• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Verhoren – de heer K. Langendoen

    Openbaar verhoor enqutecommissie

    Opsporingsmethoden
    Verhoor 76

    2 november 1995
    Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
    parlementaire
    enqutecommissie opsporingsmethoden op
    donderdag 2 november 1995
    in de vergaderzaal van de
    Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
    Verhoord wordt
    de heer K. Langendoen
    Zie ook: Eerste verhoor de heer K. Langendoen (red.)
    Aanvang 10.00 uur

    Voorzitter:
    Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
    Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
    alsmede de heer Nava, plv. griffier
    De voorzitter:
    Aan de orde is het verhoor van de heer K. Langendoen, wiens
    verdere personalia ik geverifieerd heb. Mijnheer Langendoen, wilt u
    opstaan voor het afleggen van de eed? De door u af te leggen eed
    luidt: ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid
    zal zeggen.
    De heer Langendoen:
    Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
    De voorzitter:
    Mijnheer Langendoen, wij hebben al een verhoor met u gehad. In
    dat verhoor kwamen wij tot de conclusie dat niet alle punten die
    wij als commissie graag opgehelderd wilden zien, aan de orde konden
    komen. Daarna hebben wij als commissie zelf onderzoek gedaan. Wij
    hebben ons ook op de hoogte kunnen stellen van de stand van zaken
    van het onderzoek van de rijksrecherche. Wij hebben ook nog verder
    met u kunnen spreken. Derhalve wil ik ingaan op de punten die de
    vorige keer zijn blijven liggen. Ik wil beginnen met de rol van de
    informant. Van verschillende zijden is ons gemeld dat een informant
    ook een rol had naar Zuid-Amerika toe. Kunt u ons aangeven wat die
    rol ongeveer was?
    De heer Langendoen:
    Ik kan u om veiligheidsredenen niet exact uit de doeken doen
    wat de rol richting Zuid-Amerika was. Ik heb dat afgelopen dinsdag
    wel gedaan. Wat ik wel kan doen, is hier in het openbaar aangeven
    dat de informant in kwestie absoluut nooit bestellingen heeft
    gedaan in het Zuidamerikaanse. De bestellingen die zijn gedaan,
    zijn allemaal gedaan door de criminele organisatie.
    De voorzitter:
    Maar hij is betrokken geweest bij die bestellingen?
    De heer Langendoen:
    Hij is niet betrokken geweest bij de bestelling. Hij heeft
    enige rol gehad met betrekking tot het afregelen van
    verantwoordelijkheden in verband met zijn rol.
    De voorzitter:
    Voor het vergemakkelijken van de bestellingen?
    De heer Langendoen:
    Neen, niet voor het vergemakkelijken van de bestelling. Het
    heeft absoluut niet met de bestelling te maken. Het heeft te maken
    met het traject ver na de bestelling.
    De voorzitter:
    Wat zegt u?
    De heer Langendoen:
    Het heeft te maken met de afhandeling ver na de
    bestelling.
    De voorzitter:
    De afhandeling na de bestelling. Gebeurde dat eventueel ook om
    te bepalen welke adressen gebruikt zouden worden?
    De heer Langendoen:
    Nogmaals, voorzitter, u vraagt naar zulke specifieke details.
    In beslotenheid heb ik het u allemaal uitgelegd en verteld. Het is
    niet om flauw of vervelend te doen, maar dit zijn zulke specifieke
    details dat ik die niet in het openbaar ten aanschouwe van een
    ieder nader kan aangeven.
    De voorzitter:
    Het is voor mij natuurlijk moeilijk om van alles te citeren van
    wat wij in de voorbereiding van dit verhoor gewisseld hebben. U
    hebt duidelijk uitgelegd wat “de methode” was in Nederland. Dit
    gedeelte hebben wij, dacht ik, zijdelings besproken. Ik vraag het
    daarom, omdat er verschillende verklaringen zijn van zowel
    hoofdcommissaris Nordholt als officier Vrakking waar het gaat om
    acquisitie. U zegt: van acquisitie was dus geen sprake.
    De heer Langendoen:
    Neen, ik heb de heer Vrakking op dat gebied gezien en ik heb de
    heer Nordholt gezien. Ik heb mij uitermate verbaasd over de
    stelligheid waarmee zij dit hebben kunnen vertellen. Ten eerste heb
    ik in de lijn met hen nooit een goed gesprek kunnen hebben om hun
    uit te leggen hoe het precies in elkaar zat. Mijn idee is dat zij
    het absoluut niet begrepen hebben. De acquisitie is absoluut nooit
    uitgegaan van de informant. Die is altijd uitgegaan van de
    criminele organisatie.
    De voorzitter:
    Maar wij kunnen dus wel vaststellen dat een informant – het
    kunnen er misschien ook meer zijn – naar Zuid-Amerika is gegaan om
    zaken daar te vergemakkelijken? Dat had er namelijk wel mee te
    maken. Ik bedoel: zij gingen niet op vakantie.
    De heer Langendoen:
    Wat ik daarover kwijt wil, is dit. Wij praten over het traject
    naar hier, dus na de bestelling als de spullen hierheen komen of
    hier zijn.
    De heer De Graaf:
    Dus de informant of informanten hebben te maken gehad met
    Zuid-Amerika voor zover het ging om hun eigen verantwoordelijkheid
    voor het traject?
    De heer Langendoen:
    Mijnheer De Graaf, ook zulke specifieke vragen roepen weer
    gevaar op voor de informanten.
    De heer De Graaf:
    Mijnheer Langendoen, dit is toch geen specifieke vraag. Dit is
    een heel algemeen gestelde vraag, namelijk naar een
    verantwoordelijkheid in het traject. Ik kan het bijna niet vager
    maken.
    De heer Langendoen:
    Afgelopen dinsdag hebben wij het hier in alle beslotenheid ook
    over gehad. U kunt zich voorstellen dat verschillende rollen die in
    het traject gespeeld worden, voor een groot gedeelte van het
    Nederlandse publiek abracadabra zullen zijn. Maar de mensen die
    specifiek betrokken zijn geweest bij dit traject en alles wat
    daarop en daaraan zit, kunnen dan, ook al zijn het er niet veel,
    precies invullen op welke schakel de informant heeft gezeten.
    De heer De Graaf:
    Vandaar dat wij ook niet vragen naar de specifieke details van
    de schakel. U hebt zelf gezegd dat het te maken had met de
    afhandeling ver na de bestelling. Daarom vraag ik u nu alleen of de
    reizen van de informant naar Zuid-Amerika te maken hebben met zijn
    eigen verantwoordelijkheid voor zijn deel als schakel in het
    traject.
    De heer Langendoen:
    Het is natuurlijk een heel simpele vraag, maar in de gehele
    werkwijze van criminele organisaties worden verantwoordelijkheden
    afgeregeld. En aan verantwoordelijkheden zitten personen vast.
    Vandaar dat ik u nogmaals aangeef dat ik deze vraag niet in het
    openbaar kan beantwoorden.
    De voorzitter:
    Wij vroegen daar nog even naar, omdat ook in het besloten
    gedeelte uw visie daarop niet geheel duidelijk was. Wij zullen dus
    zelf onze conclusies moeten trekken.
    De heer Langendoen:
    Dat vind ik bijzonder jammer, mijnheer Van Traa. Ik heb
    afgelopen dinsdag een paar uur bij u gezeten. Ik ben begonnen met
    het hele traject uit te leggen en alle vragen te beantwoorden.
    Daarvoor heb ik er gezeten. En daarom vind ik het bijzonder jammer
    dat het nu nog onduidelijk is en dat u misschien vanuit die
    onduidelijkheid conclusies gaat trekken.
    De heer Vos:
    Ik wil daar een vraag overheen stellen. Heeft volgens u de
    informant op een vaste plek in de by-pass een rol gehad of heeft
    hij ook op andere plekken in de by-pass een rol gehad? Is dat een
    vraag die u kunt beantwoorden?
    De voorzitter:
    Dit speelt, dacht ik, in het Nederlandse gedeelte dat wij de
    vorige keer genoegzaam hebben gehandeld.
    De heer Langendoen:
    Daar speelt de informant een rol in de by-pass.
    De voorzitter:
    In de by-pass?
    De heer Langendoen:
    In de by-pass of eigenlijk net na de by-pass.
    De voorzitter:
    Dat dacht ik ook. By-pass is zo’n lelijk woord; misschien
    moeten wij het hebben over het omleidingstraject. Ik dacht dat u de
    vorige keer had aangegeven dat daarbinnen juist u een rol
    speelde.
    De heer Langendoen:
    Dat is correct.
    De voorzitter:
    En dat daarna de informant eventueel weer in beeld komt om
    verder te distribueren, daarbij te helpen etcetera. Goed, laten wij
    het, wat dit betreft, maar hierbij laten. Ik wil u nog het volgende
    vragen. Uit de stukken en uit informatie van de politie blijkt dat
    in 1992 in Rotterdam cocane is doorgelaten. Wij hebben over n geval
    gesproken. Die cocane is dus doorgelaten. Op 13 november 1992
    spreekt u daarover met mevrouw Kuitert, de toenmalige CID-officier.
    Wat is daar nu mis gegaan of was het de bedoeling?
    De heer Langendoen:
    Wat daar is mis gegaan, is dat er partij harddrugs het milieu
    in is verdwenen, terwijl dat absoluut niet de bedoeling was. De
    reden daarvan is een communicatiefout tussen een observatie-eenheid
    en een eenheid van de tactische recherche.
    De voorzitter:
    Omdat de observatie-eenheid in Rotterdam op een bepaald moment
    niet verder kon, omdat eerder in een werkbespreking gezegd was dat
    een informant mogelijk meer vertrouwen moest krijgen.
    De heer Langendoen:
    Zowel in het verhoor bij de rijksrecherche als in ons
    voorgesprek van afgelopen dinsdag heb ik te kennen gegeven dat er
    absoluut geen sprake was van een vooropgezet doel om deze partij
    het milieu in te laten verdwijnen.
    De voorzitter:
    Dat was een vergissing?
    De heer Langendoen:
    Wij hebben met de politie Rotterdam afgesproken – die zou op
    dat moment een Amsterdammertje doen, zoals wij dat noemen…
    De voorzitter:
    Wat is dat? Dat is toch niet zo’n paaltje?
    De heer Langendoen:
    Dat is een korte-klapzaak ofte wel een snelle instap en dan een
    partij in beslag nemen. Dat noemen zij daar een Amsterdammertje.
    Zij zouden in die zaak een Amsterdammertje plegen. Maar door een
    communicatiefout tussen het observatieteam en de tactische eenheid
    is dat mis gelopen. Wij hebben daar niet tussen gezeten.
    De voorzitter:
    Dus er kan volgens u geen sprake van zijn, zoals uit Rotterdam
    wordt gerapporteerd, dat er ook gedacht moest worden aan het
    opbouwen van vertrouwen.
    De heer Langendoen:
    Absoluut niet! Dat is complete waanzin.
    De voorzitter:
    Complete waanzin?
    De heer Langendoen:
    Ja, complete waanzin.
    De voorzitter:
    Ook dat zullen wij dan verder moeten beoordelen. Wij hebben van
    u de financile verantwoording gekregen. Dat is het zogenaamde
    kasboek waar wij in het vorige verhoor over hebben gesproken. Staat
    in die financile verantwoording nu al het geld dat vanuit criminele
    hoek door de CID Haarlem onder uw verantwoording is gebruikt?
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    Klopt dat?
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    Er zijn toch meer informanten geweest die geld betaald
    hebben?
    De heer Langendoen:
    Dat klopt. Zoals ik afgelopen dinsdag al gezegd heb, staan er
    twee posten in van een andere informant. Alle andere posten zijn
    van de desbetreffende informant. En dat zijn alle kosten die
    gedurende die periode onder mijn verantwoording gemaakt zijn.
    De voorzitter:
    Alle kosten die gemaakt zijn? Er moeten er toch nog een paar
    zijn die er niet in staan. Wij kunnen hier niet te specifiek zijn,
    maar er moeten bijvoorbeeld nog meer vrachtauto’s etcetera zijn
    aangekocht. Kan het zijn dat niet alles erin staat?
    De heer Langendoen:
    Het kan zijn – dat is in het verleden wel gebeurd – dat ook de
    informant voor bepaalde goederen gezorgd heeft.
    De voorzitter:
    Kan het zijn dat niet alle betalingen daarin terug te vinden
    zijn?
    De heer Langendoen:
    In mijn beleving staan alle betalingen in dit boek.
    De voorzitter:
    Dat kasboek, die verantwoording, begint in 1992?
    De heer Langendoen:
    Dat zou kunnen.
    De voorzitter:
    Kijkt u maar even.
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    Daarachter zit ook een verantwoording van welgeteld 31
    containers. Zijn die 31 containers nu ook de containers vanaf
    1992?
    De heer Langendoen:
    Dat zijn alle containers…
    De voorzitter:
    Alle containers?
    De heer Langendoen:
    Alle containers waar de RCID Kennemerland onder mijn leiding
    mee bezig geweest is.
    De voorzitter:
    Vanaf wanneer?
    De heer Langendoen:
    Vanaf de zomer van 1992.
    De voorzitter:
    En daarvoor niet?
    De heer Langendoen:
    Daarvoor is deze methode niet toegepast en is ook niet in deze
    zin met containers gewerkt.
    De voorzitter:
    Hoe verklaart u dan dat wij in de informatie die ons ter hand
    is gesteld door de rijksrecherche, gevonden hebben een transactie
    in september 1991 op een “vier maal vier”? Er wordt een transactie
    met een van de bedoelde informanten gemeld, waarbij staat: onkosten
    betaald aan de CID; rest van de verdiensten mag door de informant
    gehouden worden.
    De heer Langendoen:
    Dat zegt mij niets.
    De voorzitter:
    Dat zegt u niets?
    De heer Langendoen:
    Dat zegt mij niets.
    De voorzitter:
    Dat lijkt toch heel veel op het model?
    De heer Langendoen:
    Zoals u het nu noemt, lijkt het erop.
    De voorzitter:
    Dan kan het dus ook eerder gebeurd zijn?
