Het Openbaar Ministerie schakelt de computerspecialisten van de Centrale Recherche Informatiedienst in. De computerspecialisten willen toegang tot alle logfiles van de bank, om te achterhalen hoe, en waarvandaan, de elektronische betalingsopdrachten zijn verricht. De bank weigert dat om de privacy van haar klanten te beschermen. Na uitgebreid overleg op hoog niveau tussen de bank en het Ministerie van Justitie komt men tot een vergelijk. In bijzijn van computerdeskundigen van de bank zelf mogen de CRI-specialisten de computerbestanden bekijken. Alleen bestanden waarin gegevens over de illegale betalingstransacties zijn vastgelegd mogen de rechercheurs kopiëren en meenemen.
Uit analyses van de computerbestanden blijkt dat de betalingsopdrachten allemaal op dezelfde dag zijn verricht vanaf dezelfde telefoonaansluiting. De telefoonaansluiting staat op naam van een bedrijf dat flexibele kantoorruimte verhuurt: in een kantoorpand (in dit geval in Utrecht) verhuurt het compleet uitgeruste kantoorruimtes, inclusief telefoon, fax, en computeraansluiting voor korte of langere tijd.
Uit het contract, dat het bedrijf aan justitie overlegt nadat met een huiszoekingsbevel en bevel tot inbeslagname is gedreigd, blijkt dat een firma gedurende een maand een kantoorruimte heeft gehuurd. Een team dactyloscopen kamt het gebruikte kantoor uit op vingerafdrukken of andere bewijzen, maar vindt niets dat op de daders wijst. De grote aantallen vingerafdrukken dat wordt aangetroffen (het kantoortje is inmiddels door vele anderen gebruikt) komen niet voor in de registers van politie.
Niemand van het ondervraagde dienstpersoneel, dat het kantorencomplex onderhoudt, of van de medegebruikers die de op de bewuste dag in het kantorencomplex zijn geweest, weet een bruikbare omschrijving te geven van de verdachten. Ook het contract levert niets op. Het contract is telefonisch afgesloten en er is betaald met een – naar later blijkt – vervalste creditcard. Dit spoor loopt voorlopig dood.
Ook de andere kant van het spoor dat rechercheurs volgen levert in eerste instantie weinig op. Het geld is overgeschreven naar een rekeningnummer in Duitsland. Justitie vraagt via het 24-uurs contactennetwerk de Duitse justitie om medewerking. Het geld blijkt nog diezelfde dag te zijn doorgesluisd naar een bank in Liechtenstein. De rekening in Duitsland blijkt met een vals identiteitsbewijs te zijn geopend. De justitiële autoriteiten in Liechtenstein vragen om een officieel rechtshulpverzoek voordat ze onderzoek willen verrichten naar de rekeninghouder.
Ondertussen heeft Justitie in samenwerking met de bank uitgezocht wie allemaal toegang heeft tot de wachtwoorden van de klanten. Aangezien de computerexperts geen enkele aanwijzing hebben kunnen vinden voor een inbraak in het computersysteem waarin de wachtwoorden zijn geregistreerd, wordt gedacht aan een helper binnen de bank. Slechts een klein aantal mensen heeft toegang tot dit goed afgeschermde deel van het computersysteem.
Het OM vraagt op basis van artikel 140 (lidmaatschap van een criminele vereniging) toestemming om de telefoons van deze mogelijke verdachten af te luisteren. Ook vraagt het de verkeersgegevens op van het telefoonverkeer van de afgelopen twee maanden, die het telecombedrijf nog in bewaring heeft voor de facturering. Een aantal van de verdachten heeft een e-mail account. Het OM vraagt en krijgt toestemming om ook het e-mail verkeer van de verdachten af te tappen en in kaart te brengen.
‘Hebbes.’ De tactisch rechercheur die de operationele leiding voert over het onderzoek gooit een dossier op het bureau van teamchef Drost van het interregionaal rechercheteam Noord-Holland. Hij tikt met zijn vinger op een naam. ‘Dit is een van die banklui. Hij heeft de afgelopen maanden vaak gebeld met een mobiel nummer. En kijk eens hier, informatie van het CID Vechtstreek. Dat mobiele nummer komt voor in een verkennend onderzoek dat ze enige tijd geleden hebben gedaan naar een bende die in vervalste creditcards handelde.’ ‘En?’ vraagt Drost. ‘Gestopt,’ zegt de rechercheur. ‘Te weinig aanknopingspunten om verder te rechercheren. Ze weten ook niet wie er achter dat mobiele nummer zit. Een pre-paid kaart dus.’
