January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 61
19 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 19 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
de heer K. Kuijper
Aanvang 14.30 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
alsmede mevrouw Coenen, griffier - De voorzitter:
- Aan de orde is het verhoor van de heer K. Kuijper, geboren op
24 maart 1937 te Zaandam. De door hem af te leggen eed luidt: ik
zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal
zeggen. - De heer Kuijper:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- Mijnheer Kuijper, u bent hoofd van de rijksrecherche in
Amsterdam. U bent vanaf 1959 werkzaam geweest bij de
gemeentepolitie te Amsterdam, bureau Warmoesstraat, en daarna bij
de recherche. In 1976 bent u begonnen bij de rijksrecherche, het
parket van de procureur-generaal in Amsterdam. Waarom wil een
politieman naar de rijksrecherche? - De heer Kuijper:
- Daar is geen algemeen antwoord op te geven. Mijn persoonlijke
beweegreden was, dat ik in de sfeer van de recherche wilde blijven.
Om bevorderd te worden, moest je destijds naar de uniformdienst. Ik
had daar geen ambities. Niets ten nadele van de uniformdienst, maar
dat trok mij niet. Ik heb dus gesolliciteerd bij de rijksrecherche.
U noemde 1976, maar ik ben in 1971 bij de Centrale recherche- en
informatiedienst terechtgekomen. In 1976 ben ik naar het parket van
de PG in Amsterdam gegaan. - De voorzitter:
- Hoeveel mensen werken er bij de rijksrecherche in
Amsterdam? - De heer Kuijper:
- De organieke sterkte is 13.
- De voorzitter:
- Het is dus een heel klein clubje.
- De heer Kuijper:
- Het is een heel klein clubje, maar het is het grootste parket
bij de rijksrecherche. - De voorzitter:
- Wat zijn precies de taken van de rijksrecherche?
- De heer Kuijper:
- De taak is verwoord in de Taak- en organisatiebeschikking 1974:
het doen van onderzoeken en het verlenen van bijstand in opdracht
van de procureur-generaal. - De voorzitter:
- Is er enige wettelijke basis?
- De heer Kuijper:
- De enige wettelijke basis is de Politiewet. Ik spreek dan over
de oude Politiewet. In de nieuwe Politiewet ligt dat iets anders,
want daarin komt de duiding “rijksrecherche” eigenlijk niet meer
voor. Degenen die tot voor 1974 bij de rijksrecherche
functioneerden worden in artikel 43 genoemd als bijzondere
ambtenaren van politie. - De voorzitter:
- U doet niet alleen opsporingsonderzoek, maar van alles: fact
finding, rapporten. Als er een gezagdrager in het land met de
handen in het haar zit, gaat hij naar de rijksrecherche. - De heer Kuijper:
- Daar zit een aantal schakels tussen. Als een gezagdrager met
zijn handen in het haar zit, hangt het van het karakter van zijn
zorgen af. Het kan daarbij gaan om een strafrechtelijk of een wat
meer algemeen karakter. Als het een strafrechtelijk karakter heeft,
komt het terecht bij de hoofdofficier van justitie, die de
procureur-generaal om inzet van de rijksrecherche verzoekt. - De voorzitter:
- U bent toch ook, om iets bij de kop te nemen, door de
commissaris van de Koningin in Noord-Holland gevraagd om uit te
zoeken wie de naam van de heer Patijn heeft gelekt, toen hij nog
geen burgemeester van Amsterdam was? - De heer Kuijper:
- Ja, dat is een strafrechtelijk onderzoek geweest, gebaseerd op
artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Daarin wordt het
opzettelijk verstrekken van informatie waarvan de betrokkene weet
dat het vertrouwelijk is of een geheim karakter heeft, strafbaar
gesteld. - De voorzitter:
- Maar tot een strafzaak komt het bijna nooit.
- De heer Kuijper:
- Dat is zo. Het is ontzettend moeilijk om op met name dit
strafbare feit een verdachte te identificeren. In het algemeen zit
je al achter het net. - De voorzitter:
- Achter het net?
- De heer Kuijper:
- Het feit is al geschied. Je kunt achteraf op grond van
verklaringen van betrokkenen en anderen proberen een lekkage te
reconstrueren. De ervaring is dat in het algemeen het
verspreidingsgebied van de informatie dermate groot is, dat je
moeilijk tot identificatie van de verdachte komt. - De voorzitter:
- Is dat ook het eerste doel wat men nastreeft, als men u
inschakelt? - De heer Kuijper:
- Het zou een nevendoel kunnen hebben. Artikel 272 is een basis
voor een opsporingsonderzoek, omdat je op geen andere manier
gebruik kunt maken van de mogelijkheden van strafvordering. Er
kunnen nevenbedoelingen zijn, bijvoorbeeld om gewoon zelf in de
bestuurlijke sfeer te ontdekken waar het lek zit en om op grond
daarvan eventueel andere, bijvoorbeeld disciplinaire of
tuchtmaatregelen, te nemen. - De heer Rabbae:
- Mijnheer Kuijper, het voortbestaan van de rijksrecherche is via
allerlei koninklijke besluiten – vanaf 1851 tot en met 1937/1938 –
geregeld. Er is geen wettelijke basis, behalve dat zij met naam en
toenaam, taken en doelstellingen, wordt aangegeven in de
Politiewet, de artikelen 1 en 43. Meer dan taken en het aangeven
van de bijzondere politie-ambtenaar voor een aantal taken van het
ministerie van Justitie, onder leiding van de PG, is er niet. - De heer Kuijper:
- Op grond van de Politiewet zijn de ministers van Justitie en
Binnenlandse Zaken gehouden om de taak van de rijksrecherche te
omschrijven. Dat is tot nu toe niet gebeurd. De geschiedenis van de
rijksrecherche ontstond in 1897, op dezelfde datum als mijn
verjaardag… - De heer De Graaf:
- Dat kan geen toeval zijn!
- De heer Kuijper:
- Het ontstaan van het taakgebied van de rijksrecherche is een
groeiproces geweest. De rijksrecherche is ingesteld in het kader
van de bestrijding van de zware criminaliteit, zoals men dat
destijds noemde. Zij is toegevoegd aan de procureur-generaal. Ik
kan mij voorstellen, alhoewel ik er niet bij ben geweest, dat het
ontzettend gemakkelijk is voor een procureur-generaal om een apart
opsporingseenheidje te hebben waarmee hij allerlei taken kan
verrichten. Dat groeiproces is doorgegaan tot 1989. Toen is men
meer aan de taakomschrijving gaan doen. Dat heeft geresulteerd in
de opdracht aan beide ministers om die taak te omschrijven, maar zo
ver is het nog niet. - De heer Rabbae:
- In 1992 is een adviesrapport verschenen van Andersson, Elffers
en Felix BV, AEF. Daarin werd geadviseerd om de rijksrecherche,
omdat het een kleine club is, verspreid over vijf ressorten, te
concentreren, om daarmee de deskundigheid en de slagvaardigheid
ervan te verstevigen. Wat is er met dat advies gebeurd? - De heer Kuijper:
- Dat is een wat “zwalkende” aangelegenheid geweest. Het is in
eerste instantie door de vergadering van procureurs-generaal
afgewezen. Het was in de tijd van voor het rapport-Donner. De
procureurs-generaal waren of zijn nog steeds op wettelijke basis
territoriaal gebonden. Zij wilden de territoriale binding van de
rijksrecherche handhaven. Inmiddels zijn er plannen voor het
college van procureurs-generaal waarin de taken zijn verdeeld. Een
van de procureurs-generaal is portefeuillehouder. Dat is aanleiding
geweest om alsnog over te gaan tot het effectueren van dat aspect
van het AEF-rapport, het centraliseren van de rijksrecherche, het
aanstellen van een directeur rijksrecherche, een centrale
aansturing via de portefeuillehouder, via de directeur
rijksrecherche naar de ressortelijk gevestigde
rijksrecherche-eenheden, dus een betere aansturing. - De heer Rabbae:
- Dat staat dus te gebeuren?
- De heer Kuijper:
- Inderdaad.
- De heer Rabbae:
- Is de voornaamste taak van de rijksrecherche het doen van
onderzoeken, aanbevelingen en adviezen, erop gericht om de
integriteit van het openbaar bestuur, politie en andere ambtenaren,
te vergroten? - De heer Kuijper:
- Dat is op het ogenblik de voornaamste taak. Die resulteert op
dit moment praktisch in het instellen van strafrechtelijk
onderzoek. - De heer Rabbae:
- De BVD is ongeveer met hetzelfde bezig; het bevorderen van de
integriteit van het openbaar bestuur. Vindt u dat een gewenste
doublure? - De heer Kuijper:
- Ik zie het niet als een doublure. Ik denk dat wij in elkaars
verlengde kunnen functioneren, maar dat is nog niet zozeer in de
praktijk gebracht. De taak van de BVD heeft ook enige verandering
ondergaan en is in de richting van het integriteitsonderzoek
gekomen. De wijze van onderzoeken van de BVD is een totaal andere
dan die van de rijksrecherche. - De heer Rabbae:
- De rijksrecherche is toch langer met deze materie bezig dan de
BVD? - De heer Kuijper:
- Dat is zo.
- De heer Rabbae:
- Je zou het kunnen beschouwen als een invlechting van de BVD in
een sector die eigenlijk bij de rijksrecherche hoort. - De heer Kuijper:
- Ik denk toch dat wij in elkaars verlengde kunnen werken, omdat
de BVD langs grotere lijnen werkt – ik wil niet zeggen oppervlakkig
bezig is – en de materie vanuit een andere invalshoek bekijkt. - De heer Rabbae:
- Ik kan mij voorstellen dat, wanneer het gaat om preventieve
activiteiten, gericht op de bevordering van de integriteit van het
bestuur, de BVD daarin een rol kan spelen. U zegt dat samenwerking
aan de orde kan zijn. Leidt dat niet tot een soort vermenging van
bevoegdheden? - De heer Kuijper:
- In het verleden is er, toegespitst op de wat meer politieke
taak van de BVD, ook in de richting van de staatsveiligheid, ook
samenwerking geweest. Als de BVD strafrechtelijk exploitabele
informatie bezat, moest dat strafrechtelijk gexploiteerd
worden. - De heer Rabbae:
- Maar de BVD is geen opsporingsdienst.
- De heer Kuijper:
- Precies, daarom! Een opsporingsapparaat als de rijksrecherche
leende zich bij uitstek om die informatie van de BVD
strafrechtelijk te vertalen en om als opsporingsambtenaar de
informatie tactisch te maken, dus om een link te leggen naar het
fenomeen CID-informatie. - De heer Rabbae:
- Vindt u het een zuivere constructie, dat de BVD, die geen
opsporingsdienst is, exploitabele strafrechtelijke gegevens
doorgeeft aan de rijksrecherche om daarmee verder aan de slag te
gaan? - De heer Kuijper:
- Strafrechtelijk exploitabel, het is informatie. Als er ergens
informatie gegenereerd wordt, moet je bekijken of dat
strafrechtelijk te vertalen is. Dan maakt het niet uit uit welke
hoek die informatie komt. Als dat van de BVD is, goed, het zij zo.
Dat moet dan omkleed worden met strafrechtelijke garanties voor een
goede procedure. Het is precies hetzelfde als informatie die van
een ander ministerie komt. - De heer Rabbae:
- Met andere woorden: u hoeft zich geen zorgen te maken over de
manier waarop die informatie is verkregen, als u er maar mee kunt
werken? - De heer Kuijper:
- Wij moeten natuurlijk wel de garanties hebben dat de informatie
is verkregen op een in het strafrechtelijk proces acceptabele
manier. Dat moet verder een open zaak zijn. - De voorzitter:
- Hoe weet u dat?