    De heer Langendoen:
    U zegt dat het gebeurd is – u zult die wetenschap ook wel
    hebben – maar mij zegt het niets. Het vervelende van de hele
    situatie is – dat is een hele discussie – dat ik tot op de dag van
    vandaag op geen enkel moment van wie dan ook de gelegenheid heb
    gehad om mijn eigen administratie te raadplegen. Die is nog steeds
    veilig opgeborgen bij de rijksrecherche. Ik heb meer vragen gehad
    waar ik geen zinnig antwoord op kon geven, omdat ik mijn informatie
    niet kon raadplegen.
    De voorzitter:
    U zegt echter zo stellig dat het daarvoor nooit is gebeurd en
    dat het in de zomer van 1992 begint. Dat is ook ongeveer het begin
    van het gebruik van de methodiek door het IRT. Als u dat zo zeker
    weet, moet u die andere dingen toch ook zeker weten?
    De heer Langendoen:
    Ik zeg dat deze werkmethode met de containers in de zomer van
    1992 gestart is.
    De voorzitter:
    Hoe verklaart u dan een dergelijke mutatie, zoals dat in het
    jargon heet?
    De heer Langendoen:
    Nogmaals, mijnheer Van Traa, er zitten duizenden mutaties in
    het systeem. U licht er nu eentje uit. Ik ken die niet, maar ik ben
    nog niet in de gelegenheid geweest om mij hiervan te overtuigen.
    Ook de rijksrecherche heeft hier niet met mij over gesproken.
    De voorzitter:
    Ook door andere bronnen is ons meegedeeld dat het eerder
    voorkomt. De geloofwaardigheid daarvan is niet altijd te schatten.
    Nu vinden wij echter iets wat u daar zelf over hebt neergeslagen.
    Dat u het zich niet precies herinnert, begrijp ik volledig, gezien
    alle duizenden mutaties die er zijn. Dit lijkt echter te duiden op
    containervervoer dat al eerder een aanvang heeft genomen.
    De heer Langendoen:
    Het zegt mij niets.
    De voorzitter:
    Kunt u nog eens in uw geheugen grijpen?
    De heer Langendoen:
    Als dit in mijn geheugen zou zitten… Ik weet het echt
    niet.
    De voorzitter:
    Zou u het vergeten kunnen zijn?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De heer Koekkoek:
    Bedoelt u misschien dat het niet onder uw verantwoordelijkheid
    als CID-chef heeft plaatsgevonden?
    De heer Langendoen:
    Neen, dat bedoel ik niet. Ik weet het domweg niet, want ik heb
    het formulier niet gezien en ik heb er nog nooit met iemand over
    kunnen spreken. Op enig moment werd mij door de rijksrecherche ook
    een formulier voorgehouden. Dat kwam uit mijn administratie. Ik heb
    toen gezegd: het zal wel, maar ik weet mij daar niets meer van te
    herinneren.
    De voorzitter:
    U moet goed begrijpen dat wij de waarheid proberen te
    achterhalen. En dat is in het ene geval moeilijker dan in het
    andere, vooral omdat het hier een gecompliceerde situatie betreft
    en ook omdat de administratie verbrokkeld is. Kan het zijn dat u
    dat toentertijd niet als een zeer speciale methode zag? U kon toen
    ook niet voorvoelen dat het jaren later nog op een enqute zou
    uitlopen etcetera. Zou het kunnen zijn dat u dat toen een normale
    zaak vond of dat het eventueel over een andere soort handel
    ging?
    De heer Langendoen:
    Nogmaals, mijnheer Van Traa, het zegt mij niets.
    De voorzitter:
    Het zegt u niets.
    De heer Langendoen:
    Ik vind het alleen bijzonder jammer dat het dinsdag niet over
    tafel is gekomen, maar misschien is het pas na ons gesprek van
    dinsdag opgekomen. Was het dinsdag over tafel gekomen, dan had ik
    mij hierop kunnen prepareren en een zinnig antwoord kunnen
    geven.
    De voorzitter:
    Er staat alleen “Vo” op, hetgeen moet slaan op Van Vondel. Kan
    het dat misschien zijn? U was wel de chef, maar het zegt u
    niets?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Kan het zijn dat, waar uw administratie niet altijd even
    duidelijk is geweest, zulke dingen niet of onvolledig gemeld zijn
    of dat u niet wist wat er gebeurde? U wist toch wel wat uw collega
    deed?
    De heer Langendoen:
    Uiteraard, mijnheer Van Traa. U praat over iets waar ik op dit
    moment geen kennis van heb. Dat is bijzonder lastig.
    De voorzitter:
    Misschien kunt u hier nogmaals naar kijken. Wij zullen dat ook
    aan de heer Van Vondel vragen. U houdt wel staande dat de lijst van
    de 31 d lijst is?
    De heer Langendoen:
    Ik dacht dat het er 32 waren.
    De voorzitter:
    Als ik ze precies tel, zijn het er 31. Maar goed…
    De heer Langendoen:
    In mijn beleving zijn het er 32, maar dat maakt niet uit. Dit
    is de lijst: 32 is het maximum aantal containers waar wij
    bemoeienis mee gehad hebben. Als door iemand op enig moment hier
    aan deze tafel is gezegd dat het om 65 containers gaat, dan
    bestrijd ik dat ten zeerste. Bij ons is het om maximaal 32
    containers gegaan.
    De heer De Graaf:
    Dat wil zeggen 32 containers waar u en uw CID bij betrokken
    zijn?
    De heer Langendoen:
    Dat is correct.
    De heer De Graaf:
    En dan gaat het over de trajecten, zoals dat heet, IRT en
    Rotterdam?
    De heer Langendoen:
    En Gooi- en Vechtstreek.
    De heer De Graaf:
    En geen andere?
    De heer Langendoen:
    Geen andere trajecten.
    De heer De Graaf:
    Hebt u zelf een verklaring voor het feit dat er in andere
    optelsommen sprake is van 65, 53 of 54?
    De heer Langendoen:
    Neen, dat is dus het vervelende, mijnheer De Graaf: er worden
    hier getallen genoemd. Men zal op enige manier aan dat getal van
    50, 54 of 65 gekomen zijn, maar tot op de dag van vandaag heeft nog
    niemand met mij gesproken over het getal 65 en hoe dat is
    opgebouwd. Misschien is er een logische verklaring voor. Er moeten
    fouten zitten in die lijst van 65, waardoor dit logisch te
    verklaren is en waardoor wij met z’n allen uitkomen op het getal
    van 32.
    De heer De Graaf:
    Zou het kunnen zijn dat er buiten uw CID om nog containers zijn
    doorgelaten?
    De heer Langendoen:
    Uiteraard! Er waren meer CID’s in het land die deze werkwijze
    hebben toegepast.
    De voorzitter:
    Wie dan?
    De heer Langendoen:
    Het kan best zijn dat zij met containers bezig zijn geweest en
    dat die opgeteld worden bij die van Kennemerland, terwijl zij van
    een andere CID zijn.
    De voorzitter:
    Wie heeft het dan nog meer toegepast op uw manier?
    De heer Langendoen:
    Voor zover ik weet, is dat Gelderland geweest.
    De voorzitter:
    Gelderland! Wanneer?
    De heer Langendoen:
    Dat weet ik niet; data weet ik niet.
    De voorzitter:
    Hoe weet u dat dan?
    De heer Langendoen:
    Dat kwam in het CID-overleg ter sprake.
    De voorzitter:
    Dat is in het CID-overleg ter sprake gekomen. Welke regio’s
    hebben dit volgens u dan nog meer gedaan?
    De heer Langendoen:
    Dordrecht heeft het gedaan en Gelderland. Voor de rest zou ik
    het niet weten.
    De voorzitter:
    De rest zou u niet weten?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Ik wil nog even doorgaan op Gelderland. Wanneer is dat
    geweest?
    De heer Langendoen:
    Ik zou het niet weten, voorzitter.
    De voorzitter:
    Kan het zijn dat u het gewoon niet precies weet, zowel wat de
    lijst van de 32 betreft, als wat de andere dingen betreft? Dat zou
    toch kunnen?
    De heer Langendoen:
    Neen, dat bestrijd ik. Die 32 is het maximum aantal containers
    waar wij bemoeienis mee hebben gehad. Dat weet ik zeker.
    De voorzitter:
    Hoe kunt u dat zeker weten, als u de rest niet weet?
    De heer Langendoen:
    Tja…
    De voorzitter:
    Ik vraag het maar. De moeilijkheid is dat de verslagleggingen
    elkaar niet altijd dekken. In de verslaglegging die u gemaakt hebt
    van de containers in uw financile verantwoording, staat geen datum,
    geen afzender en geen adres. Het is een zeer summiere lijst. Als je
    deze lijst legt naast de lijsten die hier ook al over tafel zijn
    gegaan, bijvoorbeeld die van douanerecherchegegevens, dan kun je
    sommige dingen wel terugvinden, maar een heleboel andere niet. En
    dan blijven er nog dingen over. U moet goed begrijpen dat wij
    absoluut niet proberen om u van alles in de schoenen te schuiven.
    Dat is niet onze bedoeling; daar zijn wij ook niet voor. Wij
    proberen wel zo goed mogelijk erachter te komen hoe het in zijn
    werk is gegaan. En daarom vragen wij u dit. U zegt nu ineens:
    Gelderland. Dan vragen wij dus: hee, wat Gelderland? Gelderland was
    namelijk nog niet als zodanig over de Bhne gegaan. Dat geldt wel
    voor Zuid-Holland-zuid, Dordrecht, en de Gooi- en Vechtstreek.
    Mogelijk hebben wij ook een indicatie voor Twente.
    De heer Langendoen:
    Twente is Gelderland.
    De heer De Graaf:
    Overijssel.
    De heer Langendoen:
    Of Overijssel. Ik vind het vreemd dat dit u verbaast. Wij
    hebben een aantal voorgesprekken gehad en toen hebben wij hier
    uitgebreid over gesproken. U doet nu of het helemaal nieuw is wat
    ik u vertel. Het is echter niet nieuw, want ik heb het u al
    verteld.
    De voorzitter:
    Als Gelderland Twente is, zijn wij thuis. In mijn beleving is
    Gelderland geen Twente, maar dat doet er niet toe. Wat u vroeger
    Twente noemde, noemt u nu dus Gelderland?
    De heer Langendoen:
    Correct!
    De heer Rabbae:
    Wie van de CID Twente heeft u verteld dat daar dezelfde methode
    met doorlating werd toegepast?
    De heer Langendoen:
    Dat heeft niet specifiek iemand van Gelderland of van Twente,
    om het zo maar te noemen, gedaan. Dat is in het CID-overleg ter
    sprake gekomen. Op een bepaald moment wordt erover gesproken wie
    zich ermee bezighouden. En dan wordt die regio genoemd.
    De heer Rabbae:
    Wie nam toen deel aan het CID-overleg?
    De heer Langendoen:
    Dat zou ik niet weten.
    De heer Rabbae:
    Dat weet u niet meer?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De heer Rabbae:
    Dus u weet niet meer wie het was en u weet niet meer wanneer
    het was, maar u weet zeker dat het om 32 containers ging?
    De heer Langendoen:
    Ja. Ik vind het een beetje vervelend: omdat ik bepaalde dingen
    niet zeker weet, wordt de indruk gewekt dat die 32 ook wel niet
    zeker zal zijn. Dat bestrijd ik echter: die 32 is juist. Als andere
    mensen roepen dat het 65 is, wordt hun ook niet gevraagd of dat
    juist is en hoe zij daaraan komen. Tot op de dag van vandaag heb ik
    nog geen enkel moment de gelegenheid gehad om die lijst van 65 te
    bezien en mij te verdedigen.
    De voorzitter:
    Die andere mensen is dat ook gevraagd, mijnheer Langendoen. Er
    blijven nog allemaal vragen over. Ik hoop dat de enqutecommissie
    die kan oplossen. Anders lukt dat de rijksrecherche misschien; die
    is daar ook beter voor gequipeerd dan wij. Er zijn echter zoveel
    andere gegevens die het in ieder geval onduidelijk maken of uw
    lijstje alles bevat. Uw lijst is, zonder dat ik hier een
    waarde-oordeel over geef, eigenlijk meer een uitgetikt kladblok.
    Normaliter is het toch zo dat je, als je die lijst eenmaal hebt, in
    de andere politieregisters gaat kijken of je een en ander kunt
    terugvinden. Sommige dingen kun je dan wel terugvinden, andere
    dingen niet.
    De heer Langendoen:
    De heer Teeven heeft het aantal van 65 genoemd. Hij heeft bij
    de FIOD gewerkt en heeft die lijst opgesteld. Hij heeft het hier
    ook verteld. Dat is verder niet gecontroleerd, maar het wordt mij
    min of meer in de schoenen geschoven. Er wordt getwijfeld aan mijn
    lijstje. Nogmaals, ik ben gehandicapt. Waarom ben ik gehandicapt?
    Ik heb een summier overzicht van 32 dat achter het kasboek gevoegd
    was in verband met de financile verantwoording richting de
    chauffeur. Ik ben tot op de dag van vandaag nog door niemand in de
    gelegenheid gesteld om een duidelijk overzicht te produceren. Ik
    vind het vervelend dat ik dan vragen krijg als: zou het ook wel
    eens niet kunnen kloppen? Als iemand mij in de gelegenheid stelt om
    duidelijk aan te geven hoe wij aan die 32 komen en hoe dat gegaan
    is, dan kom ik hier ten minste ook wat beter voor de dag.
    De voorzitter:
    Ja, maar het zou ook kunnen liggen aan het feit dat u er zelf
    dingen uit hebt gehaald en dat u de informantendossiers hebt
    vernietigd. Daar zou het toch ook aan kunnen liggen? Ten tweede
    vraag ik u alleen waarom u er zo zeker van bent dat dat het is,
    terwijl er andere gegevens zijn waardoor hier in ieder geval
    vraagtekens bij gezet kunnen worden. En dan hebben wij het nog niet
    over de absolute waarheid.
