January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 24
18 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 18 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. J. Koers
Zie ook: Tweede verhoor mr. J. Koers (red.)
Aanvang 14.00 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen,
griffier - De voorzitter:
- Gehoord wordt de heer J. Koers, geboren op 29 januari 1950 in
Scheemda. Mijnheer Koers, wilt u opstaan voor het afleggen van de
volgende eed? Ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de
waarheid zal zeggen. - De heer Koers:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- Mijnheer Koers, u bent officier van justitie in Arnhem. U houdt
zich daar bezig met zware criminaliteit en u bent, dacht ik,
verantwoordelijk voor de Criminele Inlichtingendienst, de CID. Wij
willen met u spreken over uw taken als unit-hoofd zware
criminaliteit, over het omgaan met opsporingsmethoden, informanten
en infiltranten en over enkele zaken, alsook dus de
opsporingsmethoden, en over bepaalde gevallen die in de
doorlichting wat uw arrondissement betreft aan de orde komen. Om
met n puntje te beginnen. Dat is ook in ons voorgesprek aan de orde
geweest. U bent officier van justitie eerste klas; vroeger bestond
er blijkbaar in het ressort Arnhem de richtlijn dat slechts
officieren van justitie eerste klas met de procureur-generaal
konden spreken? - De heer Koers:
- Toen ik in Arnhem benoemd werd, eind 1988, was dat inderdaad
zo. Dat had, naar mij toen verteld is, alles te maken met een soort
kwaliteitsafspraak, namelijk dat gewoon, als er brieven richting PG
gingen, die gezien waren door een eersteklasser of door de
hoofdofficier. - De voorzitter:
- Bestaat die regel nog?
- De heer Koers:
- Ik heb er na ons laatste gesprek naar gevraagd. Ik weet dat dit
in een ressortvergadering heel in het verleden – dit werd mij
gezegd, maar ik heb het eigenlijk nooit op papier gezien –
afgesproken is. De laatste jaren, is dat in de praktijk niet zo,
nee. - De voorzitter:
- Het viel ons op als een soort element van misschien couleur
locale. - De heer Koers:
- Of misschien wel dat het nog iets is wat u ook op departementen
tegenkomt, waar je een parafencultuur hebt, dus dat bepaalde vormen
van bureaucratie dat soort dingen nog kennen. - De voorzitter:
- Ja. Kunt u met een paar kernbegrippen aangeven wat uw taken
zijn als unit-hoofd zware criminaliteit in het parket Arnhem? - De heer Koers:
- Het belangrijkste is dat ik leiding moet geven aan acht tot
tien officieren van justitie met vijftien mensen die hen
ondersteunen. In de unit behandelen wij per jaar zo’n 600
meervoudige-kamerstrafzaken met wat eromheen gaat aan gerechtelijke
vooronderzoeken en dergelijke. En mijn belangrijkste taak is
eigenlijk om ervoor te zorgen dat de zaken van het begin tot het
eind correct verlopen en goed bij de rechter terecht komen. - De voorzitter:
- In hoeverre bent u verantwoordelijk voor de CID?
- De heer Koers:
- Ik ben in augustus 1991 unit-hoofd geworden. Op dat moment heb
ik mijzelf benoemd tot CID-officier; ik heb dat aan me getrokken,
omdat ik merkte dat daar eigenlijk heel weinig sturing op was. Ik
heb dat gedaan tot ongeveer september 1993. Toen is een andere
eerste-klasofficier benoemd in de unit; die is vanaf dat moment,
dus september 1993, CID-officier, nu mijn vervanger. Hij vervangt
mij, mijn werkzaamheden, als ik er niet ben. - De voorzitter:
- U vervangt hem, maar u bent ook in feite zijn directe
baas? - De heer Koers:
- Dat klopt, ja.
- De voorzitter:
- En wanneer kwam u precies in Arnhem, zegt u?
- De heer Koers:
- Ik kwam in 1988, eind 1988, in Arnhem. Ik ben eerst een jaar
lang unit-hoofd geweest van een regionale unit. Vervolgens hebben
wij een reorganisatie gehad. De militaire wetgeving is door het
parlement veranderd; ik ben een jaar lang unit-hoofd van een
militaire unit geweest. En in augustus 1991 dus unit-hoofd van de
unit zware criminaliteit. - De voorzitter:
- Hoe kwam het eigenlijk dat er helemaal geen CID-officier van
justitie was? - De heer Koers:
- Ik denk dat het vorige unit-hoofd dat ook waarnam. En toen hij
wegging, was er dus niemand meer. Maar als u dat historisch
terugvertaalt, kunt u in geschriften – en die heeft u ongetwijfeld
gezien – zien dat medio 1980 er met name aandacht begon te ontstaan
voor de CID, voor de regelingen rond de CID. En ergens medio 1980
zijn ook de eerste CID-officieren bij de parketten benoemd. Omdat
daar geen opleiding voor is, moet je daarin gaandeweg je eigen weg
vinden om te kijken wat daarin omgaat. - De voorzitter:
- Goed. De heer Vos zal nu in eerste instantie verder met u
gaan. - De heer Vos:
- Mijnheer Koers, voor alle duidelijkheid: u geeft aan dat u een
leidinggevende functionaris bent en dat u voor de CID ook
belangrijk bent. Wat is nog de plaats voor de hoofdofficier? - De heer Koers:
- Ik denk dat de plaats van de hoofdofficier in ons parket heel
belangrijk is. En wat dat betreft, moet ik misschien uitleggen hoe
het parket heel grof georganiseerd is. - De heer Vos:
- Heel in het kort, graag.