- De heer Kuijper:
- Ik heb nog geen ervaring op dat gebied, maar de ervaring die ik
heb op het gebied dat ik net aanhaalde, is zodanig dat daar geen
problemen door ontstaan. - De voorzitter:
- Heeft u wel eens met de BVD samengewerkt op hetzelfde moment,
in dezelfde zaak? - De heer Kuijper:
- Dat is wel gebeurd.
- De voorzitter:
- Dat is toch niet in overeenstemming te brengen met wat wij in
de Kamer altijd hebben gehoord: scherpe scheiding tussen politie-,
recherche- en BVD-activiteiten? - De heer Kuijper:
- Dat meen ik te moeten bestrijden in die zin dat als er
strafbare feiten uitkomen – ik praat over de staatsgevaarlijke
misdrijven in het verleden, het eerste gedeelte van het tweede
Wetboek van Strafrecht – ontkom je niet aan een bepaalde mate van
samenwerking met de dienst die de informatie heeft gegenereerd. Dat
wil dan niet zeggen dat de rijksrecherche een structureel
samenwerkingsverband met de BVD heeft. Nee, in bepaalde casus is er
een mate van samenwerking in het strafrechtproces. - De voorzitter:
- Aan wat voor casus moeten wij dan denken?
- De heer Kuijper:
- Van spionage of iets dergelijks, of het doorgeven van
informatie aan een vreemde mogendheid over aangelegenheden die de
staatsveiligheid aangaan. - De heer De Graaf:
- Ik begrijp nog niet geheel het scherpe onderscheid tussen
politie, rijksrecherche en Binnenlandse veiligheidsdienst. Is het
niet nog een zeer schimmig geheel, wanneer uw rijksrecherche
optreedt en wanneer de reguliere politie optreedt? De Politiewet
verschaft er geheel geen duidelijkheid over. Er wordt alleen
gesteld dat u bijzondere ambtenaar van politie bent en dat er taken
ten dienste van justitie kunnen worden uitgevoerd, die limitatief
vermeld worden. Daaronder valt niet het doen van onderzoek. U kunt
strafrechtelijk onderzoek doen. Het voorbeeld van de voorzitter
gaat over lekken van vertrouwelijke informatie over een benoeming
van een burgemeester. Waarom doet de rijksrecherche dat eigenlijk?
Waarom doet de reguliere politie dat niet? - De heer Kuijper:
- Daar ligt natuurlijk de factor objectiviteit aan ten
grondslag. - De heer De Graaf:
- Is de politie niet objectief?
- De heer Kuijper:
- Ik denk het niet, nee. Als het in de richting van het bestuur
gaat en met name het plaatselijk bestuur, dan moet je bedenken dat
de politie is aangesteld door dat plaatselijk bestuur. - De heer De Graaf:
- Dat is toch de regionale politie?
- De heer Kuijper:
- Op dit moment is het de regionale politie.
- De heer De Graaf:
- Die is toch niet aangesteld door het plaatselijk bestuur?
- De heer Kuijper:
- Nee, maar zij heeft wel zodanig nauwe banden met het
plaatselijk bestuur dat een eventueel onderzoek benvloed zou kunnen
worden door dat bestuur. - De heer De Graaf:
- Als er gelekt wordt binnen het departement, moet dan ook de
rijksrecherche worden ingeschakeld? Kan dat niet gewoon de politie
Haaglanden zijn? - De heer Kuijper:
- Dat hangt ervan af. Het is niet alleen de factor objectiviteit
die hieraan ten grondslag ligt. Je zou ook een bepaalde
deskundigheid, professionaliteit, naar voren kunnen laten komen in
de zin van het kennis van zaken hebben van de materie en het kennis
van zaken hebben van de circuits, van de structuur en de
samenstelling van een ministerie. - De heer De Graaf:
- Waar staat precies wanneer u aan de bak moet en wanneer de
gewone politie? - De heer Kuijper:
- Dat is op dit moment niet scherp geformuleerd, maar wij werken
op dit ogenblik nog onder de vigeur van een circulaire van 1969,
waarin de behandeling van het strafbaar gedrag van
politie-ambtenaren wordt geregeld. Daarin staat dat, als er sprake
is van strafbaar gedrag van politie-ambtenaren of als de
niet-strafbaarheid niet vaststaat, een onderzoek wordt ingesteld.
Dat gebeurt in beginsel door het korps zelf, maar als de officier
van justitie van mening is dat de objectiviteit in het gedrang komt
of de schijn kan worden gewekt dat dit het geval is, verdient het
overweging om de rijksrecherche in te schakelen. - De heer De Graaf:
- Dat geldt voor onderzoek dat tegen politie-ambtenaren zelf
gericht is. Er zit een zekere logica in dat de rijksrecherche dat
dan doet. Het ging mij echter om de vraag: waarom doet de
rijksrecherche disciplinaire onderzoeken, feitenonderzoeken en
mogelijk strafvorderlijke onderzoeken, waarbij het helemaal niet
gaat om politie, maar om gemeente-ambtenaren,
departementsambtenaren en dergelijke? Dat is dus onduidelijk of
niet geregeld. - De heer Kuijper:
- Dat is onduidelijk geregeld. Dat wordt overgelaten aan het
inzicht van het op dat moment en op die plaats bevoegde gezag. Als
men met name de objectiviteit in het geding voelt komen of men is
ervan overtuigd dat het het beste kan worden gedaan door een
instantie die verstand heeft van onderzoeken betreffende corruptie,
of goed de weg weet in de ambtelijke structuren, schakelt men de
rijksrecherche in. - De voorzitter:
- Wie kan dat beslissen? Een hoofdofficier of alleen de
procureur-generaal? - De heer Kuijper:
- Feitelijk is het zo dat in het kader van opsporingsonderzoeken
de officier van justitie, de procureur-generaal verzoekt om inzet
van de rijksrecherche. De procureur-generaal beslist over die
inzet. Daarbij zullen het criterium objectiviteit en ook logistieke
aangelegenheden een rol spelen. - De voorzitter:
- Kan een burgemeester er ook direct aan de procureur-generaal om
vragen? - De heer Kuijper:
- Dat is ook gebeurd in het kader van disciplinaire onderzoeken,
waarin ook de factor objectiviteit naar voren kwam. - De voorzitter:
- In de praktijk beslist de procureur-generaal het, of beslist u
eigenlijk of u wat gaat aanpakken? - De heer Kuijper:
- Ik heb daar vaak een adviserende stem in.
- De voorzitter:
- Meer dan adviserend, in materile zin?
- De heer Kuijper:
- Nee, niet meer dan adviserend. Wat bedoelt u?
- De voorzitter:
- Dat u het eigenlijk zelf beslist. Wijkt de PG vaak van uw
advies af? - De heer Kuijper:
- Dat komt voor, maar niet vaak.
- De voorzitter:
- Hoogst zelden?
- De heer Kuijper:
- De mening van de PG en de mijne lopen niet zo vaak uiteen.
- De heer Rabbae:
- Een aantal korpsen heeft een eigen Bureau intern onderzoeken,
bijvoorbeeld in Amsterdam en in Rotterdam. Is dat een gewenste
ontwikkeling? - De heer Kuijper:
- Daar is een hele middag over te praten. Om het kort te houden,
denk ik dat het in beginsel een goede ontwikkeling is. Ik heb wel
eens gezegd: als het Bureau interne onderzoeken er niet was, kwamen
wij helemaal niet meer thuis. U moet dan onderscheid maken tussen
de onderzoeken waar werkelijk de objectiviteit in het geding is en
wat wij de “droge klap” noemen, dus als iets gebeurd is waar dat
absoluut niet aan de orde is. Dat wordt in het algemeen opgevangen
door het Bureau interne onderzoeken. - De voorzitter:
- De droge klap?
- De heer Kuijper:
- Daar verstaan wij onder het zeer eenvoudige wapengebruik, het
optreden van politie op straat bij het breken van verzet, het
gebruik maken van de gummi wapenstok. Daar komen klachten over.
Vroeger werden wij daarmee overstroomd. Dat konden wij niet meer
doen. In die zin is het Bureau interne onderzoeken bijzonder nuttig
en ook in de sfeer van het disciplinair onderzoek. - De heer Rabbae:
- Ik begrijp dat u het aan de ene kant ziet als een goede
ontwikkeling, omdat het uw taak verlicht, maar ik begrijp aan de
andere kant dat u er kritiek op heeft dat, als intern onderzoeken
door het korps zelf worden gentameerd, daarmee de objectiviteit en
de afstandelijkheid niet zijn gewaarborgd. - De heer Kuijper:
- Ja. Ik denk dat de factor objectiviteit bijzonder goed in de
gaten moet worden gehouden, niet alleen feitelijk, materieel. De
schijn moet worden vermeden dat de zaak in de doofpot wordt
gestopt. Als het werkelijk om essentile zaken gaat, zou je daarbij
een niet al te vaste grens moeten trekken. Ik noem een voorbeeld.
Bij strafbare feiten waarbij voorlopige hechtenis is toegelaten –
dat zijn in het algemeen feiten waar meer dan zes jaar
gevangenisstraf op staat – moet toch wel de vraag worden gesteld of
je dat de politie zelf moet laten doen. Ik wil dan niet zeggen dat
bij alle onderzoeken die beneden die strafrechtelijke grens liggen
die objectiviteitsgedachte geen rol hoeft te spelen, maar je moet
er heel alert op zijn. - De heer Rabbae:
- Staat het korps in Amsterdam open voor onderzoeken van de
rijksrecherche, dus van buiten, of heeft het de neiging om meer
naar binnen te kijken en zich af te sluiten voor de
rijksrecherche? - De heer Kuijper:
- Die vraag ligt in de richting van de korpsleiding.
- De heer Rabbae:
- Die krijgen wij vanmiddag op bezoek.
- De heer Kuijper:
- Ik hoop daar ook nog bij te zijn. Als u het mij op de man af
vraagt, denk ik dat er op dit moment een ontwikkeling is waar wel
eens naar gekeken zou kunnen worden, in die zin dat men daarmee
iets te ver gaat. - De voorzitter:
- Waar gaat men te ver mee?
- De heer Kuijper:
- Met het zelf onderzoeken van aangelegenheden.
- De heer Rabbae:
- Dat is niet gewenst.
- De heer Kuijper:
- Ik denk dat dat niet gewenst is om de reden die ik net al
aangaf, namelijk objectiviteit. - De voorzitter:
- De korpsleiding in Amsterdam is, je zou bijna zeggen, trots op
het feit dat men zo actief corruptie bestrijdt, ook binnen het
korps. Men heeft daar de laatste jaren binnen het korps een groot
punt van gemaakt, onder anderen de heer Van Riessen. Doet men dat
niet goed? - De heer Kuijper:
- Ik wil niet zeggen dat men dat praktisch en materieel niet goed
doet. Als er door de politie zelf een recherche-onderzoek wordt
ingesteld, een opsporingsonderzoek, binnen het eigen korps, zal dat
materieel, technisch en tactisch wel goed gebeuren. Maar nogmaals,
de factor objectiviteit moet je in de gaten houden. Je moet de
schijn vermijden dat men bezig is zichzelf te onderzoeken. Om die
reden moet je een instantie van buiten inschakelen. - De heer Rabbae:
- Kun je dat wel forceren? Als op een gegeven moment het
Amsterdamse korps intern bezig is met een onderzoek, waarvan u
zegt: dit gaat fout, kunt u dan ingrijpen bij de procureur-generaal
om te bekijken of zo’n onderzoek “naar buiten wordt gegooid”? - De heer Kuijper:
- Als ik zou weten dat zo’n onderzoek draait, zou dat kunnen,
maar in het algemeen weet ik dat niet. - De heer Rabbae:
- Dat wordt niet gemeld?