    De heer Langendoen:
    U noemt nu het uitlichten van informatie en het vernietigen van
    informantendossiers. Dat geeft weer een negatieve lading aan de
    wijze waarop wij gewerkt hebben. Zo ervaar ik dat althans op dit
    moment.
    De voorzitter:
    Daar kan ik niets aan doen; het is niet mijn bedoeling om daar
    op dit moment welke lading dan ook aan te geven.
    De heer Vos:
    Mijnheer Langendoen, wat kunt u naast uw eigen administratie
    nog terugvinden? Zit er nog een ander document bij waarin
    bijvoorbeeld de financile verantwoording is weergegeven?
    De heer Langendoen:
    Neen, dat is er niet. Wij hadden het over de lijst van 32
    containers. Daar worden grote vraagtekens bij geplaatst. Dat is
    terecht, want anderen die hier gezeten hebben, hebben 65 genoemd.
    Alleen, ik moet wel een redelijke kans hebben om mij te kunnen
    verdedigen. Als hier in twijfel wordt getrokken of die lijst juist
    is, moet ik dus een mogelijkheid hebben om te kunnen aantonen dat
    die lijst van 65 niet klopt. Anders komen wij nooit tot
    elkaar.
    De heer De Graaf:
    Mogen wij met u doorgaan met die lijst van 32 of 31? In uw
    herinnering is het 32. Van verschillende getuigen hebben wij vanaf
    de plaats waar u nu zit, gehoord dat er om en nabij tien containers
    in het IRT-traject zijn doorgelaten. Er is ook in het Rotterdamse
    traject waar wij al eerder over hebben gesproken, een aantal
    doorgelaten. Dat overschrijdt, meen ik, echter ook niet het aantal
    van tien. Ook in het traject Gooi- en Vechtstreek waar u zelf over
    spreekt, gaat het niet om grote aantallen. Als u nu voor uzelf in
    gedachten die optelsom maakt, dan houdt u, als het goed is, een
    aantal containers over die u niet goed meer kunt plaatsen in die
    drie trajecten. En dan zeg ik het wederom vaag.
    De heer Langendoen:
    Als ik die optelsom maak, zouden wij zeven containers moeten
    missen. Het getal van Rotterdam, die tien, onderschrijf ik. U gaat
    er evenwel vanuit dat het aantal van tien in het IRT-traject klopt.
    En dat bestrijd ik.
    De heer De Graaf:
    U zou degene moeten zijn die het kan weten.
    De heer Langendoen:
    Uiteraard. Nogmaals, als ik in de gelegenheid wordt gesteld om
    het met de administratie erbij aan te tonen, is dat absoluut geen
    enkel probleem.
    De heer De Graaf:
    Als u het getal tien bestrijdt voor het Delta-traject, het
    IRT-traject, waar moet ik dan aan denken? Aan meer?
    De heer Langendoen:
    Ja, aan zeven meer.
    De heer De Graaf:
    Hoe kan het dan zijn dat verschillende andere betrokkenen
    zeggen dat het er niet meer dan tien zijn geweest? Is daar een
    verklaring voor? Het waren niet mensen die iets tegen u hebben,
    maar mensen met wie u hebt samengewerkt.
    De heer Langendoen:
    Dat begrijp ik wel. Ik begrijp alleen niet hoe wij aan tien
    komen.
    De voorzitter:
    Daar komen wij aan, omdat dit een van de dingen is die is
    vastgelegd op de lijst van de man die, zoals u zegt, uw toenmalige
    chef was bij het IRT-gebeuren, de heer Augusteijn. Zo simpel is
    dat. Het zijn er tien of elf. Wij moeten hier ook niet minutenlang
    over doorgaan, als die zaken niet bij elkaar kunnen worden
    gebracht. De ene vraag die wij aan u hadden en hebben, is hoe u er
    zo zeker van kunt zijn dat dit het absoluut is en hoe u dan al die
    andere gegevens kunt verklaren, ook die welke in uw eigen
    administratie zijn gevonden.
    De heer Langendoen:
    Nogmaals, als ik niet in de gelegenheid wordt gesteld om klip
    en klaar aan te tonen hoe ik aan die 32 kom met alle zaken die
    erbij zitten, dan is het voor mij absoluut onmogelijk om dit soort
    vragen te beantwoorden.
    De voorzitter:
    U bent daar toch toe in de gelegenheid gesteld?
    De heer Langendoen:
    Op welk moment en door wie dan?
    De voorzitter:
    Ik stel u nog graag in de gelegenheid om ons later schriftelijk
    te verklaren hoe u precies aan dat aantal komt.
    De heer Langendoen:
    Graag.
    De voorzitter:
    Prima, dat is dan afgesproken. Dan wil ik u nog het volgende
    vragen. De chauffeur komt hier inderdaad in voor. Hij krijgt
    25.000. Soms krijgt hij ook 25.000 voor een lege container, althans
    een tester, om het zo maar te zeggen, waar volgens uw vastlegging
    eigenlijk niets in zit. Soms krijgt hij daar echter veel minder
    voor, namelijk 2500. Vanwaar dat verschil?
    De heer Langendoen:
    Hij heeft een lager bedrag gehad op het moment dat het om
    legale goederen ging.
    De voorzitter:
    Ja, maar als er niets in zit… Waren het dan soms illegale
    dekladingen of zo?
    De heer Langendoen:
    Neen hoor, het was gewoon een legale goederenstroom waar niets
    bijzonders in zat.
    De voorzitter:
    Voor sommige containers, zo zegt u, krijgt de chauffeur 25.000,
    maar daar zit niets in. Daar zit althans alleen maar deklading
    in.
    De heer Langendoen:
    Ik dacht dat het om containers ging voor 2500.
    De voorzitter:
    Volgens uw eigen papieren niet. Ik wijs op de laatste
    bladzijde, bladzijde 6. Daar staat bij nr. 12: kilo’s nul;
    deklading is geen vruchtesap, maar laten wij zeggen groente. En dan
    krijgt hij toch 25.000.
    De heer Langendoen:
    Daar staat “test” bij. Dit zijn twee specifieke containers
    geweest waar in principe iets in had moeten zitten.
    De heer De Graaf:
    Dat betekent dat u overging tot betaling van het volle bedrag
    aan de chauffeur, als u vermoedde dat er…
    De heer Langendoen:
    Neen, u moet het zo zien. Er worden van te voren afspraken
    gemaakt. Aan de hand van die afspraken worden gelden ter
    beschikking gesteld. Er worden afspraken met de chauffeur gemaakt.
    En het wordt ook in die zin uitgekeerd.
    De heer De Graaf:
    Dus soms wist u ook dat er een container aankwam waarin
    absoluut geen drugs zouden kunnen zitten?
    De heer Langendoen:
    Ja, en dan is het een bedrag van 2500 geweest.
    De heer De Graaf:
    Waarom heeft u die container dan niet gewoon laten passeren?
    Waarom komt er dan een chauffeur aan te pas om die te laten rijden?
    Waarom laat u dat niet aan de criminelen zelf over?
    De heer Langendoen:
    Die containers gingen niet naar de criminelen toe. Die zaten in
    het andere traject waar wij het over gehad hebben.
    De voorzitter:
    Het geld dat aan de douane overgedragen moest worden om de
    deklading in te voeren, staat er niet bij. Wij hebben de vorige
    keer evenwel kunnen vaststellen dat dit wel werd uitbetaald.
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    Ik kom nog even terug op de dekladingen. Wij hebben die ene
    deklading van die tegeltjes al behandeld. Wie maakte nu verder uit
    wat er met die deklading gebeurde?
    De heer Langendoen:
    Als van de zijde van de organisatie werd aangegeven dat men de
    deklading per se zelf wilde ontvangen, dan ging die deze kant uit.
    Anders zorgde de RCID Kennemerland ervoor dat de lading onzichtbaar
    verdween.
    De heer De Graaf:
    Is het ook gebeurd dat de organisatie de deklading per se zelf
    wilde ontvangen?
    De heer Langendoen:
    Dat is een aantal malen gebeurd.
    De heer De Graaf:
    En dat werd dan van te voren aan de betrokken informanten
    aangegeven?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Dus u hebt een aantal malen een container gewoon geopend,
    gekeken wat erin zat en de deklading daarna weer keurig in de
    container gestopt?
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De heer De Graaf:
    Op de deklading na in aparte busjes?
    De heer Langendoen:
    Neen, neen. In het hele traject zijn containers in hun geheel
    aan een criminele organisatie geleverd. Er zijn ook containers
    geleverd met alleen maar deklading, nadat was gecontroleerd of er
    alleen maar deklading in zat. Dan eiste de organisatie dat de
    container in z’n geheel, dus inhoudende de deklading, geleverd
    werd. U kunt zich voorstellen dat, als het een test is, de
    organisatie de hele container wil zien, dus alleen maar de legale
    goederen inhoudende.
    De voorzitter:
    Wat werd er ongeveer met zo’n test verdiend?
    De heer Langendoen:
    Door wie?
    De voorzitter:
    Niet door u, maar door de informant.
    De heer Langendoen:
    Dat weet ik niet. Ik heb geen idee.
    De voorzitter:
    U hebt daar ook nooit over gesproken?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Op een bepaald moment gaat u gebruik maken van
    dekmantelfirma’s.
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    Wie had nu eigenlijk de zeggenschap over die dekmantelfirma’s,
    u of het milieu?
    De heer Langendoen:
    Wij.
    De voorzitter:
    U?
    De heer Langendoen:
    Wij, ja.
    De voorzitter:
    Want zij werden als het ware samen opgericht?
    De heer Langendoen:
    U vraagt naar de zeggenschap. Wij hadden de zeggenschap over
    die firma’s. Dat staat los van de manier waarop, waar en wanneer
    zij opgericht zijn.
    De voorzitter:
    Ik begrijp dat die firma’s ook gebruikt konden worden door
    informanten, bijvoorbeeld om te dienen als cover.
    De heer Langendoen:
    Dat is in n geval gebeurd, buiten het traject om. Ik neem aan
    dat u daarop doelt.
    De voorzitter:
    Neen, ik vraag in algemene zin of dit meer keren gebeurde. U
    zegt dan: neen, dat hadden wij toch in de greep.
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Hebt u die firma’s helemaal alleen opgericht of samen met
    informanten?
    De heer Langendoen:
    Helemaal alleen.
    De voorzitter:
    Helemaal alleen?
    De heer Langendoen:
    Het oprichten van de firma’s wel. Het is alleen de vraag wat u
    verstaat onder het oprichten van een firma.
    De voorzitter:
    Wat zegt u?
    De heer Langendoen:
    Het is alleen de vraag wat u verstaat onder het oprichten van
    een firma. Het louter simpel oprichten van de firma hebben wij zelf
    gedaan.
    De voorzitter:
    Dat hebt u zelf gedaan.
    De heer Rouvoet:
    Waarom formuleert u het op die manier? Op de vraag of u dat
    alleen of gezamenlijk gedaan hebt, zegt u: het ligt eraan wat je
    onder oprichting verstaat, maar in beginsel heb ik dat alleen
    gedaan. Betekent dit dat er daarna nog iets komt? Wat verstaat u
    onder de oprichting van firma’s?
    De heer Langendoen:
    Het oprichten van een firma is de simpele handeling die je moet
    verrichten om een firma ingeschreven te krijgen in het register van
    de Kamer van koophandel.
    De heer Rabbae:
    Betekent dit dat u de handeling van de oprichting eigenlijk
    zelf deed?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De heer Rabbae:
    En de materile constructie hebt u samen bedacht?
    De heer Langendoen:
    Neen, de hele constructie is ook door ons bedacht. Wij dachten
    aan de materile oprichting.
    De voorzitter:
    Waarom was dat nodig?
    De heer Langendoen:
    Dat was nodig om een gedeelte dat in een by-pass of een
    wegomlegging gerealiseerd moest worden, op een dusdanige manier te
    realiseren dat onzichtbaar was dat de politie daar activiteiten in
    ontwikkelde.
    De voorzitter:
    Maar de informanten kenden die bedrijven wel?
    De heer Langendoen:
    Die kennen die bedrijven dus niet.
    De voorzitter:
    Die kenden zij niet?
    De heer Langendoen:
    Niet.
    De voorzitter:
    Ik geloof dat wij dat toch iets anders moeten zien. Kijkt u
    eens op de bladzijden 1 en 2.
    De heer Langendoen:
    Ik begrijp u; wij praten hier over 1994, dus na afloop van het
    hele traject. Als wij praten over de voorkant van het project,
    praten wij over de vraag wie wie stuurt en wie wat kan weten. Aan
    de voorkant van het traject was men dus niet op de hoogte. Als wij
    praten over 1994, de afsluiting, dan is men exact op de
    hoogte.
    De voorzitter:
    Dan is men op de hoogte?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Maar u hebt toch gebruik gemaakt van gegevens van anderen, van
    mensen uit het milieu, informanten, om covers en firma’s te kunnen
    oprichten? Dat is toch niet geheel langs die mensen heen
    gegaan?
    De heer Langendoen:
    Het zat zo in elkaar dat wat u nu zegt, geheel langs die mensen
    heen is gegaan.
    De heer De Graaf:
    En pas achteraf hebt u hun toestemming gevraagd?
    De heer Langendoen:
    Ik kan u uiteraard niet exact uitleggen hoe het in elkaar
    zit.
    De voorzitter:
    Dat hoeft ook niet. Wij vragen alleen waarom u het noodzakelijk
    vond om dat aan het einde toch met de informanten te delen.
    De heer Langendoen:
    Ik denk dat het normaal is om het aan het einde van de rit na
    zoveel narigheid, die ook al in de krant heeft gestaan, op deze
    manier af te regelen.
    De heer De Graaf:
    Aan het einde van de rit, dus in 1994, neemt u in uw financile
    verantwoording op dat een bepaalde meneer of mevrouw, een informant
    van u, volledige medewerking heeft gegeven om onder zijn of haar
    naam firma’s op te richten. U zegt echter dat zij dat van te voren
    helemaal niet wisten en dat zij er eigenlijk pas achteraf mee
    instemden. Het is dus vreemd om dit achteraf op te schrijven,
    terwijl het van te voren helemaal niet bekend was.
