• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Verhoren – de heer J. van Vondel

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 77

    2 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 2 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer J. van Vondel
    Zie ook: Eerste verhoor de heer J. van Vondel (red.)
    Aanvang 12.00 uur

    Voorzitter:
    Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
    Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
    alsmede de heer Nava, plv. griffier
    De voorzitter:
    Aan de orde is het verhoor van de heer Van Vondel. Wij hebben
    de verdere gegevens van de heer Van Vondel kunnen verifiren. Ik
    vraag u op te staan voor het afleggen van de belofte. Mijnheer Van
    Vondel, de door u af te leggen belofte luidt: ik beloof de gehele
    waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
    De heer Van Vondel:
    Dat beloof ik.
    De voorzitter:
    Mijnheer Van Vondel, wij hebben de vorige keer niet alles met u
    kunnen doornemen. Zoals u weet hebben wij verder ook de rol van de
    CID-Kennemerland onderzocht. We zijn natuurlijk ook op uw rol
    gestoten, ook nadat u de politie heeft verlaten. We stellen het
    bijzonder op prijs dat u wederom bereid bent te verschijnen. We
    hebben ook dinsdag verder met u kunnen spreken naar aanleiding van
    wat we toen ook weer wisten. Mag ik met een klein puntje beginnen?
    In het verhoor met de heer Langendoen heb ik gerefereerd aan een
    vier maal vier uit 1991 met een bepaalde informant. Daarbij staat:
    transactie, hij mag opbrengst behouden, hij moet alleen de kosten
    aan de CID betalen. Ik dacht dat dat in september 1991 was. Uw naam
    staat daarbij. Kunt u zich daar iets van herinneren?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb daar ondertussen al over nagedacht. Ik heb dit ook
    gevolgd op de televisie, maar ik kan mij dat geval niet voor de
    geest halen.
    De voorzitter:
    Zou dat een container kunnen zijn?
    De heer Van Vondel:
    De Delta-methode is pas gestart in 1992. Daarvoor is er niet
    iets vergelijkbaars gepasseerd. Ik kan mij dat geval niet
    herinneren.
    De voorzitter:
    Zou er iets anders in hebben kunnen zitten?
    De heer Van Vondel:
    Het spijt mij. Ik kan het mij niet voor de geest halen.
    De voorzitter:
    Kunt u zich ook niet voor de geest halen of informanten ook al
    eerder in staat waren “partijen binnen te trekken”?
    De heer Van Vondel:
    Nee. Ik kan mij dat niet voorstellen. Ik kan mij dat ook niet
    herinneren.
    De voorzitter:
    Mijnheer Van Vondel, ik wil allereerst met u spreken over de
    rol die u heeft gehad als runner in trajecten die wij ook vandaag
    hebben besproken. Runde u ook vaak alleen?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Maar u sprak wel alleen met informanten?
    De heer Van Vondel:
    Ja, maar dat was dan door de telefoon, nooit in persoon.
    De voorzitter:
    Laten wij nu uw bemoeienis met de limonademan eens bij de kop
    nemen. Wanneer begint deze?
    De heer Van Vondel:
    Ik denk eind 1991.
    De voorzitter:
    Eind 1991. Wordt hij dan ingeschreven als informant?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Met wie heeft u hem gerund?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb hem gerund met twee andere medewerkers van de
    CID-Kennemerland.
    De voorzitter:
    Te weten…?
    De heer Van Vondel:
    Klaas Langendoen en nog een andere medewerker.
    De voorzitter:
    Wie?
    De heer Van Vondel:
    Een andere medewerker. Ik wil liever zijn naam niet noemen. Een
    andere medewerker van de RCID-Kennemerland. Een runner, een
    politieman.
    De heer De Graaf:
    Dat is toch gewoon een politieman? U kunt dan zijn naam toch
    wel noemen?
    De heer Van Vondel:
    Ja, maar er worden zoveel namen genoemd.
    De heer De Graaf:
    U staat hier voor de parlementaire enqutecommissie. U kunt
    gewoon die naam noemen.
    De heer Van Vondel:
    Dan wordt die naam in het openbaar ook bekend. Ik doe dat
    liever niet.
    De heer De Graaf:
    Levert dat gevaar op?
    De heer Van Vondel:
    Dat heeft niets met de gevarensector te maken. Maar als deze
    naam hier in het openbaar genoemd wordt, dan wordt deze naam aan
    hem gekoppeld. Ik doe dat liever niet. Ik wil u de naam wel geven.
    Ik zal hem voor u opschrijven, maar ik noem hem liever niet in het
    openbaar.
    De heer De Graaf:
    Tenzij de voorzitter zegt dat het niet mag, wil ik u de naam
    vragen van uw collega-runner.
    De heer Van Vondel:
    Zal ik de naam voor u opschrijven?
    De heer De Graaf:
    Nee, ik wil dat u die naam gewoon noemt in dit gesprek.
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer de voorzitter, vindt u dat echt noodzakelijk?
    De voorzitter:
    Mijnheer Van Vondel, ik denk dat het goed is dat u de vraag van
    de heer De Graaf beantwoordt.
    De heer Van Vondel:
    Dat is collega Van Tol.
    De voorzitter:
    We hebben het zoven gehad over het zogenaamde Marokko-traject.
    Bent u daar de belangrijkste… nee, laat ik het anders vragen.
    Waarom ging u die man runnen? Waar had hij informatie over?
    De heer Van Vondel:
    Hij had informatie over een drugslijn, een softdrugslijn.
    De voorzitter:
    Wat wij hier nu hebben aangeduid als het Marokko-traject.
    De heer Van Vondel:
    Dat zijn uw woorden. Ik kan daar niet bevestigend op
    antwoorden.
    De voorzitter:
    Een softdrugslijn, in ieder geval niet uit Zuid-Amerika.
    De heer Van Vondel:
    Nee. Niet uit Zuid-Amerika.
    De voorzitter:
    En buiten Europa.
    De heer Van Vondel:
    Buiten Europa.
    De voorzitter:
    Laten we het daar dan op houden. Toen kwam dus aan de orde dat
    de limonademan in dat land limonade-extracten ging kopen en dat hij
    dat samen deed met een mijnheer die daar ook in de drugswereld zat?
    Dat wist u toch ook?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Bent u toen ook mee geweest met deze limonademan?
    De heer Van Vondel:
    Ja, dat klopt.
    De voorzitter:
    Deed u dat als runner?
    De heer Van Vondel:
    Nee, dat deed ik niet als runner.
    De voorzitter:
    Hoe deed u dat dan?
    De heer Van Vondel:
    Dat deed ik priv.
    De voorzitter:
    Daarna krijgt deze limonademan moeilijkheden met een andere
    mijnheer die eigenaar is van het limonadeverwerkingsbedrijf waar
    hij ook werkt.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Er komt een proces. Op een bepaald moment dreigt de limonademan
    om opening van zaken te geven en te zeggen dat hij werkt voor de
    politie Haarlem.
    De heer Van Vondel:
    Ik heb hem ten zeerste ontraden om dat te doen.
    De voorzitter:
    Ja. Heeft u hem toen ook iets toegezegd?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Heeft u hem niet toegezegd: wij zullen je verder helpen?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    U heeft hem dat ontraden. Wat heeft u daar toen bij
    gezegd?
    De heer Van Vondel:
    Dat het voor zijn persoonlijke veiligheid bijzonder gevaarlijk
    zou kunnen zijn, als hij dat zou doen, omdat ik wist dat de mensen
    van de organisatie waar hij informatie over gaf niet de eerste de
    beste waren. Ik heb hem dus geadviseerd en geestelijk ondersteund
    daarin. That’s it.
    De heer De Graaf:
    Is deze limonadefabrikant een persoonlijke kennis van u?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De heer De Graaf:
    Maar u bent niet als runner maar als priv-persoon met hem naar
    het betrokken land gegaan?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Was dat een vakantiereisje voor u?
    De heer Van Vondel:
    Dat was voor mij een vakantiereis. Maar ik wil even iets
    verduidelijken. Deze informant was geen crimineel.
    De heer De Graaf:
    Dat heb ik tot dusverre ook niet beweerd.
    De heer Van Vondel:
    Ik wil dat even aangeven naar aanleiding van de vraag naar de
    relatie met deze man. Ik zag deze man dus iets anders dan als een
    crimineel.
    De heer De Graaf:
    Maar u zegt dat het geen persoonlijke kennis is. Hoe moet ik
    dat dan zien? Waarom gaat u dan met hem op vakantie?
    De heer Van Vondel:
    Hij wist heel veel over dat land. Ik was bijzonder
    genteresseerd in dat land. In die situatie, die sfeer moet u dat
    zien. Het was voor mij een mooie kans om daarheen te gaan en iets
    te horen over het land en de taalproblematiek. Daarom heb ik die
    beslissing toen genomen.
    De heer De Graaf:
    Ik heb ook aan de heer Langendoen gevraagd of zoiets
    professioneel is. Vindt u het professioneel? Iemand die u runt en
    met wie u vervolgens op vakantie gaat?
    De heer Van Vondel:
    Achteraf bezien vind ik dat niet professioneel.
    De heer De Graaf:
    Was u toen u in dat land was alleen genteresseerd in de
    toeristische attracties waar de betrokken limonadefabrikant veel
    van wist? Of was u, omdat u ongetwijfeld na vijf uur ook met uw
    werk bezig bent, ook wel genteresseerd in hoe dat nu precies ging
    met die saptrajecten?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb mijn ogen niet gesloten daar.
    De heer De Graaf:
    Was het uw voornaamste doel om eens te kijken hoe het allemaal
    ging?
    De heer Van Vondel:
    Nee. Mijn voornaamste doel was het land op zich. De rest is
    voor mij bijzaak geweest.
    De heer Rabbae:
    Waarom was de heer Langendoen ertegen dat u dat land ging
    verkennen in uw werktijd?
