vragen bij binnenlandse zaken.

    Artikel 27

    Regelt het opvragen van printgegevens bij de PTT en andere verzorgers van telecommunicatie. Het gaat om het opvragen van gegevens betreffende uitgaand verkeer (N-acties oftewel numerator- of notabene-acties) en binnenkomend verkeer (call-trace-acties). Hiervoor is ook nu al geen toestemming vereist en dat blijft zo. De telecommunicatiebedrijven zijn verplicht de gevraagde gegevens te verstrekken.

    Artikel 28

    Regelt het opvragen van abonnee-gegevens bij de verzorgers van telecommunicatiediensten. Er is geen toestemming vereist en de bedrijven zijn verplicht te verstrekken.

    3. Inzage
    Artikel 45.1 en 2

    1. Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt (..).

    2. Voor zover een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt Onze betrokken Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in de gelegenheid van zijn gegevens kennis te nemen. De gegevens worden door de aanvrager bij gelegenheid van de kennisneming op generlei wijze vastgelegd.

    Een vorm van inzage van het eigen dossier die ver achterblijft bij hetgeen momenteel geboden wordt. Zelfs het kopierecht waarin de Raad van State momenteel geen enkel probleem ziet wordt aan de inziener onthouden.

    Artikel 48.1

    Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. (..)

    De derdeninzage (van groot belang voor historisch en biografisch onderzoek) in persoonsgegevens wordt in dit artikel geheel onmogelijk gemaakt. Bij de andere gegevens wordt in grote lijnen de regeling van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) gevolgd, zij het dat de termijnen waarbinnen geantwoord moet worden aanzienlijk langer zijn gesteld dan in de Wob. De kamerleden van D’66 hebben de indruk dat ‘de koudwatervrees groot is en dat geheimhouding van gegevens in Nederland een aanzienlijk grotere prioriteit krijgt dan in vele andere landen.’ (2)

    Artikel 49.2

    2. Bij het kiezen tussen de vormen van inkennisstelling houdt onze betrokken Minister rekening met de voorkeur van de aanvrager en het belang van de dienst.

    Een belangrijke afwijking van de regeling over de vorm van de verstrekking in de Wob. De Wob gaat in deze uit van de voorkeur van de aanvrager. De WIV noemt als extra criterium ‘het belang van de dienst’. In de praktijk zal dit gaan betekenen dat aanvragers veelal tevreden zullen moeten zijn met vage parafrasen in plaats van (eventueel van gevoelige gegevens geschoonde) kopieën van documenten.

    4. Controle
    Artikel 59

    1. Er is een commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

    2. De Commissie is belast met:

    a. het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van hetgeen bij of krachtens deze wet en de Wet veiligheidsonderzoeken is gesteld.

    b. het adviseren van Onze betrokken Ministers terzake van het onderzoeken en beoordelen van klachten.

    De commissie zal dus alleen de rechtmatigheid van het optreden van de diensten bekijken en niet ook de doelmatigheid. De taak van de commissie bij het onderzoek van klachten is in de wet in het geheel niet uitgewerkt. Daar blijft als vanouds de ombudsman in beeld.

    Artikel 60.1 en 2

    1. De commissie van toezicht bestaat uit drie leden, onder wie de voorzitter.

    2. De leden worden benoemd bij koninklijk besluit op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk voor een tijdvak van zes jaar en kunnen slechts eenmaal worden herbenoemd. Voor de benoeming van de voorzitter wordt door de vice-president van de Raad van State, de president van de Hoge Raad der Nederlanden en de Nationale ombudsman gezamenlijk een aanbeveling gedaan van drie personen.

    Artikel 67

    De vergaderingen van de commissie van toezicht zijn niet openbaar.

    Artikel 75.1

    De commissie van toezicht stelt naar aanleiding van het door haar verrichte onderzoek een toezichtsrapport op. Het toezichtsrapport is niet openbaar.

    Er is hier gekozen voor een commissie die benoemd wordt vanuit de uitvoerende macht en niet voor een commissie die bestaat uit volksvertegenwoordigers of althans benoemd wordt door het parlement. De commissie vergadert in het geheim en brengt in het geheim verslag uit. Daarmee is het ondanks de bevoegdheden van de commissie (kennisname van alle inlichtingen, horen van getuigen met uitzondering van de ministers zelf, betreden van alle plaatsen met uitzondering van woningen) maar de vraag wat hiervan waargemaakt zal worden. Zo hoeven de ambtenaren van de betrokken diensten alleen een verklaring af te leggen als hun door de betrokken minister en de minister van justitie een ontheffing van de plicht tot geheimhouding is verleend. Het belangrijkste is echter dat de commissie (evenmin als de ombudsman) niet corrigerend op kan treden. Ze kan slechts aanbevelingen doen aan de minister. De leden van de D’66-fractie in de Tweede Kamer vrezen dan ook dat ‘ook de nu gekozen oplossing een Europese toets der kritiek niet zal kunnen doorstaan.’ (2)

    Kees Kalkman

    (met dank aan Giliam de Valk en Roger Vleugels)

    Noten

    1. Giliam de Valk, De BVD en inlichtingenrapportages, Nijmegen 1996, p. 86

    2. Tweede Kamer 1997-1998 25877 Nr. 5