    De heer Langendoen:
    Ja, maar u verwoordt het verkeerd. Zo is het niet gegaan en zo
    is de constructie ook niet.
    De heer De Graaf:
    Hebben zij het nu wel of niet van te voren geweten?
    De heer Langendoen:
    De mensen onder wiens naam het een en ander gerealiseerd is,
    hebben het vooraf niet geweten.
    De heer De Graaf:
    Tijdens ook niet?
    De heer Langendoen:
    Tijdens ook niet.
    De heer De Graaf:
    Alleen achteraf?
    De heer Langendoen:
    Achteraf hebben sommigen – ik moet uiteraard heel voorzichtig
    zijn met mijn formuleringen om hier in het openbaar niet te veel
    van prijs te geven…
    De voorzitter:
    Hebt u namen gebruikt van mensen, van levende personen, die
    daar niets van wisten?
    De heer Langendoen:
    Dit is een cruciaal stukje van de hele methode. Ik vind het
    bijzonder vervelend dat dit pas nu in het openbaar aan de orde komt
    en dat dat niet afgelopen dinsdag is gebeurd. Afgelopen dinsdag had
    u precies dezelfde stukken. Ik kan u heel simpel uitleggen hoe het
    in elkaar zit, maar niet hier in het openbaar.
    De voorzitter:
    U hebt het mij nu uitgelegd. Mijn voorstellingsvermogen is ook
    niet onbeperkt. Ik had echt gedacht dat dit gebeurde in overleg met
    de personen wiens namens gebruikt zijn. U zegt nu dat dit niet zo
    is gebeurd. Wel, daar neem ik kennis van. Daar had ik echter niet
    aan gedacht. Waarvan akte en eventueel excuus aan u.
    De heer Rabbae:
    Feit blijft dat de politie in dit geval gegevens van mensen
    heeft gebruikt om covers te hanteren, en dat alle handelingen als
    gevolg daarvan zonder medeweten van die burgers zijn gepleegd.
    De heer Langendoen:
    De constructie is zodanig dat er indirect toestemming is
    verkregen voor het gebruik maken van. Ik kan daar in het openbaar
    echter niet over praten, want dan gooi ik de laatste stukjes van de
    puzzel op zijn plaats.
    De heer Rabbae:
    Dus de betrokkenen wisten het wel van te voren?
    De heer Langendoen:
    Er werd op enig moment in enige constructie toestemming gegeven
    voor gebruikmaking van, zonder dat men wist wat er in feite mee
    ging gebeuren. Het is ontzettend cryptisch; het is nagenoeg niet
    uit te leggen vanuit deze positie. In een andere samenstelling kan
    dat wel.
    De voorzitter:
    Mijnheer Langendoen, luistert u eens. Wij gaan niet zeggen wie
    die mensen zijn. Dat weten wij, maar dat zeggen wij dus niet. Het
    heeft verder dus niets te maken met gevaarzetting.
    De heer Langendoen:
    Dit heeft alles te maken met gevaarzetting.
    De voorzitter:
    U moet nu toch iets ophelderen wat wij absoluut niet vermoed
    hebben, namelijk dat u namen, personalia, van burgers gebruikt die
    daar niets van weten en die daar blijkbaar ook geen toestemming
    voor hebben gegeven. Als iemand in het milieu of daaromheen van te
    voren zegt dat de politie bij mij zal komen en mij zal vragen of ik
    mijn naam wil geven aan Van Traa in- en export pindakaas en als ik
    dan ja zeg, loop ik een bepaald risico, maar daar zal ik dan wel
    mijn redenen voor hebben. Het kan echter niet dat mij later blijkt
    dat de politie in Amsterdam – laten wij Haarlem nu maar even niet
    nemen – allemaal zaakjes doet met Van Traa in- en export
    pindakaas.
    De heer Langendoen:
    Mijnheer Van Traa, ik vind dit bijzonder vervelend. Ik ben
    afgelopen dinsdag bij de commissie geweest. Toen ben ik begonnen om
    het hele verhaal met een aantal sheets uit te leggen.
    De voorzitter:
    Dat is waar.
    De heer Langendoen:
    In die sheets zat de wegomlegging met alle ins en outs. Daar
    zijn wij dus gewoon niet aan toegekomen.
    De voorzitter:
    Neen, daar zijn wij toen niet aan toegekomen. Waarschijnlijk
    heb ik de zaak onvolledig doordacht, maar ik ben ervan uitgegaan
    dat in ieder geval die personen daarvan geweten hebben.
    De heer De Graaf:
    Dat mogen wij ook afleiden uit uw financile verantwoording,
    mijnheer Langendoen. Daarbij laat u achteraf nog eens opmaken dat
    de betrokkene zijn volledige medewerking heeft gegeven en
    toestemming heeft verleend om in zijn naam enzovoort. U zegt nu:
    dat wisten zij niet; wij hebben dat achteraf aan hen meegedeeld.
    Dat hadden wij niet kunnen vermoeden.
    De voorzitter:
    Of zegt u: neen, wij hebben dat van te voren wel degelijk
    gevraagd?
    De heer Langendoen:
    Mijnheer Van Traa, ik kan hier in het openbaar niet op
    antwoorden. Ik snap dat u dat graag wilt, maar dat kan niet. Dit is
    een stukje van de methode waarmee geopereerd is.
    De voorzitter:
    Neen, dat is volgens mij niet een stukje van de methode waar
    het om gaat. Het gaat hier om de vraag of de politie gebruik maakt
    van de naam en de personalia van personen om daarmee bedrijfjes op
    te richten. Weten die personen dat dan van te voren?
    De heer Langendoen:
    Als ik het u uitleg, vindt u het een logische verklaring,
    gezien de wijze waarop geopereerd is.
    De voorzitter:
    Maar die personen weten dat van te voren dus niet; zij weten
    zelfs in algemene zin niet waarvoor hun naam wordt gebruikt.
    De heer Langendoen:
    In algemene zin weten zij dat wel.
    De voorzitter:
    Dat weten zij in algemene zin wel?
    De heer Langendoen:
    Dat is juist.
    De heer De Graaf:
    Maar daar ging het toch om. Het ging om de vraag of de mensen
    die het betreft, zich te voren realiseerden dat u hun naam zou
    kunnen gebruiken voor trajecten waar zij verder niets meer van
    hoorden. Dat was de vraag.
    De heer Langendoen:
    Ook deze vraag kan ik niet zo beantwoorden. De methode zit zo
    in elkaar…
    De heer De Graaf:
    Mag ik dan de Delta-methode en de IRT-methode even ter zijde
    schuiven en u vragen of u als CID-chef wel eens vaker firma’s hebt
    opgericht met gebruik van namen van burgers?
    De voorzitter:
    Het heeft ook niet te maken met alle schema’s die u hebt laten
    zien. Daar komt dit niet in voor.
    De heer Langendoen:
    Ja, dat heeft er alles mee te maken.
    De heer De Graaf:
    Maar hebt u het ook gedaan buiten de methode waar u het steeds
    over hebt?
    De heer Langendoen:
    Buiten de methode is het niet gebeurd. Het heeft alles te maken
    met de methode, want de methode is niet simpel een
    container…
    De heer De Graaf:
    Daarnaast hebt u nooit dekmantelfirma’s opgericht met
    gebruikmaking van namen van mensen die u daar f in algemene zin
    toestemming voor hadden gegeven f daar achteraf toestemming voor
    hebben gegeven?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De heer De Graaf:
    Dat is nooit gebeurd?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De heer Rouvoet:
    U sprak van indirecte toestemming. Als daar in indirecte zin
    toestemming voor is gegeven, betekent dat dan dat u voor
    gebruikmaking van personalia carte blanche had? Werd er eenmalig
    gezegd dat u van personalia gebruik kon maken en kon u dan zelf
    bepalen wat u daarmee deed? En zou dat verklaren dat betrokkenen
    niet op de hoogte waren van het gebruik maken voor het oprichten
    van bijvoorbeeld een bedrijfje? Mag ik u zo verstaan?
    De heer Langendoen:
    Ik denk dat u het goed ziet.
    De voorzitter:
    U hebt ook valse identiteiten gebruikt. Werden die ook gebruikt
    om bedrijven op te richten?
    De heer Langendoen:
    Neen. Ik neem aan dat u hier doelt op de bescheiden die ter
    beschikking zijn gesteld door het gemeentebestuur van Haarlem.
    De voorzitter:
    Paspoorten en rijbewijzen die ter beschikking zijn gesteld.
    Mevrouw Schmitz heeft hier ook een verklaring over afgelegd.
    De heer Langendoen:
    Ik heb hier geen gebruik van gemaakt bij het oprichten
    van…
    De voorzitter:
    In de papieren die mevrouw Schmitz hierbij aan de commissie
    heeft gegeven, is er sprake van dat u verslag moet doen van wat u
    hiermee doet. Dat is echter niet teruggevonden.
    De heer Langendoen:
    Er is maar op drie verschillende manieren gebruik gemaakt van
    deze papieren. En dat is zowel bij het openbaar ministerie als bij
    de korpsleiding bij ieder bekend. Dat is ook terug te vinden in de
    papieren, in de journaals.
    De voorzitter:
    Het is een detail, maar in de afspraak staat dat die dingen in
    de CID-kluis bewaard moeten worden. Daar is er n gevonden, maar de
    ander niet. Die moet u dus nog hebben.
    De heer Langendoen:
    Die heb ik op dit moment niet; die ligt ook in een kluis bij de
    politie Kennemerland.
    De voorzitter:
    Is die bij Kennemerland of bij het kernteam?
    De heer Langendoen:
    Bij Kennemerland. In overleg met de korpsleiding zijn die
    papieren niet in die kluis terechtgekomen. Het gebruik dat er de
    vorige keer van gemaakt is, zou in de toekomst weer kunnen
    voorkomen. Daarom zijn die papieren, om het zo maar te zeggen, in
    reserve gehouden.
    De voorzitter:
    Maar in de afspraken die met de burgemeester en de toenmalige
    CID-chef zijn gemaakt, staat: worden bewaard in de CID-kluis; van
    elk gebruik moet verslag worden gemaakt; dat moet ook in de
    CID-kluis liggen. Dat is er echter niet.
    De heer Langendoen:
    Ik ben blij dat het niet in die CID-kluis lag, in ieder geval
    dat ene setje niet. Anders was het nu al vernietigd geweest.
    De voorzitter:
    Het is toch gek. U maakt afspraken met de burgemeester of de
    mensen die moeten organiseren dat u die dingen krijgt. Het is maar
    een detail. Er wordt echter iets afgesproken en dan zegt u: ik ben
    blij dat het daar niet in lag. Dan moet je dat soort dingen toch
    niet afspreken?
    De heer Langendoen:
    Als je in 1992 iets afspreekt, maar de situatie is in 1994
    gewijzigd, dan overleg je op dat moment met de korpsleiding of je
    het op een andere wijze kunt doen. Dan krijg je een geheel nieuwe
    situatie, mijnheer Van Traa.
    De heer Koekkoek:
    U hebt gezegd dat de informant ook zorgde voor betalingen en
    dat die niet terug te vinden zijn in uw kasboek. Kunt u aanduiden
    waarop die betalingen betrekking hadden?
    De heer Langendoen:
    Die hadden betrekking op vervoer, telecommunicatie en dat soort
    zaken. Daar waar er fysiek geen geld door onze handen gegaan is,
    vindt u dat ook niet terug in het kasboek.
    De heer Koekkoek:
    Was u ervan op de hoogte, als de informant betalingen
    deed?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De heer Koekkoek:
    Maar u weet nu wel waarvoor de informant betalingen deed.
    De heer Langendoen:
    Als op een bepaald moment een vrachtwagen ten tonele verschijnt
    en die wordt aangeleverd door de informant, dan is het mij
    duidelijk dat daar een financile transactie aan voorafgegaan is. In
    die zin ben ik dan op de hoogte. Maar hoe dat feitelijk in elkaar
    steekt en wat voor bedragen er over tafel zijn gegaan, is mij
    absoluut onduidelijk.
    De heer Koekkoek:
    Hebt u op een bepaalde manier genoteerd wat er aan
    vervoermiddelen en telecommunicatiemiddelen is verschaft door de
    informant?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De heer Koekkoek:
    Dat beschouwde u als een geschenk in het geheel van de
    operatie? Ik bedoel niet als een geschenk aan u, maar een ten
    behoeve van de operatie.
    De heer Langendoen:
    Ik heb afgelopen dinsdag duidelijk gemaakt dat de wegomlegging
    in feite een crimineel traject is waarbij normale criminele gelden
    door criminelen worden aangewend ter realisering van criminele
    doelstellingen.
    De voorzitter:
    Ik dacht dat de wegomlegging een politietraject was.
    De heer Langendoen:
    Zoals ik net al zei, is de wegomlegging in feite een crimineel
    traject waar de politie in geparticipeerd heeft.
    De voorzitter:
    Het is maar hoe je het noemt.
    De heer Langendoen:
    Ja, maar ik denk dat er een nuanceverschil in zit.
    De voorzitter:
    Maar die nuance heeft toch geen consequenties voor onze eerdere
    constateringen over de aanwending van crimineel geld?
    De heer Langendoen:
    Ik denk dat een nuanceverschil dusdanig is om een oordeel te
    kunnen vellen over de opsporingsmethode.
    De heer Koekkoek:
    Maar u bent nog steeds van mening dat je, als het op deze
    manier ging – en het gebeurde dat de informant telefoon en
    vervoermiddelen betaalde – dan als CID de regie nog in handen
    had?
    De heer Langendoen:
    Volledig. Ik ben er zelfs van overtuigd dat niet nu of volgend
    jaar, maar over een aantal jaren volgens deze methode gewerkt zal
    worden. Vermoedelijk gebeurt dat, tenzij de politiek het natuurlijk
    absoluut verbiedt. Met een betere registratie en een beter omgaan
    hiermee zullen financile middelen die middels de informant door de
    criminaliteit ter beschikking worden gesteld, op de een of andere
    manier worden aangewend ter bestrijding van die criminaliteit.