    De heer Van Vondel:
    Hij vond het niet verstandig. De heer De Graaf heeft mij net de
    vraag gesteld of het professioneel was. Achteraf bezien is het dus
    niet professioneel geweest. Hij heeft gelijk gehad. Ik had het niet
    moeten doen.
    De heer Rabbae:
    Dus ook in uw vakantietijd was het niet professioneel dat u
    naar Marokko ging om het land gewoon te leren kennen?
    De heer Van Vondel:
    U trekt de dingen uit elkaar. Net is de vraag gesteld of het
    achteraf bezien professioneel was om met een informant naar het
    buitenland op een vakantiereis te gaan. Ik heb gezegd dat het
    achteraf bezien niet professioneel geweest is.
    De heer Rabbae:
    Hebt u die vakantiereis bekostigd?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer Rabbae:
    Uit welke pot?
    De heer Van Vondel:
    Uit mijn eigen pot.
    De voorzitter:
    De limonademan vertelt ons dat hij ook door u is vrijgehouden.
    Is dat zo?
    De heer Van Vondel:
    Vrijgehouden?
    De voorzitter:
    Ja, dat heeft hij ons verteld.
    De heer Van Vondel:
    Dat is grote onzin. Als wij ‘s avonds gezellig een borreltje
    dronken heb ik hem echt wel een keer getrakteerd, maar ik heb hem
    absoluut niet vrijgehouden.
    De voorzitter:
    Heeft u later ook genoteerd wat u daar professioneel gezien
    heeft, hoe men daar eventueel omging met transporten etcetera?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb dingen gezien. Hij heeft mij een heleboel dingen
    verteld. Datgene wat hij mij verteld heeft, heb ik vastgelegd.
    De voorzitter:
    We spreken nu over 1992. De heer Langendoen heeft gezegd dat de
    man daarna ook een belangrijke informant wordt in het
    Delta-traject.
    De heer Van Vondel:
    U zegt: een informant.
    De voorzitter:
    Dat zei de heer Langendoen tegen ons.
    De heer Van Vondel:
    Ik vind het een schakel in het Delta-traject. Ik vind het geen
    informant in het Delta-traject.
    De voorzitter:
    Een informant is natuurlijk ook gewoon een woord. Iemand die je
    hebt ingeschreven, iemand die je runt, iemand van wie die
    informatie komt. Of was het voor u geen informant meer?
    De heer Van Vondel:
    In de start is die man onze informant geweest. Later is hij een
    schakel geweest in het Delta-traject, geen informant.
    De voorzitter:
    Dus wat de heer Langendoen zei en wat u zegt, loopt daar iets
    uit elkaar?
    De heer Van Vondel:
    Ja, ik zie dat iets anders. Een informant verstrekt criminele
    informatie, informatie waar de politie iets mee kan doen in
    criminele zin bij het oplossen van zaken. Zo heb ik hem dus later
    niet meer gezien.
    De voorzitter:
    Nadat die rechtszaak met die andere mijnheer, waarbij het ook
    ging om de voortzetting van het bedrijf, is afgelopen kan de
    limonademan een eigen bedrijf starten. Is hij daarbij door u
    geholpen?
    De heer Van Vondel:
    Hij is door mij niet geholpen.
    De voorzitter:
    Heeft u hem daarvoor geld ter beschikking gesteld of kunnen
    stellen?
    De heer Van Vondel:
    Nee. Ik heb hem alleen mentaal ondersteund.
    De voorzitter:
    Hij verklaart namelijk dat hij door middel van u veel geld
    heeft gekregen. We komen nog terug op de periode 1994/1995 nadat u
    de politie verlaten heeft. Ik heb het nu over de tijd dat u nog bij
    de politie werkte, laten we zeggen in ieder geval tot 1 augustus
    1994. Heeft u hem toen geld overhandigd/doen toekomen?
    De heer Van Vondel:
    In mijn politietijd heeft deze man van mij geen geld
    gehad.
    De voorzitter:
    We komen nog terug op wat er daarna gebeurd is. Ik wil u nu
    vragen wat er precies gebeurde eind 1993. Het gaat om de drie
    feiten die ik ook met de heer Langendoen heb besproken. Om te
    beginnen het aanbieden van een cover van uw CID aan hem om een
    rekening te openen. Bent u erbij geweest dat dat gebeurde?
    De heer Van Vondel:
    Ja, daar was ik bij.
    De voorzitter:
    Wat was het doel daarvan?
    De heer Van Vondel:
    Het doel? De man had met de produkten die hij van ons had
    gekregen, gelden verdiend. Die produkten had hij dus voor niets
    gekregen. Dat is allemaal niet via officile weg gegaan. Hij zat met
    gelden, die hij dus niet kon gebruiken. Hij had een bevriende
    bankrelatie. Hij kwam met een plan om een rekening te openen,
    waarvoor hij een cover nodig had. Op die rekening kon hij een
    tegenrekening openen, zeg maar een lening waarmee hij zijn bedrijf
    verder zou kunnen exploiteren.
    De voorzitter:
    Waarom heeft u hem die cover gegeven?
    De heer Van Vondel:
    Wij hebben hem die cover gegeven omdat het voor de voortzetting
    van het traject dat wij liepen op dat moment, het Delta-traject,
    noodzakelijk was dat de zaak in stand bleef, zodat wij onze
    produkten kwijt konden.
    De voorzitter:
    Dat wil zeggen dat u dus sap kon afvoeren?
    De heer Van Vondel:
    Wij konden onze produkten daardoor afvoeren.
    De voorzitter:
    U kon de produkten afvoeren. Betaalde de man u voor die
    produkten?
    De heer Van Vondel:
    Nee, hij betaalde ons niet voor die produkten. Voor ons stond
    voorop dat de produkten op een doelmatige en onzichtbare manier
    verdwenen.
    De heer De Graaf:
    Nog even een vraag over die cover. Hoe gaat dat dan precies in
    zijn werk? U of de heer Langendoen en u gaven aan de betrokkene een
    naam, personalia die bij die naam hoorden en dat is het dan? Of
    heeft u meer moeten doen om die cover te verstrekken?
    De heer Van Vondel:
    De naam is verstrekt en er zijn enige handelingen gepleegd om
    de zaak administratief te verantwoorden.
    De heer De Graaf:
    Hoe dan?
    De heer Van Vondel:
    Door het plaatsen van een handtekening.
    De heer De Graaf:
    Door wie?
    De heer Van Vondel:
    Door mij.
    De heer De Graaf:
    U heeft als ware u de fake-naam die erop stond uw handtekening
    gezet?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb die handtekening gezet.
    De voorzitter:
    Waarom heeft de heer Langendoen dat niet gedaan?
    De heer Van Vondel:
    En handtekening volstond.
    De voorzitter:
    Maar wie was er nu verantwoordelijk voor? Dat was hij toch? Hij
    was er toch ook bij?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb die handtekening gezet.
    De voorzitter:
    Als u dat moment terughaalt, herinnert u zich dan nog of er nog
    over is gesproken: wie doet dat nu?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb die papieren meegenomen en ik heb daar een handtekening
    onder gezet.
    De heer De Graaf:
    Dan heeft u dus eigenlijk onder een andere naam die rekening
    geopend? Daar komt het in wezen op neer.
    De heer Van Vondel:
    Hij had de relatie met de bankdirecteur. Hij kon dat vlot voor
    elkaar krijgen.
    De heer De Graaf:
    Dat vroeg ik niet. U heeft dus in wezen onder een andere naam
    van een bestaand iemand die daar, als ik mijnheer Langendoen goed
    heb begrepen, niets van wist een rekening geopend bij een Belgische
    bank.
    De heer Van Vondel:
    Ja, in feite heb ik die rekening geopend.
    De heer De Graaf:
    Daar stortte vervolgens de limonadefabrikant zijn – ik kan niet
    anders constateren – zwarte geld op?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer Vos:
    Heeft u daarbij overwogen dat u mogelijk valsheid in geschrifte
    gepleegd hebt, doordat u zo bewust die valse naam gebruikt
    hebt?
    De heer Van Vondel:
    Het was absoluut noodzakelijk dat dat traject in stand bleef.
    Ik heb er niet echt zo specifiek over nagedacht. We hebben toen in
    de uitvoering van dit traject de beslissing genomen om dit zo te
    doen, zodat de voortgang gewaarborgd bleef.
    De heer Vos:
    En wist de officier van justitie hiervan?
    De heer Van Vondel:
    Nee, hij wist hier niet van.
    De heer Koekkoek:
    U zei dat deze informant geen crimineel was. Maar hij zat wel
    met geld waar hij niet aan kon, zwart geld. Hoe rijmt u een en
    ander met elkaar?
    De heer Van Vondel:
    Hij kreeg dat zwarte geld in handen doordat hij met ons
    samenwerkte in dat Delta-project. Het was geen strafbare handeling
    die hij dus bewust pleegde. Ik wil hem daarom dus absoluut niet
    gaan kwalificeren als crimineel.
    De heer Koekkoek:
    Hij zat niet al tevoren met dat zwarte geld?
    De heer Van Vondel:
    Dat weet ik natuurlijk niet.
    De heer Koekkoek:
    Omdat u zei: hij zat met geld waar hij niet aan kon komen.
    De heer Van Vondel:
    Daar heb ik dus geen kijk op, mijnheer Koekkoek.
    De voorzitter:
    U bent zich ervan bewust dat de verklaringen van hem en van u
    hier uit elkaar lopen? Hij zegt dat hij van u vele malen geld heeft
    gekregen.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Om hoeveel ton produkt ging het nu? Hoeveel ton is er aan hem
    afgeleverd?
    De heer Van Vondel:
    Een aanzienlijke hoeveelheid. De exacte hoeveelheid weet ik
    niet, maar het was een aanzienlijke hoeveelheid.
    De voorzitter:
    In het Delta-traject.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Daar heeft u toch met hem wel over gesproken? Ook in de zomer
    van dit jaar nog?