- De heer Kuijper:
- Niet aan ons. De rijksrecherche is een reactieve organisatie
tot nu toe. Het overleg over dit soort zaken heeft in eerste
instantie plaats tussen de korpsleiding en de officier van
justitie. - De heer Rabbae:
- U zegt de rijksrecherche is reactief. U wilt eigenlijk graag
naar een soort pro-actieve positie? U wilt graag de beschikking
hebben over een CID-status of -positie. Kunt u dat nader
motiveren? - De heer Kuijper:
- U meent dat wij terug willen naar een meer pro-actieve
organisatie. Ik denk dat dit niet juist is. Het is goed dat de
organisatie van de rijksrecherche op zichzelf reactief blijft, maar
dat je, gezien de veranderingen in het hele maatschappelijke bestel
en ook in het hele criminaliteitsbeeld, wat pro-actieve elementen
aan de rijksrecherche zou kunnen toevoegen, onder goede
voorwaarden. - De voorzitter:
- Als u het uit het jargon moet vertalen, hoe zegt u het dan, dus
als u niet de woorden pro-actief en reactief gebruikt? - De heer Kuijper:
- Poeh! Ben ik al zo verslingerd aan jargon dat ik het niet meer
kan uitleggen? - De heer Rabbae:
- Achter het net of voor het net?
- De heer Kuijper:
- Voor het net! Laat ik het zo vertalen. Ik ga even uit van de
circulaire van 1969. Die is in die tijd en op die plaats ingesteld.
Het was heel eenvoudig. Er deden zich bij de politie strafbare
feiten voor. De korpschef constateerde dat en meldde dat aan de
officier van justitie. Dat was een op zichzelf staand geheel. Ik
noem als voorbeelden diefstal van spullen uit fouillering en het
ongeoorloofd gebruik van de wapenstok. Dat was overzichtelijk.
Naarmate – dat haalde ik net aan – het criminaliteitsbeeld
veranderde en dus ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid en
het maatschappelijke beeld veranderde, kreeg je bij de politie ook
heel andere dingen. Daar kreeg je te maken met over veel langere
termijn uitgesmeerde ontwikkelingen in de integriteitssfeer,
uitmondend in normafwijkend gedrag, gevolgd door corruptie. Dat zit
ook veel vast aan de zware, georganiseerde criminaliteit. Mijn
standpunt is dat je als rijksrecherche mee moet drijven, wil je op
een gegeven moment onderzoeken kunnen doen op dat vlak. Je moeten
weten n wat er op het gebied van de georganiseerde criminaliteit
aan de hand is n wat er aan de hand is op het gebied van de
contacten die er zijn tussen de politie en de georganiseerde
criminaliteit, vooral impliciet, bijvoorbeeld de
CID-contacten. - De heer Rabbae:
- Ik heb begrepen dat u in die richting juist een nota heeft
afgescheiden, maar dat de nota afgeschoten is door de
rijksrecherche Nederland. Dat klopt? - De heer Kuijper:
- Ja, dat klopt.
- De heer Rabbae:
- Waarom?
- De heer Kuijper:
- Dat is in 1990 geweest. De ontwikkeling die hieraan ten
grondslag ligt, is toch wat algemeen. Je zou haast kunnen zeggen:
alles begint in Amsterdam, zowel de criminaliteit als de
bestrijding van de criminaliteit en dus ook de bestrijding van de
corruptie en het normafwijkend gedrag. Wij werden in die tijd nogal
geconfronteerd met het gegeven dat crimineleinlichtingendiensten
beschikten over informatie waar zij niet mee uit de voeten konden.
Het was 00-informatie die niet tactisch gemaakt kon worden, maar
waarvan je toch zou kunnen zeggen dat het veredeld moet
worden. - De voorzitter:
- 00-informatie die tactisch veredeld moet worden. Dat betekent
zeer geheime informatie waar je verder niet zoveel mee kan, zonder
dat je er iets anders bij krijgt? - De heer Kuijper:
- Ik vergeet eventjes dat ik niet uitsluitend tegen insiders
spreek. Ja, inderdaad. Het gaat inderdaad om informatie die om
redenen van bronafscherming niet naar buiten kan komen. Je moet er
als politie echter wel mee aan de gang. Je moet dus openingen zien
te vinden. - De heer Rabbae:
- Ik onderbreek u even. De vraag was: waarom is uw nota in de
laagste la gelegd? - De heer Kuijper:
- De rest van de rijksrecherche Nederland had vrijwel geen
ervaring op dat gebied. Men zag dus ook de noodzaak van de vorming
van een CID niet in. Een van de grote bezwaren was ook dat men dan
eventueel activiteiten ging ontwikkelen die niet pasten in het
beeld van de rijksrecherche. Je bent bezig met de
integriteitshandhaving en je zou dan zelf risico’s gaan lopen op
CID-gebied door activiteiten te gaan ontplooien waarmee je buiten
de grenzen zou kunnen komen. Dit heel globaal weergegeven. - De heer Rabbae:
- Dit zou betekenen dat je niet alleen maar informatie krijgt van
de politie, maar dat je ook informatie geeft aan de politie? - De heer Kuijper:
- Ja.
- De heer Rabbae:
- Daar zou u voor zijn?
- De heer Kuijper:
- Daar ben ik voor, ja. Ik ben voor een vrije
informatie-uitwisseling op het criminele gebied. Ik zou met
betrekking tot de rijksrecherche wel de restrictie willen maken dat
er informatie is die niet naar de CID’en kan, maar dat is dan ook
informatie waar de CID’en niet mee uit te voeten kunnen. Ik bedoel
dat in de zin van dat je een organisatie niet moet belasten met
informatie waar zij niks aan heeft. - De heer Rabbae:
- Stel, u heeft de CID-status. U zou dan in dat verband eigenlijk
ook informanten moeten gaan runnen. - De heer Kuijper:
- Misschien.
- De heer Rabbae:
- Stel, er komt een politie-agent, een collega uit een korps bij
u langs en die zegt: ik wil graag informatie verstrekken over
collega Piet, want die is verkeerd bezig, maar ik wil anoniem als
informant ingeschreven worden. Wat zou uw reactie zijn? - De heer Kuijper:
- Heel kort door de bocht zou ik zeggen: zet het maar op papier
en maak proces-verbaal op. Hij is immers opsporingsambtenaar. - De heer Rabbae:
- Is dat niet makkelijker gezegd dan in de praktijk gedaan?
- De heer Kuijper:
- Inderdaad. Dat is makkelijk gezegd. Het is echter wel het
uitgangspunt. Ik denk niet dat het goed is dat politiemensen als
informant ingeschreven komen te staan bij de rijksrecherche, omdat
zij zelf een verantwoordelijkheid hebben als opsporingsambtenaar en
er andere wegen zijn om eventuele anonimiteit te handhaven. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik niet. U wilt een criminele-inlichtingendienst.
Tegelijkertijd zegt u geen politiemensen als informant te willen.
Wie wilt u dan wel als informant? De burgemeester van Amsterdam? De
buurman van een politieman? - De heer Kuijper:
- Ik denk dat de rijksrecherche niet per definitie zelfstandig
informanten moet gaan werven en runnen. De RCID’en, de regionale
criminele-inlichtingendiensten, hebben binnen de criminele wereld
een informantennetwerk. Ik denk dat je daar in eerste instantie van
uit moet gaan. - De voorzitter:
- Waarom wilt u dan die status hebben? Waarom wilt u dan die
criminele-inlichtingendienst hebben? - De heer Kuijper:
- Om een goed samenwerkingsverband te hebben met de regionale
criminele-inlichtingendiensten. - De voorzitter:
- Om meer informatie van de criminele-inlichtingendiensten te
krijgen dan u nu krijgt? - De heer Kuijper:
- Ja. Om meer informatie te krijgen en ook om op een meer
verantwoorde manier te proberen die informatie te veredelen. De
criminele-inlichtingendiensten zitten in het algemeen wat betreft
het integriteitsverhaal binnen het eigen korps met een enorme
belasting. Zij werken dan in feite veel meer tegen collega’s. Dat
is ontzettend vervelend. - De voorzitter:
- Dan moet ik het zo begrijpen. Er komt in de stad X uit het
criminele milieu een tip binnen over een politieman of -vrouw die
ongeoorloofde banden zou hebben met het criminele milieu. U zegt
dat het dan beter is als het direct aan u doorgegeven wordt, want
dan kan er tenminste in alle objectiviteit iets mee gebeuren. Dat
is beter dan dat men de informatie onder zich houdt. - De heer Kuijper:
- Ja. Dat is vaak ook de wens van de mensen die bij de
criminele-inlichtingendiensten werken. Dan komt er nog een factor
bij. Je zit vaak met de net aangehaalde 00-informatie. Dat is net
uitgelegd wat dat is. Die informatie kunnen zij dus niet
exploiteren en zij kunnen er dus verder ook geen kant mee op. Als
zij proberen om die informatie te veredelen, stellen zij feitelijk
een onderzoek in tegen hun eigen collega’s. Als zij ermee naar hun
korpschef lopen, dan lopen zij het risico dat het op een ongewenste
manier gexploiteerd wordt in de disciplinaire sfeer of anderszins,
terwijl dan ook de informatie stuk gaat. Zij zitten dus feitelijk
omhoog. - De heer De Graaf:
- Ik begrijp dus dat u eigenlijk helemaal geen
criminele-inlichtingendienst wilt hebben. U wilt alleen maar de
status hebben, hoe dat formeel dan ook in elkaar zit, om dit soort
CID-informatie te krijgen en als het ware ook door te kunnen
geven. - De heer Kuijper:
- Als ik het heel kort door de bocht zeg, dan…
- De voorzitter:
- Zegt u alstublieft niets kort door de bocht.
- De heer Kuijper:
- Mijn mening is dat de rijksrecherche dient te worden opgenomen
in de CID-regeling. - De heer De Graaf:
- Ja, maar dus geen eigen CID, geen eigen
criminele-inlichtingendienst met runners en mensen die eigenlijk
niets anders doen dan dat? - De heer Kuijper:
- Nee. Dat is niet de eerste optie.
- De heer De Graaf:
- En ook niet de tweede optie.
- De heer Kuijper:
- Kijk. Wij willen wel de mogelijkheid en de professionaliteit
hebben om, als een regionale criminele-inlichtingendienst omhoog
zit met een informant – dat is in het verleden wel gebeurd – een
onderzoek te doen naar eigen collega’s. De redenen daarvoor heb ik
net gegeven. Het runnen van die informant kan dan, bijvoorbeeld,
overgenomen worden door de rijksrecherche. - De heer De Graaf:
- Wordt u dan niet gewoon een eigen, bijzonder
politiekorpsje? - De heer Kuijper:
- Ik denk van niet, mits je het goed inkadert en het re-actieve
karakter van de rijksrecherche handhaaft en de
criminele-inlichtingendienst – zoals de bedoeling is – plaatst
onder de supervisie van de NCID-officier, de officier dus verbonden
aan de Nationale criminele-inlichtingendienst bij de CRI. - De voorzitter:
- Maar die heeft al 60 taken. Moet hij dan die 61ste taak ook
doen? Die heeft daar dan toch echt geen zicht meer op? - De heer Kuijper:
- Er is misschien geen enkel bezwaar om die functie uit te
breiden, eventueel met meerdere officieren van justitie. Wij zullen
het potentieel dan moeten vergroten. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Kuijper, speelt het u parten bij uw onderzoek dat u
niet kunt beschikken over CID-informatie? - De heer Kuijper:
- Ja, dat speelt mij parten bij het onderzoek. Ook al in de
contactuele sfeer wordt door de politie direct gevraagd naar het
hebben van de CID-status. - De heer Koekkoek:
- Ik wil een concreet voorbeeld geven. U heeft op een gegeven
moment opdracht gekregen onderzoek te doen naar voorwetenschap bij
de CID-Kennemerland. Het gaat dan om voorwetenschap over de aanslag
op de heer Van der Heiden in Alkmaar. Daar heeft u onderzoek naar
gedaan. Speelde bij dat onderzoek het probleem dat u niet kon
beschikken over de CID-informatie? - De heer Kuijper:
- Dat probleem speelde. In eerste instantie was men niet bereid
de CID-informatie te verstrekken of daarover te spreken. Daar
hebben wij het volgende op gevonden. Er is een confidentieel
dossier samengesteld, dat niet bij de rijksrecherche vandaan
gekomen is. Aan de hand van dat dossier is er een rapportage
gemaakt met conclusies en aanbevelingen. De beoordeling van die
rapportage is gebleven bij de inzage van dat confidentile dossier,
om te beoordelen of die conclusies en aanbevelingen klopten. - De heer Koekkoek:
- Wie heeft dat…
- De heer Kuijper:
- Dat heb ik.
