• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Het einde van de IDB

    Kan men een geheime dienst opheffen? Sommigen menen dat dit niet mogelijk is. De in archieven opgeslagen eindprodukten en de netwerken, die daaraan ten grondslag liggen worden simpelweg van de ene dienst op de andere overgedragen, desnoods via de vrije markt. Voorbeelden van dit verschijnsel zijn te vinden in de geschiedenis van de fascistische geheime diensten. Ook in de discussie over de Stasi vind je het thema terug. Toch is opheffen precies dat wat premier Lubbers per 1 januari 1994 van plan is met zijn hoogstpersoonlijke geheime attribuut, de onder het ministerie van Algemene Zaken (AZ) vallende Inlichtingendienst Buitenland (IDB). In een daartoe strekkend wetsontwerp van 10 maart 1993 wordt als reden gegeven dat ‘de noodzakelijke vertrouwelijkheid rond de IDB zodanig is geschaad, dat voortzetting van een aantal werkzaamheden niet meer verantwoord is’.(1)

    Terecht is er, toen dit argument door Lubbers vorig jaar voor het eerst werd gehanteerd van verschillende kanten met cynisme gereageerd. Na Watergate, Contragate, Spycatcher en het tot zinken brengen van de Rainbow Warrior zijn er maar weinig Westerse inlichtingendiensten die niet in opspraak zijn geraakt door blunders, loslippigheid van eigen personeel of gerechtelijke en parlementaire onderzoekscommissies.

    HET VERLEDEN VAN DE IDB

    Alvorens na te gaan hoe het met de IDB toch zover heeft kunnen komen, eerst een kort overzicht wat er over deze dienst tot dusver bekend was. De IDB was, zoals de naam al zegt, een dienst die de opdracht had om voor de Nederlandse regering inlichtingen in het buitenland te verzamelen. De meeste moderne staten, die enige invloed op het internationale vlak willen uitoefenen, hebben een dergelijke buitenlandse inlichtingendienst. De bekendste voorbeelden zijn de Amerikaanse CIA en de Britse MI6. Dit soort diensten heeft als doel voor de regeringen informatie te vergaren over de capaciteiten van belangrijke spelers op het internationale toneel en toekomstige ontwikkelingen. De informatie wordt verzameld uit open bronnen, maar ook via undercover opererende medewerkers en met technische hulpmiddelen (bijv. diverse vormen van afluisteren). De op die manier verkregen gegevens worden meestal door de dienst zelf verwerkt tot rapporten. Eventueel kunnen de diensten ook worden ingezet om een buitenlandse situatie ongezien te beïnvloeden, waarmee we op het terrein van de geheime operaties (covert action) komen. De buitenlandse inlichtingendiensten bedrijven in elk geval economische, politieke en technisch-wetenschappelijke spionage. Militaire spionage wordt meestal beoefend door aparte diensten, die onder het leger vallen. Ook moeten de buitenlandse inlichtingendiensten onderscheiden worden van de organisaties die de binnenlandse veiligheid van de staat moeten garanderen (in Nederland de BVD).

    In de Nederlandse situatie vergaarde de IDB via agenten in het buitenland ook spionagegegevens voor de militaire inlichtingendienst (MID). In 1977 zou het zelfs 80% van de verzamelde inlichtingen van militaire aard zijn geweest. De agenten konden bijvoorbeeld zakenlieden zijn, maar ook Nederlands ambassadepersoneel werd ingezet. Spionage tegen het Oostblok was eerste prioriteit voor de IDB. Er was een programma waarbij Nederlandse bezoekers aan Oosteuropese landen uitgehoord werden over hun belevenissen. Daarnaast beschikte de IDB over twee belangrijke troeven. Ten eerste verwerkten ze de gegevens van de afluister- en decodeercentrale van de marine, het Technisch Informatieverwerkingscentrum (TIVC) in Amsterdam en verdeelden de daaruit ontstane rapporten onder afnemers op diverse ministeries. Ten tweede was de IDB de Nederlandse partner in een aantal overeenkomsten met bevriende zusterdiensten over het uitwisselen van informatie, onder meer afkomstig van afgeluisterde gegevens. Ook met de Nederlandse marine was er een samenwerkingsovereenkomst.

    Tenslotte moet nog worden vermeld dat de IDB huisvesting bood (en biedt?) aan de Sectie Algemene Zaken van de landmacht, die

    het steunpunt is voor de geheime stay-behind organisatie Inlichtingen en Operatieën, in de wandeling Nederlandse Gladio geheten.

