January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 80
2 november 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 2 november 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. J.A. Blok
Aanvang 17.15 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
alsmede de heer Nava, plv. griffier - De voorzitter:
- Aan de orde is het verhoor van de heer J.A. Blok, geboren op 28
juni 1938 te Kruiningen. Mijnheer Blok, ik verzoek u te gaan staan
voor het afleggen van de eed. De door u af te leggen eed luidt: ik
zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal
zeggen. - De heer Blok:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- U bent al min of meer geruime tijd hoofdofficier in Den Haag,
en u heeft al lang in Den Haag gewerkt. Ook bent u voorzitter van
de Raad van advies voor de CID. Wij willen graag daarover met u
spreken, maar niet dan nadat ik u onze verontschuldigingen aanbied
voor het feit dat wij toch weer drie kwartier zijn uitgelopen. Ik
hoop dat u ons dat niet euvel zult duiden. Zoals ik al zei, willen
wij met u spreken over die Raad van advies, en natuurlijk ook over
uw betrokkenheid bij de zaken van het kernteam Haaglanden. In het
vorige verhoor hebben wij het onder andere gehad over de
goedkeuring door de PG van het cocanetraject. Daarbij is sprake van
twee goedkeuringsmomenten. Is dat correct? - De heer Blok:
- De gang van zaken op ons parket was in ieder geval dat de
CID-officier eerst met de politieleiding sprak. Dat werd vervolgens
getoetst in een zogenaamd dagelijks bestuur, waarin de beide
lijnchefs zaten, zowel van de officier van justitie als van de
politie. Daarna werd het besproken met mij, dat was dan de lijnchef
van de CID-officier en ikzelf. Ik kreeg van de CID-officier een
rapport, waarin het traject werd omschreven, zodat ik nog eens na
kon lezen, hoe het in elkaar zat. Met dat rapport ging ik naar de
procureur-generaal, en vroeg zijn instemming, nadat ik ook uiteen
had gezet, hoe de hele zaak in elkaar zat. - De voorzitter:
- Heeft u die toestemming voor het cocanetraject, waar we al over
spraken, gekregen? - De heer Blok:
- Die heb ik gekregen.
- De voorzitter:
- Van?
- De heer Blok:
- De heer Addens.
- De voorzitter:
- En hoe zit het nu met de notitie, waar de heer Van der Voort
het over had, van begin januari 1994, die hij aan u ter hand heeft
gesteld? - De heer Blok:
- Dat was een andersoortige notitie. Het was een notitie van 17
januari 1994, en het betrof een beschrijving van de trajecten van
de geleverde partijen, die toen reeds hadden plaatsgevonden. Dat
was dus na die datum. Hij heeft aan mij gevraagd om dat nog eens
met de toenmalige procureur-generaal te bespreken. Ik heb dat
gedaan in de vorm van een voortgangsrapportage, en niet in de vorm
van een heroverweging, of van een nieuwe beslissing. Dat kon ook
niet; de beslissing was al genomen. Bovendien had het geen zin
meer, want de partijen waren al binnen. Ik heb haar daarvan op de
hoogte gesteld. - De voorzitter:
- Heeft u haar daarvan mondeling op de hoogte gesteld?
- De heer Blok:
- Ik heb haar mondeling op de hoogte gesteld, aan de hand van dat
bekende rapport van 17 januari 1994. - De voorzitter:
- En wat is er met dat rapport gebeurd?
- De heer Blok:
- Achteraf heb ik gehoord – maar dat weet ik pas sinds enkele
weken – dat een kopie van dat rapport, dat ik zelf nog heb en dat
bij mij in de kluis ligt, is gevonden in de kluis van de
procureur-generaal. - De voorzitter:
- Hoe kan het daar gevonden zijn?
- De heer Blok:
- Het is daar aangetroffen. Hoe dat kan? Dat kan alleen maar
doordat ik mijn origineel heb afgegeven, zodat er een kopie van kon
worden gemaakt. - De voorzitter:
- Aan wie heeft u het origineel afgegeven?
- De heer Blok:
- Dat moet ik aan de procureur-generaal hebben afgegeven.
- De voorzitter:
- Kunt u zich dat niet herinneren?
- De heer Blok:
- Ik kan me dat niet herinneren.
- De voorzitter:
- Heeft mevrouw Sorgdrager gezegd: akkoord, of niet akkoord?
Heeft zij er kennis van genomen? Hoe is dat gegaan? - De heer Blok:
- Het laatste is het geval: zij heeft er kennis van genomen. Wij
hebben erover gesproken. Ik herinner mij in ieder geval nog heel
levendig een uitspraak van mijn kant: ik moet wennen aan dit soort
grote partijen. Kortom, ik had er ook enige zorg over; dat waren
geen makkelijke beslissingen. Zij maakte toen de opmerking: wij
zullen daar nog eens nader over moeten praten, en we zullen vooral
moeten kijken, of we de georganiseerde criminaliteit niet op een
andere manier kunnen bestrijden, met meer bestuurlijke ingangen.
Dat was ongeveer de teneur van het gesprek dat we hebben
gevoerd. - De voorzitter:
- Wanneer is dat gesprek geweest?
- De heer Blok:
- Dat weet ik niet meer precies. Het moet uiteraard een datum
zijn na 17 januari; misschien veertien dagen daarna. - De voorzitter:
- Daarna is dat rapport in de kluis terechtgekomen?
- De heer Blok:
- Ja. Pas een week of acht geleden hoorde ik dat het rapport daar
aanwezig was. Daarvoor kon ik mij dat niet meer herinneren. - De voorzitter:
- Maar in ieder geval heeft zij daar toen van geweten, en volgens
u heeft zij daarbij deze opmerkingen gemaakt. - De heer Blok:
- Dat staat mij bij.
- De heer De Graaf:
- Voor alle zekerheid: er waren toen niet meer trajecten aan de
orde waarin het nog zou kunnen plaatsvinden? - De heer Blok:
- Nee. Ik vertelde u al: het was een voortgangsrapportage. Het
kon geen herbeslissing zijn of het terugroepen van dit soort
beslissingen, omdat de beslissing in de eerste plaats al was
genomen door de heer Addens, en in de tweede plaats omdat de
partijen al geleverd waren. - De voorzitter:
- Heeft u gezien dat de heer Addens in de pers – uw officier Van
der Voort citerend: daar moet je voorzichtig mee zijn – heeft
gezegd dat hij zich dat niet meer kan herinneren? - De heer Blok:
- Hij heeft dat tegen de pers gezegd. Ik heb later contact met
hem gehad, nadat dat persbericht was verschenen. Toen heb ik hem
meer bijzonderheden verteld, ook over de wijze waarop ik het hem
had voorgehouden. Toen wist hij wel degelijk, waar ik het over
had. - De voorzitter:
- Betekent dit ook dat er in 1994 geen cocane meer is
doorgegaan? - De heer Blok:
- Dat klopt.
- De heer Koekkoek:
- U bent voorzitter van de Raad van advies voor de CID. U bent op
19 mei 1995 genstalleerd. Heeft de Raad al enig advies
uitgebracht? - De heer Blok:
- Nog geen enkel. Na 19 mei hebben we nog twee vergaderingen
gehad. U kunt zich voorstellen dat het dan niet mogelijk is,
adviezen uit te brengen. - De heer Koekkoek:
- Wat heeft u onder handen?
- De heer Blok:
- We hebben onder handen een inventarisatie van welke onderwerpen
met prioriteit zouden moeten worden behandeld. We hebben meer
speciaal gesproken over de vraag of er een CID-functie bij de
bijzondere opsporingsdiensten moet komen; of er een CID-functie bij
het landelijk rechercheteam moet komen. En we hebben aandacht
besteed aan de vraag, in hoeverre CID-informatie aan het bestuur
ter beschikking kan worden gesteld. Maar eindadviezen zijn er nog
niet verschenen; dat is nog een vrij brede discussie. - De heer Koekkoek:
- Allemaal actuele onderwerpen dus. U bent als hoofdofficier
verantwoordelijk voor het kernteam Haaglanden. Wat is voor u de
meerwaarde van een kernteam? - De heer Blok:
- Het grote voordeel van een kernteam vind ik dat er een aparte
groep gespecialiseerde politiemensen aanwezig is, die zich met
bepaalde onderzoeken bezig kan houden. Een ander voordeel is dat
voor een dergelijk team permanent een officier van justitie ter
beschikking kan worden gesteld, die zich diep in dat team kan
bezighouden. Ten slotte is een belangrijk voordeel dat een kernteam
wordt gesubsidieerd met een vrij aanzienlijk bedrag per “kop”. - De heer Koekkoek:
- Is er een verschil in werkwijze, bijvoorbeeld in vergelijking
met de centrale recherche van het regiokorps Haaglanden? - De heer Blok:
- Zeker aanvankelijk niet. We hebben een centrale justitile
dienst in Haaglanden, die uit 150 man bestaat, en die zeer goed in
staat is om heel grote onderzoeken naar de georganiseerde
criminaliteit voor hun rekening te nemen. - De heer Koekkoek:
- Dus het zit hem vooral in de faciliteiten?
- De heer Blok:
- Het zit hem vooral in de faciliteiten, althans in mijn
optiek. - De heer Koekkoek:
- Dit kernteam heeft een bepaalde taak toebedeeld gekregen:
Zuid-Amerika. Dat betekent een bepaalde specialisatie. Komen de
gegevens die u nodig heeft uit de rest van Nederland en de wereld
naar u toe, zodat u de gegevens krijgt die u nodig heeft? - De heer Blok:
- Voor een groot gedeelte wel. We hebben wel een keer een actie
ondernomen om die gegevens zelf op te halen. Het ging niet
spontaan; men was in Nederland niet zo bereid om gegevens ter
beschikking te stellen. Ik weet dat officier Van der Voort, samen
met de teamleider Driessen, een ronde heeft gemaakt langs de andere
regio’s, om te proberen de informatie die beschikbaar was over
Zuid-Amerika, met name over de drugstransporten, uiteindelijk ter
beschikking te stellen van het kernteam Haaglanden. - De heer Koekkoek:
- Ik wil met u verder spreken over het COPA-onderzoek in algemene
zin. Heeft bij de start van dat onderzoek ook een rol gespeeld, dat
u enige moeite moest doen om gegevens elders uit Nederland te
ontvangen? - De heer Blok:
- Ik kan mij niet herinneren dat dat een rol van betekenis heeft
gespeeld. Ik weet dat in ieder geval niet. - De heer Koekkoek:
- Bij de start van het COPA-onderzoek had u behoefte aan de
medewerking van andere korpsen. Heeft Amsterdam daaraan een
bijdrage geleverd? - De heer Blok:
- Gedurende enige tijd heeft n lid van het korps-Amsterdam
geparticipeerd in dat onderzoek. - De heer Koekkoek:
- Voor een deel vervallen we in een herhaling van het vorige
verhoor, maar het is toch goed om bepaalde zaken van u, als
hoofdofficier, te horen. In hoeverre is sprake geweest van
politieke druk, sturing, om dit onderzoek te gaan doen? - De heer Blok:
- Ik denk dat die er zeker is geweest. U heeft van de heer Van
der Voort gehoord, hoe die groep was samengesteld die uiteindelijk
is begonnen met dit onderzoek, althans de stimulans voor dit
onderzoek. Wat hij niet heeft verteld, maar wat denk ik toch
antwoord geeft op uw vraag, is dat er een notitie in de
ministerraad is gepresenteerd, waarin met name uiteen werd gezet,
wat de doelstelling was, wat de belangen waren, en waarin
tegelijkertijd werd gevraagd om exogene financiering. Ik weet niet
of die notitie ooit in de ministerraad is besproken, maar zij heeft
op zijn minst op de agenda gestaan. - De voorzitter:
- Wanneer heeft die notitie op de agenda gestaan?