    De heer Van Vondel:
    Over de hoeveelheid?
    De voorzitter:
    Ja.
    De heer Van Vondel:
    Ja, dat zou best kunnen.
    De voorzitter:
    Heeft u hem toen ook gesuggereerd om dat getal eventueel te
    verhogen ter verklaring van de hoogte van de borgstelling van
    ongeveer 0,5 mln. of 400.000?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Dat heeft u niet?
    De heer Van Vondel:
    Dat heb ik niet.
    De voorzitter:
    Heeft hij dan aan u gevraagd hoe hij dat moest doen?
    De heer Van Vondel:
    Er zijn diverse gesprekken geweest met die man. Ik kan mij dat
    niet herinneren.
    De voorzitter:
    U kunt zich dat nu niet herinneren?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De heer De Graaf:
    Ligt het voor de hand dat u met hem zou spreken over een
    verhaal dat u eventueel naar buiten toe zou moeten vertellen over
    hoe die paar honderdduizend gulden te verantwoorden zou zijn?
    De heer Van Vondel:
    In een later stadium ligt het wel voor de hand dat wij daarover
    zouden hebben kunnen spreken.
    De heer De Graaf:
    Omdat u niet wilde dat het hele verhaal van het saptraject naar
    buiten komt?
    De heer Van Vondel:
    Ik wilde niet dat het sapverhaal naar buiten kwam en ik wilde
    ook niet dat mijn financile verhaal naar buiten kwam.
    De voorzitter:
    Daar komen wij zo op. Ik was nu bij eind 1993. In november 1993
    wordt die garantie gegeven met die cover. Is er enige samenhang met
    het feit dat toen in het IRT de zaak op klappen stond?
    De heer Van Vondel:
    Tussen die cover en…? … Nee.
    De voorzitter:
    Tussen het geven van… omdat de data… het is allemaal eind
    1993. Het is eind 1993 dat binnen het IRT de ruzie uitbreekt over
    de methode, terwijl wij tegelijkertijd deze activiteit hier zien.
    Is er enige samenhang?
    De heer Van Vondel:
    Nee, absoluut niet.
    De voorzitter:
    U dacht: wij zullen hiermee doorgaan?
    De heer Van Vondel:
    Nee, geen sprake van.
    De voorzitter:
    Maar als er geen samenhang is… Aan de ene kant is het
    duidelijk dat in Amsterdam de methode wordt afgebouwd. Dat is toch
    correct? Beter gezegd, het is duidelijk dat men dat wilde. Of het
    ook zou gebeuren, wist u misschien nog niet, maar dat was toch het
    geval. Aan de andere kant zijn er eind 1993 allemaal nieuwe
    activiteiten met deze limonademan. Bij ons kan dus de
    veronderstelling geboren zijn: men zocht mogelijk naar andere
    mogelijkheden c.q. men ging er niet van uit dat het “einde
    oefening” was?
    De heer Van Vondel:
    Ja, maar dat is absoluut niet ter sprake geweest.
    De heer De Graaf:
    Mag ik het omdraaien? De ontploffing van het toenmalige IRT.
    Het Delta-onderzoek zou worden stopgezet. Daarvoor had u uw sapman,
    uw limonademan niet al te lang meer nodig. Toch gaat u hem als het
    ware helpen om zijn fabriek financieel recht te breien.
    De heer Van Vondel:
    Laat ik even heel duidelijk zijn. Dat is gebeurd in de periode
    dat alle zaken nog gewoon liepen. U trekt nu de ontploffing van het
    IRT erbij.
    De heer De Graaf:
    Dat was de vraag van de voorzitter, omdat het in dezelfde tijd
    lag.
    De heer Van Vondel:
    Dat is daarvoor geweest.
    De voorzitter:
    Wij hebben een brief van – uit mijn hoofd – eind november 1993,
    waarbij de bank de cover-naam bevestigt. Daarom vraag ik het. Dat
    speelt dus in die tijd.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Ik kom bij mijn tweede vraag. Ik heb die vraag ook aan de heer
    Langendoen gesteld. Heeft u gebrainstormd over mogelijk gebruik van
    een dergelijk bedrijf in Zuid-Amerika?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb met Klaas gebrainstormd over een rol die een bedrijf zou
    kunnen spelen in het Delta-traject. Dat is correct.
    De voorzitter:
    Welke rol zou dat kunnen zijn?
    De heer Van Vondel:
    Het is de rol geweest van de toelevering van sappen richting
    een ander Zuidamerikaans land dat daar een probleem mee had.
    De voorzitter:
    En waarbij er in dat andere Zuidamerikaanse land de grote
    klapper, eventueel de cocane, ingestopt zou worden.
    De heer Van Vondel:
    Daar wil ik niet specifiek op ingaan.
    De voorzitter:
    Wat voor belang is er anders bij?
    De heer Van Vondel:
    Dat belang heb ik u aangegeven. Ergens was een tekort. Dat zou
    aangevuld kunnen worden eventueel door het nieuwe bedrijf.
    De voorzitter:
    Maar dat zou er dan ook toe kunnen leiden dat wat die man dan
    produceert, later gebruikt wordt in welke klapper dan ook, of het
    nu een grote of een kleine klapper is. Is dat correct? Ik zie
    anders het belang niet.
    De heer Van Vondel:
    Er was een duidelijk belang in het Delta-traject om er op deze
    manier over te brainstormen.
    De heer De Graaf:
    U hoeft daar niet geheimzinnig over te doen…
    De heer Van Vondel:
    Ik doe ook niet…
    De heer De Graaf:
    …als een hele stoet van getuigen het hier heeft gehad over de
    mogelijke megaklapper met een grote hoeveelheid harddrugs.
    De heer Van Vondel:
    Als anderen daarover spreken, vind ik dat prima.
    De heer De Graaf:
    U kunt dan toch moeilijk zeggen: het woord “megaklapper” mogen
    we niet gebruiken, omdat dat ogenblikkelijk leidt tot de onthulling
    van de identiteit van een informant?
    De heer Van Vondel:
    Nee, maar ik wil geen zaken aan elkaar gaan koppelen.
    De heer De Graaf:
    Maar wij vragen het u. U moet gewoon antwoord geven.
    De heer Van Vondel:
    Daarom heb ik antwoord gegeven.
    De heer De Graaf:
    Even voor mijn eigen begrip. Was het nu zo dat u brainstormde
    over het gebruik wat van dat bedrijfje in een Zuidamerikaans land
    kon worden gemaakt ten behoeve van uiteindelijk een transport met
    harddrugs, waardoor de Delta-organisatie…
    De voorzitter:
    …mede…
    De heer De Graaf:
    …kon worden ontmanteld?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De heer De Graaf:
    Dan moet u mij vertellen waar u dan wel precies over
    brainstormde.
    De heer Van Vondel:
    Wij hebben gebrainstormd… dat land had een probleem met de
    aanvoer van de deklading. Die deklading zou geleverd kunnen worden
    door het nieuwe bedrijf. Nu ben ik toch wel heel duidelijk, denk
    ik.
    De heer De Graaf:
    Dat betrokken land had dus een probleem met het vinden van
    vruchtesappen en limonades?
    De heer Van Vondel:
    Daar komt het op neer.
    De heer De Graaf:
    Daar komt het op neer. Waarom zou dat bedrijf dan daar een rol
    in moeten spelen?
    De voorzitter:
    Dat kun je toch overal kopen? Bijvoorbeeld Riedel? O, dat mag
    ik niet noemen.
    De heer Van Vondel:
    In de uitvoering van de traject zou het goed uitkomen. Maar het
    is puur een brainstormen geweest. Het is nooit tot enige uitvoering
    gekomen. Het is puur en alleen brainstormen geweest. Waarschijnlijk
    was het niet eens ooit haalbaar.
    De voorzitter:
    In welke zin heeft u daar toen met de limonademan over
    gesproken?
    De heer Van Vondel:
    Helemaal niet.
    De voorzitter:
    Hij zegt van wel. Dat is toch ook niet zo gek, als ook de
    zuster van de heer Langendoen daar gaat werken? Zij werkte al in
    Belgi, geloof ik.
    De heer Van Vondel:
    Zij is in Belgi begonnen.
    De voorzitter:
    Toch niet omdat zij goed Spaans sprak.
    De heer Van Vondel:
    Ja, wel omdat zij goed Spaans sprak.
    De voorzitter:
    Ook in Belgi al.
    De heer Van Vondel:
    In Belgi was dat niet noodzakelijk.
    De voorzitter:
    Omdat eerst het verhaal was: zij sprak zo goed Spaans!
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer Van Traa, u moet de zaken niet uit elkaar
    trekken.
    De voorzitter:
    Dat doe ik niet.
    De heer Van Vondel:
    Dat doet u wel. U legt er hier een bepaalde lading op. De
    bedoeling was dat zij daar zou gaan werken.
    De voorzitter:
    De bedoeling van wie?
    De heer Van Vondel:
    Van de sapfabrikant.
    De voorzitter:
    Dat is allemaal best, maar hij verklaart ons: “we hebben dat
    samen besproken met de mogelijkheid om een traject open te houden”,
    zoals u dat ook zegt. Dat heeft u toch samen besproken?
    De heer Van Vondel:
    Nee, nee.
    De voorzitter:
    U heeft hem daar helemaal onkundig van gelaten?
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer Van Traa, het is maar een brainstormen geweest. Er is
    helemaal niets feitelijks of wat ook maar geweest. Ik heb wel van
    hem gehoord dat hij iets wilde gaan beginnen. Hij wilde vanaf de
    produktielanden het zelf in eigen hand houden. Bedrijfsmatig gezien
    zag hij daar voordelen in. Hij heeft mij dat ook wel verteld. Ik
    heb toen gezegd: joh, dat is een hartstikke goed plan van je. Voor
    de rest heb ik mij daar dus niet mee bemoeid.