    Door het vele militaire werk is de IDB lange tijd een gemengd civiel-militaire organisatie geweest. De twee componenten in het personeel, ex-militairen (bij de afdeling verwerving, ook in leidende functies, vaak mariniers) en burgers (analisten bij de afdeling verwerking, vaak wetenschappers) hebben het nooit goed met elkaar kunnen vinden. Sinds de zestiger jaren heeft een voortdurende machtsstrijd tussen burgers en militairen geleid tot een reeks van conflicten. Daarbij wendden de burgerspionnen zich een aantal keren tot de vakbond en schuwden ze ook de publiciteit niet. Ook de beïnvloeding achter de schermen door de ministeries die de resultaten van het IDB-werk afnamen, moet niet onderschat worden. Een en ander leidde er zelfs toe dat de directe voorganger van de IDB, de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) van 1970 tot 1972 korte tijd was ondergebracht bij het ministerie van Defensie. Toen de Dienst weer bij AZ terugkwam was een aantal topposities bezet door militairen, en was de mogelijkheid om de verzamelde militaire gegevens te mogen interpreteren voor de IDB aanzienlijk beperkt. Nieuwe conflicten waren daarmee voorgeprogrammeerd en die deden zich dan ook voor in de zeventiger en tachtiger jaren.

    Toch zou de IDB ook successen hebben gekend. Die waren natuurlijk gebaseerd op de bovengenoemde sterke troeven van de Dienst. Het meest bekend is in dit verband het in 1985 uitgelekte bericht dat de IDB in 1981 aan de Israëlische zusterorganisatie Mossad het berichtenverkeer had verschaft van Italiaanse leveranciers die bezig waren met de bouw van een kerncentrale in Irak. Deze informatie zou de Israëli’s in staat hebben gesteld het bombardement op deze installatie beter te timen.

    Overigens is vorig jaar een omstandigheid bekend geworden die deze claim op losse schroeven zet. De Telegraaf wist namelijk, op basis van de mededelingen van de voormalige ‘chef intelligence’ van de IDB en latere directeur van de Staatsdrukkerij, L. Jongsma te melden, dat in 1983 binnen de Dienst een Mossad-agent was ontmaskerd.(2) De dubbelagent, een oud-majoor van de luchtmacht, zou bijna twee jaar lang confidentiële afluisterinformatie hebben doorgespeeld aan de Israëli’s. De man kreeg een proces achter gesloten deuren en ook het resultaat daarvan werd zorgvuldig geheim gehouden. Gezien de periode waarin een en ander speelt is het dus de vraag of de IDB zijn informatie wel vrijwillig aan de Mossad heeft afgestaan.

    NA DE KOUDE OORLOG

    De ineenstorting van de communistische regimes in Oost-Europa bood een gelegenheid om het wankele evenwicht tussen civiele en militaire taken van de IDB opnieuw te bepalen. Op 20 december 1990 stelde premier Lubbers de Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten voor om de IDB tot 1994 met 70% af te slanken. In de praktijk zou dit betekenen, dat van de 42 medewerkers er dertig zouden moeten afvloeien. In 1994 zou het restant dan nog eens worden bekeken. In publikaties werd toen al het vermoeden uitgesproken dat de IDB na 1994 helemaal zou worden opgeheven. Als achtergrond voor de reorganisatie werd het einde van de Koude Oorlog genoemd. De Binnenlandse Veiligheidsdienst zou een deel van de IDB-taken en voorlopig ook een deel van de mensen overnemen.

    Tegelijkertijd werd bekend gemaakt dat de coördinator van de Nederlandse inlichtingendiensten, generaal-majoor b.d. Frans Alkemade na zijn pensioen niet meer zou worden opgevolgd. De taken van Alkemade, die een kamer naast Lubbers benutte, zouden erbij genomen worden door de hoogste ambtenaar op het ministerie, secretaris-generaal mr. R.J. Hoekstra.

    In de tijd dat Lubbers het afslankingsvoorstel deed lekte overigens uit dat onderdelen van het takenpakket van de IDB in de jaren daarvoor al waren overgenomen door de BVD. Kamerleden die gelden als specialist in deze materie zoals Dijkstal (VVD) en Stoffelen (PvdA) wisten daar niets van. Stoffelen sprak zelfs het vermoeden uit dat minister Dales van Binnenlandse Zaken evenmin op de hoogte was.

    Begin 1991 liet Lubbers tot grote schrik van de IDB-top naar verschillende departementen een vraag uitgaan in hoeverre de IDB nog in een behoefte voorzag. Alleen Justitie schatte dat vijf formatieplaatsen zouden voldoen. De andere ministeries hulden zich in een veelzeggend stilzwijgen.