- De heer Blok:
- Het is een notitie van 8 maart 1992.
- De voorzitter:
- En u heeft die notitie op de agenda van de ministerraad
gezien? - De heer Blok:
- Nee, ik heb alleen de adressering van die notitie gezien, en
die was gericht aan de ministerraad. - De heer Koekkoek:
- Van de minister van Justitie.
- De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Werd in die notitie het doel van het onderzoek ook
omschreven? - De heer Blok:
- Het doel van het onderzoek werd omschreven, ik weet alleen niet
of dat gebeurde in de termen zoals die een jaar later precies zijn
geformuleerd voor COPA, met uitschakeling van het drugskartel als
eerste doelstelling, en als tweede aanhouding en opsporing van
verdachten. In ieder geval zijn er woorden gebruikt als: gelet op
de belangrijke politieke en maatschappelijke implicaties van het
onderzoek, en de belangstelling van de Verenigde Staten. Dat waren
twee belangrijke motieven, die werden aangevoerd om het belang aan
te tonen en om te onderbouwen dat er exogene financiering nodig
was. - De voorzitter:
- Kon het kabinet volgens u op basis van deze notitie aan de
minister van Justitie, weten dat het ging om de uitschakeling van
de voormalige legerleiding? - De heer Blok:
- Ongetwijfeld.
- De voorzitter:
- Ongetwijfeld.
- De heer Blok:
- Er werden vrij pittige bewoordingen in gebruikt. Er werd zelfs
gesproken over de roversbende in Suriname. - De voorzitter:
- De roversbende in Suriname. En daarna is u nooit gebleken dat
bepaalde ministers er misschien minder op gespitst waren dat ook
via strafvorderlijke weg deze zo door u genoemde “roversbende” kon
worden uitgeschakeld? - De heer Blok:
- Het waren mijn woorden niet; ik citeer de notitie.
- De voorzitter:
- U heeft helemaal gelijk.
- De heer Blok:
- Ik heb nooit van druk gemerkt. Er is nooit invloed op mij
uitgeoefend om dat onderzoek anders te doen, ermee te stoppen of
wat dan ook. - De voorzitter:
- Maar heeft u wel eens gemerkt of naar boven toe gevraagd:
regering en procureurs-generaal, heeft u ooit gedacht over de
politieke implicaties? Is dit nu allemaal doordacht? Wij zijn nu
wel aan het werk, maar weten jullie waar je mee bezig bent? - De heer Blok:
- Jazeker. Daarvoor was met name die groep in het leven geroepen.
De groep was er om de politieke implicaties af te dekken. Dat was
ook het forum waarmee ik kon spreken, wanneer bepaalde stappen
zouden worden genomen die politieke consequenties zouden hebben, om
te horen of dat kon. De samenstelling van de groep wijst daar
op. - De voorzitter:
- Dat zijn allemaal hoge ambtenaren.
- De heer Blok:
- Zeker.
- De voorzitter:
- Waarbij de Binnenlandse veiligheidsdienst, niet in de persoon
van de heer Doctors, maar in de persoon van de huidige directeur
democratische rechtsorde, de heer Van Helten, heeft laten weten:
wij zaten daar wel bij, maar veel zagen we daar niet in. - De heer Blok:
- De heer Van Helten zat niet in die groep.
- De voorzitter:
- Nee, maar hij heeft dat in zijn verhoor verklaard, over de rol
die de BVD daarin had. De vraag is in ieder geval, of de ambtenaren
genoeg voeling hadden met het kabinet. - De heer Blok:
- Ik mag toch aannemen dat een secretaris-generaal van algemene
zaken op dat punt een heel directe lijn heeft met de
minister-president. Wanneer er bepaalde stappen zouden worden
genomen die niet welgevallig waren, hadden we dat zeker gehoord. Ik
kan mij nauwelijks iets anders voorstellen. - De heer Koekkoek:
- Weet u of de notitie in de ministerraad besproken is?
- De heer Blok:
- Dat weet ik niet.
- De heer Koekkoek:
- Hoeveel keer bent u in die regiegroep geweest om de voortgang
van het onderzoek toe te lichten? - De heer Blok:
- Zolang de regiegroep heeft bestaan, ben ik er altijd geweest.
Ik maakte er namelijk deel van uit. - De voorzitter:
- Is die opgeheven?
- De heer Blok:
- Nooit officieel, maar hij is stilletjes verdwenen.
- De voorzitter:
- Wanneer is die groep verdwenen?
- De heer Blok:
- Na ongeveer een jaar te hebben bestaan, is ze voor een
belangrijk gedeelte overgenomen in de voortgangsrapportage aan de
directeur politie en rechtshandhaving, de heer Suyver. Hij was
voorzitter van deze groep. Toen zijn we begonnen, hem te informeren
over de voortgang van het onderzoek-COPA. - De voorzitter:
- Was de heer Hoekstra er toen nog bij betrokken?
- De heer Blok:
- Toen niet meer.
- De voorzitter:
- Heeft u dat, nogmaals, niet de vraag doen stellen: realiseert
men zich waarmee men bezig is, van andere dan justitiekant? - De heer Blok:
- Ik heb alleen aan de justitiekant wel degelijk herhaaldelijk
benadrukt dat er politieke implicaties aan deze zaak zaten. Een
ieder was zich daarvan ook terdege bewust. - De voorzitter:
- Maar is dat ooit goed uitgesproken? Is ooit gezegd: dit kan wel
en dit kan niet? - De heer Blok:
- Nee, dat is nooit gezegd. Men liet het afhangen van de
casustiek: wanneer er bepaalde handelingen zouden moeten worden
verricht… - De voorzitter:
- Proportioneel en subsidiair.
- De heer Blok:
- Pardon?
- De voorzitter:
- Nee, geen leuke opmerking. Heeft u ooit gevraagd, wat er wel en
niet kan? Straks zijn er verkiezingen in Suriname, en hoever zijn
we dan? - De heer Blok:
- Ik heb niet gevraagd, wat wel of niet kan en hoever ik mag
gaan. Dit soort scenario’s zijn wel degelijk besproken. We hebben
er wel rekening mee gehouden, dat dit politieke implicaties zou
hebben. We hadden dan wel de vaste afspraak dat, wanneer dit soort
stappen zouden worden gezet, we dit ogenblikkelijk terug zouden
koppelen naar de politieke leiding, dus wat mij betreft naar de
kant van de heer Suyver. - De voorzitter:
- Is er al een eindbeslissing genomen?
- De heer Blok:
- Nog niet.
- De voorzitter:
- Maar die verkiezingen naderen wel.
- De heer Blok:
- In mei.
- De heer Koekkoek:
- Is van enige kant in die regiegroep twijfel geuit over dit
krankzinnige project? - De voorzitter:
- Dat zijn de woorden van uw voorganger.
- De heer Koekkoek:
- Hij is wat jonger dan u; misschien mag hij die woorden wel
gebruiken. - De heer Blok:
- Ik denk dat hij daarmee vooral heeft bedoeld, te zeggen dat de
eerste doelstelling, het uitschakelen van het drugskartel, een
buitengewoon ambitieuze doelstelling was. Maar dat hebben we ook
herhaaldelijk, zowel de groep als anderen, steeds voorgehouden als
we presentaties gaven. De heer Van der Voort heeft ook al verteld
dat we meerdere presentaties hebben gegeven aan de minister,
waarbij steeds weer naar voren kwam: dit is onze doelstelling, dit
is zeer ambitieus, maar we willen daar wel naar streven. Er is
nooit gezegd: stop er maar mee, of doe het wat minder, of wat dan
ook. - De heer Koekkoek:
- Mijn vraag was: is er van bepaalde kant twijfel geuit over dit
project? - De heer Blok:
- Nee.
- De heer Koekkoek:
- Van de kant van een bepaald ministerie, bijvoorbeeld
Buitenlandse Zaken? - De heer Blok:
- Nee.
- De voorzitter:
- Heeft u Pronk wel eens gebeld om te vragen, wat hij ervan
vindt? - De heer Blok:
- Nee, maar ik geloof ook niet dat ik in een situatie ben om een
minister rechtstreeks te bellen. - De voorzitter:
- Absoluut.
- De heer Blok:
- Ik zal dat als tip meenemen. Nee, dat is nooit gebeurd.
Misschien is het wat formeel, maar mijn lijnen liepen via Justitie.
Als daar op een gegeven moment op de rem zou moeten worden getrapt,
had ik dat van Justitie moeten horen, en niet rechtstreeks van
anderen. - De heer Koekkoek:
- We hebben kunnen constateren dat in het COPA-traject enige
malen sprake is van het doorlaten van harddrugs. Hoeveel keer heeft
dat plaatsgevonden? - De heer Blok:
- U weet dat de heer Van der Voort daarin buitengewoon
terughoudend is geweest: dat heeft enkele malen
plaatsgevonden. - De heer Koekkoek:
- Daar wilt u het bij laten?
- De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Ik denk dat dat moeilijke afwegingen zijn, die u maakt binnen
de leiding van het parket. Die moet u ook voor uw rekening kunnen
nemen. Daarmee gaat u naar de procureur-generaal, wat u ook hebt
gedaan. Hoeveel malen is niet alleen aan het begin, maar ook
daarna, in voortgangsrapportages het hele COPA-onderzoek besproken
met een procureur-generaal? Is dat frequent geweest? - De heer Blok:
- In ieder geval als het ging om datgene wat u doorleveringen
noemt. U weet dat wij spreken over proefzendingen of lijntesters.
Daar zit toch een zeker verschil in. Die werden altijd met de
procureur-generaal besproken. De algemene voortgang van het
onderzoek werd ook regelmatig met de procureur-generaal besproken.
Elke keer wanneer het met de minister werd besproken, werd tevoren
dezelfde presentatie aan de procureur-generaal gegeven, zodat hij
wist, wat wij de minister zouden melden. - De heer Koekkoek:
- Viel dat meestal samen, bijvoorbeeld op dezelfde dag?