- De heer Koekkoek:
- Nee. Mijn vraag is wie dat confidentile dossier heeft
samengesteld. - De heer Kuijper:
- Dat heeft de rijksrecherche samengesteld.
- De heer Koekkoek:
- Dat kon u toch samenstellen op basis van CID-informatie?
- De heer Kuijper:
- Op basis van informatie. Het is, denk ik, goed om te zeggen dat
de CID-informatie en de beschikking daarover door de rijksrecherche
in twee delen moet worden gesplitst. Als wij onderzoek doen naar
een bepaalde gelopen procedure, dan zullen wij CID-informatie nodig
hebben om te bepalen of een bepaalde procedure juist verlopen is.
Wij zijn er dan niet op uit om die CID-informatie te exploiteren of
tactisch te maken. Dan komt die informatie op een heel andere
manier tot ons. Er is natuurlijk nog een ander traject. Ik doel dan
op het in de opsporingssfeer beschikken over CID-informatie,
waarmee je een tactisch traject ingaat. Daar heb je, naar mijn
mening, de CID-status voor nodig. - De heer Koekkoek:
- Nu heeft de heer Van der Veen hier gezegd dat het onderzoek in
deze kwestie gehinderd is door het feit dat de IRT-archieven
“bevroren” zijn en dat daarvan geen gebruik kan worden gemaakt.
Kunt u dat bevestigen? - De heer Kuijper:
- Wij zijn inderdaad niet aan de IRT-archieven toegekomen. Dat is
zo. - De heer Koekkoek:
- Die archieven had u nodig om dit onderzoek verder te
voeren? - De heer Kuijper:
- Er is toen in dat onderzoek niet uitdrukkelijk gebleken dat er
nog meer informatie over deze zaak zou zitten in de IRT-archieven.
Dat is mij toen, tijdens het onderzoek, niet geworden. - De heer Koekkoek:
- De mededeling van de heer Van der Veen is nieuw voor u?
- De heer Kuijper:
- U bedoelt…
- De heer Koekkoek:
- De mededeling die hij hier heeft gedaan.
- De heer Kuijper:
- U zegt mij dat hij die mededeling heeft gedaan. Ik kan mij dat
niet herinneren. - De heer Rabbae:
- Hoe wist u dat de archieven van de IRT voor u geen belangrijke
informatie inhield? - De heer Kuijper:
- Wat zegt u?
- De heer Rabbae:
- Hoe wist u of hoe weet u dat de archieven van de IRT voor uw
onderzoek geen belangrijke informatie inhouden? - De heer Kuijper:
- U doelt op het onderzoek naar het functioneren van de
CID-Kennemerland? - De heer Koekkoek:
- In verband met de kwestie-Van der Heiden.
- De heer Kuijper:
- Ja, maar goed. Dat is destijds in een totaalpakket
meegenomen. - De voorzitter:
- Kunt u dan zeggen welk totaalpakket dat was en specificeren wat
u toen onderzocht heeft over de CID-Kennemerland? - De heer Kuijper:
- Ja. Wij hebben toen, in het voorjaar van 1993, een onderzoek
ingesteld op basis van het gegeven dat twee rechercheurs van de
CID-Kennemerland met een floppy via de Amsterdamse politie bij de
Binnenlandse veiligheidsdienst terechtgekomen zijn. - De heer Koekkoek:
- Ik neem aan het voorjaar van 1994.
- De heer Rabbae:
- Nee, december 1993.
- De heer Kuijper:
- Nee. U heeft gelijk, mijnheer Koekkoek. Het is in het voorjaar
van 1994 geweest en dus direct na de IRT-affaire. Ik zat even mis.
Die twee rechercheurs waren dus bij de BVD terechtgekomen en zij
hadden bezwaren tegen het functioneren van de CID-Kennemerland en
een tweetal functionarissen daarin. Dat is via de minister van
Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie bij de
procureur-generaal terechtgekomen. De rijksrecherche heeft opdracht
gekregen een onderzoek in te stellen. Dat onderzoek is begonnen met
het horen van de twee rechercheurs. - De voorzitter:
- Dat waren Van B. en L.?
- De heer Kuijper:
- Ja, inderdaad. Van B. en L. waren al bij hun korpsleiding
geweest en die hadden naar hun mening daar onvoldoende activiteit
ontwikkeld gekregen. Wij hebben hun gehoord en zij hebben een
aantal onderwerpen naar voren gebracht waarop hun bezwaren waren
gebaseerd. Die onderwerpen hebben wij dus onderzocht. Daaronder zat
ook de behandeling van de informatie die betrekking had op de
liquidatie van Van der H., die net is aangehaald. Wij hebben daar
bekeken hoe het informatiecircuit sec is gelopen tussen de
RCID-Kennemerland, de RCID-Alkmaar, de CID-officier Haarlem en de
CID-officier Alkmaar. Daarbij zijn wij tot de conclusie gekomen dat
er op een gegeven moment voor wat betreft het tweede gedeelte van
de informatie, die direct met de liquidatie te maken had,
tegenstrijdige verklaringen zijn gekomen. - De voorzitter:
- U heeft dus geconcludeerd dat er tegenstrijdige verklaringen
waren over het doorgeven en ontvangen van die bewuste
CID-informatie over die op handen zijnde liquidatie? - De heer Kuijper:
- Ja.
- De voorzitter:
- Het was dus zo dat de CID in Noord-Holland, in Alkmaar, zei dat
zij het niet ontvangen hadden en de CID in Haarlem zei dat zij het
gestuurd hadden. Komt het daar op neer? - De heer Kuijper:
- Ja, inclusief de CID-officier.
- De voorzitter:
- Inclusief de CID-officier. Dat was mevrouw…
- De heer Kuijper:
- …Kuitert.
- De heer Koekkoek:
- Als nu een officier van justitie, de heer Van der Veen, hier
verklaart dat het IRT-archief nodig is om deze zaak volledig uit te
zoeken, geeft dat u dan aanleiding om zo’n zaak of zo’n onderzoek
te heropenen of om daarover met de procureur-generaal te
overleggen? - De heer Kuijper:
- Dat zou een aanleiding kunnen zijn.
- De heer Koekkoek:
- De procureur-generaal is ervan op de hoogte. Wij hebben de
kwestie ook met hem hier besproken. - De heer Kuijper:
- Ik heb het er met hem nog niet over gehad.
- De voorzitter:
- Wat hier gewisseld is, zou dus voor u reden kunnen zijn om te
adviseren alsnog de beslissing te bekijken van het ressort om de
gehele informatie als besmet te verklaren? - De heer Kuijper:
- Ja, dat zou een reden kunnen zijn. Het zou een aanvulling zijn
op ons onderzoek, om te bekijken hoe die zaak in elkaar zit. Ik
weet natuurlijk niet wat daar uit zal komen. - De heer Rabbae:
- Als dit punt is afgerond, ga ik terug naar de CID. Wat mij niet
duidelijk is, is dat u zegt geen informanten en zeker geen
politie-informanten te willen runnen. U wilt wel CID-informatie
krijgen van de politie. Begrijp ik het goed dat u wilt dat er
relevante CID-informatie tot u komt via de CID van de politie? Uit
de ervaring blijkt immers dat de meeste corruptiezaken aangegeven
zijn door collega’s, politiecollega’s van betrokkenen. Betekent dit
dat u het niet erg zou vinden als de CID’en van de politie
collega-politie-agenten als informanten zouden inschrijven?
Betekent dit dat u er wel gebruik van wilt maken, als het maar zo
is dat u geen directe “runnings”-verhouding heeft met de
politie-agent? - De heer Kuijper:
- Nou, ik propageer het verschijnsel op zichzelf niet. Ik vind
het verkeerd als politiemensen ingeschreven worden als informant
bij een CID. Ik zie dat in relatie tot hun verantwoordelijkheid als
opsporingsambtenaar. Dat hoort bij hun taak. Daar zijn zij voor
ingehuurd. Er zal dus een andere modus voor gevonden moeten worden
om eventueel gewenste anonimiteit te garanderen. Er bestaat ook nog
zoiets als een bedreigde-getuigeregeling. Als dat om de hoek zou
komen of als daar een variatie op gevonden zou worden, zou mij dat
meer aanstaan dan het runnen van politie-ambtenaren als
informant. - De heer Rabbae:
- In het kader van ons onderzoek is het interessant om van u te
weten welke invloed, structureel of incidenteel, de georganiseerde
criminaliteit heeft op de politie. - De heer Kuijper:
- Uit eigen ervaring kan ik daar betrekkelijk weinig over zeggen.
Ik kan alleen maar een gevoel vertalen. Erg veel zaken zijn er nog
niet geweest, maar de zaken die er zijn geweest laten wel zien dat
er sprake was van regelrechte omkoping voor het verkrijgen van
diensten van de betrokken politieman. In het onderhavige geval ging
het over informatie. Ik ben er eigenlijk van overtuigd dat de
georganiseerde criminaliteit het erop toelegt punten binnen de
politie te krijgen waar men gebruik van kan maken. In een bepaalde
zaak, die speelde in het gokhuizencircuit, was iemand gewoon
“platgelegd” door de organisatie. - De voorzitter:
- Platgelegd?
- De heer Kuijper:
- Corrupt gemaakt. Hij kreeg wekelijks een uitkering, varirend
tussen de 300 en 500. Daar hoefde hij eigenlijk niets voor te doen.
In het gokhuizencircuit was de verwachting dat de geldgever de
intentie had om deze politieman in voorkomende gevallen te
gebruiken, als dat nodig was. Dat is ook naar voren gekomen. Er is
ook een veroordeling van de betrokken geldgever gekomen. - De heer Rabbae:
- Kunt u ons aangeven welke opsporingsmethoden en -technieken van
de politie corruptiegevoelig zijn? - De heer Kuijper:
- Dat is het direct omgaan met het criminele milieu, in de
breedste zin van het woord, varirend dus van het runnen van
informanten tot het ondernemen van infiltratie-acties: ik denk dat
dat zeer sterke corruptogene factoren zijn. - De heer Rabbae:
- Nu zijn er mensen binnen politieland die de politie-infiltratie
beschouwen als een geschikt middel om criminele organisaties bloot
te leggen. Ik begrijp van u dat u juist de politie-infiltratie een
riskante constructie vindt wat betreft corruptie. - De heer Kuijper:
- Dat is zacht uitgedrukt. Het is een zeer riskante
aangelegenheid. - De voorzitter:
- En als u het gewoon uitdrukt?
- De heer Kuijper:
- Als ik het gewoon uitdruk, dan zeg ik dat het levensgevaarlijk
is. - De voorzitter:
- Moeten wij ermee stoppen?