    De heer Koekkoek:
    Maar als er ineens een nieuwe vrachtwagen komt aanrijden of als
    er ineens telefoons beschikbaar zijn waarvan de herkomst niet
    helemaal duidelijk is, dan kun je toch niet zeggen dat je de zaak
    volledig in handen hebt?
    De heer Langendoen:
    Juist wel, mijnheer Koekkoek. Ik denk dat u het nog niet
    helemaal begrijpt. Juist door op deze wijze te opereren konden wij
    nog opereren en hadden wij het nog volledig in de hand.
    De voorzitter:
    U zegt het.
    De heer Langendoen:
    Ik vind het alleen jammer dat ik u als commissie niet kan
    overtuigen.
    De voorzitter:
    Dat moet nog blijken. Dat is hetzelfde wat ik tegen de heer
    Welten zei. Ik wil graag met u overgaan naar het zogenaamde
    saptraject. Daar zijn wij de vorige keer niet aan toegekomen. Ter
    inleiding wil ik opmerken dat het toch zo is dat een sap- en
    limonadeproducent in 1990 door de politie wordt gehoord naar
    aanleiding van de grote vangst cocane in IJmuiden. Is dat
    juist?
    De heer Langendoen:
    Dat is juist.
    De voorzitter:
    En daarna komt deze limonade- en sapfabrikant bij u terug in
    september of eind 1991. Hij wordt door een Haarlemse rechercheur
    overgedragen aan de Criminele inlichtingendienst.
    De heer Langendoen:
    Dat is ook juist.
    De voorzitter:
    Wordt deze sap- en limonadefabrikant dan een informant?
    De heer Langendoen:
    Deze man wordt een informant van de RCID Kennemerland.
    De voorzitter:
    Waarover moest hij u informeren als informant?
    De heer Langendoen:
    Enerzijds informeerde hij ons over een vermoedelijke
    verdovende-middelenlijn van buiten Europa. Anderzijds was deze man
    heel goed ingeschoten in het sapgebeuren over de hele wereld.
    De heer De Graaf:
    Het sapgebeuren over de hele wereld is een nogal ruim begrip.
    Kunt u dat verder toelichten?
    De heer Langendoen:
    Die meneer had know-how op het gebied van vruchtesappen. En dat
    was niet alleen beperkt tot het land waar hij vandaan kwam, maar
    gold voor de hele wereld.
    De heer De Graaf:
    Dus hij informeerde u erover hoe sapstromen precies in limonade
    en dergelijke verwerkt werden en waar het vandaan kwam?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Ik wil even terug naar het eerste. Over wat voor
    verdovende-middelenlijnen informeerde hij u?
    De heer Langendoen:
    Het is een beetje vervelend, mijnheer Van Traa, maar wij praten
    hier over een specifiek iemand die informant was van de RCID
    Kennemerland. Het lijkt mij niet netjes ten opzichte van deze
    persoon om hier in het openbaar ook nog te praten over een
    specifiek traject.
    De voorzitter:
    Wij hebben met die persoon gesproken. Hij heeft daar geen
    bezwaar tegen.
    De heer Langendoen:
    Ik heb daar moreel bezwaar tegen. U zegt wel dat deze man daar
    geen bezwaar tegen heeft, maar ik vraag mij af of deze man zich
    realiseert dat het maar de vraag is of hij ‘s nachts nog rustig zal
    slapen, als ik het traject waar hij informatie over gaf, openbaar
    maak.
    De voorzitter:
    Over wat voor soorten drugslijnen gaf hij u informatie, behalve
    de sappen? Met wie hebt u hem gerund?
    De heer Langendoen:
    U stelt mij nu twee vragen achter elkaar. Ik geef eerst
    antwoord op de eerste. Hij gaf informatie over een drugslijn van
    buiten Europa richting Nederland.
    De voorzitter:
    Vanaf wanneer deed hij dat?
    De heer Langendoen:
    Volgens mij vanaf het moment dat hij weer contact met ons
    opnam.
    De voorzitter:
    Van buiten Europa?
    De heer Langendoen:
    Van buiten Europa.
    De voorzitter:
    Uit welk land?
    De heer Langendoen:
    Met alle respect, mijnheer Van Traa, die man zal u gezegd
    hebben: gooi het allemaal maar open. Ik wil echter niet aan de
    ondergang van deze man, lichamelijk gezien, meewerken. Dit is zo
    specifiek. Als ik het land noem, denk ik niet dat hij nog rustig
    zal slapen.
    De heer De Graaf:
    Loopt de betrokken limonadefabrikant gevaar?
    De heer Langendoen:
    Ja, niet vanuit de RCID Kennemerland, maar vanuit het criminele
    milieu waar hij op dat moment bij betrokken was. Hij was informant
    en gaf informatie over een verdovende-middelenlijn waar wat dingen
    in fout gegaan zijn in het nadeel van de criminele organisatie. Als
    ik dat hier op tafel leg, heeft die meneer in feite zijn eigen graf
    gegraven.
    De voorzitter:
    Mijnheer Langendoen, dinsdag heb ik die vraag ook gesteld.
    Veroorlooft u mij te vertellen wat u toen zei?
    De heer Langendoen:
    Nou, dat niet.
    De voorzitter:
    Dat veroorlooft u mij niet.
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Waarom niet? Het gaat mij dan om dit specifieke punt.
    De heer Langendoen:
    Ik heb mij afgelopen dinsdag een X aantal malen bijzonder kwaad
    gemaakt. In dat gesprek zal ik dingen gezegd hebben die u volgens
    mij als commissie moet weten, maar die absoluut niet in de
    openbaarheid mogen komen. Als ik u daar nu dus van onthef, zult u
    misschien dingen zeggen die volgens mij absoluut niet in de
    openbaarheid mogen komen.
    De voorzitter:
    Mag ik u vragen met wie u deze informant, deze limonade- en
    sapfabrikant, gerund hebt?
    De heer Langendoen:
    Deze sapman is gerund door drie man van de RCID Kennemerland,
    waarvan ik er n ben.
    De voorzitter:
    Daar bent u er n van. Wie waren de andere twee?
    De heer Langendoen:
    De een is de heer Van Vondel en de ander een medewerker van de
    RCID Kennemerland.
    De heer De Graaf:
    U hebt eerder gezegd dat u dit niet deed als chef van de CID,
    behalve bij een belangrijke informant in het Delta-traject. Dat is
    echter niet deze limonadefabrikant. Hier hebt u het dus ook
    gedaan?
    De heer Langendoen:
    Incidenteel.
    De heer De Graaf:
    Waarom?
    De heer Langendoen:
    Deze man gaf zeer specifieke en goede informatie die wij
    gebruikten in het Delta-traject.
    De heer De Graaf:
    Dat zal best, maar dat hadden uw CID-runners toch ook kunnen
    doen. Die waren toch ook betrokken bij het Delta-traject?
    De heer Langendoen:
    Tja…
    De heer De Graaf:
    Daar is ook geen verklaring voor?
    De heer Langendoen:
    Nou, geen verklaring voor… Vorige keer is door de commissie
    gevraagd of het niet normaal is dat er af en toe een CID-chef
    meegaat. Dat is ook normaal. Bij deze specifieke man met deze
    specifieke kennis heb ik vaker deel uitgemaakt van het
    tweemanschap.
    De voorzitter:
    Mijnheer Langendoen, hoe komt het dat over al dat runnen niets
    terug te vinden is in de informatie van de CID Kennemerland,
    behalve n keer?
    De heer Langendoen:
    Normaal is het zo… U zult dit vermoedelijk hebben
    vastgesteld. U zult alle informatie hebben doorgewandeld.
    De voorzitter:
    Dat heb ik niet zelf gedaan, maar ons is gebleken dat dit niet
    terug te vinden is. U zegt nu dat die man zo belangrijk is, terwijl
    u dinsdag nog zei dat die man volstrekt onbelangrijk was voor
    informatie, behalve over sappen over de hele wereld. U staat nu
    echter onder ede. U zult nu dus zeker de waarheid zeggen.
    De heer Langendoen:
    Als u een verkeerde indruk hebt van afgelopen dinsdag, wil ik
    even teruggaan. De aanleiding is een bepaald
    verdovende-middelentraject. Al na enkele maanden of enkele weken
    blijkt het niets te zijn en blijken wij er verder niets mee te
    kunnen. En dan is de man alleen maar belangrijk in het
    saptraject.
    De voorzitter:
    En welk jaar is deze meneer dan belangrijk in het
    verdovende-middelentraject?
    De heer Langendoen:
    Ik meen mij ter herinneren dat dat 1991 was.
    De voorzitter:
    Dat was in 1991. En gaat dat over niet Zuid-Amerika?
    De heer Langendoen:
    Dat gaat over niet Zuid-Amerika.
    De voorzitter:
    Dan gaat het over Marokko.
    De heer Langendoen:
    Dat schiet niet op, mijnheer Van Traa. Waarom niet? Ik probeer
    met alle mogelijke moeite voor elkaar te krijgen dat wij geen namen
    en landen noemen. U legt die echter zo op tafel. U hebt toestemming
    van die man; dat zijn uw woorden. Maar ik bevestig dit niet. Ik
    vind het moreel niet verantwoord om dit zo te doen.
    De voorzitter:
    Er wordt dan een traject naar Marokko opgezet, ook met deze
    informant. Klopt dat?
    De heer Langendoen:
    U noemt het land, mijnheer Van Traa. Ik noem het absoluut
    niet.
    De voorzitter:
    U noemt het niet, maar u ontkent het ook niet.
    De heer Langendoen:
    Ik geef aan dat er op enig moment… Ik ontken het niet; dan
    krijgen wij weer het spelletje van ontkennen/niet bevestigen. Ik
    vind dat het niet kan wat u net gedaan hebt, namelijk het noemen
    van een land. Ik schat dat in als min of meer een doodsteek voor
    deze man. Het is gebeurd. Ik wil daar niet aan meewerken. Ik wil
    het niet bevestigen, noch ontkennen. Ik geef alleen aan dat wij op
    een verdovende-middelenlijn van buiten Europa met deze man zaken
    gedaan hebben.
    De voorzitter:
    Wilt u ervan op aankunnen dat de desbetreffende persoon ons
    daarvoor toestemming gegeven heeft en dat die ook volwassen
    is?
    De heer Langendoen:
    Mijnheer Van Traa, ik vraag mij af of deze man die u
    toestemming gegeven heeft, zich realiseert wat de gevolgen kunnen
    zijn van die toestemming om hier dit soort feiten over tafel te
    laten gaan. Ik heb daar grote vraagtekens bij.
    De voorzitter:
    Goed. De desbetreffende persoon heeft een bedrijfje in de
    limonade en de sap. Hij krijgt ook moeilijkheden met dat bedrijfje.
    Is u dat bekend?
    De heer Langendoen:
    Dat is mij achteraf gebleken.
    De voorzitter:
    Op een bepaald moment dreigt deze persoon in een rechtszaak die
    hij heeft, zijn rol ten behoeve van de politie in Haarlem bekend te
    maken. Is u dat toen bekend geworden?
    De heer Langendoen:
    Mijnheer Van Traa, ik wil niet vervelend doen, maar u legt zo
    maar alle gegevens op tafel die geheim zijn, gekwalificeerd zijn
    onder dubbel nul en die te maken hebben met het in stand houden van
    mensen die informant zijn geweest van de RCID Kennemerland. Zij
    zijn dusdanig gekwalificeerd, omdat zij gevaar inhouden. Het is de
    aaneenschakeling van feiten waardoor mensen die toentertijd met hem
    gewerkt hebben, zullen zeggen: kijk, dat is hem; hebbes; ga je
    vanavond even mee, vriend? En dat wil ik niet op mijn geweten
    hebben.
    De voorzitter:
    U bent op de hoogte van de moeilijkheden die daarbij optreden.
    Op een bepaald moment wordt een nieuw bedrijfje in limonade, sap
    etcetera opgericht. Aan deze informant, deze persoon, werden toch
    ook om niet veel vruchtesappen afgezet?
    De heer Langendoen:
    Dat is juist.
    De voorzitter:
    Hoeveel vruchtesappen zijn dat ongeveer?
    De heer Langendoen:
    Tonnen.
    De voorzitter:
    Hoeveel tonnen?
    De heer Langendoen:
    Honderden tonnen.
    De voorzitter:
    Honderden tonnen. Kunt u dat nog preciezer zeggen?
    De heer Langendoen:
    Dat weet ik niet precies.
    De voorzitter:
    Dat weet u niet. Is het ook zo dat u eind november toestemming
    hebt gegeven om de personennaam van een van de dekmantels, die
    firma’s waar wij het over gehad hebben, te gebruiken voor het
    openen van een borgrekening voor het bedrijf van deze persoon?
    De heer Langendoen:
    Dat is juist.
    De voorzitter:
    Waarom hebt u dat gedaan?
    De heer Langendoen:
    Dat is gebeurd, omdat deze man een financieel probleem had. Hij
    had met zijn accountant of boekhouder in overleg met een bevriende
    bankrelatie een constructie bedacht. Hij had deze constructie
    helemaal in orde. Hij had alleen een niet-Nederlandse cover-naam
    nodig. En die hebben wij hem aangereikt. Daarmee was de continuteit
    van zijn bedrijf verzekerd. Dat was het belang dat wij in de zaak
    hadden. Wij hadden er belang bij dat zijn bedrijf in stand bleef,
    omdat wij continu of zeer regelmatig vruchtesappen transporteerden
    naar zijn bedrijf.
    De heer De Graaf:
    En u wist hoe die constructie in elkaar zat en waarvoor hij die
    cover-naam nodig had?
    De heer Langendoen:
    Ja, dat heeft hij uitgelegd.
    De heer De Graaf:
    Was dat niet gewoon om een soort legale verantwoording te
    krijgen voor het geld dat hij verdiende met de door u aangeleverde
    sappen?
    De heer Langendoen:
    Dat zou kunnen.
    De heer De Graaf:
    Zou dat kunnen of was dat zo?
    De heer Langendoen:
    Dat was zo.
    De heer De Graaf:
    Werkte u door die cover-naam te geven dan eigenlijk niet mee
    aan het legaal maken van zwart geld?