- De heer Blok:
- Nee, dat was een paar dagen tevoren. Ongeveer vijf dagen
voordat we naar de minister gingen, gaven we dezelfde presentatie
aan de procureur-generaal. En dan werd er gesproken over de
algemene voortgang van het COPA-onderzoek. - De heer Koekkoek:
- Betekent dit dat de minister van Justitie, of dat nu Hirsch
Ballin was of mevrouw Sorgdrager, ongeveer hetzelfde wist als de
procureur-generaal? - De heer Blok:
- Jazeker.
- De voorzitter:
- Wist de minister van Justitie ook van het doorlaten van die
partijen? - De heer Blok:
- Volgens mij niet. Ik heb het gemeld aan de heer Addens, en ik
hoefde niet te wachten op antwoord van zijn kant; hij stemde meteen
in. Ik kon dus vervolgens aan de heer Van der Voort vertellen dat
we verder konden met dat traject. Tegen mij heeft hij nooit gezegd
dat ik moest wachten voordat hij de minister van Justitie zou
hebben benaderd. - De voorzitter:
- Waarom zijn, terwijl u wel presentaties geeft, daarbij nooit
opsporingsmethodieken aan de orde geweest? - De heer Blok:
- Omdat het om buitengewoon vertrouwelijke informatie ging.
Wanneer wij presentaties gaven, zat op zijn minst de helft van de
ambtelijke staf daarbij. - De voorzitter:
- Maar had de minister dat toch niet moeten weten?
- De heer Blok:
- Ik heb meerdere malen gezegd, wanneer we een presentatie hadden
afgerond en er een gesprek of een discussie over kwam, dat naast de
voortgang van het onderzoek nog een aantal hoopgevende
CID-trajecten liepen. Meer heb ik daar nooit over gezegd. - De voorzitter:
- Had u dat niet moeten doen?
- De heer Blok:
- Ik vond dat mijn lijn eindigde bij de procureur-generaal. Daar
ligt dan weer een volgende verantwoordelijkheid om eventueel de
minister van Justitie op de hoogte te stellen. Door uitdrukkelijk
bij zo’n presentatie nog eens te melden dat er CID-trajecten
liepen, had de uitnodiging ook van de andere kant kunnen
komen. - De voorzitter:
- Maar u kunt zich toch voorstellen dat dat misschien voor een
minister die zich niet dagelijks met dit onderwerp bezighoudt,
zoals een commissie als deze, die maandenlang niet veel anders
doet, een vrij cryptische mededeling is? - De heer Blok:
- Ik weet het niet. Ik had het idee dat de minister heel goed
begreep, waar het over ging. Niet over doorlevering, maar wel over
CID-trajecten. Dat is in ieder geval een begrip dat algemeen was.
Maar nogmaals, ik vond het niet direct op mijn weg liggen om de
minister van Justitie daarover te informeren. - De voorzitter:
- Waarom eigenlijk niet? Waarom wel over de rest, en niet over
dit? - De heer Blok:
- Zoals ik u zei: tijdens de presentatie kon het in ieder geval
niet, omdat het om buitengewoon vertrouwelijke informatie ging. Dat
kon niet in brede kring verspreid worden, dus ook niet tijdens een
dergelijke presentatie. Mijn lijn liep, nogmaals, tot aan de
procureur-generaal, en dan vond ik het op de weg van anderen liggen
om daarover eventueel te informeren. - De heer Rabbae:
- U was bang dat de informatie zou lekken. Maar stel dat tijdens
de presentatie de minister u had gevraagd of er langs deze
trajecten cocane was binnengekomen, wat had u dan geantwoord? - De heer Blok:
- Als de minister de vraag zo had gesteld, had ik makkelijk “ja”
kunnen zeggen. Maar als hij mij had gevraagd, eens een CID-traject
te beschrijven… - De heer Rabbae:
- Maar daar heb ik het niet over. Met andere woorden: dat
antwoord had u toch moeten geven, als u, zoals ik aanneem, eerlijk
handelt ten opzichte van de minister. - De heer Blok:
- Maar als ik uw vraag goed begrijp, zegt u: als de minister aan
mij had gevraagd of er cocane binnenkomt, dan is het antwoord “ja”.
Maar als u dat bedoelt in de vorm van een doorlevering of een
CID-traject, had ik moeten zeggen: daar zal ik u afzonderlijk over
informeren, en niet in dat brede gezelschap dat toen aanwezig
was. - De heer Rabbae:
- En wat is het verschil voor de minister?
- De heer Blok:
- Het verschil ligt vooral bij mij, omdat ik in een dergelijk
groot gezelschap geen vertrouwelijke informatie naar buiten wilde
brengen. - De voorzitter:
- Maar het was toch allemaal vertrouwelijk?
- De heer Blok:
- Nou, het maakt wel verschil of je praat over CID-trajecten met
informanten, want dan moet je toch wel vrij veel bijzonderheden
vertellen, of in het algemeen over het COPA-onderzoek, hoe dat
gaat, dat we van plan zijn vooronderzoeken te starten enzovoorts.
Dat is heel andersoortige informatie. - De heer Koekkoek:
- U maakte onderscheid tussen doorlevering, de term die ik
gebruikte, en het uittesten van een lijn. Kunt u dat
uitleggen? - De heer Blok:
- De situatie waarvoor wij stonden was aldus. We hadden
betrouwbare informatie dat een criminele groepering bezig was, een
vrij grote partij cocane gereed te maken in een Zuidamerikaans
land, ter verzending naar Nederland. Jaren geleden, toen ik zelf
nog de drugszaken deed, was het vaak zo dat men de partij in zijn
geheel stuurde, zodat je er een mooie gecontroleerde aflevering van
kon maken. Nu is men wijzer geworden: men stuurt een kleinere
partij vooruit, de proefzending. Wanneer je dat weet, en die
proefzending komt aan, dan kun je beslissen of een proefzending in
beslag wordt genomen, eventueel met een leverancier. Je weet dan
zeker dat je de top van die criminele organisatie, die zich altijd
begeeft rond een grote partij, wat ook uit de informatie bleek,
niet te pakken krijgt, en dat je evenmin die grotere partij nog te
pakken zult krijgen. Integendeel, die zal een keer op de
Nederlandse markt komen zonder dat je erbij staat. De beslissing
die je in zo’n geval neemt, is dat je een strafbaar feit ziet
gebeuren, maar dat je bewust niet ingrijpt. - De heer Koekkoek:
- Is dat niet hetzelfde als doorlaten?
- De heer Blok:
- Uiteindelijk komt het erop neer, maar het gaat mij om de
juridische beslissing. Dat zeg ik vooral, omdat we er op zichzelf
wel mee vertrouwd waren om strafbare feiten te zien gebeuren,
zonder dat we daarop meteen ingrepen. Ik wijs u op een
gecontroleerde aflevering, de eerste die volgens mij de Hoge Raad
heeft gesanctioneerd; dat betrof een douanebeambte die vanuit
Jakarta herone heeft overgebracht naar Schiphol. Dus vanaf Jakarta
tot Schiphol vervoerde hij herone. - De voorzitter:
- Maar toch niet met het doel om het daarna eventueel met behulp
van de politie verder het milieu in te laten gaan? Dat is toch het
verschil? - De heer Blok:
- Dat klopt. Dat werd de gecontroleerde aflevering. Maar wij zijn
ermee vertrouwd dat we een strafbaar feit laten gebeuren. Alleen
geef ik toe dat, wanneer je hem door laat, je een stap verder
gaat. - De voorzitter:
- Meneer Blok, zijn honderden kilo’s nog een proefzending?
- De heer Blok:
- Onder omstandigheden kan dat in mijn optiek een proefzending
zijn. - De voorzitter:
- Heeft u een bovengrens?
- De heer Blok:
- Niet echt. De grens zit hem in de afweging, in de
proportionaliteit, in het belang aan de ene kant en de handeling
aan de andere kant. Daar zit voor mij de grens in, en niet zozeer
in het aantal kilo’s of in de soort. - De voorzitter:
- Ook niet in de soort?
- De heer Blok:
- Ook niet in de soort.
- De voorzitter:
- Is dat toch niet moeilijk uit te leggen? Juridisch natuurlijk
wel. - De heer Blok:
- Het is alleen maar uit te leggen, wanneer je wijst op de stap
in de afweging, zoals ik hem zoven gaf, namelijk grote belangen die
je kunt verwezenlijken, ten opzichte van het nadeel dat je kunt
hebben door zo’n stap te nemen. - De heer Koekkoek:
- Wat weegt u dan concreet tegen elkaar af?
- De heer Blok:
- Zoals ik u vertelde: wanneer het grootste belang de criminele
organisatie is. Daar gaat het in wezen om. Het is geen uitruil van
een kleine tegen een grote partij. Wanneer je betrouwbare
informatie hebt dat de top zich daarmee bezighoudt, zodat je dus
een bewijsbare zaak tegen de top krijgt, kun je dit soort
afwegingen gaan maken. - De heer Rouvoet:
- Maar kunt u die redenering ook ophangen als het gaat om wapens?
We hebben het nu over soorten drugs. - De heer Blok:
- Onder omstandigheden zou je zo’n redenering ook op wapens
kunnen toepassen. - De voorzitter:
- Waar niet?
- De heer Blok:
- Wanneer het gaat om moorden of levensdelicten. Natuurlijk zijn
er grenzen. Elke afweging heeft haar grenzen, maar je zult de
afweging wel moeten maken. - De heer Koekkoek:
- Semtex?
- De heer Blok:
- Ik heb er geen ervaring mee, maar ik denk niet dat het zo
moeilijk is, voorbeelden te bedenken, waarin dat ook kan. Wanneer
je weet dat terroristen een heel grote partij Semtex opslaan om
iets op te blazen, en je kunt dat op het spoor komen door een
beperkte hoeveelheid door te laten, zou ik dit soort afwegingen
willen maken. Die moet ik dan wel voorleggen aan anderen. - De voorzitter:
- Neemt u mij niet kwalijk, maar u stelt het altijd zo voor: er
is een heel kleine hoeveelheid voor die heel grote hoeveelheid.
Maar uit de praktijk blijkt ons dat het in een heleboel gevallen
niet zo is: men verliest de controle, auto’s raken weg, etcetera.
Twee wapens: ok. Maar nu een pakketje Semtex. Je zult er maar door
opgeblazen worden. Kunt u ons iets meer een idee geven van wat u
niet doet? Het is toch niet uit te leggen dat we alles
proportioneel en subsidiair kunnen afwegen? - De heer Blok:
- Ik denk toch dat het uiteindelijk daar op aan zou komen. U
zegt: stel dat je wordt opgeblazen door een kleine partij. - De voorzitter:
- Dat lijkt mij niet prettig!