    De voorzitter:
    Kunt u dan een verklaring geven voor… En heeft volgens u ook
    de heer Langendoen met zijn zuster nooit gesproken over wat er
    eventueel verder moest gebeuren?
    De heer Van Vondel:
    Wat de heer Langendoen met zijn zuster…
    De voorzitter:
    Dat weet u niet, daar bent u niet bij. Maar dat heeft u ook
    nooit samen besproken?
    De heer Van Vondel:
    Nee, dat is een zaak geweest tussen de zuster en de
    sapfabrikant. Ik heb mij daar niet mee bemoeid.
    De voorzitter:
    Wanneer heeft de heer Langendoen zijn zuster gentroduceerd bij
    die man?
    De heer Van Vondel:
    U heeft de datum van oktober 1993 genoemd. Dat moet in die
    periode geweest zijn.
    De voorzitter:
    In die periode. De limonadefabrikant vertelt ons het volgende:
    de heer Van Vondel heeft mij verschillende malen geld gegeven. Hij
    verklaart ons ook dat u gezegd zou hebben: dat is vanuit een
    organisatie, een groep om het leven van de boeren in Zuid-Amerika
    mede te verbeteren etcetera.
    De heer De Graaf:
    Een nieuw humanitair middel.
    De heer Van Vondel:
    Dat is niet waar.
    De voorzitter:
    Een nieuwe humanitaire route.
    De heer Van Vondel:
    Dat is niet waar, mijnheer Van Traa.
    De voorzitter:
    Dat is niet waar. Dat ontkent u?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Hoe vaak zag u deze man?
    De heer Van Vondel:
    Regelmatig.
    De heer De Graaf:
    Altijd met de heer Langendoen of met de heer Van Tol, behalve
    als u priv met hem op vakantie ging natuurlijk?
    De heer Van Vondel:
    In het traject voor het afleveren van produkten heb ik hem ook
    wel eens alleen gezien.
    De heer De Graaf:
    Dan reed u gewoon een busje of een vrachtwagen. Dat deed u ook
    niet alleen. Dat deed ook “de chauffeur”, zoals hij bekend is
    geworden in het Delta-traject. Hij reed ook wel eens naar de
    fabriek toe.
    De heer Van Vondel:
    Dat is ook wel eens met de chauffeur geweest.
    De heer De Graaf:
    Wilt u nu zeggen dat u hem alleen maar, als u een pakketje kwam
    afleveren, toevallig even alleen zag? Dat u alle gesprekken die
    normaliter door runners worden gedaan met de informant, altijd met
    de heer Van Tol of de heer Langendoen deed?
    De heer Van Vondel:
    Nee, niet altijd. Als ik daar als leverancier van de produkten
    kwam, heb ik ook wel eens een gesprek met hem gevoerd. Ik kan niet
    zeggen dat het altijd zo geweest is.
    De heer De Graaf:
    Maakte u verslagen van al die gesprekken met de
    limonadefabrikant?
    De heer Van Vondel:
    Als dat informatie betrof die vastgelegd moest worden,
    elementaire informatie, dus informatie echt door hem geleverd als
    informant, dan werd die vastgelegd.
    De heer De Graaf:
    Maar u zei eerder dat u hem eigenlijk niet beschouwde als
    informant.
    De heer Van Vondel:
    Maar als hij informatie geeft, criminele informatie die
    vastgelegd moet worden, dan is deze vastgelegd. Maar als dat gewoon
    een gesprek is geweest over koetjes en kalfjes, dan leg je dat niet
    vast.
    De voorzitter:
    Wanneer heeft u in 1993 samen met de heer Langendoen met deze
    man gesproken?
    De heer Van Vondel:
    Dan zou ik terug moeten in de administratie.
    De voorzitter:
    Vaak, weinig?
    De heer Van Vondel:
    Een aantal malen hebben wij…
    De voorzitter:
    Een aantal malen.
    De heer Van Vondel:
    …hem samen gezien.
    De voorzitter:
    Waar ging het dan over?
    De heer Van Vondel:
    Dat ging over het leveren van know how.
    De voorzitter:
    Voor?
    De heer Van Vondel:
    Informatie die wij nodig hadden om het Delta-traject goed uit
    te voeren.
    De voorzitter:
    En eventueel toch ook om vanuit Zuid-Amerika daar een poot aan
    te bouwen?
    De heer Van Vondel:
    Nee. Hij kwam zelf wel met ideen maar niet bij ons.
    De voorzitter:
    Bij wie dan?
    De heer Van Vondel:
    Bij hemzelf. Hij had zelf…
    De voorzitter:
    Hij kwam zelf met ideen. Als je met ideen komt, doe je dat
    meestal bij iemand anders. Ik kom tenminste nooit met ideen weer
    bij mijzelf.
    De heer Van Vondel:
    Maar wij spraken over het produkt van zijn bedrijf. Dat was in
    hart en ziel zijn vak. Daar sprak hij gewoon heel openlijk
    over.
    De voorzitter:
    Wat ik constant probeer duidelijker te krijgen is dit: dat er
    een samenloop van omstandigheden is die het op het eerste gezicht
    en op het tweede gezicht vrij ongeloofwaardig maakt dat u nooit
    gesproken heeft over het doel van een bedrijf in Zuid-Amerika. Want
    waarom bent u daar allemaal zo bij betrokken? Waarom gaat de zuster
    van de heer Langendoen daar werken? En – daar komen we nog op –
    waarom blijft u zich daarmee bezighouden, ook als u de politie
    verlaten heeft?
    De heer Van Vondel:
    Die man was een heel gedreven persoon op zijn vakgebied. Hij
    dacht er altijd over, had er een heleboel plannen over, een heel
    extrovert figuur, laat ik het zo zeggen. En het was een heel
    interessant vakgebied. Daar hebben wij best wel met hem over
    gesproken, maar dat is puur als een gesprek geweest.
    De heer De Graaf:
    Net zoals u met een boekhandelaar zou praten? Dat heeft toch
    niets meer met de methode te maken?
    De heer Van Vondel:
    Als boeken mijn interesse hadden.
    De heer De Graaf:
    Sappen hebben uw interesse niet? Het is gewoon een hobby van
    u?
    De heer Van Vondel:
    Nee, beroepsmatig vanwege de Delta-methode.
    De heer De Graaf:
    Hoezo de know how? Ik begrijp het gewoon niet. Als het niet
    gaat over de mogelijkheid om ook aan de voorkant van
    drugstransporten te zitten en daar een schakel in handen te
    krijgen, wat is dan de know how die deze limonadefabrikant u zou
    moeten leveren? Want u voerde toch alleen maar iets bij hem
    af?
    De heer Van Vondel:
    Ja, maar in het voortraject hadden wij dit soort informatie
    nodig om het traject goed uit te voeren.
    De heer De Graaf:
    Ik begrijp het niet. Wat voor soort informatie?
    De heer Van Vondel:
    Als ik daar heel specifiek op inga, moet ik hier dingen gaan
    vertellen waardoor andere mensen in de problemen zouden kunnen
    komen.
    De voorzitter:
    Wie?
    De heer Van Vondel:
    Informanten zouden in de problemen kunnen komen?
    De voorzitter:
    Deze mijnheer zelf? Of anderen?
    De heer Van Vondel:
    Deze mijnheer zelf niet.
    De voorzitter:
    Deze mijnheer zelf niet. Anderen komen in de problemen als u
    ons vertelt wat hij u vertelde over limonade?
    De heer Van Vondel:
    Ja, bepaalde mensen hebben een rol moeten spelen en wij hebben
    die mensen genstrueerd in die rol. Daarvoor had ik die informatie
    nodig.
    De voorzitter:
    U bent zich bewust dat er een groot verschil blijft tussen wat
    de limonademan verklaart en wat u verklaart? Dat kunnen wij alleen
    constateren op dit moment. Als u de politie verlaat… nee, laat ik
    het anders vragen… Hoe vaak heeft u deze man in 1994 gezien?
    De heer Van Vondel:
    Geen idee.
    De voorzitter:
    Vaak?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb hem een aantal malen gezien.
    De voorzitter:
    Hoe vaak?
    De heer Van Vondel:
    Ik weet het echt niet.
    De voorzitter:
    Klaarblijkelijk gaat u daarmee door als u de politie verlaten
    heeft. Waarom?
    De heer Van Vondel:
    Op een gegeven moment, zonder hierbij heel specifiek op zaken
    in te gaan, ontstaan er grote moeilijkheden. De man is in paniek.
    De man was afgebouwd. Hij was geen informant meer binnen de
    politie.
    De voorzitter:
    Wanneer is hij afgebouwd?
    De heer Van Vondel:
    In de loop van 1994.
    De voorzitter:
    U zei eerst dat hij een schakel was, geen informant.
    De heer Van Vondel:
    Maar in de basis is hij informant geweest. Hij blijft dus ook
    als informant staan.
    De voorzitter:
    Heeft u aan iemand verteld van uw korpsleiding dat u hem aan
    het afbouwen was…
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    …want niemand wist ervan?
    De heer Van Vondel:
    Natuurlijk wist iemand ervan. Die man heeft toch ingeschreven
    gestaan in de registers.
    De voorzitter:
    Maar die zijn vernietigd. Dat is niet meer terug te
    vinden.
    De heer Van Vondel:
    Dat weet ik dus niet.
    De voorzitter:
    Waarom ging u door met deze man te werken of in ieder geval te
    verkeren?
    De heer Van Vondel:
    Zoals ik gezegd heb, is de man in zware problemen gekomen,
    financile problemen. Hij had in het Delta-traject een dusdanige rol
    gespeeld dat het risico zou kunnen opleveren voor informanten als
    hij helemaal door zou slaan.
    De voorzitter:
    Die kende hij toch niet?
    De heer Van Vondel:
    Die kende hij niet, maar hij wist wel veel van de achtergrond,
    van de manier van werken.