    Op 23 april 1991 maakte de premier een nog verdergaande integratie van de IDB in de BVD bekend op een volgende vergadering van de geheime Kamercommissie. In het kader van de grote efficiency-operatie bij de overheid zou het grootste deel van de IDB bij de BVD worden ondergebracht. De IDB zou in het nieuwe gebouw van de BVD in Leidschendam worden gehuisvest en van hun technische en organisatorische faciliteiten gebruik gaan maken. De tendens was dat Nederland de actieve spionage de komende jaren zou beëindigen. Spionage zou mogelijk blijven, maar het zou verder via de BVD worden georganiseerd. Daarnaast zou ook de MID de mogelijkheid behouden om voor militaire doeleinden in het buitenland te spioneren, De IDB zou formeel blijven bestaan. Dat was een gevolg van de al genoemde reeks overeenkomsten met inlichtingendiensten van andere landen, die niet zonder meer door de BVD konden worden overgenomen. Het belangrijkste was het contract met de Britse afluistercentrale GCHQ (Government Communications Headquarters). Van dit contract is het marine-afluistercentrum TIVC op Kattenburg in Amsterdam afhankelijk.

    Het Parool meende op dat moment te weten dat in de toekomst minister van Binnenlandse Zaken Dales als coördinator van de diensten zou gaan optreden. De krant verwachtte dat hiertegen door de in het Nederlandse inlichtingenwereldje zeer nadrukkelijk aanwezige marine verzet zou worden georganiseerd. De marine zou daarbij de marechaussee aan zijn zijde weten. Mogelijk betrof het hier een proefballonnetje, want van een coördinerende rol voor Binnenlandse Zaken is daarna niets meer vernomen.(3)

    Begin september gaf premier Lubbers de gereorganiseerde IDB een kans om zijn bestaansrecht te bewijzen. De Dienst kreeg opdracht een onderzoek in te stellen naar de handel in cocaïne vanuit Suriname en rapport uit te brengen aan de premier en de minister van Justitie Hirsch Ballin. Het onderzoek zou worden uitgevoerd door medewerkers van de IDB in Zuid-Amerika, waarvan wordt aangenomen dat ze aan diplomatieke vertegenwoordigingen waren verbonden.

    EEN PATROON VAN MANIPULATIE EN INCOMPETENTIE

    Voorzover nu te reconstrueren is begon kort daarna een reeks gebeurtenissen die begin 1992 zou leiden tot een dramatisch hoogtepunt. Op 12 september 1991 sprak het Hoofd van Dienst (HIDB), drs. Karel M. Meulmeester het personeel toe. Het was een redevoering in oude IDB-stijl. Later citeerde de journalist Max de Bok, die kennelijk beschikte over een uitgewerkte tekst van de toespraak, in De Limburger enige staaltjes. Meulmeester, een ex-officier van de MarineluchtvaartDienst, zei letterlijk: “Ik heb altijd verlangd naar een situatie waarin ik kon zeggen dat ieder die zijn werk niet uitvoerde, naar huis gestuurd zou worden. Ik heb er zelfs van gedroomd.” Door de reorganisatie was Meulmeesters droom waar geworden. “Functioneer je niet goed, dan zorg ik dat je eruit gaat”.(4)

    Begin november begon Meulmeester – net terug van een van zijn vele dienstreizen – zijn dreigementen te concretiseren. In een vergadering van het ‘managementsteam’ – een modieuze term, die duidt op aanpassing aan nieuwe tijden – trok hij onverwachts van leer over het functioneren van zijn Hoofden van Dienst. De reactie van deze drie heren liet niet lang op zich wachten. Op 18 november zegden ze het vertrouwen in hun chef op en de dag daarna lieten ze dit per brief weten aan secretaris-generaal Hoekstra van AZ. In een gesprek met de rebellen op 20 november verzocht Hoekstra hen hun bezwaren op schrift te stellen. Dat resulteerde in een memorie van grieven van tien bladzijden, die op 25 november verstuurd werd. ‘Als rode draad door het geheel loopt een patroon van onbetrouwbaarheid, manipulatie, willekeur en incompetentie’, schreef het drietal over hun chef. Concreet werden de volgende klachten op tafel gelegd;

    * Meulmeester voerde een ondoorzichtig financieel beleid. Onder zijn bewind werd de geheime begroting sterk opgevoerd tot 800.000 gulden per jaar. Binnen de Dienst wist alleen Meulmeester wat er met die fondsen gebeurde. In de brieven werd niet gesproken over fraude of malversatie noch werden bewijzen voor verduisteringspraktijken geleverd. Wel werd het voorbeeld genoemd van voorzieningen die Meulmeester tijdens de Golfoorlog aan zijn boerderij De Punthoeve in het Zeeuwse St. Philipsland liet aanbrengen op kosten van de Dienst (f8000,-).