- De heer Blok:
- Maar als anders een halve stad wordt opgeblazen, dan…
- De voorzitter:
- Maar we leven toch in een normale tijd? U zegt toch ook niet:
we leggen die man op de pijnbank, om een halve stad te redden? Of
deze verdachte, daar kunnen we dat allemaal mee doen, want het
heeft een goed doel? - De heer Blok:
- Nee. Er zijn natuurlijk grenzen.
- De voorzitter:
- Geeft u ze eens aan.
- De heer Blok:
- Dat kan ik niet. Ik heb zoven gezegd: de grens zit in de
afweging. In elk individueel geval zal dat beslist moeten worden.
Zoals gezegd: ik neem ook liever niet alleen die beslissing. Ik
vind het heel plezierig om dat te kunnen delen met anderen, die
daarop ook weer een andere visie hebben. - De heer Koekkoek:
- Kunt u voorbeelden geven van wat u niet hebt gewild in de
afgelopen jaren? - De heer Blok:
- In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat op ons parket een
CID-handleiding gold, die er al was vanaf begin 1993. Daarin
stonden in ieder geval voor ons de grenzen van een aantal
bijzondere opsporingsmiddelen of tactieken. De algemene grens was
door ons aangegeven. In bijzondere gevallen hebben we ook wel
beslist dat bepaalde zaken niet konden of anders zouden moeten. In
ieder geval hebben we geprobeerd, ze anders te regelen. - De heer Koekkoek:
- Wat kan volgens die handleiding bijvoorbeeld niet?
- De heer Blok:
- Deals met criminelen zijn uitgesloten. Inkijkoperaties in
woningen zijn taboe, en zo staan er nog een aantal zaken in. - De heer Koekkoek:
- Deals met criminelen zijn uitgesloten?
- De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Toch niet alle deals?
- De heer Blok:
- Voor zover ze niet onder de richtlijn van de PG’s vielen, en
dat is praktisch bijna alles. Dan bedoel ik vooral de deals met
criminelen in de preventieve-hechtenissfeer, of in de sferen waarin
je als officier van justitie misschien minder straf zou vorderen
wanneer je die deal niet had gesloten. - De heer Koekkoek:
- Maar het ligt anders ten aanzien van afgestraften?
- De heer Blok:
- Dat traject zijn wij ingegaan, ja. Het is er overigens nooit
van gekomen, maar wij hebben daar wel voorstellen over gedaan. Het
voordeel was misschien ook dat de beslissing uiteindelijk bij de
minister ligt of dat al dan niet doorgaat. Dat kunnen wij zelfs
wettelijk niet eens. - De heer Koekkoek:
- In verband met gratieverlening.
- De heer Blok:
- Bijvoorbeeld.
- De heer Rouvoet:
- Nog een vraag, om iets meer zicht te krijgen op de afweging van
wat u wel en niet aanvaardbaar vindt als het gaat om doorlaten. Er
is gesproken over wapens, Semtex en hard- en softdrugs. Er is hier
een aantal malen gesproken over mensensmokkel, met het oog op
vrouwenhandel. Zou u georganiseerde vrouwenhandel met het oog op
prostitutie acceptabel vinden? Een aantal keren dat laten gebeuren,
terwijl u ervan afweet, in de hoop later die organisatie stevig aan
te kunnen pakken? - De heer Blok:
- Het probleem bij dit voorbeeld is, dat ik er zelf geen enkele
ervaring mee heb. Het is totaal nieuw, en dan vind ik het heel
moeilijk, daar even “ja” op te zeggen, of “nee”. Ik zie dat onder
omstandigheden nog altijd als een mogelijkheid. Ik ben ervan
overtuigd dat, als we dit soort zaken niet zouden kunnen, of als we
daarmee niet zouden kunnen omgaan, het ons onmogelijk wordt om de
georganiseerde criminaliteit op dat niveau nog werkelijk een slag
toe te brengen. - De voorzitter:
- U bent toch nog niet zo succesvol geweest, bijvoorbeeld in het
grote onderzoek, waar we nu over spreken? Misschien zeer succesvol
op de deelterreinen, maar niet op de hoofddoelstellingen. - De heer Blok:
- Dat hangt ervan af. Wanneer ik, net als de heer Van der Voort,
het totale traject bekijk, weet ik dat er in ieder geval ruim 2000
kilo cocane in beslag is genomen, en dat er 65 mensen zijn
veroordeeld. Dat vind ik op zich, met name als ik naar die
veroordeelden kijk, die meestal straffen kregen van 10 tot 14 of
meer jaar, en waarbij het ging om belangrijke drugshandelaren, niet
onsuccesvol. - De heer Koekkoek:
- We hebben gesproken over doorlating. De minister van Justitie
heeft in haar brief van 15 juni laten weten, dat alleen in zeer
bijzondere omstandigheden nog doorlating toelaatbaar is. Wat
betekent dat voor u in de praktijk van de opsporing? - De heer Blok:
- In ieder geval dat wij elk geval voorleggen aan de Centrale
toetsingscommissie, dat is voorschrift. Wanneer de minister heeft
beslist dat het nauwelijks nog kan, betekent dat een zekere
handicap voor de toekomst. Die handicap heb ik in de praktijk
echter nog niet ondervonden, omdat het na januari 1994 nooit meer
is voorgekomen. Maar ik kan mij voorstellen dat dit in de toekomst
toch een belangrijke handicap wordt om criminele organisaties op te
rollen. - De voorzitter:
- U zegt: het is na januari 1994 nooit meer voorgekomen.
- De heer Blok:
- Met harddrugs.
- De voorzitter:
- Dan weten we, waar we het over hebben. Bij andere zaken is dat
namelijk wl voorgekomen. - De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Maar u ziet het als een belemmering van de opsporing als die
lijntesters niet meer zo gemakkelijk zijn als ze voor die tijd
waren? - De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Ik wil nader met u ingaan op de bijzondere opsporingsmethoden
die niet op de wet berusten, voor zover die in uw parket worden
gehanteerd. In de handleiding voor de CID is het uitgangspunt, dat
CID-officier en zaaksofficier volledig op de hoogte moeten zijn van
wat er speelt, of anders gezegd, dat de zaaksofficier alles moet
weten. Sinds wanneer geldt dat in uw parket? - De heer Blok:
- De eerste concept-CID-handleiding dateert van februari 1993.
Toen hebben we dat punt al uitgesproken, want dat was juist n van
de punten, die discussie opriep op het parket. - De heer Koekkoek:
- En u past dat nu zonder meer toe?
- De heer Blok:
- Wij passen dat zonder meer toe.
- De heer Koekkoek:
- Wat is de betekenis ervan? Waarom hecht u daar zo aan?
- De heer Blok:
- Wij vinden het belangrijk, dat de officier die uiteindelijk op
de zitting een zaak moet doen, niet voor verrassingen komt te
staan, wanneer bijvoorbeeld de verdediging met een bepaald verweer
aankomt, dat al of niet juist blijkt te zijn, maar wat zou kunnen
komen uit een voortraject, waarvan hij niet op de hoogte is. Wij
vinden dat een officier volledig op de hoogte moet zijn. - De heer Koekkoek:
- Ik wil het met u hebben over informatie en infiltratie. Hoe
kijkt u aan tegen gesloten CID-trajecten? Zijn die nodig? - De heer Blok:
- Ik vind dat in beginsel alles aan de rechter moet kunnen worden
voorgelegd, en ook moet worden voorgelegd, behalve wanneer het gaat
om informanten of infiltranten die levensgevaar lopen wanneer ze
bekend worden. Dan zul je een gesloten traject moeten kunnen
hanteren. - De voorzitter:
- We hebben zoven de notitie van 17 januari 1994 van de heer Van
der Voort aan de orde gehad, waarbij het niet alleen ging om
doorlating, maar ook om de vraag van de rechterlijke toetsing. Nu
is klaarblijkelijk in het traject waar we eerder over spraken, niet
alles aan die rechter voorgelegd. Had dat gemoeten? - De heer Blok:
- Nogmaals, alleen wanneer een informant beschermd moet zijn
omdat hij levensgevaar loopt, zul je niet naar buiten kunnen
brengen, ook niet naar de rechter, datgene wat er is gebeurd. - De voorzitter:
- Maar moet het feit dat die methode van het doorlaten is
gebruikt, aan een rechter worden voorgelegd? - De heer Blok:
- Als informanten daardoor niet in gevaar komen, moet dat worden
voorgelegd aan de rechter. - De voorzitter:
- Maar als het bijvoorbeeld politie-infiltranten zijn?
- De heer Blok:
- Dan kan het, maar vaak zit daar nog een informant voor, die dan
weer gevaar loopt. - De voorzitter:
- Is het geen heel groot dilemma, omdat dit van belang kan zijn
voor een rechter om te toetsen? - De heer Blok:
- Dat is ook een groot dilemma, en ik denk ook dat dat dilemma
opgelost moet worden. - De voorzitter:
- Het is dus niet opgelost.
- De heer Blok:
- Het is niet opgelost. Op dit moment moeten wij er zo mee
omgaan, door het niet aan de rechter voor te leggen. Dat is voor
ons geen prettige situatie. Ik zou het liever wel willen, of dat er
een methode is, waardoor je in ieder geval een rechter of iemand
anders op de hoogte kunt stellen. - De voorzitter:
- Maar er moet toch een methode zijn, waarbij wordt voorgelegd,
wat dus nu niet voorgelegd is, uit uw woorden opmakend? - De heer Blok:
- Ik zou in ieder geval zo’n methode willen hebben. Maar de grens
moet zijn dat in ieder geval de informant of de infiltrant daardoor
geen gevaar loopt. - De voorzitter:
- Maar er moet toch een methode zijn, waarmee aan een
zittingsrechter kan worden voorgelegd: in deze zaak is
doorgeleverd? - De heer Blok:
- Het is alleen de vraag, hoever de rechter daarmee wil gaan. Als
de rechter het hele traject wil weten, en we lopen tegen een
bedreigde informant of infiltrant aan, kan het niet. - De voorzitter:
- Maar dan is er toch een bedreigde-getuigenregeling, om zo
iemand af te schermen? - De heer Blok:
- Die is er, maar die is niet altijd afdoende om hem of haar
volledig af te schermen. - De voorzitter:
- Is het dan aan het OM om zelfstandig te beslissen dat dat dan
maar niet wordt voorgelegd? - De heer Blok:
- Tot nu toe hebben we dat inderdaad gedaan. Het was niet
geregeld, en wij hebben die verantwoordelijkheid genomen. - De heer Koekkoek:
- Wij zitten natuurlijk ook met die vraag. Ziet u een
mogelijkheid om hier toch een goede regeling voor te treffen? Om
aan de ene kant de mogelijkheid van een gesloten traject in
zwaarwegende omstandigheden te behouden, en aan de andere kant toch
een bepaalde controle daarop te hebben? - De heer Blok:
- Op het ogenblik wordt daar vrij veel over gesproken. Een
mogelijkheid zou kunnen zijn, een rechter-commissaris, waaraan deze
zaak kan worden verteld, die dit hele traject controleert en
vervolgens aan de zittingsrechter aangeeft: ik heb het gezien, ik
heb het in orde bevonden, en we kunnen verder gaan op het moment
waarop dat in orde is bevonden en we beginnen met een normale
strafzaak. Dat zou een mogelijkheid zijn, maar of dat kan binnen de
Nederlandse verhoudingen, waarin een proces toch openbaar hoort te
zijn, en waarin met name de verdediging op de hoogte moet zijn van
alles wat zich heeft afgespeeld, weet ik niet. Ik denk dat dat het
grote punt is. - De heer Koekkoek:
- Het moet ook passen binnen de grenzen van artikel 6 van het
Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de
mens. - De voorzitter:
- Als u dat een rechter-commissaris laat toetsen, en als de
zittingsrechter het daarmee niet eens is, en de zittingsrechter
vraagt meer informatie, en op een bepaald moment wilt u als OM niet
verder gaan, wat dan? - De heer Blok:
- Dan zou je de zaak moeten laten vallen.