    De voorzitter:
    Hij wist te goed hoe het in elkaar zat verder?
    De heer Van Vondel:
    Ja. Er was een dusdanig risico dat ik toen besloten heb om de
    zaak zodanig te regelen dat hij geen risico liep en dat een
    informant geen risico liep.
    De voorzitter:
    U heeft dat besloten?
    De heer Van Vondel:
    Dat heb k besloten.
    De voorzitter:
    Wanneer heeft u dat besloten?
    De heer Van Vondel:
    De datum weet ik niet precies, maar het is eind 1994
    geweest.
    De voorzitter:
    Dat heeft u helemaal alleen besloten?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Dat heeft u helemaal alleen besloten. Dan gaat u hem ook
    betalingen doen.
    De heer Van Vondel:
    Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat die man geld heeft
    gekregen om uit de sores te komen.
    De voorzitter:
    Hoeveel geld ongeveer?
    De heer Van Vondel:
    Een aanzienlijk bedrag.
    De voorzitter:
    Meer dan een miljoen?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Iets minder dan een miljoen?
    De heer Van Vondel:
    Minder dan een miljoen.
    De voorzitter:
    Maar meer dan de helft ervan? Meer zal ik niet vragen.
    De heer Van Vondel:
    Meer dan de helft.
    De voorzitter:
    Waar kwam dat geld vandaan?
    De heer Van Vondel:
    Dat kwam bij een bron vandaan.
    De voorzitter:
    Een criminele bron?
    De heer Van Vondel:
    Een criminele bron.
    De voorzitter:
    De informant die wij zoven aangeduid hebben als 01?
    De heer Van Vondel:
    Ik wil het erbij houden dat het van een informant vandaan kwam,
    een oude informant.
    De voorzitter:
    Wat voor belang heeft die informant om meer dan 0,5 mln. via u
    aan deze mijnheer te gaan betalen?
    De heer Van Vondel:
    Het belang dat ik heb aangeduid, dat die man dus niet naar
    buiten treedt, dat hij niet in de openbaarheid komt met datgene wat
    hij met de politie Kennemerland te maken heeft gehad.
    De heer De Graaf:
    Niet naar buiten gaat en ook niet bijvoorbeeld dat verhaal zal
    vertellen aan de rijksrecherche?
    De heer Van Vondel:
    Ja, maar dat komt op hetzelfde neer.
    De heer De Graaf:
    Vindt u dat?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Waarom? Omdat het dan in de kranten staat?
    De heer Van Vondel:
    Omdat het dan in de krant komt.
    De voorzitter:
    En heeft dat besloten?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Heeft u dat werkelijk helemaal alleen besloten?
    De heer Van Vondel:
    Dat heb ik alleen besloten.
    De voorzitter:
    Wanneer heeft u in 1994 met de heer Langendoen gesproken over
    deze man?
    De heer Van Vondel:
    In 1994? In 1994 heb ik daar niet… of het moet in de periode
    geweest zijn dat ik nog bij de politie werkzaam was.
    De voorzitter:
    Toen zag u de moeilijkheden al aankomen?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Ineens zag u ze aankomen?
    De heer Van Vondel:
    Nee, ineens waren ze er.
    De voorzitter:
    Neemt u niet teveel verantwoordelijkheid op uw schouders? Toen
    en nu?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb dat besluit genomen. Daar blijf ik achter staan.
    De heer De Graaf:
    Eind 1994 neemt de limonademan contact met u op. Hij is in
    paniek en heeft financile problemen, zegt u?
    De heer Van Vondel:
    Hij heeft emotionele problemen. Ik had de indruk dat hij
    overspannen was. Hij had financile problemen.
    De heer De Graaf:
    U voelde toen: zo meteen gaat hij naar buiten toe of gaat hij
    het in de kranten zetten?
    De heer Van Vondel:
    Ja, die indruk had ik wel.
    De heer De Graaf:
    Hoezo? We hebben toch helemaal niets bekend over sappen en
    dekladingen?
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer De Graaf, u bent niet bij dat gesprek aanwezig
    geweest. Die man was helemaal de weg kwijt. Die was echt helemaal
    in paniek.
    De heer Vos:
    Heeft hij indirecte chantagepogingen gedaan als het ware?
    De heer Van Vondel:
    Zo heb ik het niet gevoeld.
    De heer De Graaf:
    Heeft hij u geld gevraagd?
    De heer Van Vondel:
    Hij heeft het niet gevraagd. Ik heb het hem aangeboden op een
    gegeven moment.
    De voorzitter:
    U zegt: ik heb die beslissing helemaal alleen genomen. Hoe
    verklaart u dan uw uitspraken in het gesprek wat ik hier al eerder
    heb geciteerd? Ik ben me bewust dat het diep ingrijpend is om dat
    hier te citeren, maar ik heb geen andere mogelijkheid dan om dat nu
    toch te doen. In dat gesprek, in april van dit jaar meen ik, zegt u
    tegen de bewuste man, als u met hem spreekt over het opbouwen van
    een verhaal: u moet zeggen aan de rijksrecherche of wie dan ook dat
    u informant bent van Haarlem en dat u eerst met de heer Langendoen
    zelf wilt praten. Dat zegt u verschillende keren. Waarom zegt u
    dat?
    De heer Van Vondel:
    Als de rijksrecherche met hem zou spreken, zou bekend worden
    dat hij informant was van de politie Haarlem.
    De voorzitter:
    Maar waarom zegt u hem dat hij moet zeggen: ik wil eerst met de
    heer Langendoen spreken. Waarom?
    De heer Van Vondel:
    Omdat Langendoen indertijd de chef van de RCID was en omdat hij
    onder de verantwoordelijkheid van Langendoen indertijd informant
    van de politie Haarlem is geweest.
    De voorzitter:
    En heeft u daar dit jaar bijvoorbeeld nooit met Langendoen over
    gesproken?
    De heer Van Vondel:
    Nee, want het is nooit ter sprake gekomen.
    De voorzitter:
    Met wie niet?
    De heer Van Vondel:
    Dat de rijksrecherche hem zou horen.
    De voorzitter:
    Dat vraag ik niet. U zegt tegen de limonademan, niet n keer
    maar verschillende keren, dat hij moet zeggen: ik wil eerst met
    Langendoen spreken. Dat moet hij tegen de rijksrecherche
    zeggen.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Heeft u daar werkelijk in 1995 nooit met Langendoen zelf over
    gesproken, dat hij dat moet zeggen?
    De heer Van Vondel:
    Nee, want het is een logische zaak. Het is heel logisch dat hij
    eerst contact opneemt met de verantwoordelijke chef uit de tijd dat
    hij dus informant was van de regio Kennemerland.
    De heer De Graaf:
    Het is toch niet logisch dat u dat aan hem zegt en…
    De heer Van Vondel:
    Ik vind dat logisch.
    De heer De Graaf:
    …dan niet de heer Langendoen informeert met de mededeling:
    het kan zijn dat je binnenkort een telefoontje van de limonademan
    krijgt. Ik heb hem namelijk gezegd dat hij dat maar het beste kan
    doen als de rijksrecherche achter zijn naam komt.
    De heer Van Vondel:
    Ik vind het logisch dat hij dan contact opneemt met Langendoen.
    Zo heb ik hem ook geadviseerd.
    De heer De Graaf:
    Het zou toch ook logisch zijn als je dat even met de heer
    Langendoen zou kortsluiten, zodat hij weet dat hij zo’n telefoontje
    kan krijgen?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb dat niet gedaan. Ik vond dat logisch.
    De voorzitter:
    Mag ik u dan nog het volgende voorleggen? U zegt: voor die tijd
    krijg je Klaas te spreken. We gaan dat met zijn drien bespreken. De
    limonademan zegt: instuderen. En u zegt weer: Ja, sorry,
    instuderen.
    De heer Van Vondel:
    Als het zo ver zou komen dat de rijksrecherche hem zou willen
    horen, had hij contact op moeten nemen met Langendoen en dan hadden
    wij van tevoren een gesprek gehad.
    De voorzitter:
    En dan had u een verhaal gearrangeerd?
    De heer Van Vondel:
    Niks verhaal gearrangeerd.
    De voorzitter:
    Wat had u dan?
    De heer Van Vondel:
    Instructies gegeven hoe hij om zou moeten gaan met het gegeven
    dat hij dus informant is geweest van de politie Kennemerland.
    De voorzitter:
    En dan had u dus ook aan de heer Langendoen verteld, dat er
    geld betaald was, wat u anders niet verteld zou hebben.
    De heer Van Vondel:
    Nee, dat was een zaak tussen de sapfabrikant en mij. Ik heb hem
    verboden om daar ooit over te praten.
    De voorzitter:
    U heeft hem dat verboden?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb gezegd: dat kun je niet maken.
    De heer De Graaf:
    U had niet alleen contact met de sapman maar ook met de
    betrokken informant. Anders was de financile deal niet via u tot
    stand gekomen.
    De heer Van Vondel:
    Anders had het zo niet gekund.
    De heer De Graaf:
    Dat betekent dus dat u na uw politieperiode contact bent
    blijven houden met die informant uit het Delta-onderzoek?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Is dat niet raar?
    De heer Van Vondel:
    Wij spreken hier over een afgebouwde informant. Dat is dus geen
    informant meer. Het is dan een burger geworden. Ik ben als
    intermediair gaan zitten tussen de burger en de sapfabrikant.
    De heer De Graaf:
    U bent al sinds augustus weg bij de politie?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    U heeft hier vorige keer verteld dat u uw eigen bedrijf heeft.
    Waarom bemoeit u zich dan nog steeds met een ex-informant en met
    een ex-afvuller van limonadesappen? Waarom doet u dat nog?
    De heer Van Vondel:
    Toen wij begonnen zijn in het hele Delta-traject met een
    informant, heb ik die informant wat beloofd.