‘Wat weten we over A,’ vraagt Drost. ‘Hij komt nergens in voor,’ zegt de rechercheur. ‘Hij maakt gebruik van versleutelde e-mail, waarbij hij vaak mailt met hetzelfde e-mailadres. Maar dat is zo’n gratis e-mailaccount, dus we weten ook niet op wiens naam dat staat. Bovendien, zo heeft het team digitale expertise me uitgelegd, schakelt die bewuste persoon een soort identificatienummer uit, waardoor we ook niet kunnen achterhalen vanaf welke telefoonaansluiting wordt gemaild.’
‘En nu het goede nieuws,’ zegt Drost cynisch. ‘Inderdaad, nu het goede nieuws,’ zegt de rechercheur. ‘De versleuteling die A gebruikt, is een dienst van zijn internetprovider. Dat is niet zo slim van hem. Eergisteren hebben we de provider opgedragen de versleuteling ongedaan te maken. Zo konden we vanochtend een mailtje lezen, waarin A zijn maatje een ontmoeting voorstelt “op de bekende plek”, voor vanavond.’
Drost veert op en pakt de telefoon. Die avond volgt een observatieteam verdachte A, die naar een café in de binnenstad gaat. Een rechercheur gaat het café ook binnen en beschrijft zijn collega’s het uiterlijk van een onbekende man, die even later bij A aan het tafeltje schuift. Een uur later vertrekken beide mannen. Het observatieteam slaagt er in de onbekende man tot aan zijn huis te volgen, ondanks de vele omwegen die hij maakt. Verdachte B is nu in beeld.
Twee dagen later overlegt Drost met de zaakofficier. Drost wil een inkijkoperatie bij verdachte B. Verdachte B, zo blijkt uit de taps die de politie onmiddellijk heeft laten plaatsen, mailt regelmatig met anonieme e-mail accounts. B maakt gebruik van een versleutelingsprogramma, waardoor de communicatie onleesbaar is. De officier van Justitie stemt toe, na overleg met zijn baas. De bank oefent achter de schermen flink wat politieke druk uit via contacten op het Ministerie om de zaak snel opgelost te krijgen. De bank vreest aantasting van het vertrouwen van haar klanten.
De avond daarna, als uit tapgegevens is gebleken dat B die avond weg is, breekt een gespecialiseerd team van de KLPD in zijn woning in. Een observatieteam dekt de omgeving af. Rechercheur Kortedoen brengt een door de KLPD getest en goedgekeurde bug aan op het toetsenbord van B, terwijl andere teamleden diverse microfoontjes en een minuscule videocamera installeren. ‘Klote kat,’ sist Kortedoen als de rode kater van B probeert hem kopjes te geven en daarbij de overvolle asbak op het bureau omgooit. Gehaast herstelt hij de schade. Een vluchtige doorzoeking van het huis levert verder niets op. De agenda van B wordt gefotografeerd. Binnen een uur is het team weer vertrokken, nadat de apparatuur is uitgetest. Drost en Kortedoen drinken een borrel op de goede afloop. ‘Mooi spul,’ zegt Kortedoen. ‘Als-ie een scheet laat horen we het.’ Hij vertelt Drost nog wat sterke verhalen over eerdere acties van zijn team. Zoals die keer dat ze erin slaagden een microfoontje onder een tafeltje in een eethuis aan te brengen. ‘Vervolgens hebben we een hele lichting aspirant-agenten in dat café geplaatst, zodat alleen dat ene tafeltje vrij bleef. Dus daar gingen die sukkels zitten en bespraken hun deal.’ ‘Echt waar?’ zegt Drost en zwijgt geïmponeerd.
Door het stelselmatig afluisteren van de telefoon en het e-mailverkeer van verdachte B krijgt het OM steeds beter zicht op de groep mogelijke verdachten. Het vermoeden rijst dat B slechts tot taak heeft het contact met A. te onderhouden. Voor wie B precies werkt blijft onduidelijk. Via flarden informatie uit de ontsleutelde e-mailberichten krijgt Justitie slechts schaarse aanwijzingen over de identiteit van de verdachten. Hard bewijs voor betrokkenheid bij de bankfraude ontbreekt vooralsnog.