- De voorzitter:
- De hele zaak?
- De heer Blok:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dan gaat voor u de positie van de informant of de infiltrant
dus voor het belang van de zaak. - De heer Blok:
- Ja.
- De voorzitter:
- Ik begrijp het beleidsdoel wel, anders komt er niemand meer bij
ons binnen, maar… - De heer Blok:
- Het gaat om levensgevaar. Wanneer iemand echt gevaar loopt om
te worden afgeschoten, ligt daar de grens. Dat is geen strafzaak
meer waard. - De heer De Graaf:
- Maar u heeft dus ook situaties meegemaakt, waarin iets niet aan
de rechter is verteld, omdat het levensgevaar zou opleveren voor de
informant als dat bekend zou worden. Maar niettemin heeft u de zaak
wel doorgezet, maar dan vertelt u het gewoon niet. - De heer Blok:
- Precies, omdat het niet bekend werd.
- De heer De Graaf:
- Onthoudt u in zo’n situatie de rechter geen
toetsingsmogelijkheid, bijvoorbeeld om te toetsen aan het
Tallon-criterium? - De heer Blok:
- Ja. Op zich is dat juist. Maar er is geen oplossing in ons
geval. Of we moeten dan de zaak helemaal niet doen, dat zou ook
kunnen, maar je kunt het in het openbaar niet voorleggen aan de
rechter. - De heer De Graaf:
- Maar u heeft er uiteindelijk voor gekozen, het niet te
vertellen, in plaats van terugtrekking van de zaak. - De heer Blok:
- Dat is juist. Dat is dan de verantwoordelijkheid die je
neemt. - De voorzitter:
- Vindt u dat achteraf in de zaak waarin dit gespeeld heeft, een
goede beslissing? - De heer Blok:
- Ik weet niet op welke zaak u precies doelt.
- De voorzitter:
- Vindt u het een goede beslissing dat die doorleveringen
uiteindelijk in de zaak niet zijn gemeld? - De heer Blok:
- Ik vind dat een goede beslissing, wanneer dat had geleid tot
identificatie van een informant. - De voorzitter:
- Maar dat weten we niet.
- De heer Blok:
- Ik dacht het wel.
- De voorzitter:
- U weet het wel, maar dat kan de rechter niet toetsen.
- De heer Blok:
- Dat kan de rechter niet toetsen. Dat is het dilemma waarin wij
zitten. Het is misschien helemaal geen prettige situatie waarin wij
ons bevinden. Vandaar dat ik ook zeg dat het geregeld zou moeten
zijn. We zouden daarmee open om moeten kunnen gaan. Het is voor ons
niet zo plezierig om dit soort trajecten zo te moeten doen. Het is
niet plezierig om een rechter dingen niet te vertellen die je
liever wel zou vertellen, maar het kan niet. - De voorzitter:
- Kan het ook niet dat u bij wijze van spreken aan de rechtbank
vraagt: wilt u terugverwijzen naar de rechter-commissaris? - De heer Blok:
- In het huidige systeem is dat in ieder geval geen oplossing. De
rechter-commissaris zal het dan vast moeten leggen, en dan komt het
ook in het openbaar. - De voorzitter:
- U zegt dus in feite dat niet alle opsporingsmethoden openbaar
kunnen worden gemaakt. - De heer Blok:
- Daar komt het op neer.
- De heer Koekkoek:
- Op dit moment. Maar u vindt het een onwenselijke situatie.
- De heer Blok:
- Ik vind het een heel onwenselijke situatie.
- De heer Vos:
- Welk type informatie heeft u niet aan de rechter gemeld? Wat
was de betekenis van die informatie in de bewuste strafzaak? - De heer Blok:
- U spreekt over een bewuste strafzaak; ik spreek meer in het
algemeen. Als het gaat om informatie die leidt tot identificatie
van een informant, waarvan je redelijkerwijs mag verwachten dat dat
levensbedreiging in zal houden, kan dat niet aan de rechter worden
voorgelegd. - De heer Vos:
- Ging het om informatie die als bewijsmiddel werd gehanteerd, of
ging het om algemeen-orinterende informatie? - De heer Blok:
- Ik denk in de laatste sfeer. Het hangt er vanaf, hoe je
uiteindelijk tot je strafzaak bent gekomen. Dat kan tot
identificatie leiden. Of men kan nadenken, met wie men zaken heeft
gedaan. - De heer Vos:
- Kunt u voor uzelf bepalen, waar u daar de knip plaatst?
- De heer Blok:
- Ik plaats nogmaals de knip op het moment dat iemand
levensgevaar gaat lopen, wanneer hij via bekendmakingen van onze
kant uiteindelijk ontmaskerd kan worden. Wanneer iemand kan
narekenen: dat moet degene zijn die die zaak heeft verteld aan de
politie. - De heer Rabbae:
- U zegt dat de informant boven alles gaat, zeker als er
levensgevaar op het spel staat. - De heer Blok:
- Alleen als er levensgevaar is.
- De heer Rabbae:
- Stel dat u via de constructie van een informant de
hoofddoelstelling van de COPA-zaak bewerkstelligt. Komt u dan voor
een vreselijk dilemma te staan? Of denkt u: ook in dat geval gaat
de informant boven alles? - De heer Blok:
- Nogmaals: wanneer een informant levensgevaar loopt, gaat dat
voor mij voor alles. Ik denk dat dat de toezegging is die ook
gedaan wordt door de politie, die we altijd overeind moeten houden.
Dat zou ook ten koste moeten gaan van de zaak. - De heer Koekkoek:
- Nog even in het kader van de afweging. Er wordt wel gezegd: als
een informant binnenkomt bij de CID, wordt gezegd dat de
anonimiteit wordt gewaarborgd. U begrenst eigenlijk het gesloten
CID-traject tot levensbedreigende situaties. Geldt het gegeven
woord aan de informant dan niet meer voor u? - De heer Blok:
- Ik beperk het inderdaad tot levensgevaar. Je zou dan ook met de
CID moeten gaan praten, dat die anonimiteit, die zonder die reden
wordt gewaarborgd, niet kan. Dat past dan ook niet in mijn
systeem. - De voorzitter:
- Heeft u dat al gedaan?
- De heer Blok:
- Ik niet.
- De voorzitter:
- Is dat door de CID-officier in Den Haag al gebeurd?
- De heer Blok:
- Dat weet ik niet; ik denk het niet. Ik weet ook lang niet of in
alle gevallen de anonimiteit gewaarborgd wordt. Wij kennen echt wel
trajecten die ook aan de rechter in hun volledige omvang worden
voorgelegd. - De voorzitter:
- Maar toch nooit met de naam van een informant, als hij zich
volgens de politie heeft gehouden aan de regie? Dan zou u mij zo’n
zaak moeten laten zien. - De heer Blok:
- Wanneer de politie hem anonimiteit heeft beloofd, denk ik dat
wij de zaak moeten overnemen. Je kunt de politie op dat punt
natuurlijk niet laten vallen. Ik zou niet willen dat een informant
in alle gevallen zonder meer anonimiteit krijgt. - De voorzitter:
- Maar als hij eenmaal ingeschreven en geaccepteerd is, is de
eerste gouden wet van de CID toch dat hij die anonimiteit krijgt?
Dan zou je dat toch als gezagsdrager moeten veranderen? - De heer Blok:
- Inderdaad.
- De voorzitter:
- Maar dat is nog niet gebeurd.
- De heer Blok:
- Niet door mij, nee.
- De heer Koekkoek:
- Het is nog geen lijn die in uw parket geldt.
- De heer Blok:
- Nee, zo zou ik het niet willen omschrijven.
- De heer Koekkoek:
- Maar duidelijk is, dat u het gesloten CID-traject tot het
strikt noodzakelijke wilt beperken? - De heer Blok:
- Dat is mijn opvatting.
- De heer Koekkoek:
- Maar lukt dat ook in de praktijk, om die opvatting door te
zetten? - De heer Blok:
- Ik ken een aantal zaken, waarin we de totaliteit aan de rechter
hebben voorgelegd of willen voorleggen. Dan lukt het. Maar ik ken
ook genoeg zaken, waarin dat niet kan. - De heer Koekkoek:
- Even geleden maakte u de opmerking, dat de
bedreigde-getuigenregeling niet voldoet om bijvoorbeeld een
informant in levensbedreigende situaties af te schermen. Waarin
schiet die regeling eigenlijk tekort? - De heer Blok:
- Ik denk vooral in het natraject, om zo’n getuige als het ware
uit het circuit te laten verdwijnen, zodat hij dus niet meer kan
worden nagespoord. Het blijkt toch mogelijk te zijn om, zelfs
wanneer je die regeling toepast, achter de identiteit te komen van
een dergelijke getuige, en ik denk dat hij daarin te kort
schiet. - De heer Koekkoek:
- Hoe? Of blijkt dat in de praktijk?
- De heer Blok:
- Het blijkt in de praktijk. Je moet toch zo iemand vrij
specifieke vragen stellen: hoe hij aan zijn wetenschap komt, en hoe
dat allemaal is gebeurd. Dat geeft vaak al voldoende kennis over
waar hij het vandaan heeft, of wie dat dan moet zijn. Het is
buitengewoon moeilijk om een soort algemeen verhaal te houden; daar
kun je ook niks mee in een strafprocedure. Dan leidt het toch weer
tot identificatie. - De heer Rouvoet:
- Als we zouden beschikken over een volwaardig
getuigenbeschermingsprogramma, naast de anonieme getuigen, zou er
dan nog reden zijn om met gesloten CID-trajecten te werken, of zou
u daarvan helemaal afscheid kunnen nemen? - De heer Blok:
- Als dat goed zou werken. Maar ik weet dat er grote twijfels
zijn aan zo’n volledig programma, en of dat goed werkt. Maar als
dat goed werkt, zou je een heel eind op weg kunnen komen. - De heer Rouvoet:
- Dan zouden we zonder gesloten CID-traject kunnen?