    * Meulmeesters reisgedrag was uitgebreid en oncontroleerbaar. Het was niet duidelijk in hoeverre zijn reizen een dienstbelang dienden. Zo ging hij in september 1991 naar Calgary in Canada. Niemand wist waarom, totdat bij toeval een programmaboekje ontdekt werd van een bijeenkomst in het kader van de handelsbevordering tussen Nederland en Canada. Daarin stond de IDB-topman vermeld als deelnemer onder de aanduiding counselor to the prime ministers office (raadsadviseur van de premier). Het was overigens niet ongebruikelijk dat IDB-ers zich onder een dergelijke ‘schuiltitel’ manifesteerden.

    * Onder verantwoordelijkheid van Meulmeester werden persoonlijke en zakelijke gesprekken van personeelsleden tijdens diensttijd jarenlang afgeluisterd en op de band opgenomen. Bewijzen daarvan in de vorm van banden waren gevonden bij het opruimen van de kamer van een ex-medewerker.

    In een begeleidend schrijven trokken de drie Hoofden van Dienst hun conclusie. Aanblijven van Meulmeester zou leiden tot ‘de ondergang van de IDB en op de weg daarnaar toe tot het functioneel uitschakelen van een aantal medewerkers.’

    Twee dagen na ontvangst van de grievenlijst en na consultatie van Meulmeester liet de secretaris-generaal weten geen aanleiding te zien tot nader onderzoek. Omdat geen begin van bewijs was geleverd weigerde hij op verdenkingen van malversatie in te gaan. Enkele dagen later meldde Hoekstra wel dat hij opdracht had gegeven een onderzoek te doen naar het afluisteren van de stafleden. Dat onderzoek werd opgedragen aan een vertrouweling van Meulmeester binnen de Dienst.

    Het bleef echter niet bij de actie van de drie Hoofden. Op 28 november ontving de secretaris-generaal een schrijven van achttien (van de naar later bleek 22 ‘inzetbare’) stafmedewerkers van de IDB. Daarin werd alweer het gebrekkige functioneren van Meulmeester en de afluisteraffaire aan de kaak gesteld. ‘Wij verklaren Meulmeester niet langer te kunnen aanvaarden als HIDB’, aldus de ondertekenaars.

    Nu reageerde Hoekstra als door een wesp gestoken. In een brief aan de drie Hoofden van Dienst, die nog dezelfde dag verder werd verspreid onder de andere stafleden, stelde hij: ‘Uw grieven worden deels weerlegd, deels zijn ze niet van die aard dat ze uw zware conclusies kunnen dragen. (..) De heer Meulmeester behoudt mijn vertrouwen’. Bij brief van 2 december aan één van de Hoofden (een dag later in het bezit van alle medewerkers) schreef de secretaris-generaal: ‘De verdenkingen over de besteding van fondsen is buitengewoon ernstig. U draagt geen begin van bewijs aan. Op verdenkingen ga ik niet in. Het Hoofd financiële zaken verklaarde tegenover mij dat voor verdenking geen gronden aanwezig zijn. Ik verzoek u dringend uw actie te staken en mij een positief bericht te sturen.’ Hoekstra dreigde met maatregelen als een dergelijk melding zou uitblijven.

    Op 3 december liet het aangeschreven Hoofd van Dienst (blijkbaar als belhamel aangesproken) weten dat hij, zijn twee collega’s en zestien van de achttien stafleden, die hij tot dan toe heeft kunnen informeren, de actie zouden staken.

    Op 19 december deed Hoekstra schriftelijk verslag van het onderzoek naar het afluisteren. Hij meldde dat inderdaad was komen vast te staan ‘dat gesprekken zijn opgenomen, waarschijnlijk in 1988, 1989 en eerdere jaren.’ De gesprekken waren ‘al dan niet abusievelijk’ door een ambtenaar van de IDB opgenomen. Dit was niet in opdracht van Meulmeester gebeurd. Twee banden waren inmiddels in opdracht van de secretaris-generaal door een andere ambtenaar gewist. Hoekstra liet weten zich te beraden op nadere stappen tegen de afluisteraar.

    CRISIS BEZWOREN?

    De crisis leek hiermee in eerste instantie bezworen. Daarmee was echter buiten de waard, i.c. Meulmeester gerekend. Op 21 januari 1992 deed hij een poging om zich van zijn twee meest gehate tegenstanders te ontdoen. Twee van de Hoofden van Dienst werden per brief ‘uit functie ontheven’ ten behoeve van een speciale, geheime opdracht in het Midden-Oosten. Het Hoofd van de directie operatieën moest in Bagdad of Teheran een spionagecentrum gaan opzetten.

    Deze zelfmoordopdracht werd geweigerd. In plaats daarvan wendde het Hoofd operatieën zich voor juridische bijstand tot de vakbond voor hogere ambtenaren CMHF, waarin het IDB-personeel voor vrijwel 100% is georganiseerd.