- De heer Kuijper:
- Het is, denk ik, ook een kwestie van proportionaliteit. Wat zet
je er tegenover? Wat is het beoogde doel en wat is het belang? Als
je, bijvoorbeeld, zou zeggen dat wij op het niveau van
oorlogvoering staan met de georganiseerde criminaliteit – ik heb
begrepen dat ik dan tegen de gevoelens van de minister van Justitie
inga – dan zal je degene die voor de bestrijding daarvan ingehuurd
zijn als soldaten moeten beschouwen en die zal je dan het slagveld
op moeten sturen. Dat is echter een afweging die door het
beleidsniveau gemaakt wordt. - De voorzitter:
- Maar, a. moeten het soldaten worden?, b. moeten wij zoiets
levensgevaarlijks doen? of c. moeten wij het door criminele
infiltranten laten doen? Dus, a., b. en c. graag. - De heer Kuijper:
- Je neemt met het in het veld sturen van informanten, of het nu
een politie- of een criminele informant is, enorme risico’s. Je
neemt daar dan als overheid immers gewoon de verantwoordelijkheid
voor. Nu ben ik a. en b. even kwijt. - De voorzitter:
- Ja, a. was de vraag of wij soldaten moeten opleiden, b. de
vraag of dat ook moet als het levensgevaarlijk is en c. of het
criminele infiltranten moeten zijn in plaats van
politiemensen. - De heer Kuijper:
- Ik wil er nog een dimensie voor zetten. Wij moeten eerst kijken
of het doel de middelen heiligt. Daarna moeten wij bekijken of wij
daar mensen voor op moeten leiden. Dan zal je een zo goed mogelijk
gecontroleerd en afgedekt circuit moeten maken, zodat het ook
verantwoord is en de overheid de verantwoordelijkheid kan dragen.
Afhankelijk van de zwaarte van het onderwerp, zeg maar de
proportionaliteit, kun je risico’s incalculeren. Ik zou het echter
niet graag voor mijn verantwoording willen nemen. - De heer Rabbae:
- Niet?
- De heer Kuijper:
- Nee.
- De heer Rabbae:
- Veel gevallen van corruptie bij de politie hebben te maken met
het inzetten van informanten en het runnen van informanten. Dat
zult u wel meegemaakt hebben in het kader van uw onderzoek. - De heer Kuijper:
- Ja. Kijk, zij komen in het milieu terecht en er is dus een
verminderde mogelijkheid tot functionele controle. Het afglijrisico
is ontzettend groot. Het vereist een enorme inzet aan begeleiding
en controle. - De heer Rabbae:
- Het lekken bij een door de politie…
- De heer De Graaf:
- Ik stel een vraag over de infiltranten. Is het niet een kwestie
van professionaliteit? U ziet risico’s en gevaar en men komt in het
milieu terecht, maar wij hebben het hier toch over professioneel
opgeleide en getrainde mensen. Het gaat er toch niet om dat zij
tien jaar lang in het milieu ondergedoken zitten? Het gaat om
allemaal betrekkelijk korte perioden. - De heer Kuijper:
- Dat is nog maar de vraag, of het om korte perioden gaat. Het
begint natuurlijk in korte perioden met het fenomeen pseudo-koop.
Als je steeds meer in de richting van de diepte-infiltratie gaat en
te maken krijgt met criminele organisaties, dan kan ik mij
voorstellen dat je er toch een aantal jaren in moet zitten, wil je
resultaten behalen met je infiltratie-actie. Het is dus, denk ik,
geen kwestie van korte termijn in alle gevallen. - De heer De Graaf:
- Als u kijkt naar de, tussen aanhalingstekens, ontsporingen die
u zelf heeft meegemaakt in rijksrecherche-onderzoeken, ging het dan
niet toch gewoon vaak om mensen die onvoldoende begeleid werden
respectievelijk zichzelf onvoldoende rekenschap gaven van wat zij
wel en niet konden doen? - De heer Kuijper:
- Het is een organisatorische…
- De heer De Graaf:
- Het is dus gewoon een kwestie van professionaliteit.
- De heer Kuijper:
- Het is een kwestie van professionaliteit. Dat haalde ik net ook
aan. Als je aan zo’n circuit begint, is een van de voorwaarden dat
je goed insteekt en dat je zorgt voor een goede controle en een
goede begeleiding. - De heer De Graaf:
- Eerst zei u dat het levensgevaarlijk was. Daaruit leidde ik af
dat u het niet wil. Ik begrijp nu dat u het best zou willen, als
maar aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. - De heer Kuijper:
- Nou, best zou willen. Nee. Ik maak het beleid op dat punt
natuurlijk niet. - De heer De Graaf:
- Ik vraag naar uw oordeel. Dat zullen wel meer mensen doen.
- De heer Kuijper:
- Ja. Laat ik het zo stellen. Ik ben er in wezen een tegenstander
van. Ik kan mij de situatie voorstellen dat je op een gegeven
moment wel moet, wil je iets doen. Maar als je het dan doet, is het
naar mijn mening aan zoveel voorwaarden gebonden dat het voor mij
de vraag is of het uitvoerbaar is. - De voorzitter:
- Moet de capaciteit in Nederland worden uitgebreid of niet?
Nu? - De heer Kuijper:
- Dat weet ik niet. Daar heb ik geen oordeel over. Ik ben te
weinig thuis in het praktische. - De voorzitter:
- Maar gaat het nu beter in Amsterdam sinds die infiltratieteams
niet meer werken, wat betreft corruptie, mogelijkheden
etcetera? - De heer Kuijper:
- Dat kan ik ook niet beoordelen. Het aantal onderzoeken van de
rijksrecherche binnen Amsterdam is drastisch afgenomen van – ik heb
het nagekeken – 50 onderzoeken in 1986 naar tot op dit moment 8
onderzoeken in 1995. Daar zit een dalende lijn in. - De voorzitter:
- Vanwege het bureau intern onderzoek van het korps
Amsterdam. - De heer Kuijper:
- Ik neem aan dat…
- De voorzitter:
- Nog een keer stel ik de vraag. Wat zou uw advies zijn voor
infiltratie en het runnen van criminele infiltranten, vanuit uw
oordeel over de mogelijkheden tot ontsporing etcetera? Wat moeten
wij wel en wat moeten wij niet doen? - De heer Kuijper:
- In de eerste plaats zullen de mensen die ermee belast worden
ontzettend goed moeten worden opgeleid. Zij zullen een
opleidingscircuit van langere duur moeten volgen. - De voorzitter:
- Langer dan zij nu hebben?
- De heer Kuijper:
- Langer dan zij nu hebben. Dat denk ik wel. In de tweede plaats
zal je een heel sterk begeleidings- en controlecircuit in het leven
moeten roepen. Een rapportage van de activiteiten die ontplooid
worden en een zeer adequate begeleiding dus. - De voorzitter:
- En criminele infiltranten, die er ook aan verdienen, niet
alleen wat betreft tip, toon en voorkoop, maar ook wat betreft hun
criminele activiteiten? - De heer Kuijper:
- Het is gebleken een moeilijke zaak te zijn, maar mijn voorkeur
zou toch uitgaan naar politie-infiltranten. - De voorzitter:
- Helemaal geen criminele infiltranten?
- De heer Kuijper:
- Ik denk dat ik te weinig praktische ervaring heb om hier een
oordeel over te geven. De discussie is nog relatief jong. Nee, ik
denk niet dat ik mij wagen moet aan een uitspraak daarover. - De voorzitter:
- Doet u het maar wel.
- De heer Kuijper:
- Nou, goed. Als ik daarover een uitspraak moet doen, dan denk ik
dat je de infiltratieproblematiek moet volgen via
politie-infiltranten, dus professioneel opgeleide infiltranten,
omdat je naar mijn mening te weinig controle hebt op de criminele
infiltrant en je de criminele infiltrant ook niet adequaat kunt
begeleiden. Dat is mijn oordeel daarover. - De heer Koekkoek:
- Vindt u de georganiseerde criminaliteit zo bedreigend, dat het
middel van politie-infiltratie nodig is? - De heer Kuijper:
- De gedachte die dan bij je opkomt, is dat wij niet alleen op
andere, maar ook op dit terrein achterlopen op Amerika. Is de
georganiseerde criminaliteit bedreigend? Ik denk in de eerste
plaats dat daarvan in die zin sprake is dat er ontzettend veel geld
in omgaat en dat wij op dit moment geen zicht hebben op wat er
precies met dat geld gebeurt. In de tweede plaats denk ik dat de
georganiseerde criminaliteit zich nog niet al te bedreigd voelt
door politie en justitie, want toestanden zoals in Amerika – zoals
het liquideren van politiemensen – komen hier gelukkig nog niet
voor. Maar wij moeten wel alert zijn op hetgeen er gebeurt. Wij
dienen met name te voorkomen dat men de Nederlandse maatschappij en
de maatschappelijke sectoren die relevant zijn in de richting van
het bestuur, onder controle krijgt. - De heer Koekkoek:
- Mijn vraag was: hebben wij, gegeven die situatie, het middel
van infiltratie nodig? - De heer Kuijper:
- Ik denk dat je er niet aan ontkomt, omdat de
organisatiestructuur van de criminaliteit in een aantal gevallen
zodanig is, dat je er anders geen zicht op krijgt. - De voorzitter:
- Inclusief het doorlaten van bijvoorbeeld drugs?
- De heer Kuijper:
- Dat zal dan de noodzakelijke consequentie zijn.
- De heer Rabbae:
- U hebt ervaring opgedaan met onderzoek naar corruptie. De lijst
van 18 van Augusteijn, heeft u die ooit gezien? - De heer Kuijper:
- Ik heb de basis gezien van de 18 gevallen. Dat is geen lijst
van namen. Het is een aantal criminele informaties, ongeveer in een
getal van 18, waarvan er 3 hebben geleid tot met succes afgeronde
onderzoeken. De rest was dermate vaag dan wel niet exploitabel dat
daar niets uitgekomen is. Maar van een lijst van 18 corruptie
politiemensen of andere ambtenaren is geen sprake. - De heer Rabbae:
- Die bestaat niet?
- De heer Kuijper:
- Die bestaat niet, nee.
- De heer Rabbae:
- Hoe staat het met de corruptie in het Amsterdamse korps?
- De heer Kuijper:
- Ik denk dat de Amsterdamse politie, evenmin als de rest van de
Nederlandse politie, niet corrupt is. Er zijn gevallen van
corruptie. Ik denk dat die er ook altijd zullen blijven. Om nu te
zeggen dat er sprake is van structurele corruptie binnen het
Amsterdamse korps, ik denk niet dat dat aan de orde is. - De heer Rabbae:
- Een aantal politiemensen uit Amsterdam zegt tegen ons dat een
aantal opsporingsmethoden niet meer worden toegepast in Amsterdam.
Weet u of dat te maken heeft met het gevaar van corruptie? - De heer Kuijper:
- Dat weet ik niet. Ik ben niet betrokken geweest bij de
beleidsvorming. - De heer Rabbae:
- Maar als het gaat om raakvlakken met corruptie? Weet u
dat? - De heer Kuijper:
- Nee, ik kan mij alleen voorstellen dat dit het geval zou kunnen
zijn, maar niet meer dan dat. - De heer Rabbae:
- Hoe kunt u het lekken tussen politiekorpsen verklaren? Dat
gebeurt in de richting van Amsterdam, Utrecht, Kennemerland. - De heer Kuijper:
- Het lekken tussen politiekorpsen?
- De voorzitter:
- Dat is niet het grootste probleem, het lekken tussen de
korpsen. Het is meer het lekken buiten de korpsen. - De heer Rabbae:
- Beschouwt u dat als een zorgelijke ontwikkeling?