    De heer Langendoen:
    U moet het zo zien, mijnheer De Graaf, wij waren pioniers in
    dit traject. Op meerdere momenten in het traject is er
    gemproviseerd. Dit was een moment waarop er gemproviseerd moest
    worden. Betrokkene heeft daarover nagedacht. Dit was in zijn visie
    de uitkomst om het bedrijf voort te kunnen zetten. Dus al
    improviserende hebben wij hieraan meegewerkt.
    De heer De Graaf:
    Ja, maar het gaat er even niet om wat die meneer zelf uitdacht.
    Het gaat erom dat u daaraan meewerkte. Mijn vraag is of u niet
    meewerkte aan iets waaraan u eigenlijk niet mee kon werken.
    De heer Langendoen:
    Daarom gaf ik ook aan dat er gedurende een traject continu
    gemproviseerd moet worden. Dit was op dat moment de enige uitweg om
    het bedrijf te continueren, zoals is aangegeven. En dan wordt
    daarover nagedacht en wordt die cover gegeven.
    De voorzitter:
    Wat was voor u het belang om dat bedrijf te continueren?
    De heer Langendoen:
    Dat wij onze vruchtesappen op een geruisloze manier kwijt
    konden.
    De voorzitter:
    Was er nog een ander belang bij?
    De heer Langendoen:
    Er was geen ander belang bij.
    De voorzitter:
    Van die rekening die geopend was met gebruik van uw cover-naam,
    dus de naam van die persoon waar wij het ongeveer een halfuur
    geleden over gehad hebben, hebben wij een stuk teruggevonden bij de
    bank van eind 1993. Klopt dat?
    De heer Langendoen:
    Ik weet niet wanneer het geheel is opgericht.
    De voorzitter:
    Wanneer hebt u toestemming gegeven voor het gebruik van die
    naam?
    De heer Langendoen:
    Ik zou het niet meer weten. Ik neem aan dat het november 1992
    geweest moet zijn. U hebt het gehad over eind november 1992. Neen,
    dat kan niet. Het is eind 1993.
    De heer Rouvoet:
    Ik heb nog een vraagje over het belang dat u had bij het
    voortbestaan van dit bedrijf. Er waren voor u toch wel andere
    mogelijkheden om sap geruisloos te laten verdwijnen. Ik kan mij
    voorstellen dat u, als het om niet is, u menigeen kunt vinden die
    dat van u wil afnemen. U kunt het ook door het riool storten of
    anderszins.
    De heer Langendoen:
    Geruisloos laten verdwijnen is een grote moeilijkheid. Een van
    de facetten waarop de organisatie die bezig was met importeren van
    grote partijen cocane, in IJmuiden gesneuveld is, is het op legale
    wijze kwijtraken van de vruchtesappen. U kunt zich voorstellen dat,
    als er ineens een wildvreemde in het traject met vaten met
    vruchtesappen aankomt bij legale firma’s, er dan nogal wat bellen
    gaan rinkelen en dat er nogal wat autoriteiten worden ingeschakeld.
    Het geruisloos wegwerken is heel moeilijk, wat dit betreft.
    De heer Rouvoet:
    U zat vast aan deze fabrikant.
    De heer Langendoen:
    Dit was voor ons de mogelijkheid om het op deze wijze te doen.
    Storten in het riool hebben wij nooit overwogen. Dat lijkt ons niet
    juist.
    De voorzitter:
    Hebt u samen met de heer Van Vondel met de limonadefabrikant
    gebrainstormd over het idee om in Zuid-Amerika ook iets op te
    zetten?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    De heer Van Vondel zegt van wel, maar u zegt van niet.
    De heer Langendoen:
    Neen. Deze limonadefabrikant had het plan om zijn winsten aan
    het begin van het produktieproces te vergroten door daar te gaan
    zitten en de grondstoffen in de landen van oorsprong te
    verwerken.
    De voorzitter:
    In eerdere verklaringen is er sprake van geweest dat de
    limonadefabrikant mogelijk ook gebruikt zou gaan worden, omdat men
    in Colombia met een tekort aan sap zat. Dit zou dan weer gebruikt
    kunnen worden om later eventueel de grote klapper herone in te
    verpakken. Daar hebt u toch wel eens over gesproken?
    De heer Langendoen:
    Daar is over gesproken. Voor alle duidelijkheid: daar is niet
    met de limonademeneer over gesproken. Dit is een gedachtenwisseling
    geweest tussen de heer Van Vondel en mij. Op enig moment doet zich
    aan de overzijde van de plas het probleem voor dat die voorraden
    deklading niet meer aanwezig zijn. Men heeft gewoon niet meer. En
    toen werd tussen de heer Van Vondel en mij het idee geboren om dat
    bedrijf van hem en datgene wat hij produceert, via een aantal
    constructies mogelijk in te zetten om zo omgang te krijgen.
    De voorzitter:
    Dan zegt u dus wel: wij hebben erover gesproken om dat bedrijf
    daar mogelijk voor te gebruiken.
    De heer Langendoen:
    Ja, maar ik beperk dat, in die zin dat ik daar met de heer Van
    Vondel over gesproken heb.
    De voorzitter:
    Tegelijkertijd gaat u zuster daar werken.
    De heer Langendoen:
    Ik weet niet of dat tegelijkertijd is gebeurd.
    De voorzitter:
    Werkte zij al in Belgi voor die limonademan?
    De heer Langendoen:
    Zij is in oktober 1993 begonnen bij deze limonademan, met als
    doel om te worden ingezet in zijn bedrijf in Zuid-Amerika.
    De voorzitter:
    Is het dan niet een toevallige samenloop van drie
    omstandigheden? Ten eerste spreekt u met de heer Van Vondel over de
    mogelijkheid van het gebruik van dat bedrijf bij de toekomstige
    grote klapper met cocane. Ten tweede wordt het mogelijk dat
    mijnheer de limonadefabrikant een bankrekening gebruikt op naam van
    de cover die u in Haarlem hebt. Ten derde gaat uw zuster die al in
    Belgi bij dat bedrijf werkt, eventueel mee naar Zuid-Amerika. Is
    dat niet een merkwaardige samenloop van omstandigheden die ons erop
    moet duiden dat u dat bedrijfje eventueel wilt gebruiken?
    De heer Langendoen:
    Ik heb het al bij de recherche aangeduid: wij gooien gewoon
    alles in de hoge hoed; dan schudden wij; als wij dan goed kijken,
    kunnen wij de stukjes eruit halen op een manier die wij willen.
    Zoals u het zegt, moet het inderdaad wel toevallig zijn. Ik zeg
    echter nogmaals dat het eventueel inzetten van dat bedrijf in
    Zuid-Amerika en het gebruik maken van die drie spullen nooit verder
    zijn gekomen dan de brainstorming van de heer Van Vondel en mij.
    Voor de rest hadden wij er absoluut geen belang bij. Op enig moment
    heb ik mijn zuster bij deze sapman gentroduceerd, omdat zij Spaans
    spreekt, omdat zij weg wilde bij haar toenmalige firma en omdat zij
    zo een mooie kans kreeg om elders in de wereld in een Spaans
    sprekend land verder te gaan. Die dingen heb ik aan elkaar
    gekoppeld.
    De voorzitter:
    De limonademan zegt dat hij vanaf 1993 betalingen heeft
    gekregen via de heer Van Vondel. Hij zegt echter ook dat u hem
    betalingen hebt aangeboden.
    De heer Langendoen:
    Ik ben hier ook door de rijksrecherche over benaderd. Dit is
    absolute waanzin. Ik heb deze man nimmer geld gegeven. Er is ook
    niet, zoals door de rijksrecherche werd gesuggereerd, in mijn
    bijzijn geld over tafel gegaan naar deze man. Misschien mag ik hier
    nog iets bij vertellen, want heel Nederland zal dit niet begrijpen
    of in twijfel trekken. Ik heb begrepen dat dit verhalen van de
    rijksrecherche zijn. Deze zijn afkomstig van die man. Op enig ander
    moment worden informanten afgeschilderd als criminelen en
    onbetrouwbare figuren. Nu wordt er een hele lading aan gegeven in
    mijn ondervraging. Ik denk dat het goed is dat iedereen weet dat de
    verklaringen waar u mij mee gaat confronteren, afkomstig zijn van
    deze man.
    De voorzitter:
    U weet nog niet wat ik ga doen.
    De heer Langendoen:
    Misschien dat ik er te vroeg mee ben om dit op tafel te leggen,
    maar ik kan het maar vast gezegd hebben.
    De voorzitter:
    Ik wilde u vragen of u weet of de heer Van Vondel wel eens
    betalingen heeft gedaan aan deze man.
    De heer Langendoen:
    Zoals ik al zei, zijn er onder mijn leiding of in mijn bijzijn
    geen betalingen verricht door de heer Van Vondel aan deze man.
    De voorzitter:
    Weet u of de heer Van Vondel wel betalingen heeft gedaan aan
    deze man?
    De heer Langendoen:
    Daar hebben wij het afgelopen dinsdag uitgebreid over gehad.
    Dat is echter gebeurd op een moment dat de heer Van Vondel al weg
    was bij de politie. Het is dus niet onder mijn leiding
    gebeurd.
    De voorzitter:
    En daar hebt u nooit van geweten, zegt u?
    De heer Langendoen:
    Ik ben daarmee geconfronteerd door de rijksrecherche op, als ik
    het goed heb, donderdag of vrijdag een week geleden. Daarna is het
    verhoor door de rijksrecherche afgebroken en heb ik mij in
    verbinding gesteld met de heer Van Vondel. Toen heb ik het verhaal
    van hem gehoord.
    De voorzitter:
    Hebt u nooit meer met de heer Van Vondel over deze
    limonadefabrikant gesproken, nadat de heer Van Vondel de dienst
    verlaten had?
    De heer Langendoen:
    Ik heb na die tijd nog regelmatig met de heer Van Vondel
    gesproken, dus uiteraard ook over deze limonademan.
    De voorzitter:
    Precies. U zegt echter: ik heb daarbij nooit gesproken over
    geld dat betaald is.
    De heer Langendoen:
    Neen, wij hebben daar niet over geld gesproken.
    De voorzitter:
    Weet u dat heel zeker?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Weet u dat echt zeker?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    U hebt nooit met de heer Van Vondel gesproken over betalingen
    die gedaan zijn?
    De heer Langendoen:
    Ik heb daar vorige week met hem over gesproken naar aanleiding
    van de opmerking van de rijksrecherche dat er in het traject in
    1995 gelden over tafel gegaan zijn. Daar ben ik mee geconfronteerd.
    En toen heb ik het verhaal van hem gehoord.
    De voorzitter:
    Wat hebt u toen gehoord?
    De heer Langendoen:
    Dat er inderdaad middels de heer Van Vondel bedragen geld naar
    de limonademan gegaan zijn.
    De voorzitter:
    Wij zullen dit nog verder vragen aan de heer Van Vondel. Ik wil
    u echter nog met een paar dingen confronteren. De heer Van Vondel
    heeft in dit jaar ook verschillende malen met de limonademan
    gesproken. Een van die gesprekken is opgenomen; dat weet u.
    De heer Langendoen:
    Dat heb ik van de rijksrecherche gehoord.
    De voorzitter:
    Ik wil u vragen hoe wij daarmee moeten rijmen de volgende
    dingen die alleen de heer Van Vondel zegt. De heer Van Vondel zegt
    hem: u bent info van Haarlem; voordat u iets aan de rijksrecherche
    zegt, moet u zeggen dat u eerst met de heer Langendoen zelf wilt
    praten. Heeft Van Vondel dat helemaal zelf bedacht?
    De heer Langendoen:
    Dat is correct.
    De voorzitter:
    Is het voor ons niet op zijn minst moeilijk om dat te geloven?
    U bent namelijk altijd samen opgetreden. U hebt samen gebrainstormd
    over het mogelijke gebruik van het bedrijfje. U moet samen ook
    gesproken hebben over de rol die uw zuster daar precies in speelde,
    hoe klein ook. Is het dan voor ons aannemelijk, om het zo dan maar
    te vragen, dat u daar nooit over gesproken heb met de heer Van
    Vondel? Ik doel dan niet op de verklaring van de limonademan, maar
    op de dingen die de heer Van Vondel zegt aan de limonademan. Ik heb
    trouwens nog meer dingen die ik u wil voorleggen.
    De heer Langendoen:
    U vindt het kennelijk niet aannemelijk.
    De voorzitter:
    Ik vraag het aan u.
    De heer Langendoen:
    U vraagt het aan mij. Ik heb daar met de heer Van Vondel niet
    over gesproken. Als de heer Van Vondel een gesprek voert met deze
    limonademan, dan voert hij dat helemaal op eigen titel. Ik heb
    begrepen dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden na het moment
    waarop de heer Van Vondel de politiedienst verlaten heeft, zelfs in
    1995.
    De voorzitter:
    U hebt in 1995, dacht ik, nog wel met de limonademan gesproken
    over een mogelijke afvloeiingsregeling voor uw zuster.
    De heer Langendoen:
    Dat klopt; daar hebben wij het over gehad.
    De voorzitter:
    Hebt u het verder…
    De heer Langendoen:
    Ik heb het niet over een afvloeiingsregeling gehad. Het was een
    heel onaangenaam gesprek. Mijnheer de limonadefabrikant vergat zijn
    financile verplichtingen ten opzichte van mijn zuster waar te
    maken. Er was domweg geen gulden meer in Zuid-Amerika. Omdat ik mij
    hier toch verantwoordelijk voor voelde, omdat ik haar gentroduceerd
    had, heb ik een gesprek gehad met deze man, gewoon om hem te wijzen
    op zijn verantwoordelijkheid om zijn financile verplichtingen in de
    relatie werkgever/werknemer na te komen.
    De voorzitter:
    De heer Van Vondel zegt ook aan de limonademan: “hij zegt: niet
    op de loonlijst houden, maar afvoeren en een gouden handdruk
    geven.” Die hij, bent u dat?
    De heer Langendoen:
    Ik, op de loonlijst?
    De voorzitter:
    Neen, hij zegt, sprekend over uw zuster: niet op de loonlijst
    houden, maar afvoeren en een gouden handdruk geven.