    Gezien het verloop van eerdere IDB-conflicten was het niet verrassend dat ook nu weer de vuile was werd buiten gehangen. Het deftige Financieel Dagblad (motto sinds 1796: ‘Al het geene tot het financieele eenige betrekking heeft’) werd uitgekozen als medium. Op 24 januari 1992 opende deze krant met de beschuldigingen tegen Meulmeester. De spanning werd opgevoerd door een reeks pikante operationele details over de IDB. Zo konden de verblufte lezers, alvorens door te bladeren naar de beursberichten, vernemen dat ‘de financiële middelen (de geheime IDB-uitgaven -KK) doorgesluisd worden via een speciaal voor ultrageheime buitenlandse operaties opgezette Stichting Vrienden van de Biathlon (ook wel Stichting Vribia -KK), waarvan spionagechef Meulmeester (mede)bestuurslid is.’ Naast Meulmeester was nog een financieel medewerker van de IDB bij het bestuur betrokken. Ter verduidelijking: de edele sport der biathlon is een combinatie van skiën en schieten die bij gebrek aan liefhebbers in Nederland voornamelijk door mariniers wordt beoefend. De volgende dag gooide het Financieel Dagblad er nog een schepje bovenop: ‘Het ministerie van Buitenlandse Zaken geeft geen commentaar op het bericht dat twee leden van de geheime dienst – als Nederlandse consul – spionage bedrijven vanuit de Zuidamerikaanse steden Cayenne en Caracas’. Aangezien de betrokkenen uiteraard via functie en standplaats eenduidig konden worden geïdentificeerd werd hier de ultieme doodzonde in inlichtingenland bedreven: het namen noemen. Buitenlandse persorganen zouden prompt de agenten met naam en toenaam hebben afgedrukt. Het was dus werkelijk niet verwonderlijk dat onze man in Cayenne, ingezet op Brunswijk, Bouterse en cocaïne-smokkel, zijn post kort na de publikatie overhaast voor een vakantie moest verlaten.

    Andere persorganen stookten het vuurtje nog verder op. Zo wist verslaggever Max de Bok voor zijn krant de tekst van de tussen IDB-ers en secretaris-generaal gevoerde correspondentie te bemachtigen, waaruit uitgebreid werd geciteerd. De Telegraaf kon melden dat het aftappen van telefoons van IDB-medewerkers ook tijdens de Gladio-affaire eind 1990 nog had plaatsgevonden. Zelfs ex-agenten van de IDB die functies bekleden in het bedrijfsleven en bij de overheid waren afgeluisterd. ‘Meulmeester zou in die periode opdracht hebben gegeven ook ex-personeelsleden van zijn dienst thuis en op hun nieuwe werkplaats af te luisteren’. Als getuige daarvoor werd een voormalig chef van de Landmachtinlichtingendienst aangehaald, een generaal-majoor, die vertelde: ‘Binnen de Inlichtingendienst Buitenland gonsde het tijdens de Gladio-affaire al van de geruchten. Meulmeester zou zijn eigen mensen niet vertrouwen en laten afluisteren’.(5) In elk geval wordt daarmee een acceptabel motief voor het afluisteren gegeven, want toen het Gladio-netwerk door de Italiaanse premier Andreotti was ‘gecompromitteerd’ moeten op het IDB-kasteel alle stoppen zijn doorgeslagen…

    De Gelderlander kwam met het bericht dat er al eerder problemen waren geweest over declaraties van Meulmeester. In de jaren tachtig maakten twee opeenvolgende administrateurs er bezwaar tegen dat de top-spion, toen chef operatieën, reiskosten declareerde voor dagelijkse reizen van Den Haag naar zijn woonplaats St. Philipsland. Dat terwijl hij op kosten van de IDB een flat in Den Haag bewoonde. De toenmalige president van de Algemene Rekenkamer, Peschar, nam uiteindelijk de opmerkelijke beslissing dat dezelfde declaraties van Meulmeester voortaan ‘netter’ in de boekhouding moesten worden verwerkt(6).

    Ook Meulmeester zelf meldde zich nu, bij NRC-Handelsblad en Max de Bok. Zijn ‘verklaring’ voor de afluisterpraktijken: “Door een verkeerde schakeling heeft iemand van ons drie jaar geleden per ongeluk opname-apparatuur op de telefoon van een collega aangesloten.” Door De Bok geconfronteerd met Hoekstra’s brief van 19 december die toch wijst op meer dan incidenteel afluisteren, ontkent de spionage-chef glashard: “Dat hebt u dan verkeerd gelezen”(7).