- De heer Kuijper:
- Deze vraag is voor mij moeilijk te beantwoorden, omdat ik mij
middenin dat hele spanningsveld bevind. De rijksrecherche wordt
geacht, objectief te zijn. Over het lekken tussen politiekorpsen
kun je wel wat opzetten! Ik kan mij voorstellen dat
informatielekkage in het algemeen om verschillende redenen, door
verschillende oorzaken plaatsvindt. In de eerste plaats door het
nonchalant omgaan met informatie. Vervolgens het fenomeen dat het
wel eens gemakkelijk is voor het bereiken van bepaalde doelen om
informatie te laten lekken. Dat komt niet alleen bij de politie
voor, maar ook in de politiek. Vervolgens het gegeven van het
normafwijkend gedrag, dus om gericht bepaalde persoonlijke doelen
te bereiken. Je krijgt dan ook, zoals nu wordt verondersteld in dit
kader, een soort van strijd tussen korpsen om het gelijk. Dat zou
best kunnen. - De heer Rabbae:
- De scoringsdrang, is dat ook een verklaring?
- De heer Kuijper:
- Hoe bedoelt u dat? Dat er informatie wordt gelekt om te
scoren? - De heer Rabbae:
- Dat men graag het korps wil zijn dat scoort, desnoods ten koste
van andere korpsen. - De heer Kuijper:
- Als je, zeker op het gebied van de criminaliteit, wilt scoren,
laat je geen informatie lekken, want dan scoor je niet. - De heer De Graaf:
- U zegt: spanning tussen korpsen zou er best kunnen zijn. U zegt
het buitengewoon voorzichtig, objectief, afstandelijk. Kunt u iets
meer zeggen hierover? Er wordt wat gelekt binnen politie en
justitie. - De heer Kuijper:
- Er wordt wel gelekt, maar de vraag was: wordt er gelekt tussen
korpsen. - De voorzitter:
- Die vraag is aangepast.
- De heer De Graaf:
- Lekken door korpsen en door justitie, met bepaalde doelen,
bijvoorbeeld jegens andere korpsen. - De heer Kuijper:
- Ik denk dat dat wel eens een keertje voorkomt. Wij hebben het
net over lekkage-onderzoeken gehad. Daarin heb ik aangegeven dat
het ontzettend moeilijk is… - De heer De Graaf:
- U bent de loodgieter! Kunt u aangegeven hoe het met die lekken
zit? - De heer Kuijper:
- Dat ben ik kennelijk een slechte loodgieter, want ik voorspel
dat het zal blijven lekken! Je kunt er ontzettend moeilijk bij
komen. Bijvoorbeeld bij een geval van de lekkage in verband met de
aanstelling van de burgemeester van Amsterdam. - De heer De Graaf:
- Dat voorbeeld had ik niet voor ogen.
- De heer Kuijper:
- Maar ik wel. Dan kom je op een gegeven moment wel heel
dichtbij, in een bepaalde groep. - De heer Rabbae:
- Maar het lekken door justitie, welk belang zit daarachter?
- De heer Kuijper:
- Wij hebben wel kunnen constateren dat ten aanzien van de
IRT-affaire en de nasleep daarvan er bij justitie, maar ook bij
Binnenlandse Zaken, dat er ook bij betrokken was, maar
hoofdzakelijk Justitie, bijzonder nonchalant met informatie is
omgegaan, evenals door het openbaar ministerie in de communicatie
met het ministerie. - De heer Rabbae:
- Mijn vraag was welk belang erachter zit.
- De heer Kuijper:
- Ik wil daar niet direct een belang aan hechten. Er werd
nonchalant mee omgegaan. Het kan best zo zijn dat daar belangen
achter zaten, maar die hebben wij absoluut niet kunnen
definiren. - De heer De Graaf:
- Bent u ervan overtuigd dat er heel bewust wordt gelekt?
- De heer Kuijper:
- Ik ben ervan overtuigd dat er in bepaalde gevallen bewust wordt
gelekt. - De heer De Graaf:
- Heeft dat te maken met spanningen tussen de korpsen in het
ressort waar u werkzaam bent? - De heer Kuijper:
- Dat heeft ook te maken met spanning tussen korpsen.
- De heer Rabbae:
- Merkt u in uw onderzoeken dat journalisten bespeeld worden door
de criminaliteit? - De heer Kuijper:
- Ik denk het wel, als je de artikelen in de pers volgt, dan kun
je je niet aan de indruk onttrekken dat er contacten zijn tussen
leden van de pers en de criminaliteit. - De heer Rabbae:
- Dit zegt u op grond van onderzoek?
- De heer Kuijper:
- Dat is ook zoiets dat je nooit uitdrukkelijk hebt vastgesteld.
Je concludeert het gewoon al als je de artikelen en de materie op
een rijtje legt. Je hebt dan een gedeelte waarvan je kunt zeggen:
dat is naar mijn mening gegarandeerd uit de overheidssfeer gekomen,
maar er zitten ook een paar aspecten – ik verwijs ook naar het boek
over de operatie-Delta – in, hoewel ik die nu niet direct voor de
geest kan halen, waarvan je zegt: het gaat waarschijnlijk toch meer
in de richting van een andere bron. - De heer Koekkoek:
- Maar “contacten” is toch iets anders dan “bespeeld
worden”? - De heer Kuijper:
- Ja, dat is iets anders, maar ik kan ook niet verder komen dan
een theorie, een hypothese. Door onderzoek hebben wij het als
rijksrecherche nimmer bewezen. - De heer De Graaf:
- U noemde het boek van Van Middelburg en Van Es, operatie-Delta.
Daar blijkt toch ook uit dat letterlijk allerlei politierapporten
worden geciteerd? U kunt daar toch ook niet uit afleiden dat de
betrokken journalisten worden bespeeld door de politie? - De heer Kuijper:
- Dat zeg ik toch ook niet?
- De heer De Graaf:
- Maar dus ook het omgekeerde niet. De bronnen komen dus van
verschillende kanten. - De heer Kuijper:
- Dat komt van verschillende kanten. Maar een van die bronnen is
naar mijn mening wel de criminaliteit. - De heer De Graaf:
- Maar daar valt niets uit af te leiden.
- De heer Kuijper:
- Nee.
- De heer De Graaf:
- Behalve dat er contact is.
- De voorzitter:
- U gebruikte het werkwoord “bespelen”.
- De heer Kuijper:
- Nee, dat heb ik niet het eerst gebruikt.
- De heer Rabbae:
- Dat heb ik in mijn vraagstelling gebruikt.
- De voorzitter:
- In ieder geval ontkende u het woord “bespelen” niet. Wij hebben
hier ook met mevrouw Gonzales en de heer Dros gesproken. Zij hebben
het gehad over aanwijzingen van contacten. Alhoewel zij niet
leidden tot een verdenking van een strafbaar feit, heeft de
procureur-generaal aan de Nederlandse vereniging van journalisten
gemeld dat zij nog niet brandschoon zouden zijn. Wij zullen de map
van de heer Dros nog bekijken, maar mijn vraag aan u is: is u
gebleken, anders dan door de kranten te lezen, dat er sprake is van
een afhankelijkheidsrelatie tussen de journalist en de crimineel,
die de journalist anders laat publiceren dan hij normaal gedaan zou
hebben? - De heer Kuijper:
- Dat is niet gebleken.
- De voorzitter:
- Ik ga terug naar het rijksrecherche-onderzoek in het kader van
de nasleep van de IRT-opheffing, namelijk de mededeling van de twee
rechercheurs v.B. en L. in verband met de moordzaak op Van der
Heiden. De officier had het hier niet zozeer over de betrokkenheid
van de CID-Kennemerland, maar over het ophelderen van die moord
zelf. Heeft u aanwijzingen dat het ophelderen van die moord zelf
nog geholpen kan worden door raadpleging van het IRT-bestand of de
bestanden? - De heer Kuijper:
- Ik kan dat niet beoordelen, want ik ben er niet bij betrokken
geweest. - De voorzitter:
- In het kader van dat rijksrecherche-onderzoek, in het voorjaar
van 1994, speelt ook de zaak van andere klachten die de
rechercheurs v.B. en L. hadden, namelijk of er zorgvuldig zou zijn
omgegaan bij de aanschaf van de telefoons. Dat klopt toch? - De heer Kuijper:
- Ja, dat hebben zij aangegeven.
- De voorzitter:
- Dat heeft u toen onderzocht?
- De heer Kuijper:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wat was toen uw conclusie?
- De heer Kuijper:
- De conclusie was dat in het kader van het CID-traject portable
telefoons waren aangeschaft met een cover. Dat was in overleg
gegaan met het openbaar ministerie. - De voorzitter:
- Wie was dat bij het openbaar ministerie?
- De heer Kuijper:
- De CID-officier, ik meen mevrouw Kuitert.
- De voorzitter:
- Wist u toen dat daar waarschijnlijk ook crimineel geld voor
betaald zou kunnen zijn? - De heer Kuijper:
- Nee.
- De voorzitter:
- Had dat uw oordeel gewijzigd?
- De heer Kuijper:
- Dat had mijn oordeel over het fenomeen telefoon-cover niet
gewijzigd, even afhankelijk van de bron van de criminele
gelden. - De voorzitter:
- Was het een goede cover?
- De heer Kuijper:
- Als ik in de schoenen van de chef-CID had gestaan, had ik die
cover niet genomen. - De voorzitter:
- Dan had u een andere cover genomen?
- De heer Kuijper:
- Ik zou een andere cover genomen hebben.
- De voorzitter:
- U zegt dus: dat was onverstandig?
- De heer Kuijper:
- Ja, ik denk het wel.
- De voorzitter:
- In connectie met het mogelijk gebruikte criminele geld, brengt
u dat op zichzelf niet tot een andere conclusie? - De heer Kuijper:
- Nee, ik denk dat het financieren van het geheel en de cover
twee afzonderlijke grootheden zijn. - De voorzitter:
- De floppy waarover u al sprak, is dat door de rechercheurs v.B.
en L. uit het systeem in Kennemerland gehaald? - De heer Kuijper:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wat was precies de aard daarvan?
- De heer Kuijper:
- Op die floppy stond door de chef van de CID-Kennemerland veilig
gestelde IRT-informatie. - De voorzitter:
- Dat is dus dezelfde informatie waarvan de heer Langendoen heeft
verklaard dat hij ze apart in zijn systeem had gezet? - De heer Kuijper:
- Een deel daarvan. Dat was met name informatie die aangedragen
was in de loop van de tijd door v.B. en L. - De voorzitter:
- Voornamelijk juist door v.B. en L. aangeleverde informatie. Was
het op zichzelf niet vreemd dat die informatie apart wordt gezet,
naar ik aanneem, na het opheffen van het team? - De heer Kuijper:
- Dat is in september 1993 gebeurd. Toen heeft de chef-CID
gemeend de informatie die betrekking had op het IRT van de harde
schijf van het CID-systeem af te halen en veilig te stellen bij de
systeembeheerder en alleen via de systeembeheerder of via hem
toegankelijk te maken. - De voorzitter:
- Is dat een methode die u kunt billijken?
- De heer Kuijper:
- In de gegeven omstandigheden kan ik mij voorstellen dat ik
hetzelfde had gedaan. - De voorzitter:
- Want?
- De heer Kuijper:
- In de hele commotie rond de opheffing van het IRT waren er
velen, kan men veronderstellen, die belangstelling voor die
informatie hadden. Het is ontzettend kwetsbare informatie. Dat is,
denk ik, een plausibele reden om die veilig te stellen. Dus niet
zozeer om invalshoeken op het CID-item als wel om andere
redenen. - De voorzitter:
- Om welke andere redenen?