    De heer Langendoen:
    Dat zegt mij niets. U moet het zo zien…
    De voorzitter:
    Dat zegt u niets. Mag ik u nog n ding voorhouden? Misschien dat
    u dat ook niets zegt.
    De heer Langendoen:
    Er ontstaan in Zuid-Amerika heel grote problemen. Waarom? Omdat
    deze limonademan de hele wereld in de maling neemt en alleen maar
    vijanden maakt daar. Er ontstaat een klimaat waarin niet meer te
    opereren valt. En dan geeft mijn zuster aan dat zij weg wil. Zij
    heeft echter nog een aantal maanden salaris tegoed. En daar wijs ik
    deze man op.
    De voorzitter:
    Ja, maar ik vroeg u alleen maar wat u verder aan Van Vondel
    hebt en waar u over hebt gesproken. U hebt deze limonademan toch
    ook via Van Vondel weer ontmoet in 1995?
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    En toch hebt u al deze dingen die ik u vraag en die door Van
    Vondel aan de limonademan gezegd zijn, nooit met hem
    besproken?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Nooit besproken?
    De heer Langendoen:
    Zoals ik al zei: nooit besproken.
    De voorzitter:
    Mag ik het nog n keer vragen? U hebt nooit met de heer Van
    Vondel betalingen die hij gedaan heeft, besproken. Dat kan toch
    bijna niet? Gezien uw hele geschiedenis en alles wat u samen gedaan
    hebt, gezien de grensverleggende methoden en gezien de rol die een
    bedrijf in Zuid-Amerika zou kunnen gaan spelen voor de sappen
    etcetera – dit is hier eerder verklaard, ook door uw
    hoofdcommissaris – kan dit toch niet. U moet mij uitleggen hoe dit
    kan. Het is uw woord dat u daar nooit verder over gesproken hebt,
    maar dat kan toch bijna niet.
    De heer Langendoen:
    Dat is uw mening.
    De voorzitter:
    Goed. Mag ik u nog n ding voorhouden? De heer Van Vondel zegt
    ook aan de desbetreffende limonademan: voor die tijd krijgt u Klaas
    te spreken; wij gaan met z’n drien bespreken hoe wij dit verder
    doen. Dan zegt de limonademan: instrueren; ja sorry, wij gaan dat
    met z’n drien bespreken; en u moet verder niets zeggen, voordat u
    met de heer Langendoen zelf hebt gesproken.
    De heer Langendoen:
    Mijnheer Van Traa, ik wil n ding zeggen over deze bandopnames.
    Ik heb begrepen op welke manier zij tot stand gekomen zijn. Het
    gaat kennelijk om telefoongesprekken die aan de andere kant van de
    lijn, dus niet aan de kant van de heer Van Vondel, zijn opgenomen,
    al dan niet in combinatie met de rijksrecherche. Nu wordt er heel
    veel waarde aan gehecht. Het is prima wat er gebeurt. Ik heb hier
    ook gezien dat er een heel negatieve waarde wordt gehecht aan het
    opnemen van gesprekken en wat daarbij komt kijken. Nu worden zij
    alle waarheden. U weet echter net zo goed als ik dat, als ik een
    telefoongesprek met u ga voeren, ik u dingen kan laten vertellen
    die ik u wil laten vertellen. Ik kan op de band krijgen wat ik op
    de band wil hebben. Misschien lukt dat niet met punten en komma’s,
    maar ik kan wel een gedeelte van een verhaal waar dingen in kunnen
    zitten, op de band krijgen.
    De voorzitter:
    Ik hoop niet dat u dit met mij zal lukken.
    De heer Langendoen:
    Ik zal het niet doen. Het is ook geen techniek die ik toepas.
    Ik neem geen gesprekken op.
    De voorzitter:
    U neemt geen gesprekken op. Die gesprekken zijn evenwel
    opgenomen met toestemming van een van de deelnemers, zoals dat
    heet.
    De heer Langendoen:
    Ja, maar dat was bij de heer Van der Putten ook het geval.
    De voorzitter:
    Hebt u er een verklaring voor dat de heer Van Vondel aan de
    limonademan zegt dat hij moet verdwijnen uit Europa? Anders zou hij
    opgeroepen worden voor de commissie-Van Traa en de rijksrecherche.
    Dit mocht echter nooit bekend worden.
    De heer Langendoen:
    Daar heb ik geen verklaring voor. Ik kan mij echter wel
    ongeveer indenken dat het heel vervelend is dat zulke verhalen over
    tafel gaan. Het is natuurlijk beter voor het geheel, mede gezien de
    lading die dit nu in de pers krijgt, dat dit soort verhalen hier
    niet en public over de tafel gaan. Daar zou ik mij dus wat bij
    kunnen voorstellen.
    De voorzitter:
    Heeft de heer Van Vondel u verteld van wie het geld afkomstig
    was dat Van Vondel betaald heeft aan de limonademan?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Van wie was dat afkomstig?
    De heer Langendoen:
    Van een persoon die wij ook afgelopen dinsdag hebben aangeduid
    met 0.1.
    De voorzitter:
    Van een van de informanten?
    De heer Langendoen:
    Dat is duidelijk.
    De voorzitter:
    Is het mogelijk dat informant 1 ook een belang heeft bij het
    blijven bestaan van dat bedrijf?
    De heer Langendoen:
    Ik heb begrepen dat het hier ging om een lening. Hij zal dus
    belang hebben bij het voortbestaan van het bedrijf, in die zin dat
    hij ooit zijn centen terug wil zien.
    De voorzitter:
    Dus een soort investering?
    De heer Langendoen:
    Zo wil ik het niet zien. U vraagt mij of hij belang zou kunnen
    hebben bij het voortbestaan van het bedrijf. Dan zeg ik: ja, in die
    zin dat hij zo meteen niet geconfronteerd wordt met een
    faillissement, maar dat hij ooit nog eens zijn lening terug zal
    zien op de een of andere manier.
    De heer De Graaf:
    Dat kan toch niet de reden zijn waarom de betrokken informant
    geld ter beschikking stelt voor iemand waar hij in beginsel niets
    mee te maken heeft.
    De heer Langendoen:
    Dit is een traject dat gelopen heeft tussen aan de ene kant de
    sapman en de heer Van Vondel en aan de andere kant de heer Van
    Vondel en de man die ik aanduid als nr. 1. De beweegredenen zult u
    dus aan de heer Van Vondel moeten vragen; ook de redenen waarom hij
    in deze zaak als intermediair is opgetreden.
    De heer De Graaf:
    Dat begrijp ik wel; dat zullen wij ook aan de heer Van Vondel
    vragen. De betrokken informant is echter een informant die u ook
    hebt gerund. U kent hem dus ook. Wat kunnen nu de beweegredenen van
    die informant zijn om geld ter beschikking te stellen om de
    limonademan te helpen in zijn economisch voortbestaan?
    De heer Langendoen:
    Misschien is het geen economisch belang, maar een
    veiligheidsbelang.
    De heer De Graaf:
    Een veiligheidsbelang? Dus die informant heeft er baat bij dat
    de betrokken limonadefabrikant niet het verhaal vertelt?
    De heer Langendoen:
    Ja, duidelijk.
    De heer De Graaf:
    Omdat anders de precieze rol rond sappen aan de orde zou komen?
    Als de heer Van Vondel naar u toe was gekomen met het verhaal dat
    de limonadefabrikant geld moest hebben, omdat hij anders misschien
    naar buiten zou gaan met het verhaal en dat u dit niet kon
    gebruiken, omdat dit niet in het belang van de veiligheid van de
    informant is, wat zou u daar dan mee hebben gedaan?
    De heer Langendoen:
    Ik zou daar in eerste instantie mee naar de heer Van den Berg,
    de plaatsvervangend korpschef, en de korpschef zijn gegaan. Ik zou
    het voorgelegd hebben. Ik heb achteraf begrepen dat de heer Van
    Vondel deze verantwoordelijkheid helemaal op eigen schouders heeft
    genomen, ook inschattende dat ik deze stappen zou kunnen zetten. En
    daar kan ik alleen maar grote waardering voor hebben.
    De heer De Graaf:
    U kunt daar alleen maar grote waardering voor hebben?
    De heer Langendoen:
    Ik kan daar alleen maar grote waardering voor hebben. Ik vind
    het niet slim, zoals het gegaan is. Ik kan er echter wel waardering
    voor hebben dat iemand in dit specifieke geval die
    verantwoordelijkheid op zijn schouders neemt met de beste
    bedoelingen, namelijk om de veiligheid van de bronnen waar wij mee
    gewerkt hebben, te verzekeren.
    De voorzitter:
    Ik wil u nog een feitelijke vraag stellen over het gebruik van
    de cover die u aan de limonademan hebt toegestaan. Hebt u later nog
    gecontroleerd wat daar verder mee gebeurd is, toen u wegging als
    CID-chef?
    De heer Langendoen:
    Neen, het enige wat er gebeurd is…
    De voorzitter:
    Waarom niet?
    De heer Langendoen:
    Om uw eerste vraag even af te maken: het enige wat wij gedaan
    hebben, is de cover ter beschikking stellen. Verder hebben wij ons
    daar helemaal niet mee bemoeid. Dat is allemaal binnen de
    bedrijfsvoering van de man zelf gegaan. Ik zou ook geen enkele
    reden of noodzaak zien om dat later nog een keer na te
    trekken.
    De voorzitter:
    Maar u bent toch wel verantwoordelijk voor het gebruik dat van
    die naam gemaakt wordt?
    De heer Langendoen:
    Het enige wat de bedoeling was, was om die naam te gebruiken om
    een tegenrekening te kunnen realiseren, met in de lijn een aantal
    mensen die daar mede hun toestemming voor hadden gegeven, zoals een
    bankdirecteur. Ik heb er nooit aan getwijfeld dat dit fout zou
    lopen.
    De voorzitter:
    U hebt er niet aan getwijfeld dat dit fout zou lopen?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Wat zou er dan fout lopen?
    De heer Langendoen:
    Wat fout zou lopen, was – dat bleek later – dat hij niet aan
    zijn eigen centen kon komen.
    De voorzitter:
    Dat hij niet aan zijn eigen centen kan komen?
    De heer Langendoen:
    Het geld wordt weggezet op een tegenrekening. Dat gebeurt met
    een bevriende bankdirecteur. Alles is in kannen en kruiken; geen
    probleem. Alleen blijkt dan dat alles niet zo goed in kannen en
    kruiken is. Hij kan namelijk niet meer bij zijn eigen centen.
    De voorzitter:
    Hij kan niet meer bij zijn centen. Maar dan bent u er misschien
    voor nodig om wat met die borgrekening te kunnen doen, want die is
    met een fake-naam opgericht. Hebt u zich, toen u wegging, nog
    gebogen over het gebruik van die fake-naam en die
    fake-rekening?
    De heer Langendoen:
    Absoluut niet.
    De voorzitter:
    Waarom niet? Was dat dan niet uw verantwoordelijkheid?
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Nee? U geeft eerst een naam weg. Die naam geeft u weg in uw
    functie als CID-chef en ook in uw functie als runner van meneer de
    limonademan. En dan zegt u: nou, dan ga ik weg; wat zij ermee
    doen…
    De heer Langendoen:
    Ja, zo is het gegaan. Zo is het ook. Op welke manier moet ik
    dat gaan controleren? Dan moet ik naar de bank toe om allerlei
    dingen te controleren en dan blijkt dat er iets niet helemaal in de
    haak is. Dat wordt toch een gigantische puinhoop.
    De heer De Graaf:
    Als je de naam leent voor een tegenrekening, kan betrokkene er
    vervolgens niets mee. Als hij geld van die rekening wil opnemen,
    moet dat gedaan worden door degene wiens naam is verleend aan de
    tegenrekening. Als ik het goed begrijp, kun je er dus helemaal
    niets mee.
    De heer Langendoen:
    In principe wel. Als je een perfecte bankdirecteur hebt die het
    spelletje helemaal meespeelt, is er geen probleem; dan kun je doen
    en laten wat je wilt. Je hebt alleen een naam nodig.
    De voorzitter:
    Maar had u nog een verantwoordelijkheid om die naam als het
    ware mee terug te nemen, toen u wegging als CID-chef?
    De heer Langendoen:
    Ik vond van niet.
    De voorzitter:
    Hebt u deze man aan iemand anders overgedragen?
    De heer Langendoen:
    Welke man?
    De voorzitter:
    De limonademan.
    De heer Langendoen:
    Neen, die heb ik aan niemand overgedragen.
    De voorzitter:
    Hij werd toch door u gerund?
    De heer Langendoen:
    Deze man was afgebouwd.
    De voorzitter:
    Afgebouwd? Wanneer is die dan afgebouwd?
    De heer Langendoen:
    Hij is al een halfjaar of drie maanden voor mijn vertrek bij de
    RCID afgebouwd.
    De voorzitter:
    Afgebouwd?
    De heer Langendoen:
    U doet nu of het heel vreemd is, maar ik heb het u afgelopen
    dinsdag allemaal verteld. Ik heb u verteld dat hij afgebouwd was en
    wanneer hij afgebouwd was. Waarom zeg ik dat? Het kan bij de mensen
    misschien de indruk wekken dat er elke keer heel vreemde dingen
    over tafel komen. Ik heb het echter allemaal al een keer
    verteld.
    De voorzitter:
    Neen, er komen dingen over tafel waarbij veel omstandigheden
    toevallig bij elkaar komen.
    De heer Rouvoet:
    Ik heb nog een vraagje over het gebruik van die naam. U zei
    eerder op een vraag van mij dat u carte blanche had gekregen. Ik
    begrijp nu dat, als u weggaat, u die carte blanche achterlaat en
    dat u op dat moment niet terug moet naar de betrokkene om dit terug
    te geven, te regelen of hier afspraken over te maken met degene die
    aan uw bureau komt te zitten.
    De heer Langendoen:
    Neen.
    De heer Rouvoet:
    Die carte blanche blijft er liggen en er kan van alles mee
    gedaan worden, zonder dat u daar zicht op hebt en daar
    verantwoordelijkheid voor draagt.