    Meulmeester wist ook de dienstencommissie van de IDB (een soort ondernemingsraad) achter zich te krijgen. Al direct op 24 januari schreef deze via zijn voorzitter Pippel een brief aan Hoekstra waarin werd gewezen op de ‘ernstige schade’ die werd aangericht door publikaties over geheime operaties. Deze brief was echter zonder ruggespraak met het personeel opgesteld, zo kon Groen Links fractievoorzitster Ria Beckers melden.

    DE POLITIEK WORDT WAKKER

    Inmiddels hadden de publikaties in de pers namelijk de politiek wakker geschud. Beckers interpelleerde premier Lubbers op 29 januari in de Tweede Kamer. De andere kamerleden maakten het de premier, die zich verschanste achter de brief van de dienstencommissie, niet echt moeilijk. Lubbers deelde verder mee dat binnen de IDB op 14 januari al maatregelen genomen waren om de ‘interne communicatie’ te verbeteren (Beckers: “De twee topmensen in het managementoverleg zijn vervangen door twee mindere goden. Dat is alles”). Volgens Lubbers controleerde de Rekenkamer alle uitgaven van de IDB. Toen Beckers, die kennelijk over enige inside-informatie kon beschikken, voet bij stuk hield, kondigde Lubbers aan dat de hele zaak dan maar moest worden uitgezocht, hoewel hij geen toezegging wilde doen over een onafhankelijk onderzoek. De premier zou de zaak de volgende dag in de besloten Kamercommissie ter sprake brengen. Lubbers leek zich geheel volgens de klassieke omkeringstruc meer zorgen te maken over het uitlekken van ‘vertrouwelijke en zeer geheime gegevens’ dan over de wantoestanden bij de IDB. Hij maakte bekend dat voor het lek inmiddels de Rijksrecherche was ingeschakeld.

    Van het besloten commissieoverleg lekte nu eens weinig uit. Uniek was wel het feit dat mevrouw Beckers – fractievoorzitter van de partij die verkoos geen deel uit te willen maken van een doofpotcommissie – door de commissie werd uitgenodigd om haar kijk op de kwestie nader toe te lichten. Brinkman, voorzitter van de Vaste Kamercommissie, lichtte later toe waarom daartoe was besloten: “omdat wij aanwijzingen hadden dat zij mogelijk over bijzonder informatie in dit bijzondere geval beschikte.” Het leek hem nuttig om te kijken of er “reden zou zijn van haar kant om ons bepaalde gegevens te verschaffen.” Meer inhoudelijke informatie was van de kant van de commissie niet te verwachten. “Er was inderdaad enige narigheid bij de IDB,” zo vatte Brinkman het onderwerp samen.

    De CMHF wist na een gesprek met Hoekstra te melden dat het onderzoek van de Rijksrecherche toch ‘breed’ zou worden opgezet. Het interne afluisteren van 1988 tot 1990 zou het hoofdpunt zijn en er zou met alle medewerkers worden gesproken. Overigens wist het Financieel Dagblad later uit bronnen rond de IDB te melden dat ook begin jaren tachtig het eigen personeel was afgetapt. Die banden waren in bezit van een toenmalige medewerker van Meulmeester. Een andere IDB-er had in 1983 van de leiding opdracht gekregen collega’s af te luisteren.

    Terwijl de molens van de Rijksrecherche voortmaalden bleek al snel dat het personeelsconflict zijn eigen dynamiek kreeg. Op 24 februari eisten de twee Hoofden van Dienst voor de ambtenarenrechter dat hun op non-actief stelling ongedaan zou worden gemaakt. De zitting vond op verzoek van het ministerie van Algemene Zaken achter gesloten deuren plaats. De zitting verliep niet zo gunstig voor het ministerie. AZ kon niet bewijzen dat de overplaatsing van twee Diensthoofden naar het Midden-Oosten volgens de ambtelijke procedures tijdig aan de betrokkenen was meegedeeld. De rechter gaf het ministerie hiertoe alsnog tot 1 maart de tijd. Na afloop kondigde de CMHF aan een eigen rapportage over het IDB-schandaal te zullen publiceren, een bericht dat door De Telegraaf werd overgenomen. De bond vond dat het conflict dusdanige vormen had aangenomen ‘dat niet langer kon worden volstaan met het behartigen van individuele belangen’.