- De heer Koers:
- Heel in het kort. Wij hebben een aantal units; twee
politieregio’s. Voor elke politieregio hebben wij een unit Veel
Voorkomende Criminaliteit. Maar in die units worden ook de
beleidsafspraken met de burgemeesters en met de politiechefs
gemaakt. Eigenlijk is de unit waar ik hoofd van ben, zo zou je
kunnen zeggen, een unit waar zaken gedaan moeten worden, waar je
vaktechnische specialiteit moet hebben. En de taak van de
hoofdofficier bij dat parket is om ervoor te zorgen dat er in al
die units gebeurt wat er afgesproken wordt. En ik kan dus op hem
terugvallen; andere unit-hoofden kunnen ook op hem
terugvallen. - De heer Vos:
- Uit uw ervaring gesproken, bent u van mening dat zowel de
CID-officier als de zaaksofficier gelijkwaardig genformeerd dienen
te zijn over de lopende zaken? - De heer Koers:
- Ik ben er in de loop van de jaren anders over gaan denken. Toen
ik daar in 1991 mee begon, had ik heel sterk iets van: ik vertel de
zaaksofficieren alleen maar dat wat echt noodzakelijk is. Gaandeweg
merk je dat, wil je als een zaaksofficier op een goede manier
tegenover de rechter kunnen vertellen wat er speelt en weten wat er
in een zaak gespeeld heeft, je dan meer informatie nodig hebt. Toch
vind ik zelf dat bijvoorbeeld de namen van de informanten niet
bekend hoeven te zijn bij een zaaksofficier, wel welke methoden er
gebruikt zijn, zodat de zaak gewoon open bij een rechter neergelegd
en getoetst kan worden. - De heer Vos:
- En dat geschiedt aan de hand van uitgebreide
verslaglegging? - De heer Koers:
- In het begin was het met name een mondelinge overdracht. De
politie legde in een proces-verbaal de dingen vast. Wij en in het
bijzonder mijn collega CID-officier Visser, zijn er, denk ik, eind
verleden jaar, of al eerder toe overgegaan om steeds meer vast te
leggen. En sinds kort wordt dat op het parket gewoon in een data
base vastgelegd die wij daar speciaal voor ontworpen hebben. Dat is
nu in ontwikkeling. - De heer Vos:
- Voordat ik u enkele vragen wil stellen over uw gedachten met
betrekking tot informanten en infiltranten, wil ik kort stilstaan
bij de beleidsmatige sturing door het OM. U zit in een bijzonder
gebied waar meer korpsen actief zijn. Welke vormen van selectie
worden daar gehanteerd? Ik bedoel selectie van onderzoeken. - De heer Koers:
- Wij hebben per politieregio een wat verschillende benadering.
Maar dat heeft met de kleur van de politieregio’s te maken. De
hoofdofficier en de fungerend hoofdofficier maken met de
burgemeester en de korpschef, zeg maar raamafspraken voor n, twee
of drie jaar over de vraag hoeveel onderzoeken van een zwaar
kaliber aangepakt worden. Die afspraken moeten vertaald worden.
Nou, in de politieregio Gelderland Midden hebben wij daarvoor de
methode dat er n keer in de veertien dagen of n keer in de drie
weken overleg is met de mensen van de divisie zware criminaliteit,
maar ook met de lokale recherchechefs, hoofd CID, hoofd van het
Bureau financile ondersteuning, het unit-hoofd van Gelderland
Midden van het parket en ikzelf of mijn vervanger daar aanwezig
zijn. Dat selectie-overleg heeft een tweezijdig karakter: nieuwe
onderzoeken worden aangedragen vanuit de CID, door de
misdaadanalisten, om te kijken of die onderzoeken de moeite waard
zijn om aan te pakken, of ze daar rijp voor zijn en of wij daar de
capaciteit voor hebben. Gelijktijdig passeren in datzelfde overleg
alle lopende, grote onderzoeken als het ware heel grof de revue:
gebeurt er wat wij willen, zitten er problemen in en moet er
bijgestuurd worden? - De heer Vos:
- En dat is de optimale vorm? U heeft het over twee methoden die
gehanteerd worden. - De heer Koers:
- Ik denk dat het een redelijk goede vorm is. Alleen, je ontdekt
steeds meer dat, naarmate je in zo’n overleg zit, je toch gaat
bijsturen. En ik denk dat wij zeker volgend jaar dit wel weer iets
bijgesteld zullen hebben. - De heer Vos:
- U spreekt over de CID en analisten die een rol spelen bij het
aandragen van onderzoeken. Begrijp ik het goed dat de CID dan de
hofleverancier is van onderzoeken? - De heer Koers:
- Die is niet de hoofdleverancier…
- De voorzitter:
- De hofleverancier.