- De heer Blok:
- Ja.
- De voorzitter:
- Geldt alles wat u nu zegt ook voor politie-infiltranten?
- De heer Blok:
- Ik denk dat het daarbij in zijn algemeenheid toch makkelijker
ligt. Het gaat vooral om de burgerinfiltranten, die grote problemen
geven. - De voorzitter:
- Is het niet zo dat het voordeel van politie-infiltranten juist
moet zijn dat daarvan in ieder geval altijd proces-verbaal wordt
opgemaakt, zij het onder nummer? - De heer Blok:
- Zeker. Je weet veel meer, en je kunt ook meer van ze verlangen.
Het is ook een professional. - De heer Koekkoek:
- Wat is uw ervaring met politie-infiltratie?
- De heer Blok:
- Ik heb er niet zo vreselijk veel ervaring mee. Maar ik weet wel
dat ze in ieder geval veel makkelijker stuurbaar zijn. Wat zij
neerleggen en opschrijven, is een ambtsedig proces-verbaal, mits
het Nederlandse politie-infiltranten zijn. Bij buitenlandse
infiltranten is er een apart probleem. - De heer Koekkoek:
- Maakt u gebruik van buitenlandse politie-infiltranten?
- De heer Blok:
- Er is wel gebruik van gemaakt.
- De heer Koekkoek:
- En hoe lost u het op om te controleren of aan dezelfde
voorwaarden is voldaan die u in Nederland stelt? - De heer Blok:
- Ook zij kunnen uiteraard een rapport opmaken. Dat hoeft dan
niet het ambtsedige Nederlandse proces-verbaal te zijn. Ik heb
daartoe ook geen gezagsverhouding. Maar wij kunnen uiteraard wel de
criteria van de infiltratierichtlijn toetsen aan datgene wat zij
doen en zeggen. - De voorzitter:
- Weet u dan voldoende of zij doen wat zij zeggen, en of zij
zeggen wat zij doen? - De heer Blok:
- Dat is een kwestie van vertrouwen. Ik kan niet verder gaan dan
dat accepteren, totdat het tegendeel is gebleken. - De heer Koekkoek:
- De burgerinfiltratie is ook een gebruikte methode, zo is
gebleken, ook in het COPA-onderzoek. In hoeverre is een
burgerinfiltrant te sturen? Het is een vraag die vele malen in de
openbare verhoren aan de orde is geweest. Wat is uw ervaring
daarmee, voor zover u dat kunt bekijken? - De heer Blok:
- We hebben een aantal heel goede ervaringen gehad, waarbij wel
degelijk bleek dat ze goed gerund kunnen worden, wat ook afhangt
van de kwaliteit van de runners. We hebben er ook slechte
ervaringen mee gehad. - De heer Koekkoek:
- Wat leert u van die slechte ervaringen?
- De heer Blok:
- De slechte ervaring betekent in ieder geval dat we er geen
zaken meer mee doen, en in een aantal gevallen leert het ook dat we
er nog veel dichter bovenop moeten zitten. In een aantal gevallen
hebben wij ook zelf gemerkt dat we daar onvoldoende strak de
krijgsregels hebben voorgehouden: zo moet het, zo mag het en anders
niet. - De heer Koekkoek:
- Heeft u een vaste lijn voor het afdragen van verdiensten?
- De heer Blok:
- Er is een beleidslijn afgesproken binnen ons parket, dat
verdiensten die criminelen krijgen, nimmer mogen worden gehouden,
maar moeten worden gestort op een aparte rekening. - De heer Koekkoek:
- Het kenmerk van een beleidslijn is, dat je daarvan kunt
afwijken. - De heer Blok:
- Daar is geen afwijking van mogelijk. Wij hebben dat heel
nadrukkelijk afgesproken, als zijnde dit moet zo gebeuren. We
hebben daarover een vrij uitvoerige discussie, ook binnen het
parket, gehad. De achtergrond was dat, zodra zij hun criminele
beloningen zouden mogen houden, de sturing weg zou zijn, omdat ze
dan gestuurd zouden worden door de organisatie, en niet meer door
de politie. Dat was eigenlijk de principile reden om te zeggen: dit
moet zo niet gebeuren. - De voorzitter:
- Bij de CTC is toch ook een geval bekend, waaruit juist blijkt
dat dat niet lukt, ook van u? - De heer Blok:
- Dat een criminele beloning niet zou zijn afgedragen?
- De voorzitter:
- Ja.
- De heer Blok:
- Nee.
- De voorzitter:
- Vergis ik mij dan heftig? Daarbij blijkt dat voorwaarden
gesteld worden, die moeizaam vervuld blijken te kunnen worden. - De heer Blok:
- Dat is iets anders.
- De voorzitter:
- Dit was namelijk een van de voorwaarden.
- De heer Blok:
- Nee, hoor. Ik kan het mij niet herinneren. Ik herinner mij
alleen maar dat er geld is afgedragen. - De heer Koekkoek:
- Maar het voorbeeld waar het om gaat, is dat harddrugs zouden
moeten worden gefinancierd met de opbrengst van de verkoop van
softdrugs. - De heer Blok:
- Dat is een geval dat mij absoluut niet bekend is uit mijn
praktijk. - De heer Koekkoek:
- En dan is er uiteraard sprake van criminele verdiensten, die
vervolgens moeten worden ingezet. - De heer Blok:
- Dat was nu juist het punt waarvan wij gezegd hebben: dit mag
nimmer. Het hoort afgedragen te worden. Zodra ze geld krijgen van
de criminele organisatie, hoort dat te worden gestort op een
rekening. - De voorzitter:
- Wanneer is deze beleidslijn ingezet?
- De heer Blok:
- Ik dacht half 1993.
- De heer De Graaf:
- En daarvoor kwam het wel voor. Was het niet zo dat u die
discussie hebt gevoerd, omdat in een aantal gevallen criminele
winsten werden behouden? - De heer Blok:
- We hebben er uitdrukkelijk over gesproken, en toen hebben we
deze lijn ingezet. Maar ik kan mij niet herinneren dat we daarvoor
een geval hebben gehad, waarin het mis was gelopen. - De heer Koekkoek:
- Er wordt wel gezegd dat informanten eigenlijk criminelen zijn
die, willen ze waardevolle informatie geven, hun levensstaat moeten
ophouden en daarvoor die inkomsten nodig hebben, omdat ze anders
als informant of eventueel burgerinfiltrant niet meer van waarde
zouden zijn, Wat vindt u van die redenering? - De heer Blok:
- We kennen nog altijd de regeling tip- en toongelden; men kan
tipgeld krijgen van Justitie. Er kan dus een beloning van Justitie
komen. Ik vind niet dat dat is bedoeld om ze een bepaalde status te
geven, die in overeenstemming is met hun leefwijze. Dat vind k in
ieder geval niet het eerste doel; zo worden de criteria voor de
tipgelden ook niet bepaald. Daar hebben we andere criteria
voor. - De heer Koekkoek:
- Maar als een criminele informant nu in een klein autootje moet
gaan rijden, kan hij dan zijn contacten nog wel leggen met de
criminele organisatie? - De heer Blok:
- Dan zullen er misschien andere oplossingen gekozen moeten
worden. Maar het moet niet zo zijn dat dit per se door politie en
justitie wordt gefinancierd. - De heer Koekkoek:
- Maar u zou bereid zijn, hem bijvoorbeeld een lease-auto ter
beschikking te stellen? - De heer Blok:
- Dat zou een oplossing zijn. In dat soort situaties moet je
creatief zijn. Dat zou een oplossing kunnen zijn. - De heer Koekkoek:
- Is het met doorleveren – lijntesten – voorgekomen dat een
partij onbedoeld toch verdween, omdat men het zicht erop
verloor? - De heer Blok:
- U bedoelt dat het de bedoeling was dat het een gecontroleerde
aflevering zou worden, en dat de partij vervolgens gemist
werd? - De heer Koekkoek:
- Ja.
- De heer Blok:
- Dat is voorgekomen.
- De heer Koekkoek:
- Ook met harddrugs?
- De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Grote hoeveelheden?
- De heer Blok:
- Zeker.
- De heer Koekkoek:
- Honderden kilo’s?
- De heer Blok:
- Ja.
- De voorzitter:
- Is dat dan een observatieteam dat voor een stoplicht staat, of
is het dan toch weer de positie van de informant, die er te dicht
op zit, waardoor we er niet meer bij kunnen komen? - De heer Blok:
- Nee, het zit meer in de sfeer van puur ongeluk, bijvoorbeeld
aanrijdingen, of het eenvoudigweg missen. Zo simpel is het ook
niet: je moet als observatieteam vaak op vrij grote afstand
opereren, juist om de informant te beschermen en eruit te kunnen
houden. Ook in verband met contra-observatie moet je soms op vrij
grote afstand opereren. Dan gaat het wel eens mis. Dan is de
bedoeling anders, maar de partij komt dan wel op de vrije
markt. - De heer Koekkoek:
- Vindt u het uittesten van een lijn nog steeds een bruikbare
methode? - De heer Blok:
- Nog steeds, ja.
- De heer Koekkoek:
- Ondanks het feit dat we in alle openbaarheid daarover
spreken? - De heer Blok:
- Ik denk dat het nog steeds een methode is. Zolang een criminele
organisatie nog van deze methodiek gebruik maakt, zullen wij erop
moeten inspelen. Maar misschien komt het nu minder voor, nu we er
wat vaker over gesproken hebben. - De heer De Graaf:
- Ik wil nog twee punten ophelderen. Is het ten aanzien van
criminele winsten niet zo dat in een traject een proefzending werd
doorgelaten, waarbij de officier van justitie ook wist dat de winst
werd behouden door de informant, en dat dat de aanleiding is
geweest voor de discussie? Die heeft toch pas begin 1994
plaatsgevonden? - De heer Blok:
- 1994?
- De heer De Graaf:
- Dat horen wij. Maar u herinnert zich niets van een
geval… - De heer Blok:
- Ik herinner mij het gesprek dat wij hebben gehad over die
beleidslijn, waarbij uitdrukkelijk is gezegd: criminele winsten,
zoals u ze noemt, en beloningen mogen niet worden gehouden. Dat is
in ieder geval uitdrukkelijk afgesproken. Maar u zegt dat het is
gerelateerd aan een specifiek geval, waarin het misgelopen
was. - De heer De Graaf:
- Ik wil zijn bijnaam wel noemen, maar misschien is dat niet
zinvol. - De heer Blok:
- Het staat mij in ieder geval niet bij.
- De voorzitter:
- “Pietje” op z’n spaans, Pedro of zo!