Het team van Drost staat echter in de startblokken als uit e-mailberichten tussen verdachte B en A blijkt dat A binnenkort nieuwe rekeningnummers en wachtwoorden zal doorgeven. Ook blijkt uit een afgetapt telefoongesprek dat B opnieuw voor een maand flexibele kantoorruimte heeft geboekt, ditmaal in een ander kantoor. Het OM wil het liefst een heterdaadje, omdat het anders problemen vreest met de bewijslast. Een omvangrijke operatie wordt voorbereid.
In het flexibele kantoor installeert de politie videocamera’s en microfoontjes. In de tapkamers en bij de bank zitten computerspecialisten klaar om de datastroom vanuit het flexibele kantoor te volgen. Om 11.00 ‘s ochtends registreert een observatieteam via de videocamera’s dat verdachte B het flexibele kantoor betrekt. De tapkamers registreren niet veel later dat vanuit het kantoor wordt ingelogd op de bankcomputer. In de bank zien specialisten welke rekeningen en codes worden ingevoerd. De verdachte maakt van vier verschillende bedrijven grote sommen geld over naar de rekening in Liechtenstein. Binnen een paar minuten is hij weer uitgelogd en verlaat hij het kantoor. Het observatieteam gaat naar binnen om de microfoons en videocamera’s te verwijderen. Een tactisch rechercheur legt de vingerafdrukken van de verdachte vast.
Het OM besluit tot arrestatie van verdachten A en B. Met alle loggegevens is het bewijs van hun betrokkenheid bij de bankfraude rond. Verdachten A slaat onmiddellijk door en bekent alles. Hij blijkt echter alleen met B contact te hebben gehad. B weigert echter iets te verklaren. Onduidelijk blijft wie er allemaal bij de fraude betrokken zijn en voor wie het geld in Liechtenstein bestemd is.
De autoriteiten in Liechtenstein weigeren elke medewerking op rechtshulpverzoeken van Nederland. Ondanks het in Nederlandse ogen overtuigende bewijs van frauduleuze transacties, weigert Justitie in Liechtenstein onderzoek te doen naar de rekeninghouder. De eigenaar wordt beschermd door het bankgeheim in Liechtenstein. Bevriezing en inbeslagname van de tegoeden is volgens Liechtenstein ook niet mogelijk.
‘Dat kost je een etentje,’ zegt de specialist van het Gerechtelijk Laboratorium triomfantelijk tegen Drost. Hij had gewed binnen het uur de beveiliging van de in beslag genomen computer te kunnen kraken. Drost lacht als een boer met kiespijn. Een paar uur lang onderzoekt de specialist de harde schijf van de computer. ‘Kijk,’ wijst de specialist, ‘Dit zijn gedelete files. Die kunnen we weer terughalen.’ Drost ziet hoe de specialist het ene na het andere bestand tevoorschijn tovert.
In een van deze files staat een lijstje namen, adressen en mobiele telefoonnummers en e-mailaccounts. De e-mailaccounts komen overeen met de adressen waar verdachte B veelvuldig mee mailde. Het blijkt dat de verdachten in Duitsland wonen. Het Ministerie van Justitie vraagt de Duitse justitie om deze verdachten onmiddellijk te arresteren en beslag te leggen op hun computers, voordat mogelijk bewijsmateriaal verdwenen is. Ze komen overeen om de samenwerking later met een officieel rechtshulpverzoek af te dekken.
Nog diezelfde dag neemt Duitsland echter op hoog niveau contact op met Nederland. Onder strikte geheimhouding vertelt een Duitse topambtenaar aan de topambtenaren van het Ministerie van Justitie Sabine Diepeveen en Arthur Leeuwen dat Duitse inlichtingendiensten sinds een paar jaar via grote installaties aan de grens al het satellietverkeer met Liechtenstein aftappen. ‘Het zijn net stofzuigers,’ vertellen de Duitse topambtenaren. ‘Computers doorzoeken het op sleutelwoorden en selecteren de interessante dingen. Wirkt ganz gut.’
De Liechtensteinse vrijstaat is een doorn in Duitse justitiële ogen, zo verklaren de Duitse topambtenaren. Dankzij deze massale interceptie beschikken de Duitsers over een schat aan gegevens. Zo weten ze wie de rekeninghouder bij de bank is, waar het gefraudeerde geld naar toe is geschreven. Hij beheert talloze rekeningen voor brievenbusfirma’s. ‘We denken dat hij een centrale figuur is in allerlei internationale witwasoperaties,’ zegt de Duitser. ‘Maar door het bankgeheim in Liechtenstein en corruptie tot in de hoogste kringen is hij vooralsnog onaantastbaar.’