    RAZENDSNEL INGRIJPEN

    Na deze zeker voor de zorgvuldige toehoorder niet mis te verstane waarschuwing besefte premier Lubbers dat het nu noodzakelijk was razendsnel te handelen. Hij besloot de uitkomst van het onderzoek van de Rijksrecherche niet af te wachten. Nog dezelfde dag maakte hij bekend het voornemen te hebben de IDB per 1 januari 1994 op te heffen. De premier schreef aan de Kamer dat ‘de noodzakelijke vertrouwelijkheid rondom de IDB is geschaad; in de contacten met sommige buitenlandse diensten is gebleken dat voortzetting van een aantal werkzaamheden daarom niet meer verantwoord is.’ Volgens berichten in de pers zouden in de praktijk een aantal buitenlandse diensten de medewerking met de IDB hebben opgezegd. De activiteiten van de IDB werden nu definitief overgenomen door de MID en de BVD. Zo zouden de mensen die bezig waren met verwerking van de informatie van het electronische afluistercentrum TICV in Amsterdam naar de MID worden overgeplaatst. Een kleine afdeling onder leiding van Meulmeester zou zich echter voorlopig blijven bezighouden met spionage ten behoeve van Justitie en de CRI. Volgens ‘ingewijden’, die De Telegraaf te woord wilden staan ging het om de ‘registratie van buitenlanders met criminele antecedenten die pogen Nederland binnen te komen’. Andere kranten dachten dat de activiteiten voor de CRI betrekking zouden hebben op het onderzoek naar de internationale drugshandel vanuit Zuid-Amerika. Later werd nog bekend dat ook Algemene Zaken zelf ‘enkele taken van de huidige IDB blijft coördineren.’

    Met de opheffing werd een uitspraak van de ambtenarenrechter en verdere publiciteit ontlopen. Het Algemeen Dagblad had dit meteen door: ‘Wie nu nog de zwijgplicht durft te doorbreken, zal weinig kans maken op herplaatsing bij een andere inlichtingendienst.’ En inderdaad, op 6 maart meldden de kranten in kleine berichten dat bij de IDB ‘geen gedwongen ontslagen’ zouden vallen. Getracht zou worden al het personeel bij andere inlichtingendiensten onder te brengen. Enkele dagen daarna trok het ministerie de dienstopdrachten aan de beide IDB-Hoofden in, zodat een rechterlijke uitspraak over deze materie werd vermeden.

    Overigens beweerde Lubbers op 11 maart in de Tweede Kamer dat het plan om de IDB helemaal op te heffen al eerder gevormd was. Hij zou het al op 6 februari in een vergadering van het Ministerieel Comité voor de inlichtingendiensten, een gezelschap dat vrijwel nooit bij elkaar komt, hebben ‘geformuleerd’. Op 14 februari zou hij de geheime Kamercommissie hierover hebben geïnformeerd.

    In de toelichting op de begroting van AZ voor het jaar 1993 stond te lezen: ‘Van de in totaal 32 boventalligen bij de IDB zijn 3 medewerkers tijdelijk nog bij de IDB werkzaam en 9 medewerkers gedetacheerd, te weten: 3 binnen het eigen ministerie, 5 bij andere departementen en één bij een universiteit. Voor 3 medewerkers is een outplacementcontract gesloten. Voor 7 medewerkers wordt nog overleg gevoerd met RPD-Advies over herplaatsing.’ Tien IDB-ers zouden met wachtgeld of VUT gaan en voor zeven bestond uitzicht op overplaatsing naar de BVD. Daarnaast was er nog sprake van ‘7 beveiligingsbeambten, 1 tuinman (!) en 3 schoonmaaksters’.(8)

    Eveneens in september zond Lubbers de Tweede Kamer de uitslag van het Rijksrecherche-onderzoek. Gezien het voorgaande is het misschien niet verrassend dat van malversaties of mismanagement of het afluisteren van telefoongesprekken door of met medeweten van Meulmeester niets gebleken was.

    Het onderzoek van de Rijksrecherche leverde nog wel enkele kleine verrassingen op. Tot verbazing van de rechercheurs kregen zij de beschikking over de afluisterbanden waarvan secretaris-generaal Hoekstra al in december 1991 aan het personeel had meegedeeld dat ze gewist waren. De betreffende medewerker zou de opdracht niet hebben willen uitvoeren!

    Verder bleek dat een IDB-medewerker wellicht een originele opvatting had van het begrip gouden handdruk. Aan hem was in november/december 1990 (is het toeval dat dit precies de periode was dat het Gladio-netwerk bekend werd?) een som gelds van enkele duizenden guldens verschaft voor een geheime opdracht. De opdracht was niet doorgegaan. Het geld was echter niet teruggekomen. Minister Hirsch Ballin van Justitie gaf de Rijksrecherche opdracht tot een vervolgonderzoek over deze zaak. In januari 1993 deelde de ijverige Lubbers aan de Kamer mee dat ook dit onderzoek geen strafbare feiten aan het licht had gebracht. Voor het geval er verder nog iemand was die de neiging had om een kik te geven voegde de premier daaraan toe dat hij zich nog steeds beraadde over ‘andere maatregelen’ oftewel disciplinaire straffen tegen IDB-ers die met de pers hadden gepraat. Voor een tiental medewerkers zocht het ministerie van Algemene Zaken nog een andere baan. Let dus op die nieuwe tuinman, het is beslist de best gescreende hovenier van Nederland.