- De heer Blok:
- De discussie staat mij bij. Dat geval ken ik wel. Dat is
inderdaad misgegaan. Toen hebben we die discussie gehad. - De heer De Graaf:
- De heer Van der Voort en u spreken allebei over het bewust
doorleveren van partijen harddrugs en softdrugs. Is in beide
gevallen niet gezegd: we laten ze wel doorgaan, maar we proberen ze
toch in de tweede of de derde hand weg te tippen, in beslag te
nemen? Van de heer Van der Voort kregen wij de indruk dat dat
berhaupt niet heeft gespeeld. - De heer Blok:
- We hebben dat wel eens besproken, maar dat kon niet, omdat dan
de informant boven water zou komen. - De heer De Graaf:
- Ook niet uit de derde of vierde hand?
- De heer Blok:
- Ook niet, nee.
- De heer De Graaf:
- Als het gaat over een partij van zeg 10.000 kilo marihuana,
wordt dat ongetwijfeld weer verdeeld in deelpartijen. Je moet dat
met observatieteams zodanig bijhouden, dat je het dan ineens in een
heel andere regio laat wegtippen. - De heer Blok:
- De partij waarover u spreekt, is wel gevolgd met een OT, maar
het is niet gelukt om die partij vervolgens in beslag te
nemen. - De heer De Graaf:
- Maar daar was de doelstelling van de politie ook niet op
gericht? - De heer Blok:
- Jawel, want er was observatie, ook nadat er doorgeleverd
was. - De heer Koekkoek:
- U hebt gezegd, in bepaalde gevallen een gesloten CID-traject
aanvaardbaar en noodzakelijk te vinden. De heer Vrakking heeft hier
gezegd dat hij een gesloten CID-traject niet aanvaardbaar vindt in
zijn parket. Hoe gaat u in de praktijk om met die verschillen in
opvatting? - De heer Blok:
- Ik heb de heer Vrakking horen spreken, maar ik weet niet
precies of dat over het gesloten traject ging. Maar ik heb hem
horen zeggen dat hij in bepaalde gevallen uitzonderingen zag. Ook
voor ons waren dit soort zaken toch wel grote uitzonderingen,
evenals gesloten trajecten. Misschien dat we elkaar daar kunnen
vinden. - De voorzitter:
- Niet op de cocane, hoor!
- De heer Blok:
- Dan is er maar n oplossing: dat het college van PG’s daarvoor
uiteindelijk een richtlijn uitgeeft. Ik zou ook het liefst
zekerheid hebben op dit soort punten: of via een wettelijke
regeling, of via een duidelijke richtlijn, zodat we wel weten, waar
we aan toe zijn. - De heer Koekkoek:
- Komt u in de praktijk in de problemen, doordat er in de
parketten verschillend gedacht wordt, bijvoorbeeld hierover? De
heer Vrakking heeft met stelligheid gezegd: geen gesloten
CID-traject. Komt u in de praktijk in de problemen door verschillen
in opvatting? - De heer Blok:
- Tot nu toe is het de verantwoordelijkheid van elke
hoofdofficier om ermee om te gaan, in overleg met zijn PG. Dat was
althans tot voor kort de lijn. We hebben nu de Centrale
toetsingscommissie, die daarover uitspraken kan doen, en we hebben
uiteindelijk het college van PG’s, waardoor er een veel meer
landelijke aansturing zal komen. Op die manier zal dat uiteindelijk
opgelost moeten worden. - De heer Koekkoek:
- Maar de onderzoeken die u doet, beperken zich toch niet tot uw
arrondissement of het ressort waartoe u behoort? Die strekken zich
uit over Nederland en de wereld. - De heer Blok:
- In beginsel wel, maar uiteindelijk zullen ze bij ons berecht
moeten worden, of zullen wij ze voor onze rekening moeten nemen.
Dat is dus onze verantwoordelijkheid. - De heer Koekkoek:
- Maar u hebt in de praktijk geen problemen met die verschillen
in opvatting? - De heer Blok:
- Ik heb ze nog niet ondervonden, behalve dan dat je erover
discussieert. - De heer Koekkoek:
- De manier om eruit te komen is een wettelijke regeling.
- De heer Blok:
- Ja, of richtlijnen van een gezaghebbend college.
- De heer Rabbae:
- In de werkgroep-De Wit is de gedachte geopperd dat, wanneer het
direct afluisteren mogelijk zou worden gemaakt, het gebruik maken
van een informant of infiltrant eigenlijk niet meer nodig zou zijn.
Deelt u deze opvatting? - De heer Blok:
- Het lijkt mij buitengewoon optimistisch. Ik denk dat een
informant/infiltrant veel meer en andere informatie kan geven dan
direct afluisteren, nog afgezien van de gebrekkigheid van dat
middel. Ik heb begrepen dat het bijna nooit werkt, en nooit goed
werkt. Ik denk dus dat dat geen oplossing is voor het probleem
informant/infiltrant. - De heer Koekkoek:
- Een ander punt: hoe belangrijk is voor u de samenwerking met de
DEA? - De heer Blok:
- Ik kan daarover echt geen bijzonderheden vertellen.
- De heer Koekkoek:
- In algemene zin.
- De heer Blok:
- Ik denk dat dat heel belangrijk is. Zij zijn buitengewoon goed
genformeerd, ze zitten goed in dat werk, dus ik denk dat we daar
zeker… - De voorzitter:
- Doen zij meer dan wij, in de zin van: gaan ze verder dan
Nederland? - De heer Blok:
- Wanneer ik weet dat ze op grote schaal in Colombia opereren en
daar beginnende cocanevelden afbranden, dan is dat aanzienlijk meer
dan wat wij doen. - De voorzitter:
- Dat is ons bekend. Het gaat om Nederland: doen zij meer dan de
Nederlandse politie en justitie? - De heer Blok:
- Of de DEA in Nederland opereert, of vergelijkbaar is met
Amerika? - De voorzitter:
- Ik bedoel ook in Nederland zelf.
- De heer Blok:
- Daar heb ik geen eigen ervaringen mee.
- De voorzitter:
- U heeft, dacht ik, de commissie van BVD en Justitie
voorgezeten. Heeft u zich toen gebogen over mogelijke activiteiten,
die wij niet kennen, van de DEA en het Bundeskriminalamt in
Nederland? - De heer Blok:
- Nee, dat is niet aan de orde geweest.
- De voorzitter:
- Is er iemand die dat ooit werkelijk heeft onderzocht?
- De heer Blok:
- Voor zover ik weet niet. Ik ken daarvan in ieder geval geen
rapporten of bijzonderheden. - De voorzitter:
- Wij hebben sporadische meldingen van Duitse
opsporingsambtenaren, die in ieder geval buiten het Nederlandse
boekje gingen. Is u daarvan iets bekend? - De heer Blok:
- Nee. We hebben n zaak gehad, die vanuit het buitenland als het
ware op ons bordje werd gedeponeerd. Maar daar zaten geen
onvergelijkbare bijzonderheden in van wat wij niet zouden hebben
gedaan. Dat konden we eigenlijk zo overnemen. - De voorzitter:
- Vindt u dat het controleerbaar is wat buitenlandse diensten
hier doen? - De heer Blok:
- Dat hangt er erg van af, wat voor contacten ze hebben met de
reguliere politie, en op welke wijze zij zich ondergeschikt maken
aan het bevoegd gezag. Als zij zelfstandig opereren, hebben wij er
natuurlijk absoluut geen controle op. - De voorzitter:
- Doen zij dat?
- De heer Blok:
- Ik lees dat alleen in de kranten, ik heb er geen ervaring mee.
Ik heb geen enkele zaak gehad, waarin achteraf bleek dat een
buitenlandse politieagent op eigen initiatief optrad. - De heer Koekkoek:
- Hebt u ten behoeve van het onderzoek van het kernteam toegang
tot gegevens van de DEA? - De heer Blok:
- Ik niet. Ik heb er ook niet om gevraagd. Als dat er al zou
zijn, zou dat toch meer op het niveau van de CID-officier
liggen. - De heer Koekkoek:
- Maar ik neem aan dat u erover wordt genformeerd, hoe de
samenwerking met de DEA verloopt. - De heer Blok:
- Ik kan u daarover geen bijzonderheden vertellen. Ik heb daar
geen informatie over gehad. - De heer Koekkoek:
- Die samenwerking verloopt bevredigend?
- De heer Blok:
- Dat kan ik u dus niet zeggen, want ik ken geen informatie.
- De heer Koekkoek:
- Maar u krijgt toch informatie van uw CID-officier over de
samenwerking met buitenlandse diensten, waaronder de DEA? - De heer Blok:
- Zoals gezegd: ik heb over de DEA geen informatie gehad van mijn
CID-officier. - De voorzitter:
- De SG van Justitie is naar Amerika geweest, samen met een
heleboel andere hoge ambtenaren. Nu is de minister van Justitie,
speciaal met dit doel, naar Amerika geweest. Wat heeft dat
opgeleverd? - De heer Blok:
- In mijn concrete situatie in ieder geval niets.
- De voorzitter:
- Dat is helder.
- De heer Blok:
- Dat laat nog wel een heleboel ruimte voor de minister en voor
anderen. - De voorzitter:
- Omdat het speciaal gerelateerd was aan deze zaak.
- De heer Blok:
- Nee, helemaal niets.
- De heer Koekkoek:
- De zaak was net zo gelopen, ook zonder dat bezoek, voor zover u
kunt bekijken? - De heer Blok:
- Het heeft mij in ieder geval geen bijzondere impulsen,
opdrachten, richtlijnen of verzoeken tot samenwerking opgeleverd.
Niets van dat alles. - De heer Koekkoek:
- Nog een ander punt over opsporingsmethoden. Wordt gebruik
gemaakt van frontstores? - De heer Blok:
- Niet door de Nederlandse politie. Ik vertelde u zoven over een
buitenlands onderzoek dat op ons bordje was gedeponeerd; daar was
sprake van een frontstore. - De heer Koekkoek:
- In hoeverre wordt in uw parket van technische hulpmiddelen
gebruik gemaakt? - De heer Blok:
- Wanneer het gaat om peilzenders en videocamera’s, wordt daarvan
gebruik gemaakt. - De heer Koekkoek:
- Weet u daarvan?
- De heer Blok:
- Ja, zeker tegenwoordig, omdat we het ter registratie achteraf
moeten aanbieden aan de CTC. Maar ik weet dit ook van tevoren: het
wordt met mij opgenomen. - De heer Koekkoek:
- U weet het van tevoren, omdat het in ieder geval moet worden
gemeld bij de CTC. - De voorzitter:
- Aangezien het ook in andere arrondissementen en parketten aan
de orde is geweest: bent u betrokken geweest bij valse identiteiten
voor politie-ambtenaren? - De heer Blok:
- Daar ben ik niet bij betrokken geweest.
- De voorzitter:
- Dat is ook in de driehoek in Den Haag niet aan de orde
geweest? - De heer Blok:
- Nimmer.
- De voorzitter:
- Weet u of men zich in de regio Haaglanden daarvan bedient?
- De heer Blok:
- Het is mij nooit gemeld.
- De voorzitter:
- Heeft u het wel eens gevraagd?