Om hun woorden kracht bij te zetten vertellen de Duitsers hoe een uitleveringsverzoek, met zeer overtuigend bewijs, door de Liechtensteinse rechter werd afgewezen; uitlevering van de verdachte zou in strijd zijn met het recht op familieleven, dat in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden staat. Uitlevering zou de verdachte beperken in zijn recht op familieleven en dus een schending van de mensenrechten zijn, oordeelde de Liechtensteinse rechter indertijd. De ambtenaren maken een veelbetekenend gebaar met hun vingers. ‘Die rechter leeft als een vorst.’ ‘Het is toch niet te geloven,’ verzuchtten Diepeveen en Leeuwen en schudden verontrust hun hoofd.
De Duitsers doen een voorstel. Uit de afgetapte communicatie van de mobiele telefoon weten ze dat de hoofdverdachte volgende week via Schiphol naar de Verenigde Staten vliegt onder een valse identiteit. De Duitsers vragen de Nederlandse justitie de verdachte te arresteren. Zelf hebben ze geen bewijs dat hard genoeg is om tot arrestatie over te gaan. Bovendien willen de Duitsers niet dat bekend wordt dat hun inlichtingendienst al het Liechtensteinse communicatieverkeer aftapt. De afgetapte gegevens zijn bovendien niet te gebruiken voor een strafrechterlijke vervolging, omdat justitie niet ongericht mag aftappen, dat mag alleen de inlichtingendienst.
‘Laten we het via Europol insteken,’ zegt een van de Duitse topambtenaren. ‘Jullie pakken hem op in het kader van het onderzoek naar die bankfraude. Als een rechter vraagt hoe jullie wisten dat hij achter de bankrekening in Liechtenstein zit en dat hij via Schiphol reisde, kunnen jullie je beroepen op geheime Europol-informatie. Desnoods laten we de Europol-directeur opdraven om te bevestigen dat openbaring schade toebrengt aan Europol. Dat is een legitieme weigeringsgrond volgens het verdrag.’
De Duitse topambtenaren eisen wel absolute geheimhouding, toegang tot alle verslagen van de verhoren door de Nederlandse justitie en, als er genoeg bewijs op tafel is, uitlevering aan Duitsland. Tot die tijd moeten de verdachten in Duitsland op vrije voeten blijven, om geen argwaan te wekken. Na rijp beraad met de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie gaan Diepeveen en Leeuwen akkoord. ‘Moeten we de minister inlichten,’ vraagt Diepeveen nog. De secretaris-generaal schudt het hoofd. ‘Die wil dit niet weten, geloof me.’
Een zeer verontwaardigde Liechtensteinse zakenman wordt briesend van woede door de Marechaussee afgevoerd en overgedragen aan het Interregionaal rechercheteam.
Vier dagen later ondertekent een zwaar gefrustreerde zaakofficier van Justitie echter het vrijlatingsbevel van de Liechtensteiner. Een woedende Drost eist uitleg en na veel aandrang komt er een gesprek op het Ministerie van Justitie.
‘De DEA,’ verklaren Leeuwen en Diepeveen, die duidelijk maken dat zij net zo gefrustreerd zijn door de gang van zaken. ‘De Amerikanen zijn op hun strepen gaan staan. Die Liechtensteiner schijnt voor de DEA te werken en een belangrijke informant te zijn. Ze eisten onmiddellijke vrijlating, stopzetting van vervolging en absolute geheimhouding.’
‘En wij laten over ons heen lopen,’ briest Drost. Leeuwen staart naar het plafond. ‘Dit is op het hoogste niveau besproken. Algemene Zaken heeft ons rechtstreeks een bevel gegeven. Laat het zitten Harm, dit gaat ver boven je hoofd. Ons hoofd trouwens ook. Het is een puur politieke beslissing. De Duitsers schijnen via de diplomatieke kanalen nog een enorm kabaal te maken, maar ik denk niet dat het nog wat uitricht.’
De verdachten in Duitsland worden wel gearresteerd. Met het bewijs dat de Nederlandse specialisten in hun in beslag genomen en gekraakte computers vinden en alle afgetapte communicatie en verkeersgegevens, slaagt Justitie erin de verdachten, samen met hun Nederlandse handlangers A en B te veroordelen voor bankfraude en deelname aan een criminele organisatie.