    De voorzitter:
    Wat heeft u hem beloofd?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb hem beloofd dat zijn anonimiteit te allen tijde
    gewaarborgd zal worden, dat we hem dus te allen tijde zullen
    beschermen. Dat ben ik gewoon emotioneel verplicht. Die
    verplichting voel ik tot op de dag van vandaag nog steeds. Ook al
    is die man dus helemaal afgebouwd, ik voel mij nog steeds
    emotioneel verplicht naar die mensen toe.
    De voorzitter:
    Zelfs als u dat voelt, dan kunt u… dan moet u dat toch,
    kennende het hele traject, met iemand anders van de politie gaan
    bespreken?
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer Van Traa, ik weet dat ik een hele zware beslissing heb
    genomen om dat te doen. Ik kon niet meer terug naar die mensen,
    want dan hadden…
    De voorzitter:
    Naar welke mensen?
    De heer Van Vondel:
    Naar Klaas Langendoen. Als ik terug was gegaan met het verhaal
    dat dit probleem daar ligt, dan was het afgekapt geweest. Ik weet
    dat ik een zware beslissing heb genomen, maar ik blijf erachter
    staan.
    De voorzitter:
    U heeft een zware beslissing genomen, zegt u. U krijgt dus geld
    van de informant. Daarmee komt u toch ook in een
    afhankelijkheidsrelatie van die informant? Ik bedoel: die informant
    die officieel afgebouwd is, blijft nog steeds de zaken min of meer
    bepalen.
    De heer Van Vondel:
    Hij bepaalt helemaal niets.
    De voorzitter:
    Hij geeft geld. In deze wereld is dat altijd bepalend.
    De heer Van Vondel:
    Dat is geld, geleend met een heel duidelijke bedoeling.
    De voorzitter:
    Geleend?
    De heer Van Vondel:
    Ja, het is niet gegeven. Hij zal het terug moeten betalen.
    De voorzitter:
    Is er dan een kwitantietje voor ondertekend? Ik denk het
    niet.
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Het is toch in een grote zak gegaan neem ik aan, cash?
    De heer Van Vondel:
    Een man een man, een woord een woord. Hij is geholpen en de
    bedoeling is dat hij terugbetaalt.
    De voorzitter:
    Als dat een lening zou zijn, dan maakt u dus de man weer
    afhankelijk van de informant? Er worden dan toch onmogelijke
    situaties gecreerd?
    De heer Van Vondel:
    Het is ook niet eenvoudig. Ik ben dat volledig met u eens. Maar
    je moet toch ergens van uitgaan.
    De voorzitter:
    Mag ik nog even terug met u naar de relatie die de heer
    Langendoen ook heeft? U zegt ook op een bepaald moment en dat kan
    alleen maar over die zuster gaan: “Klaas zegt ook: een prima
    verhaal. Vertel het maar rustig.” En dan weer, ook over zijn
    zuster: “Hij zegt: niet op de loonlijst houden, maar afvoeren en
    een gouden handdruk geven.” Dus u heeft in 1995 wel over de positie
    van die zuster gesproken maar verder nooit over geld dat u aan die
    man betaald heeft of dat via u betaald is? Moet ik dat echt
    geloven?
    De heer Van Vondel:
    Ja, dat moet u echt geloven, want dat is zo.
    De heer De Graaf:
    U heeft n keer in 1995 de limonademan samen met de heer
    Langendoen ontmoet.
    De heer Van Vondel:
    Ik heb een gesprek georganiseerd. Hij kwam zijn financile
    verplichtingen ten opzichte van de zuster niet na. Daar was Klaas
    boos over. Die heeft daarover een gesprek met hem gehad.
    De heer De Graaf:
    In dat gesprek… Bent u daarbij geweest?
    De heer Van Vondel:
    Ik ben daar niet bij geweest.
    De heer De Graaf:
    Maar u bent later binnengekomen of eerder weggegaan?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb later nog een gesprek gehad.
    De heer De Graaf:
    Hoe vaak hebt u in 1995 de heer Langendoen eigenlijk gezien? U
    heeft toch nog regelmatig contact of niet? Of zijn na de
    functionele banden ook alle persoonlijke banden verbroken?
    De heer Van Vondel:
    Nee, absoluut niet.
    De heer De Graaf:
    Dus u ziet elkaar nog regelmatig?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    U praat ook over de problemen van de zuster van de heer
    Langendoen? Daar arrangeert u een gesprek voor, maar u spreekt
    verder berhaupt niet over de limonadefabrikant met de heer
    Langendoen?
    De heer Van Vondel:
    Daar kon ik toch niet over praten, mijnheer De Graaf.
    De heer De Graaf:
    U kon daar niet over praten omdat anders de heer Langendoen zou
    zeggen: dat mag niet.
    De voorzitter:
    Maar dat had de heer Langendoen ook niet meer te beslissen,
    want hij is al weg bij de CID.
    De heer De Graaf:
    Bovendien, u bent helemaal geen politieambtenaar, dus hij kan
    dat niet eens tegen u zeggen.
    De heer Van Vondel:
    Ik kon hem daar niet mee belasten. Dat heb ik ook niet
    gedaan.
    De voorzitter:
    We proberen het nog een keer, als u het goed vindt. Ik neem aan
    dat u in de tijd dat u beiden bij de CID werkte, een open boek voor
    elkaar was.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    En u wilt zeggen dat u op dit belangrijke punt geen open boek
    gebleven bent?
    De heer Van Vondel:
    Nee, daar heb ik heel bewust voor gekozen.
    De voorzitter:
    Neemt u nu niet teveel verantwoordelijkheid op uw
    schouders…
    De heer Van Vondel:
    Ik neem behoorlijke verantwoordelijkheid op mijn
    schouders.
    De voorzitter:
    …terwijl u die eigenlijk helemaal niet op uw schouders kunt
    nemen?
    De heer Van Vondel:
    Maar ik heb die verantwoordelijkheid wel genomen, mijnheer Van
    Traa.
    De voorzitter:
    Hoe verklaart u dat er dit jaar ook geld door u betaald wordt
    specifiek aan de limonademan om naar de overkant van de oceaan te
    verdwijnen met zijn familie voor ongeveer zes maanden, opdat hij
    noch door de rijksrecherche noch door de commissie-Van Traa gehoord
    wordt? Hoeveel is daarvoor betaald om dat mogelijk te maken?
    De heer Van Vondel:
    Ik noem geen bedragen. Ik wilde voorkomen…
    De voorzitter:
    Meer dan een ton?
    De heer Van Vondel:
    Ik wilde voorkomen dat dit verhaal, deze financile band die ik
    met deze man heb, in de openbaarheid kwam.
    De voorzitter:
    En om dat te voorkomen moet u weer teruggaan naar de informant
    om te vragen: wilt u er ook voor betalen dat het niet in de
    openbaarheid komt?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer Rouvoet:
    Voorzitter! Mag ik een vraag stellen aan de heer Van Vondel?
    Hebt u zich bij het maken van die keuze, het nemen van die
    beslissing ooit gerealiseerd dat het in principe eindeloos zou
    zijn? U betaalt meer dan 0,5 mln. aan wat ik maar even noem
    “zwijggeld”. Er moet een reis georganiseerd worden. U moet terug
    naar de informant. De limonademan zou ieder moment bij u terug
    kunnen komen met de mededeling: ik ben in paniek, ik ben
    overspannen, ik kom met het verhaal. Zou u daar ooit nog
    afkomen?
    De heer Van Vondel:
    De ontwikkelingen binnen zijn bedrijf waren zodanig dat, als
    deze financile injectie omgezet was in daden, het geheel
    zelfstandig zou kunnen functioneren en zelfs winstmakend zou
    worden. Uiteraard is er dus niet zo maar doelloos geld ingepompt.
    Er is geld ingepompt met het duidelijke doel dat het ooit in de
    toekomst terug zou kunnen komen.
    De heer Rouvoet:
    Dat realiseer ik mij. Maar u zegt: de bedoeling was om te
    voorkomen dat het hele verhaal naar buiten zou komen. U had geen
    garantie dat het goed zou gaan met het bedrijfje en ook geen
    garantie dat de limonademan niet bij u terug zou komen met de
    mededeling: ik moet er toch mee stoppen, het verhaal gaat op
    straat. Daar had u geen enkele garantie voor.
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer Rouvoet, het is een besluit geweest wat ik heb genomen
    en waar ik goed over nagedacht heb. Ik heb daar uiteraard een stuk
    vertrouwen in gehad. Anders was ik er ook niet aan begonnen.
    De voorzitter:
    Kan het ook zo zijn, mijnheer Van Vondel, dat de informant een
    belang heeft om een situatie in Zuid-Amerika te bestendigen?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Nee?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De voorzitter:
    Hij had eerder belang bij het geruisloos doen afvoeren van
    produkten. Is er door u nooit besproken dat dit in de toekomst weer
    een fantastische methode zou kunnen zijn? Vast wel.
    De heer Van Vondel:
    Nee. Absoluut niet.
    De voorzitter:
    Dat heeft u hem, dacht ik, toch wel eens verteld? U heeft het
    ons in andere bewoordingen ook wel eens verteld: het is jammer dat
    het allemaal op straat ligt, maar het zou in de toekomst nog een
    fantastische methode kunnen zijn. Daar kun je inderdaad nog
    verschillend over oordelen ook.
    De heer Van Vondel:
    Dat heb ik in een heel andere context bedoeld, niet in de
    context die u hier aangeeft.
    De voorzitter:
    Kunt u ons dan uitleggen waarom een informant niet een paar
    honderd gulden maar honderdduizenden guldens uitgeeft – want ik
    neem niet aan dat deze informant die met zijn ene been in het
    milieu staat een filantroop is – om een mijnheer uit de
    moeilijkheden te helpen?
    De heer Van Vondel:
    Die mijnheer speelde daarvoor dus een heel belangrijke rol in
    dat Delta-traject voor ons.