- De heer Blok:
- Nee.
- De voorzitter:
- Vindt u het aanvaardbaar?
- De heer Blok:
- Juist omdat ik er niet mee te maken heb, heb ik er niet zo
vreselijk lang over nagedacht. Ik kan me de situatie niet goed
indenken; ik zou het moeten kunnen plaatsen in een geval, waarom
dat zou moeten gebeuren, en dan zou ik er een oordeel over kunnen
hebben. Maar ik kan daar weinig over zeggen. - De voorzitter:
- Hedenochtend hebben wij een vrij lang verhoor gehad, waarbij
ook ter sprake is gekomen dat politiemensen als deel van hun
opsporingsmethodiek gebruik maken van de identiteit van iemand
anders, waarmee weer een rekening wordt geopend, etcetera. - De heer Blok:
- Het zijn voor mij in ieder geval zaken die ik niet ken.
- De voorzitter:
- Maar kunnen ze ook?
- De heer Blok:
- Nogal twijfelachtig.
- De voorzitter:
- Dat is niet zo moeilijk, maar vindt u dat dat kan? Kan ik de
naam “Blok” gebruiken in een politietraject, om tegen een
limonadefabrikant te zeggen: open daar maar een rekening op? - De heer Blok:
- Ik zou daar niet zo vreselijk blij mee zijn.
- De heer Koekkoek:
- U houdt niet van limonade?
- De heer Blok:
- Het zou wel eens in iets anders kunnen veranderen! Nogmaals, u
heeft de vrijheid om het aan mij te vragen, maar ik heb me op dit
soort vragen absoluut nog niet kunnen bezinnen, anders zou ik
misschien een antwoord kunnen geven. - De voorzitter:
- Ik heb nog een vraag die we ook aan de heer Van der Voort
hebben gesteld. Toen de hele IRT-affaire liep in de Tweede Kamer –
ik neem aan dat u die gevolgd heeft… - De heer Blok:
- Ja.
- De voorzitter:
- …heeft u zich toen nog de vraag gesteld of de minister van
Justitie op de hoogte was van wat er in Haaglanden was
voorgevallen? - De heer Blok:
- Die specifieke uitlating van de minister van Justitie dat het
uitsluitend om doorlatingen ging… - De voorzitter:
- Voor een goed begrip: in het IRT-geval.
- De heer Blok:
- …van softdrugs en nooit om harddrugs, heb ik voor de eerste
keer gehoord in mijn voorgesprek van de heer De Graaf. Daarvoor is
het mij nooit opgevallen. - De voorzitter:
- En u had dus ook niet het idee dat dit nader moest worden
besproken, nadat die hele affaire was losgebrand? - De heer Blok:
- Nee. Juist daarom niet, omdat de conclusie van het
rapport-Wierenga was dat het op zich een toelaatbare methode was.
Vandaar dat er bij ons op dat punt in ieder geval geen extra alarm
kwam. Alleen het stukje harddrugs is mij toen ontgaan. - De heer De Graaf:
- In het openbare deel van het rapport-Wierenga staat, zoals hier
is geciteerd: er zijn in ieder geval geen harddrugs doorgegaan. Dat
staat toch op de concluderende bladzijden. - De heer Blok:
- In ieder geval zeg ik u dat het voor mij geen speciale
alarmbellen heeft laten rinkelen en dat er geen reden was om dat
hogerop te spelen. - De voorzitter:
- Hetzelfde wat wij gevraagd hebben aan de PG’s: heeft u het wel
eens met uw PG doorgenomen? - De heer Blok:
- Niet met de PG’s. We hebben het wel intern op het parket
doorgesproken. - De voorzitter:
- Wist u toen genoeg van de methode, om er een goed oordeel over
te kunnen vellen? - De heer Blok:
- Wat ik nu hoor, denk ik niet. Maar wat we wisten op basis van
het rapport, hebben we besproken met elkaar. - De voorzitter:
- En wat werden er toen voor conclusies getrokken?
- De heer Blok:
- De belangrijkste was dat het op zichzelf niet ontoelaatbaar
werd geacht dat er een methode was die kon. Dat was voor ons erg
belangrijk. Als er had gestaan: dat kan absoluut niet, hadden we
wel een probleem. - De voorzitter:
- Waarom was het ineens zo belangrijk wat Wierenga erover
zei? - De heer Blok:
- Dat was toen d autoriteit om daarover iets te zeggen. Hij was
gevraagd om dat rapport te maken, en voor ons waren deze uitslag en
deze conclusie belangrijk. - De voorzitter:
- Was het ook een opluchting: gelukkig dat het niet onrechtmatig
wordt geoordeeld? - De heer Blok:
- Tot op zekere hoogte wel. De samenstelling van de
commissie-Wierenga, met name met de heer Bleichrodt van de Hoge
Raad, was voor ons toch wel belangrijk om te weten: dat waren dus
methodes die kennelijk geaccepteerd werden. - De voorzitter:
- Zou u dat oordeel met wat u nu weet delen?
- De heer Blok:
- Ik vind nog steeds dat het binnen de afweging, die ik eerder
heb besproken, mogelijk moet zijn om proefzendingen te laten
doorgaan. - De voorzitter:
- Heeft u enige opinie of de samenhang in opsporingsland ook
verbeterd kan worden door andere persoonlijke verhoudingen, en
heeft u daarin nog een rol te spelen? - De heer Blok:
- Ik denk dat de conclusie “ja” is. Ik kan uit eigen ervaring
zeggen dat wij een uitstekende relatie hebben met de politie
Haaglanden. Dat werkt aanzienlijk beter wanneer er een antagonisme
is tussen de verschillende partijen. - De voorzitter:
- In n bepaalde politieregio of arrondissement lijkt dat niet het
grootste probleem te zijn. De problemen beginnen wanneer er twee
regio’s in n arrondissement zijn. We hebben gezien: Amsterdam,
Gooi- en Vechtstreek, Amsterdam, Haarlem, Utrecht. Heeft u nog een
rol te spelen als parket en politieregio: rekkelijk, maar uit de
wind van sommige van deze meningsverschillen? - De heer Blok:
- In de eerste plaats hebben wij ook twee politieregio’s in n
arrondissement: Hollands Midden. - De voorzitter:
- Dat is waar.
- De heer Blok:
- Wij proberen die samenwerking in ieder geval zodanig te houden,
dat we met enige regelmaat met de korpsbeheerders, de korpschefs en
de fungerend hoofdofficier van een andere regio aan tafel
zitten. - De heer Koekkoek:
- U maakt ook deel uit van het Cordinerend beleidsoverleg, het
CBO. Zijn de verhoudingen daar goed, in die zin dat daar tot
overeenstemming wordt gekomen over belangrijke zaken? - De heer Blok:
- Wij hebben tot nu toe in het CBO vooral gesproken over de
prioriteitenlijst, en hoe die moet worden samengesteld. Daar zijn
we nu min of meer uit, er is nu een lijst van prioriteiten.
Vervolgens hebben we gezegd, welke methodiek we moeten hanteren in
het vervolg, wanneer er capaciteit vrijkomt in een kernteam, om een
zaak uit de landelijke prioriteitenlijst te kiezen. Ik dacht dat we
het daarover langzamerhand eens zijn. - De heer Koekkoek:
- Met enige moeite, begrijp ik.
- De heer Blok:
- Het heeft vrij lang geduurd, terwijl het op zichzelf, als ik
het zo beschrijf, een vrij simpel systeem is. - De voorzitter:
- Het laatste punt dat ik kort aan de orde wil stellen: in het
eerste verhoor van de heer Wooldrik hebben we het over een zaak
gehad van de doorlevering van softdrugs, die bij u aan de gang was.
Omdat uit de toetsingscommissie bleek dat toestemming was gegeven
door de waarnemend procureur-generaal, is gebleken dat de minister
daarvan wist. Inmiddels is opgehelderd dat de minister ervan
geweten heeft. Dat was de heer Kosto, en daarna mevrouw Sorgdrager.
Hoe is het gegaan tussen u en de minister? - De heer Blok:
- Ik was daarbij niet persoonlijk betrokken. Het speelde in
augustus, en toen was ik op vakantie. In dat hele traject hebben
allemaal waarnemers gespeeld, zoals u misschien heeft ontdekt. Mijn
plaatsvervanger heeft de plaatsvervangend PG op de hoogte gesteld,
die vervolgens de minister op de hoogte heeft gesteld. Het is dus
via een plaatsvervangend PG gegaan. - De voorzitter:
- Schriftelijk?
- De heer Blok:
- Nee, dat is een mondeling overleg geweest, tussen mijn
plaatsvervanger en de plaatsvervangend PG. - De voorzitter:
- De plaatsvervangend PG moet dus naar het ministerie zijn
gegaan, en daar is het blijkbaar neergeslagen in een notitie? - De heer Blok:
- Het laatste weet ik niet helemaal zeker. Ik weet wel dat de
plaatsvervangend PG een ambtenaar op het departement heeft
benaderd, die vervolgens de minister heeft benaderd. - De voorzitter:
- Is daar n ambtenaar voor?
- De heer Blok:
- In zijn algemeenheid had dat de heer Wooldrik moeten zijn, maar
ook hier gold weer een plaatsvervanger, namelijk de heer Vast. - De heer De Graaf:
- Geen opsporing in de vakantie!
- De heer Blok:
- Daar is altijd in voorzien.
- De heer Rabbae:
- Ik heb van u begrepen dat er in het kader van het
COPA-onderzoek een groep bestaat, die de politieke gevoeligheid van
dit onderzoek bewaakt. - De heer Blok:
- Bestond.
- De heer Rabbae:
- Bestond. Waarom heeft deze groep niet aan de minister van
Justitie doorgegeven dat er wel sprake was van het doorlaten van
cocane, terwijl hij dat eigenlijk niet wist? - De heer Blok:
- Die vraag kan ik niet beantwoorden.
- De heer Rabbae:
- U zat toch in die groep?
- De heer Blok:
- Jazeker, maar de voorzitter van de groep was de directeur
rechtshandhaving en politie, de latere SG op Justitie. Als er
ergens sprake zou kunnen zijn van een rechtstreekse lijn, was het
daar wel. - De heer Rabbae:
- Maar deze vraag is helemaal niet aan de orde geweest, in de n
of andere vergadering? - De heer Blok:
- Ik weet het niet. Het is nooit aan mij teruggekoppeld, en er is
nooit gevraagd om daarover een nadere uitleg te geven. - De voorzitter:
- Heeft men dit punt niet aldoor voor zich uitgeschoven?
- De heer Blok:
- De groep liet zich vooral informeren. De initiatieven om zich
daar echt mee te bemoeien, liet men in de lijn. - De voorzitter:
- Men heeft het punt dus voor zich uitgeschoven?
- De heer Blok:
- Het is in ieder geval nooit principieel besproken.
- De voorzitter:
- Mijnheer Blok, dank u wel. Sluiting 18.39 uur