- De heer Kuijper:
- Dat die CID-informatie in relatie met het opheffen van het IRT
gebruikt zou kunnen worden, dus oneigenlijk gebruik van die
informatie. - De voorzitter:
- Dus angst voor weglekken van die informatie zou dat kunnen
rechtvaardigen? - De heer Kuijper:
- Zou dat kunnen rechtvaardigen, ja. U zult aan hem zelf moeten
vragen wat zijn concrete redenen zijn geweest. - De voorzitter:
- Dat hebben wij al gevraagd. Daar zijn wij nog mee bezig.
- De heer Kuijper:
- Dat heb ik dan even niet gevolgd.
- De heer Rabbae:
- Was die informatie terug te leiden tot informanten?
- De heer Kuijper:
- Dat weet ik niet. Ik heb zelf de informatie niet ingezien.
- De voorzitter:
- Kunt u nog iets meer vertellen over het traject dat die floppy
toen heeft afgelegd en wat daarmee nog gebeurd is buiten de
CID-Kennemerland? - De heer Kuijper:
- De floppy is op een gegeven moment door L. opgevraagd aan de
systeembeheerder. Hij heeft die verder zonder problemen gekregen
omdat hij op dat moment… - De voorzitter:
- L. niet zijnde Langendoen.
- De heer Kuijper:
- O ja, L. is de partner van Van B. Op dat moment was hij gewoon
CID-gerechtigd voor de inhoud van die floppy. Een tijd later is hij
daarmee bij de Amsterdamse politie terechtgekomen. Daar is overleg
geweest tussen de korpsleiding van de Amsterdamse politie en de
hoofdofficier van justitie. Via dat traject is het in de richting
van het hoofd BVD gegaan. Na een onderzoek is de beslissing genomen
dat het geen zaak voor de Binnenlandse veiligheidsdienst was. Het
is toen via de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van
Justitie bij de PG Amsterdam terechtgekomen en via die weg bij de
rijksrecherche. Dat is het traject. - De voorzitter:
- Ik heb twee vragen. Is het niet vreemd dat twee Haarlemse
rechercheurs met zo’n floppy naar Amsterdam gaan? - De heer Kuijper:
- Ja, naar mijn persoonlijke mening.
- De voorzitter:
- Is het een misdrijf?
- De heer Kuijper:
- Ik mag veronderstellen dat de grond voor deze vraag is gelegen
in het onderzoek dat is ingesteld inzake artikel 272 tegen deze
beide mensen. Ik wil niet zeggen dat het een misdrijf is, maar ik
zou mij kunnen voorstellen dat het zijn van verdachte inzake
artikel 272 aan de orde is. Men is immers met CID-informatie gegaan
naar niet-CID-gerechtigden. - De voorzitter:
- Is vastgesteld of men bij de politie naar niet-CID-gerechtigden
is gegaan? Wie is een niet-CID-gerechtigde? - De heer Kuijper:
- Degene die geen deel uitmaakt van de
crimineleinlichtingendienst. - De voorzitter:
- Is de hoofdcommissaris ook niet-CID-gerechtigd?
- De heer Kuijper:
- Ik denk niet dat die toegang tot de detailinformatie van de CID
kan krijgen. - De voorzitter:
- En als die nu al weet hoe het zit?
- De heer Kuijper:
- Wat zegt u?
- De voorzitter:
- En als hij nu gewoon al weet hoe het zit? Wat moet hij dan
doen? - De heer Kuijper:
- Dat zou ik even nader moeten bekijken. Ik heb daar nog niet sec
over nagedacht. - De voorzitter:
- Wij hebben hier zo nu en dan vrij levendige discussies over de
vraag of iemand iets wist. Je kunt je dan afvragen of… - De heer Kuijper:
- Inderdaad. Dat moest onderzocht worden. In ieder geval is de
informatie in de richting van Amsterdam gegaan. De officier van
justitie in Haarlem heeft zich op het standpunt gesteld dat een
onderzoek inzake artikel 272 aan de orde was. Dat werd
uitgevoerd. - De voorzitter:
- Daar kom ik zo op terug. Nu gaat de floppy naar de BVD. Was
daar enige reden voor? - De heer Kuijper:
- Dat is een keuze geweest van de hoofdcommissaris en de
hoofdofficier van justitie. - De voorzitter:
- In Amsterdam?
- De heer Kuijper:
- In Amsterdam. Wat de basis voor die keuze is geweest, weet ik
niet. - De voorzitter:
- Die floppy gaat vervolgens van de BVD naar de
procureur-generaal in Amsterdam. - De heer Kuijper:
- Niet van de BVD. De floppy gaat via de minister van
Binnenlandse Zaken… - De voorzitter:
- Via de minister van Binnenlandse Zaken. Neemt u mij niet
kwalijk. Wat doet de procureur-generaal in Amsterdam dan met dat
ding? - De heer Kuijper:
- Nou, materieel is die daar niet naartoe gegaan. In ieder geval
het bericht is via de ministeries gegaan. De procureur-generaal
heeft de rijksrecherche opdracht gegeven om de zaak uit te
zoeken. - De voorzitter:
- Weet u hoe vaak dat ding gekopieerd is?
- De heer Kuijper:
- Nee. Ik denk dat hij tenminste een keer gekopieerd is.
- De voorzitter:
- In?
- De heer Kuijper:
- Door die twee rechercheurs.
- De voorzitter:
- Ja, ja, maar misschien daarna nog in Amsterdam of door de
BVD? - De heer Kuijper:
- Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- Heeft u dat gevraagd?
- De heer Kuijper:
- Er is mij toen verzekerd dat de floppy niet gekopieerd is.
- De voorzitter:
- Is naar uw mening uit die bewuste floppy gelekt?
- De heer Kuijper:
- De floppy was wegens het ontbreken van het password niet
toegankelijk voor onbevoegden. Ik mag dus aannemen, tenzij de code
gebroken is, dat de inhoud niet bij derden bekend is geworden. - De voorzitter:
- Bent u in 1994 nog bij meer onderzoeken betrokken die te maken
hebben met de nasleep van de opheffing van het IRT? - De heer Kuijper:
- Ja. Wij hebben nog geparticipeerd in een gerechtelijk
vooronderzoek inzake artikel 272, het lekken van informatie bij
politie en justitie in de brede zin van het begrip. - De voorzitter:
- Wanneer is dat gerechtelijk vooronderzoek ingesteld?
- De heer Kuijper:
- Een ogenblik. Ik heb het hier ergens staan. Het gerechtelijk
vooronderzoek is geopend op 6 april 1994. - De voorzitter:
- Op instigatie van wie?
- De heer Kuijper:
- Het ministerie van Justitie heeft opdracht gegeven aan de
hoofdofficier van justitie in Utrecht, als waarnemend officier in
Amsterdam, om een gerechtelijk vooronderzoek te openen contra N.N.
zoals dat heet. Contra een onbekende dader. - De voorzitter:
- Een onbekende verdachte?
- De heer Kuijper:
- Ja. En dat is gebeurd.
- De voorzitter:
- En wat moest er precies onderzocht worden?
- De heer Kuijper:
- Er moest onderzocht worden wat de bron was van een aantal
publikaties. In de vordering zijn genoemd publikaties in Het Parool
van 26 februari, 30 maart en 1 april. Daar zijn later in het kader
van het onderzoek nog een aantal publikaties bijgekomen, omdat die
soortgelijk materiaal bevatten. - De voorzitter:
- U heeft daarnaar onderzoek gedaan?
- De heer Kuijper:
- Ja. Onder leiding van de rechter-commissaris.
- De voorzitter:
- Welke rechter-commissaris heeft dat gedaan?
- De heer Kuijper:
- Dat is meester Verheul geweest.
- De voorzitter:
- De rechter-commissaris in Amsterdam?
- De heer Kuijper:
- In Amsterdam, ja.
- De voorzitter:
- Wist het verdere parket in Amsterdam daarvan?
- De heer Kuijper:
- Ja. Ik denk wel dat het bekend geworden is. In ieder geval bij
de officieren van justitie die daarin gehoord zijn. - De voorzitter:
- Dat was niet iets embargo-achtigs?
- De heer Kuijper:
- Dat was niet iets embargo-achtigs met betrekking tot dit
onderzoek. - De voorzitter:
- Het onderzoek heeft zich, zo is mij gebleken, eigenlijk op drie
punten geconcentreerd. - De heer Kuijper:
- Ja. Er waren een drietal aanknopingspunten in het onderzoek
waarvan het zich liet aanzien dat die wat mogelijkheden zouden
bieden. - De voorzitter:
- Wat was het eerste aanknopingspunt?
- De heer Kuijper:
- Dat was een mededeling van een ambtenaar van Binnenlandse Zaken
dat hij tijdens een vergadering gehoord had dat een ander beweerde
dat de informatie over het IRT zoals het in de pers kwam, was
gelekt door een voorlichter van een politiekorps. - De voorzitter:
- In Amsterdam?
- De heer Kuijper:
- Ja.
- De voorzitter:
- En wat was daar uw bevinding?
- De heer Kuijper:
- Wat mijn bevindingen waren? Wij hebben er vanuit de
rijksrecherche onmiddellijk op ingestoken. De betrokken ambtenaar
is gehoord. Die gaf een toch redelijk gedetailleerde verklaring van
de omstandigheden waaronder die dat bericht had opgevangen. Hij
noemde ook de bron daarvan. Die is ook benaderd, alsmede een aantal
getuigen die ook bij de vergadering tegenwoordig waren geweest. De
betrokken bron ontkende in alle talen wat gezegd was en een en
ander kon niet worden bevestigd door getuigen. - De voorzitter:
- Dat heeft u toen, als het ware, terzijde gelegd?
- De heer Kuijper:
- Dat is toen terzijde gelegd, ja.
- De voorzitter:
- Het tweede punt is de vraag of in Amsterdam bij justitie
informatie van CID-Kennemerland was uitgelekt. - De heer Kuijper:
- Kan die vraag nog een keer gesteld worden?
- De voorzitter:
- Wat was het tweede element van het gerechtelijke
vooronderzoek? - De heer Kuijper:
- Het tweede element was een rede die een kamerlid heeft gehouden
in een bepaalde situatie en waarin informatie voorkwam waarvan je
zou kunnen zeggen dat het uit bronnen komt waaruit het niet behoort
te komen. Daar is onderzoek naar ingesteld. Het betrokken kamerlid
heeft zich beroepen op artikel 71 van de Grondwet, namelijk
onschendbaarheid van parlementsleden. - De voorzitter:
- Onschendbaarheid omdat hij die rede in de Tweede Kamer
hield? - De heer Kuijper:
- Nou, hij wilde sowieso geen nadere mededelingen doen over de
bron van zijn informatie. - De voorzitter:
- Was dat betrokken kamerlid degene die als enige met getallen
van aantallen kilo’s kwam in het debat van 7 april 1994? - De heer Kuijper:
- Ik meen het wel. U moet het even ten goede houden. Ik heb die
discussie niet meer helemaal paraat. - De voorzitter:
- Kunt u mij de naam noemen van dat kamerlid?
- De heer Kuijper:
- Dat kan ik wel. Dat is Stoffelen geweest.
- De voorzitter:
- Het derde element van het gerechtelijk vooronderzoek
concentreerde zich op de vraag of bij justitie in Amsterdam ook
lekken te constateren waren. - De heer Kuijper:
- Justitie Amsterdam was onderdeel van het totale onderzoek.
- De voorzitter:
- Kunt u iets preciezer zijn over wat daar gebleken is?