    De voorzitter:
    Heeft u zich wel eens afgevraagd of het op de weg van een
    oud-politieman ligt om een ander ervan af te houden dat hij bij de
    rijksrecherche gaat verklaren, afgezien van onze rol als
    enqutecommissie dan nog?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb dat gedaan met de beste bedoelingen.
    De heer De Graaf:
    Die limonadefabrikant wist toch niet meer dan dat u met wat sap
    aankwam?
    De heer Van Vondel:
    Meer wist hij niet.
    De heer De Graaf:
    Er is hem toch nooit iets verteld over de informant of over de
    Delta-methode als zodanig?
    De heer Van Vondel:
    Nee, niet als zodanig.
    De voorzitter:
    Wat was er dan voor gevaar?
    De heer De Graaf:
    Wat voor gevaar was er nu in gelegen als de sapman ooit aan
    iemand, bijvoorbeeld de rijksrecherche had verteld dat hij sappen
    van u kreeg? Wat voor gevaar lag daar nu voor de informant? Wat
    voor reden was er nu voor die man om grote sommen geld aan u te
    gaan betalen?
    De heer Van Vondel:
    Voor de rijksrecherche lag er toen nog geen probleem. Dat is
    pas later gekomen, toen hij dus van mij geld heeft gekregen.
    De voorzitter:
    Dat had hij al gekregen in 1994. Toen was de rijksrecherche er
    nog helemaal niet.
    De heer De Graaf:
    U bent hem toch gaan betalen omdat hij in financile problemen
    zat eind 1994, begin 1995?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Toen was er inderdaad nog geen rijksrecherche.
    De voorzitter:
    Er was wel rijksrecherche…
    De heer De Graaf:
    …maar geen onderzoek.
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer de Graaf, er waren al zoveel publikaties geweest.
    De heer voorzitter:
    In 1994 niet.
    De heer De Graaf:
    Jawel.
    De voorzitter:
    Wat dan?
    De heer De Graaf:
    Over sappen zijn er geen publikaties geweest.
    De heer Van Vondel:
    Nee, niet over sappen maar wel over een traject. Ik vond het
    een te groot risico dat ook dit traject heel specifiek benoemd in
    de openbaarheid zou komen.
    De voorzitter:
    Mag ik u nu eens iets anders vragen? Als nu de chauffeur bij u
    zou komen en als hij zou zeggen: “luister, ik dreig nu naar buiten
    te gaan, ik dreig verhoord te worden”, zou u dan ook naar de
    informant gaan en zeggen: geef me eens een paar flappen voor die
    chauffeur, want het gaat niet goed met die man?
    De heer Van Vondel:
    De rijksrecherche mag wat mij betreft rustig met die chauffeur
    gaan praten.
    De voorzitter:
    Maar die weet meer van de methode dan de limonademan.
    De heer Van Vondel:
    Dat is hypothetisch, want de chauffeur treedt niet naar
    buiten.
    De voorzitter:
    Die heeft het al gedaan.
    De heer Van Vondel:
    Niet specifiek.
    De voorzitter:
    Dat klopt toch niet? U zegt: ik moet dit doen; ik heb de
    verantwoordelijkheid genomen, want die limonademan weet er zoveel
    van. Dat mag absoluut niet openbaar worden. Nu is mijn vraag:
    waarom gaat u dan ook niet naar die chauffeur, die nota bene al in
    de pers geweest is?
    De heer Van Vondel:
    Het initiatief is niet van mij gekomen, het initiatief is van
    de sapfabrikant gekomen.
    De voorzitter:
    Het initiatief, mijnheer Van Vondel, is ook bij u gelegen als u
    geld overdraagt mede met het doel om die man weg te houden van de
    rijksrecherche en van ons. Dat is ook een initiatief van u. U zegt
    net: ik heb daar zelf de verantwoordelijkheid voor genomen.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    Goed. Dan is mijn vraag: waarom bent u niet naar de chauffeur
    gegaan? Waarom bent u ook niet naar mijnheer De Jongh gegaan?
    Allemaal mensen waarvan het in uw optiek beter is dat zij hun mond
    houden.
    De heer Van Vondel:
    Dat is niet ter sprake, dus ik ga daar niet heen.
    De heer De Graaf:
    Maar de informant zal toch wel tegen u hebben gezegd: mijnheer
    Van Vondel, ik ga niet zomaar honderdduizenden guldens betalen, als
    ik niet echt een serieuze reden heb?
    De heer Van Vondel:
    Hij was het met mij eens dat ik dat ging doen.
    De heer De Graaf:
    Ik begrijp dat hij het met u eens was. Maar wat heeft u hem dan
    gezegd? De man gaat binnenkort naar buiten toe. Hij heeft al een
    journalist uitgenodigd?
    De heer Van Vondel:
    Zoals ik u gezegd heb, was die man echt helemaal de weg kwijt.
    Op dat moment was dat heel bedreigend. U bent er niet bij aanwezig
    geweest. U had dat gesprek moeten meemaken.
    De voorzitter:
    Bedreigend, maar toch niet voor de informant? Dat wist hij toch
    niet? We trachten dus uw verhaal in te vullen door aan te geven wat
    het belang kan zijn voor iemand die mede via u een heleboel geld
    heeft verdiend en die nu weer een deel van dat geld gaat
    terugbetalen aan een hem onbekende persoon.
    De heer Van Vondel:
    Ik heb u de dreiging aangegeven. Ik blijf het herhalen. De
    dreiging was dat het verhaal in de publiciteit zou kunnen komen.
    Dan kunnen er bepaalde koppelingen gelegd worden en dat wilde ik
    voorkomen. That’s it.
    De heer De Graaf:
    Bleef die dreiging dan driekwart jaar bestaan? Want u heeft
    niet een keer geld overgedragen namens die informant, maar vijf of
    zes keer.
    De heer Van Vondel:
    We hadden van tevoren afgesproken dat het dus niet in een keer
    overgegeven zou worden.
    De heer De Graaf:
    Was van tevoren het totale bedrag ook vastgesteld?
    De heer Van Vondel:
    Er was een limiet vastgesteld.
    De heer De Graaf:
    Een limiet? Waar lag dan het plafond?
    De voorzitter:
    Waar lag die limiet?
    De heer Van Vondel:
    Die lag op een miljoen.
    De heer De Graaf:
    Wat zegt u?
    De heer Van Vondel:
    Die lag op een miljoen.
    De voorzitter:
    Kunt u zich voorstellen dat wij, als wij zo’n verhaal van u
    horen, ons opnieuw de vraag stellen: wie runt nu eigenlijk
    wie?
    De heer Van Vondel:
    Ik kan me dat voorstellen, maar het is altijd zo geweest dat
    wij dus niet door de informant gerund zijn.
    De heer Koekkoek:
    Voorzitter! Zou ik een paar vragen mogen stellen? Mijnheer Van
    Vondel, hebt u na uw vertrek bij de CID nog contact gehad met
    andere informanten dan deze sapman?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer Koekkoek:
    Met hoeveel?
    De heer Van Vondel:
    Met nog n andere.
    De heer Koekkoek:
    Met nog n andere. Mijn tweede vraag, voorzitter, want ik mag
    hier niet op doorgaan. Mijnheer Van Vondel, hoe staat u er
    tegenover dat het gesprek tussen u en sapman kennelijk is
    opgenomen?
    De heer Van Vondel:
    Ik heb daar wel grote vraagtekens bij. Ik ben benieuwd wanneer
    dat gebeurd is en onder wiens regie dat gebeurd is. Of daar een
    bepaalde sturing aan gegeven is.
    De heer Koekkoek:
    Dat zijn voor u onbeantwoorde vragen?
    De heer Van Vondel:
    Dat zijn voor mij onbeantwoorde vragen.
    De voorzitter:
    Sturing in welke zin bedoelt u?
    De heer Van Vondel:
    Klaas heeft dat ook bij u aangegeven. Ik heb dat gesprek
    gehoord. In een gesprek is het mogelijk om mensen dingen te laten
    zeggen die zij misschien helemaal niet zo bedoelen maar die wel
    door anderen in een bepaalde context geplaatst zouden kunnen
    worden. Als ik dat spel speel met iemand, dan kan ik een sfeer
    ergens neerzetten die misschien helemaal niet juist is.
    De voorzitter:
    Ik begrijp dat u dat zegt, maar ik denk dat de sfeer die de
    limonade-informant heeft neergezet bij ons een nog geheel andere
    was dan nu over tafel gaat met u. Dat heb ik al verschillende keren
    aangegeven. Ik heb aangegeven dat het dus niet zozeer de regie van
    bijvoorbeeld de rijksrecherche is, maar dat het veeleer gaat om het
    grote verschil in opvatting dat er bestaat tussen u en deze figuur
    die zegt dat hij door u keer op keer betaald is voor een veel hoger
    bedrag. Dat ontkent u. Daar moeten we gewoon nota van nemen
    natuurlijk. Tegelijkertijd wordt in dat gesprek en in latere
    gesprekken waar wij alleen een verslag van hebben gekregen, toch
    heel duidelijk dat u een heleboel inspanningen doet om in ieder
    geval de bewuste figuur van ons af te houden. Op de sfeer kan ik
    verder niet ingaan. Ik ben daar ook niet bij geweest. Dat zou ook
    niet passend zijn. Maar die dingen moeten we toch gewoon kunnen
    vaststellen. U moet dan ook begrijpen dat wij, als u ons in feite
    moeilijk uit kunt leggen waarom iemand die miljoen gulden over
    heeft om een bepaald verhaal uit de krant te houden, daarover
    doorvragen. En dat is natuurlijk niet prettig.
    De heer Van Vondel:
    Ik ben ook niet blij met datgene wat ik uiteindelijk gedaan
    heb.
    De voorzitter:
    Wat zegt u?
    De heer Van Vondel:
    Ik ben ook niet blij met datgene wat ik uiteindelijk gedaan
    heb, maar ik heb die beslissing wel overwogen en met een emotionele
    achtergrond genomen. Ik sta daar nu voor.