    STURING VAN BUITENAF?

    Resten nog twee vragen. Is er bij de ondergang van de IDB sprake geweest van sturing van buitenaf? En: Wordt de Nederlandse buitenlandse inlichtingendienst nu echt helemaal opgeheven?

    Gezien het feit dat er aan de IDB en zijn voorganger BID voortdurend getrokken is door militairen enerzijds en burgers anderzijds, zou het vreemd zijn als dit aspect nu helemaal geen rol heeft gespeeld. Een eerste kandidaat-manipulator zou natuurlijk de BVD zijn. De BVD was al bezig taken van de IDB over te nemen en breidde zijn activiteiten in het buitenland uit. De IDB kon zijn bestaan nog rekken dankzij de positie in het internationale inlichtingennetwerk. De BVD lijkt een duidelijk belang te hebben bij het einde van de IDB. Maar had de BVD ook de middelen om dit einde kunstmatig te versnellen? Daarvan is niets bekend geworden.

    De positie van de militaire MID is vrijwel het tegenovergestelde. Zij hadden zeker instrumenten binnen IDB. Meulmeester kon vanaf het begin van zijn bewind als zodanig worden gezien en ook bij de afdeling Verwerving wemelde het traditioneel van de militairen. Een offensief van de kant van de marine werd ook voorspeld in het boven aangehaalde artikel in Het Parool. De MID lijkt echter niet zo’n belang te hebben bij het verdwijnen van de IDB. Zij konden namelijk in tegenstelling tot de BVD niet hopen de internationale positie van de IDB over te nemen. De militaire diensten hebben hun eigen internationale clubjes en het zou heel vreemd overkomen als bij de CIA en MI6 aan de tafel voor Nederland opeens een militair zou aanschuiven. Het is echter wel denkbaar dat Meulmeester door zijn bizarre beleid ook in de ogen van de militairen een gevaar voor zichzelf en zijn Dienst was geworden. Het forceren van het personeelsconflict door een actie van de Diensthoofden kan gezien zijn als middel om Meulmeester uit de weg te ruimen. In dat geval heeft die actie echter averechts gewerkt door het optreden van Lubbers.

    Hetgeen ons op het tweede punt brengt. Het is mogelijk dat de premier vindt dat een geheime inlichtingendienst in deze tijd niet meer nodig is om de regering bij moeilijke internationale beslissingen van informatie te voorzien. Rapportage van open bronnen kan ook gebeuren door de ambtenaren van AZ en de diplomatieke dienst. Een probleem is er echter bij de inlichtingen over het buitenland die in de toekomst binnenkomen via de kanalen van BVD en MID. Aangezien de manier waarop deze informatiestroom tot stand komt voor de premier niet volledig inzichtelijk is, is hier in principe een mogelijkheid tot manipulatie, hetzij door de BVD wegens binnenlandse, hetzij door de MID om militaire motieven. Om dit tegen te gaan zal een toekomstige premier mogelijk toch over eigen specialisten willen beschikken om zaken uit te zoeken. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat de mogelijkheden van AZ op dit gebied verruimd worden. Een andere mogelijkheid zou zijn om de positie van de coördinator en het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland uit te bouwen met een kleine staf.

    Kees Kalkman

    (Kees Kalkman is werkzaam bij het Antimilitaristisch Onderzoekskollektief. AMOK is bereikbaar op: AMOK, Esdoornstraat 14, 3551 AJ Utrecht, tel. 030-442122)

    1. Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, Tweede Kamer, 1993-1993, 23045, nr. 3 blz. 1.

    2. Joost de Haas en Charles Sanders. ‘Verdeel en heers was het motto op Maarheeze’, De Telegraaf 28 februari 1992.

    3. Nederland stopt met spioneren in het buitenland, Het Parool 25 april 1991.

    4. Max de Bok, Crisis in spionagedienst IDB, De Limburger 25 januari 1992.

    5. Schandaal schrikt spionagedienst op, De Telegraaf 25 januari 1992.

    6. Rijksrecherche-onderzoek lek geheime dienst, De Gelderlander 28 januari 1992.

    7. Max de Bok, Chef IDB: “In eer en goede naam aangetast”, De Limburger, 27 januari 1992.

    8. Tweede Kamer 1992-1993, 22800 III, nr. 8 blz. 5.

    Geraadpleegde literatuur:

    F.A.C. Kluiters, De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, Den Haag 1993.