- De heer Kuijper:
- Daaruit is gebleken dat vanuit justitie Amsterdam mededelingen
aan de pers zijn gedaan van informatie die vanuit de
RCID-Kennemerland in het justitietraject was gekomen. - De voorzitter:
- Was dat informatie die juist was of was dat informatie die
volgens RCID-Kennemerland in feite niet juist was? - De heer Kuijper:
- Volgens RCID-Kennemerland was die informatie niet juist.
- De voorzitter:
- Die informatie was dus als het ware in het systeem gestopt? Hoe
was die onjuiste informatie vanuit Kennemerland naar Amsterdam
gegaan? - De heer Kuijper:
- Dat is vanuit de RCID-Kennemerland naar een officier van
justitie in Amsterdam gegaan. Dat is in dat traject in de pers
terechtgekomen. - De voorzitter:
- Naar welke officier is dat gegaan?
- De heer Kuijper:
- Dat is rechtstreeks van de RCID-Kennemerland naar de officier
van justitie, meester Van Capelle, gegaan. - De voorzitter:
- Had die er toen nog wat mee te maken?
- De heer Kuijper:
- Die had toen niets meer rechtstreeks met het IRT te maken, maar
hij zat natuurlijk wel in het traject in het kader van, onder
andere, het onderzoek van de commissie-Wierenga. - De voorzitter:
- Was het nu een lijntest om te zien of men in Amsterdam
lekte? - De heer Kuijper:
- Ik heb begrepen dat dit de opzet was van
RCID-Kennemerland. - De voorzitter:
- Kunt u iets nader omschrijven waar het om ging? U hoeft het
niet precies te omschrijven. - De heer Kuijper:
- Het ging om het aangeven van priv-omstandigheden van de
informant, die dus heel specifiek waren. Dat is dus in de pers
terechtgekomen. - De voorzitter:
- Tegen u heeft de CID-Kennemerland gezegd dat het niet juist
was, maar dat men het gedaan heeft om te zien of men in Amsterdam
lekte? - De heer Kuijper:
- Dat is tijdens het onderzoek in de verhoren naar voren gekomen.
Dat is niet persoonlijk tegen mij gezegd. - De voorzitter:
- En is dat nu gelekt door de heer Van Capelle?
- De heer Kuijper:
- De heer Van Capelle heeft het in de gewone, normale
contactvorming aan de hoofdofficier van justitie verteld. Die heeft
contacten gehad met de pers. Die informatie is, om te voorkomen dat
de journalisten een bepaald bericht zouden publiceren, aangevoerd.
Het gegeven dat in die informatie zat, is dus aangevoerd om te
voorkomen dat er gepubliceerd zou worden. - De voorzitter:
- Is daar volgens u sprake van lekken?
- De heer Kuijper:
- Als je het sec bekijkt, is die informatie dus gelekt. Of dit
onder de elementen van artikel 272 Strafrecht valt? Daarvan is in
ieder geval beslist dat het niet aan de orde was omdat de opzet
ontbrak. De opzet dus van het geven van een bericht dat anders
gericht was dan in het strafbare feit omschreven. - De voorzitter:
- Heeft het ministerie van Justitie zich verder nog actief met
het onderzoek beziggehouden? - De heer Kuijper:
- Dat is regelmatig op de hoogte gehouden. Op een gegeven moment
is er overeenstemming bereikt tussen de hoofdofficier van justitie,
mr. Berger, de procureur-generaal en het ministerie van Justitie om
het gerechtelijk vooronderzoek te sluiten wegens gebrek aan
mogelijkheden om tot identificatie van nn te komen. - De voorzitter:
- Wanneer is dat gerechtelijk vooronderzoek gesloten?
- De heer Kuijper:
- Dat is op 11 januari 1995 gesloten.
- De voorzitter:
- Heeft u ooit de mogelijkheid gehad om zoiets wel naar
tevredenheid af te wikkelen, zodat men weet wat er gebeurd is,
bijvoorbeeld in zeer specifieke omstandigheden? - De heer Kuijper:
- U bedoelt de mogelijkheden om dat soort onderzoeken rond te
krijgen? - De voorzitter:
- Zodanig rond te krijgen dat gewoon in de openbaarheid duidelijk
gemaakt kan worden wat er gebeurd is, nog afgezien van de vraag of
er een strafrechtelijk vervolg aan gegeven wordt. - De heer Kuijper:
- Je zit in dit soort onderzoeken met de volgende dilemma’s. In
de eerste plaats de identificatieproblemen; in de tweede plaats de
strafvorderlijke mogelijkheden die je hebt, dus je
opsporingsbevoegdheden die je in dat verband hebt, en in de derde
plaats of de onderliggende materie het licht van de openbaarheid
kan verdragen. Als je het hebt over lekken van informatie, zul je
dus ook met informatie op tafel moeten komen. Als die kwetsbaar is,
zit je omhoog. Je kunt dat niet naar voren brengen in een openbare
terechtzitting. - De voorzitter:
- Zijn er in dit GVO ook andere dwangmiddelen toegepast?
- De heer Kuijper:
- Er zijn geen andere dwangmiddelen toegepast.
- De voorzitter:
- Telefoontaps of zo?
- De heer Kuijper:
- Dat kan niet.
- De voorzitter:
- Oh nee, omdat artikel 272 dat niet biedt.
- De heer De Graaf:
- U hebt gezegd dat het lekken door zal blijven gaan. Voelt u
zich niet vaak gebruikt? Dat de rijksrecherche weer op pad wordt
gestuurd, omdat iedereen kan zeggen: de rijksrecherche doet
onderzoek, terwijl je toch weet dat er niets uitkomt? - De heer Kuijper:
- Ik heb het gevoel dat dit maar zelden voorkomt. Als het zo is,
dan zit mij dat niet lekker, als ik het zou weten. Maar ik ben er
niet van overtuigd dat ik het in alle gevallen weet. - De heer De Graaf:
- Hoe vaak heeft u een lekonderzoek met succes kunnen
afsluiten? - De heer Kuijper:
- Dat is niet vaak geweest.
- De heer De Graaf:
- Als de procureur-generaal zegt: begin maar weer te onderzoeken,
zegt u dan niet eens: laat maar, het heeft toch geen zin? - De heer Kuijper:
- In het voorveld, dus op het moment dat de beslissing genomen
moet worden om een onderzoek in te stellen, wordt een onderzoek al
vaak om die reden afgehouden. Je zit ook nog met het gegeven van
niet geschoten is altijd mis. Er is altijd een kans dat je er
uitkomt. Als je het niet probeert, kom je er zeker niet uit. Er
kunnen zodanige omstandigheden uit het onderzoek komen dat je meer
strafvorderlijke mogelijkheden krijgt. Als je bijvoorbeeld
indicaties uit het onderzoek krijgt dat er voor het geven van
informatie betaald is, kom je in een ander strafbaar feit terecht.
Dan kun je andere bevoegdheden en middelen krijgen om het
opsporingsonderzoek rond te krijgen. - De voorzitter:
- Gelet op de soms heftige discussie tussen Amsterdam en Haarlem,
heeft u wel eens de indruk dat u door de ene of de andere partij
bent gebruikt? - De heer Kuijper:
- Ik kan dat niet goed op een rijtje krijgen. Het is moeilijk om
daarop een concreet antwoord te geven, dus of dat het geval is
geweest. Wij krijgen onderzoeken aangedragen – in jargon – in de
reactieve positie die wij hebben. Of daarbij van misbruik van de
rijksrecherche sprake is… - De voorzitter:
- Misbruik zeg ik niet.
- De heer Kuijper:
- gebruikt ben om een bepaald doel te bereiken.
- De heer Rabbae:
- Bent u voornamelijk de corruptiepolitie in Nederland
geworden? - De heer Kuijper:
- Dat vind ik zowel formeel als materieel een wat enge
benadering. Wij stellen wel veel onderzoeken in de corruptiesfeer
in. Dat is zo, dat neemt hand over hand toe. - De heer Rabbae:
- Uit het rapport dat ik heb vermeld, bleek dat de meerderheid
van alle onderzoeken die u verricht, te maken heeft met misstanden
binnen de politie, met name met corruptiezaken. - De heer Kuijper:
- Misstanden… Het is nog maar de vraag of, als er door
politiemensen strafbare feiten worden gepleegd, die in alle
gevallen te bestempelen zijn als corruptie. Daar zijn de meningen
ook over verdeeld. Het hangt er naar mijn mening vanaf wat je onder
corruptie verstaat, om dat te stellen. - De voorzitter:
- Ik ga nog even terug naar een eerdere vraag, een praktische
invulling daarvan. De hoofdofficier Haarlem dacht over het
instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen v.B. en L. In
het persbericht in mei van dit jaar, waarin verdere mededelingen
worden gedaan over de voortgang van het onderzoek naar de
CID-Kennemerland, wordt expliciet door de procureurs-generaal
vermeld dat het gerechtelijk vooronderzoek inzake v.B. en L. geen
doorgang vindt, is opgeschort, niet plaatsvindt, of woorden van
gelijke strekking. Was dat laatste ook geen curieuze
mededeling? - De heer Kuijper:
- In welke zin curieus?
- De voorzitter:
- Omdat normaliter de procureurs-generaal geen melding doen dat
een bepaald gerechtelijk vooronderzoek, waarvan wij niet eens weten
of het wel is ingesteld, niet verder plaats zal vinden. - De heer Kuijper:
- Ik kan het mij niet helemaal meer voor de geest halen.
- De voorzitter:
- Dat kunt u wel. U weet precies waar ik het over heb.
- De heer Kuijper:
- Ik weet precies waar u het over heeft, maar ik kan mij de aard
van de besluitvorming niet voor de geest halen, omdat ik daar niet
rechtstreeks bij betrokken ben geweest. Het is dus geen kwestie van
een selectief geheugen. - De voorzitter:
- Tot slot. U bent betrokken geweest bij de start van het
zogenaamde Fort-team, dat onderzoek doet naar de CID-Kennemerland.
Waarom bent u daar vertrokken? - De heer Kuijper:
- Ik begin dan bij de start. Ik ben begonnen met de opzet van dat
team. Gaandeweg werden zowel het team als de teamleiding
uitgebreid. Er zitten twee leden van het openbaar ministerie in.
Mijn collega Pijl en ik zaten er als teamleiders. Op een gegeven
moment draaide het team na de start zodanig dat ik het nuttig vond,
ook al om de meningsvorming in de teamleiding sneller te laten
verlopen, om eruit te gaan. Ik heb ook nog een taak als hoofd
rijksrecherche Amsterdam, dat kwam ook nog om de hoek kijken. - De voorzitter:
- Had het iets te maken met het feit dat de verantwoordelijkheid
voor dat onderzoek eerst lag bij de procureur-generaal in Amsterdam
en klaarblijkelijk later overging ofwel – dat is mij niet geheel
duidelijk – naar de heer Docters van Leeuwen of de
PG-portefeuillehouder Gonsalves? - De heer Kuijper:
- De laatste heeft het overgenomen. Ik denk dat dit een heel
plausibele reden had, evenals de overgang van de
eindverantwoordelijkheid van de teamleiding, ook om der wille van
de objectiviteit. Wij hadden als rijksrecherche Amsterdam in een
eerder stadium een onderzoek ingesteld in dit verband. Op een
aantal punten zou men kunnen zeggen: ze zijn mede bezig zichzelf te
onderzoeken. Dat geldt dus ook voor de procureur-generaal in
Amsterdam. - De voorzitter:
- Mijnheer Kuijper, laatste vraag. Hoeveel eelt op uw ziel heeft
u de laatste vijf jaar gekregen? - De heer Kuijper:
- Ik ben nog niet zover dat ik dat heb gemeten. Ik heb mij
voorgesteld dat na mijn functioneel leeftijdsontslag te doen! - De voorzitter:
- Dank u wel. Sluiting 16.08 uur