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De heer Rabbae:
    Moeten wij het zo zien dat die limonademan, terwijl hij volgens
    u al afgebouwd is, nog steeds gebruik mag maken van die cover?
    De heer Langendoen:
    Ja. Op het moment dat je die cover geeft, accepteer je dat er
    voor lange tijd van die cover gebruik wordt gemaakt. Dus ook al ga
    je weg en vraag je je af hoe het met die cover gaat, dan nog kan je
    die cover niet weghalen. Als je een cover geeft, loopt die zolang
    er bedrijfsmatig mee geopereerd wordt.
    De voorzitter:
    Hebt u, toen u wegging als CID-chef, aan deze man verklaard dat
    er verder geen banden meer waren met Haarlem?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Hebt u dat op schrift gezet?
    De heer Langendoen:
    Mijnheer Van Traa, dat gaat niet op schrift. Er wordt geen
    verklaring of contract gemaakt, althans niet in die tijd. Nu zal
    dat zeker wel gedaan worden. Op het moment dat een informant
    aankomt, zal hem een X aantal punten worden voorgelegd in verband
    met datgene wat er kan gebeuren. Op het moment dat hij weggaat,
    wordt zo’n contract netjes…
    De voorzitter:
    Waarom is het feit dat die man is afgebouwd, nooit gemeld aan
    de heer Barendrecht of de heer Dros? Toen zij met deze man werden
    geconfronteerd, hebt u gezegd dat dit niet meer belangrijk was en
    dat dit een klein piepeltje was.
    De heer Langendoen:
    Wij hebben geen enkele informant bij de heer Barendrecht
    aangemeld, dus ook deze man niet. Wij hebben hem dus ook niet
    afgemeld.
    De voorzitter:
    Neen, u hebt er nooit n aangemeld. De heer Barendrecht krijgt
    echter ook met deze man te maken; dat weet u. Daar hebben wij in
    het vorige verhoor ook al over gesproken. De heer Barendrecht was
    hoofd van de landelijke CID, bij de CRI. Daar hebt u nooit verteld
    dat het ten eerste een heel belangrijke informant geweest was en
    dat hij ten tweede afgebouwd was.
    De heer Langendoen:
    Ik heb in een gesprek bij de CRI met de heer Barendrecht en nog
    iemand – ik weet niet meer precies wie dat was – verteld dat het
    een heel belangrijke informant van ons was in het Delta-traject,
    maar dat het over was.
    De voorzitter:
    U zegt dat u verteld hebt dat het een heel belangrijke
    informant in het Delta-traject was?
    De heer Langendoen:
    Dat klopt.
    De voorzitter:
    In het Delta-traject. Was Marokko daarbij deel van het
    Delta-traject?
    De heer Langendoen:
    Ik geloof dat u nu een aantal dingen door elkaar haalt.
    De voorzitter:
    Ik geloof het ook. Wij zullen nog aan de heer Barendrecht
    vragen hoe dit zit.
    De heer De Graaf:
    Mijnheer Langendoen, ik wil u vragen hoe professioneel het nu
    allemaal is geweest. Ik heb het dan over de limonadefabrikant, een
    informant. Uw toenmalige college de heer Van Vondel gaat hier zelf
    mee op vakantie, terwijl u hem dat hebt afgeraden. Dat was middenin
    zijn informantenperiode. Uw zus gaat bij hem werken. Dat lijkt mij
    toch niet echt meer een scheiding tussen zakelijke en
    priv-aangelegenheden. Kunt u dat nog professioneel noemen van u
    zelf en van uw collega?
    De heer Langendoen:
    Zoals ik in het begin al zei, denk ik dat wij zeer
    professioneel hebben gewerkt. Wij hebben echter ook een aantal
    fouten gemaakt. En dat steek ik niet onder stoelen of banken. Er is
    een aantal dingen gebeurd waarvan ik eind 1995 zeg: dat had nooit
    zo gemoeten; dat had anders gemoeten. Dat is echter gebeurd in een
    tijd dat er met een nieuwe opsporingsmethode gewerkt werd en dat
    daarmee gepionierd werd. En dan worden er fouten gemaakt. Die
    fouten hebben wij uiteraard gemaakt.
    De heer De Graaf:
    Dat vroeg ik niet. Ik vroeg hoe professioneel het eigenlijk
    is.
    De heer Langendoen:
    Als je de context van de hele opsporingsmethodiek bekijkt, dan
    blijf ik erbij dat die heel professioneel is. Anders was er niet
    zo’n stroom informatie…
    De heer De Graaf:
    Ik heb het over de dingen die ik noemde.
    De heer Langendoen:
    Jawel, maar het sapgebeuren was een schakeltje, een onderdeel,
    van de hele methode.
    De heer De Graaf:
    Een belangrijk onderdeel, want u moest ergens met het spul
    heen. Daar hebt u het over gehad.
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Hoe kan het dan toch zijn – dat is een vraag die ik niet kan
    beantwoorden, maar u hopelijk wel – dat het zakelijke belang dat u
    erbij heeft om het sap te kunnen afvoeren, wordt vermengd met
    priv-belangen van een zus die werk nodig heeft, en met een vakantie
    van de heer Van Vondel? Dat is toch niet professioneel.
    De heer Langendoen:
    Neen, maar als ik het mij goed herinner, was die vakantie van
    de heer Van Vondel nog voor het zogenaamde Delta-traject.
    De heer De Graaf:
    Maar al middenin de informantenperiode van de
    limonadefabrikant.
    De heer Langendoen:
    Wat ik graag boven tafel wil hebben – daarom geef ik hier ook
    antwoord op – is dat het hele traject in mijn ogen heel
    professioneel is gegaan. Er zijn alleen enkele dingen gebeurd die
    eigenlijk niet hadden mogen gebeuren. Het introduceren van mijn
    zuster bij deze man is een stommiteit geweest, in die zin dat ik
    dit nooit had moeten doen. Dat kan ik zonder meer toegeven. En u
    hebt het over de reis die de heer Van Vondel naar Marokko maakt. Ik
    heb gezegd: dat gebeurt niet in de dienst; ik raad het af; dat moet
    je niet doen. Hij is daar echter helemaal priv wel naar toe
    gegaan.
    De voorzitter:
    Mijnheer Langendoen, ik wil nog n punt ophelderen en dan
    stoppen wij ermee. U zegt: na Marokko wordt hij een zeer
    belangrijke informant in het Delta-traject. Waarom is deze man niet
    terug te vinden bij alle informanten die mogelijk bij het
    Delta-traject betrokken zijn?
    De heer Langendoen:
    Het antwoord daarop is dat de informanten die daarbij betrokken
    waren, aan de voorkant van het traject zaten. Die zijn dus terug te
    vinden in de administratie.
    De voorzitter:
    Waarom is er geen enkele mutatie terug te vinden van deze
    informant?
    De heer Langendoen:
    Er zijn er zat in het systeem. Er zitten zat formulieren van
    deze man in het systeem.
    De voorzitter:
    Er zijn zat formulieren van deze man in het systeem?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Onder welke naam staan die dan?
    De heer Langendoen:
    Dat weet ik niet.
    De voorzitter:
    Weet u onder welke codenaam dat gebeurde? Kunt u dat misschien
    op een briefje schrijven?
    De heer Langendoen:
    Dat weet ik niet. Als ik de administratie kan raadplegen, kan
    ik u dat allemaal…
    De voorzitter:
    Welke rol speelde deze man dan in het Delta-traject? Speelde
    hij een rol aan de voorkant, de achterkant, de bovenkant of de
    onderkant?
    De heer Langendoen:
    Van al die kanten die u noemt, blijft alleen de achterkant
    over. Daar speelde hij een rol.
    De heer De Graaf:
    Hij was toch helemaal geen informant; hij verwerkte alleen maar
    sappen die u liet afleveren.
    De heer Langendoen:
    Hij was een informant in de aanloopfase. Hij gaf informatie,
    ook criminele informatie, over het traject. Hij bleef
    informant.
    De voorzitter:
    Dat begrijp ik in het licht van datgene wat wij eerder over
    tafel kregen over Marokko etcetera. Ik begrijp dat echter niet in
    het licht van Delta.
    De heer Langendoen:
    Hij is informant en in dat stadium is hij informant
    gebleven.
    De voorzitter:
    Of vertelde hij u in algemene zin veel over sap en over hoe het
    in de wereld gaat, met dan de mogelijkheid om dit te gebruiken? Was
    dat niet de belangrijkste vorm?
    De heer Langendoen:
    Dat deed hij ook; dat heb ik u al gezegd.
    De voorzitter:
    Kunt u ons dan… Voor mijn part schrijft u het op een briefje,
    omdat u dit niet in het openbaar wilt zeggen. Schrijft u maar op
    een briefje wat voor belangrijke rol hij dan had in het
    Delta-traject.
    De heer Langendoen:
    Zoals ik al zei: aan de achterkant.
    De voorzitter:
    De achterkant?
    De heer Langendoen:
    Ja, de sappen. Het is van wezenlijk belang dat wij die sappen
    kwijtraken.
    De voorzitter:
    Maar wat heeft dat te maken met een belangrijke
    informantenrol?
    De heer Langendoen:
    Later in het traject maken wij gebruik van de know-how van deze
    man om een bepaald gedeelte in een deeltraject te kunnen
    realiseren.
    De voorzitter:
    Om een bepaald gedeelte in een deeltraject te realiseren. Om
    die dingen beter in het sap te verpakken of om wat te doen?
    De heer Langendoen:
    Neen, niet om het te verpakken, want dat was al bekend. Het was
    noodzakelijk om bepaalde know-how te hebben om een bepaald
    essentieel gedeelte van het traject goed te kunnen beindigen.
    Daarvoor is know-how nodig over hoe het gaat met
    vruchtesappen.
    De voorzitter:
    Met bevriezen en dat soort dingen?
    De heer Langendoen:
    Onder andere.
    De voorzitter:
    Ok, dus in het produktieproces van limonade en sap.
    De heer Langendoen:
    Juist.
    De heer Rouvoet:
    Dat betekent dat deze informant in het Delta-traject geen
    informatie leverde over drugslijnen of criminele organisaties, maar
    louter zijn deskundigheid op het sapgebied.
    De heer Langendoen:
    Dat is juist.
    De heer Rouvoet:
    Dat wilde u daarmee zeggen?
    De heer Langendoen:
    Dat is juist.
    De voorzitter:
    En dat het brainstormen over zijn toekomstige rol nooit met hem
    zelf is gebeurd?
    De heer Langendoen:
    Ook dat is juist.
    De voorzitter:
    Maar er is met hem toch wel, ook gedrien, gesproken over het
    opzetten van zijn bedrijf in Zuid-Amerika en de consequenties
    daarvan?
    De heer Langendoen:
    Neen, hij heeft ons op enig moment genformeerd dat hij dat van
    plan was en dat hij…
    De voorzitter:
    En u ontkent dat er toen sprake is geweest, direct of indirect,
    van enige betaling?
    De heer Langendoen:
    Dat ontken ik.
    De voorzitter:
    Dat ontkent u?
    De heer Langendoen:
    Ten stelligste.
    De voorzitter:
    Was uw zuster voor een bepaald gedeelte mede-eigenaar van dat
    bedrijfje?
    De heer Langendoen:
    Niet dat mij bekend is.
    De voorzitter:
    Maar het kan wel?
    De heer Langendoen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Maar u weet het niet?
    De heer Langendoen:
    Neen, ik weet het niet.
    De voorzitter:
    U weet wel van de salarissituatie van uw zuster?
    De heer Langendoen:
    Daar weet ik ook niets van. Ik word op enig moment aan mijn
    jasje getrokken met de vraag of ik eens contact wilde opnemen,
    omdat er wat dingen fout gingen. En dan kom ik in het geweer.
    De heer Koekkoek:
    Ik heb nog twee vragen. Welke rol heeft de sapman gespeeld in
    Zuid-Amerika als informant?
    De heer Langendoen:
    Geen.
    De heer Koekkoek:
    Is er sprake van een traject van Van Vondel, de informant en
    sapman, los van de CID Kennemerland?
    De heer Langendoen:
    Voordat ik hier een goed antwoord op kan geven, moet u er iets
    duidelijker over zijn wat u bedoelt met een traject.
    De heer Koekkoek:
    Aan de orde is gekomen dat de heer Van Vondel na beindiging van
    zijn diensttijd bij de CID Kennemerland een bepaalde rol heeft
    gespeeld, contact heeft gehad met de informant en contact heeft
    gehad met degene die wij sapman noemen. Vandaar mijn vraag of er
    sprake kan zijn van een traject tussen Van Vondel, de informant en
    sapman, los van de CID Kennemerland.
    De heer Langendoen:
    Als u het over een traject hebt, neem ik aan dat u het over een
    verdovende-middelentraject hebt.
    De heer Koekkoek:
    Bijvoorbeeld.
    De heer Langendoen:
    Daar wil ik niet in geloven. Absoluut niet.
    De heer Koekkoek:
    Daar is geen aanwijzing voor?
    De heer Langendoen:
    Neen, absoluut niet.
    De voorzitter:
    Mijnheer Langendoen, er was een bepaald punt dat u nog voor ons
    wilde ophelderen, maar niet in het openbaar. Dat ging over de rol
    van de cover waar wij over gesproken hebben, en de cover-bedrijven
    in de methodiek. Wij zien dit nog graag van u. Ik wil u ook nog
    vragen of u, indien u nog met de rijksrecherche spreekt, dan wilt
    overwegen of u zich eventueel meer kunt herinneren over de precieze
    aard van de samenwerking tussen u als chef van de CID en later, in
    ieder geval nog als politieman, en het bedoelde limonadebedrijf.
    Dat zou, denk ik, ons oordeel vergemakkelijken.
    De heer Langendoen:
    Ik ben daar al geweest. Ik ben nog steeds met de rijksrecherche
    in gesprek. Die gesprekken gaan dus automatisch verder. De
    resultaten daarvan krijgt u.
    De voorzitter:
    Dank u wel. Sluiting 11.47 uur


    Inhoudsopgave en zoeken