    De voorzitter:
    Mag ik nog n feitelijk ding vragen? U bent ook naar
    Zuid-Amerika gegaan nog dit jaar?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De voorzitter:
    U bent daarheen gegaan om te bezien of dat fabriekje weer van
    de hand te doen was. Waarom wilde u het toen van de hand doen? Wat
    had u daarmee te maken?
    De heer Van Vondel:
    Hij durfde daar zelf niet meer naar toe. Ik had hem erg graag
    mee gehad daarheen. Dat durfde hij niet. Ik heb de situatie daar
    bekeken. Ik heb gekeken of er mogelijkheden waren om dat financile
    probleem aldaar op te lossen.
    De voorzitter:
    Waarom bent u dat ook voor hem gaan doen?
    De heer Van Vondel:
    Omdat er iemand naar toe moest om de situatie daar te
    bekijken.
    De voorzitter:
    Maar waarom u? De zus van Langendoen zat er nog. Waarom moest u
    daar naar toe?
    De heer Van Vondel:
    De situatie was inmiddels door allerlei financile
    omstandigheden dusdanig gebrouilleerd dat die lijn niet meer
    functioneerde.
    De voorzitter:
    En waarom moest u daar naar toe?
    De heer Van Vondel:
    Om te kijken of de zaak verkocht kon worden.
    De voorzitter:
    Voor wie? Voor wat? Voor hoe?
    De heer Van Vondel:
    Ik wou de situatie ter plaatse bekijken.
    De voorzitter:
    Dat begrijp ik wel, maar waarom u?
    De heer Van Vondel:
    Omdat ik dus die relatie met hem had.
    De voorzitter:
    Ja, maar… U gaat hem geld betalen. Dan gaat u nog een keer
    naar Zuid-Amerika. Nogmaals, waarom u, ex-politieman?
    De heer Van Vondel:
    Omdat ik daar als intermediair tussen geplaatst was, ook
    financieel.
    De heer De Graaf:
    Deed u dat op eigen kosten?
    De heer Van Vondel:
    Nee, natuurlijk niet.
    De voorzitter:
    Intermediair tussen wie en wie?
    De heer Van Vondel:
    Intermediair tussen de leverancier van het geld en de
    sapfabrikant.
    De voorzitter:
    Dus u deed dat in feite ook in opdracht van de leverancier van
    het geld?
    De heer Van Vondel:
    Nee, die verantwoordelijkheid heb ik genomen.
    De heer De Graaf:
    Wie betaalde uw reis? U zei: nee, natuurlijk niet op eigen
    kosten? Wie betaalde uw reis dan?
    De heer Van Vondel:
    Dat werd betaald uit de financile middelen ter beschikking
    gesteld.
    De heer De Graaf:
    Dus door de informant?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Niet de limonademan, maar de man van het Delta-traject?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Die heeft ook gelden, dat bedrag van honderdduizenden guldens
    via u aan de limonademan gegeven.
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Denkt u dat dat geld uit legale middelen verkregen is?
    De heer Van Vondel:
    Daar heb ik geen kijk op.
    De heer De Graaf:
    Daar heeft u geen kijk op?
    De heer Van Vondel:
    Nee.
    De heer De Graaf:
    De informant zit toch in het criminele milieu?
    De heer Van Vondel:
    Mijnheer De Graaf, daar kan ik geen enkele uitspraak over doen,
    want dat weet ik niet. Ik heb niet gevraagd waar dat geld vandaan
    kwam.
    De heer De Graaf:
    Acht u het waarschijnlijk dat het uit legale middelen
    kwam?
    De heer Van Vondel:
    Ik wil daar geen waardeoordeel over geven.
    De heer De Graaf:
    Maar loopt u niet de kans dat u met crimineel geld aan het
    sjouwen bent? Bent geweest, moet ik zeggen?
    De heer Van Vondel:
    Die kans is aanwezig. Wij zullen dat nooit zeker weten.
    De heer De Graaf:
    Realiseerde u zich dat op het moment dat u dingen overdroeg
    wel?
    De heer Van Vondel:
    Ik realiseerde mij dat ik op dat moment op het randje
    balanceerde.
    De heer Vos:
    Voorzitter! Ik wil de heer Van Vondel nogmaals vragen waarom
    hij, gegeven alle werkzaamheden die hij verricht heeft, gegeven de
    bereidheid om een miljoen te betalen en gegeven het feit dat hij
    naar Zuid-Amerika gegaan is, niet de vaststelling kan delen dat hij
    en/of de informant en/of de geldschieter zich gechanteerd hebben
    geacht. Hij heeft dat eerder ontkend.
    De heer Van Vondel:
    Ik voelde mij ook niet gechanteerd, absoluut niet. Ik voelde
    mij verplicht om dat te doen om de mensen veilig te laten
    zitten.
    De heer Rouvoet:
    U was zaakwaarnemer voor de informant? Zo bent u naar
    Zuid-Amerika gegaan?
    De heer Van Vondel:
    Dat vind ik een te zwaar woord.
    De heer Rouvoet:
    Ik bedoel het niet zo zwaar. Ik probeer te achterhalen in welke
    hoedanigheid u naar Zuid-Amerika bent gegaan. U bent op kosten van
    de informant gegaan. Hij had er een belang bij dat u daarnaartoe
    zou gaan. Vandaar dat ik vraag: was dat uw hoedanigheid?
    De heer Van Vondel:
    Het is geen gift geweest. Het is een lening geweest. Dus het
    geld zal op enig moment terug moeten komen. Als je het zo wilt
    bekijken, dan heb ik inderdaad de zaak waargenomen.
    De heer Rabbae:
    Mijnheer Van Vondel, u zei: ik voel mij niet gechanteerd. Maar
    voelt u zich door al deze handelingen vanaf het begin tot nu toe
    niet gegijzeld in een geheel? Denkt u wel eens: hoe kom ik hier
    uit?
    De heer Van Vondel:
    Daar heb ik echt wel over nagedacht. Door deze hele situatie,
    door de opheffing van het IRT, door allerlei perspublikaties is er
    een situatie ontstaan dat je gedwongen wordt bepaalde dingen te
    doen die je in het normale leven nooit van zijn levensdagen zou
    ondernemen. Als u me vraagt of ik me in dat opzicht gegijzeld voel,
    dan heeft u gelijk.
    De heer Rabbae:
    Is dat alleen aan anderen te wijten? Of bent u zich ook bewust
    van uw eigen rol als ex-politieman in dezen?
    De heer Van Vondel:
    Dat is aan anderen te wijten. Kijk, wij zijn pioniers geweest
    met de methode. Ook daarin hebben wij dingen gedaan, waarvan je nu
    zegt: is het wel verstandig geweest dat je het zo gedaan hebt? Maar
    toen in dat tijdsbeeld hebben wij die verantwoordelijkheid, die
    beslissing zo genomen. Uiteraard ligt er ook een gedeelte bij
    mijzelf. In het geheel bezien word ik dus gegijzeld door de
    omstandigheden.
    De heer Koekkoek:
    Mijnheer Van Vondel, waarom zegt u nu achteraf: ik had het niet
    moeten doen?
    De heer Van Vondel:
    Omdat het toch allemaal openbaar geworden is.
    De heer Koekkoek:
    En dat wilde u nu net voorkomen?
    De heer Van Vondel:
    Dat wilde ik voorkomen.
    De heer Koekkoek:
    Dus het was vergeefse moeite?
    De heer Van Vondel:
    Het is vergeefse moeite geweest.
    De voorzitter:
    Mijnheer Van Vondel, mag ik u tot slot het volgende vragen? U
    heeft gemerkt dat de commissie soms met verklaringen blijft zitten
    die ze “nog niet helemaal kan plaatsen” en die elkaar ook
    tegenspreken. Ik wil op n ding nog ingaan. Dat is uw verhouding met
    de heer Langendoen. U neemt nu alle verantwoordelijkheid op u. Is
    dat nu wel conform de feiten? Heeft u nu nooit met de heer
    Langendoen over de verdere financile inhoud van de relatie met deze
    man gesproken?
    De heer Van Vondel:
    Daar kon ik niet over spreken.
    De voorzitter:
    Heeft u nu nooit, ook niet toen u samen nog bij de CID in
    Haarlem werkte, toen u een cover uitgaf, gesproken met de heer
    Langendoen over de financile positie van en over mogelijke steun
    aan deze man?
    De heer Van Vondel:
    De enige steun heeft bestaan uit…
    De voorzitter:
    Ik vraag of u daarover gesproken hebt.
    De heer Van Vondel:
    Wij hebben gesproken over het verlenen van de cover. Dat is de
    enige steun geweest.
    De voorzitter:
    En heeft u verder gesproken over mogelijke financile steun aan
    een man al dan niet in moeilijkheden?
    De heer Van Vondel:
    Daar heb ik nooit met hem over gesproken. Die
    verantwoordelijkheid heb ik zelf genomen.
    De voorzitter:
    Mocht u hier later nog… We moeten het daar voorlopig bij
    laten.
    De heer De Graaf:
    Mag ik nog n vraag stellen? Kunt u hier ooit nog uitstappen,
    want er is nog een lening die openstaat en de limonadefabrikant kan
    alleen dat geld terugbetalen via u?
    De heer Van Vondel:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Komt u daar zelf ooit nog uit?
    De heer Van Vondel:
    Ik hoop het wel.
    De heer De Graaf:
    Maar het kan wel eens heel lang gaan duren.
    De voorzitter:
    En u wilt niet aan de heer Langendoen vragen om u daarbij te
    helpen?
    De heer Van Vondel:
    Het is toch mijn verantwoordelijkheid geweest? Die kan ik toch
    niet meer wegleggen?
    De voorzitter:
    Goed. Mijnheer Van Vondel, dank u wel. Sluiting 13.20 uur


    Inhoudsopgave en zoeken