- De heer Koers:
- …hofleverancier; voor onderzoeken van de politie wel.
Daarnaast is het natuurlijk zo dat de FIOD op een eigen manier ook
onderzoeken aanlevert. En dat is gewoon een heel andere vorm van
overleg. Er wordt ook drie-, vierwekelijks heel nadrukkelijk op een
soortgelijke manier met de FIOD overlegd over welk soort
onderzoeken er aangepakt kunnen worden en hoe ze gaan. - De heer Vos:
- Spelen de prioriteiten van het CBO en/of de prioriteiten die op
hofniveau worden vastgesteld, nog enige rol bij de keuze van uw
onderzoeken? - De heer Koers:
- Ja zeker. Het CBO houdt zich bezig met onderzoeken en aansturen
van de kernteams. Zoals u weet, heeft Arnhem geen kernteam Dat zit
in Zwolle. Zowel vanuit Gelderland-midden als vanuit
Gelderland-zuid hebben wij voor het CBO wel enige onderzoeken
aangedragen voor de selectie. Als die niet geaccepteerd worden voor
het kernteam, is het volstrekt logisch dat jezelf in je eigen
onderzoeken op zijn minst laat voorgaan. In die zin wordt het dus
benvloed. De tweede manier waarop het benvloed wordt, is de
volgende. De hoofdofficier in Gelderland-midden heeft gezegd, dat
er ongeveer vier tot zes grote onderzoeken moeten worden aangepakt
per jaar. Dat doen wij. In Gelderland-zuid gaat het om n twee
onderzoeken per jaar. Ook dat doen wij. - De heer Vos:
- Verwatert in zo’n breed overlegcircuit uw gezag als officier
niet? - De heer Koers:
- Absoluut niet. De politiechefs die daar zitten hebben een eigen
opleiding als politieofficier gehad. Zij zijn opsporingsambtenaar,
zij hebben daarvoor expliciet geleerd. Zij hebben hun deskundigheid
om teams aan te sturen. Ik zit er vanuit een andere hoedanigheid,
namelijk als officier van justitie. Ik moet bekijken, of het op een
rechtmatige manier gebeurt, of het een zaak is die aan de rechter
kan worden voorgelegd, hoe er wordt omgegaan met het gerechtelijk
vooronderzoek en hoe de rechter-commissaris daarin een rol speelt.
Dat is absoluut geen probleem. Er wordt ook nooit over
gediscussieerd. In mijn visie staat het gezag van officier in die
overlegvorm absoluut niet ter discussie. - De heer Vos:
- Dat betekent dat wanneer u met de hand op tafel slaat, iedereen
naar u luistert? - De heer Koers:
- Ik hoef niet eens te slaan.
- De voorzitter:
- U heeft dus genoeg sturing ten opzichte van de politie?
- De heer Koers:
- Ik heb nog wel wensen. Soms voel je je als officier van
justitie een duizendpoot, waarvan 100 pootjes naar links moeten,
100 pootjes naar rechts, 100 naar voren en 100 naar achteren. Af en
toe weet je niet, hoe je die bij elkaar moet harken. - De voorzitter:
- Dan sta je volgens mij stil.
- De heer Koers:
- Soms is dat een probleem. Je moet immers altijd keuzes maken.
In die zin heb ik nog wel wensen. Ik zou de tent beter kunnen
organiseren als ik wat meer mogelijkheden ter beschikking had. - De voorzitter:
- Wat zou u beter willen hebben?
- De heer Koers:
- Sinds de heer Visser CID-officier is, is hij voor de helft
vrijgesteld. Dat is bitter nodig. Met ingang van 1 oktober krijgt
hij voor het eerst ondersteuning van een beleidsmedewerker, die
ongeveer voor de helft van de tijd CID-werkzaamheden gaat
begeleiden. Die dingen komen er nu bij. Op die manier zal er nog
best meer kunnen gebeuren. - De heer Vos:
- Ik wil graag met u spreken over uw visie op informanten en
infiltranten. Uit wat voor mensen bestaat het CID-bestand van
informanten in Arnhem? Wat voor soort mensen zijn dat nu
eigenlijk? - De heer Koers:
- Grotendeels is dat het klassieke soort mensen – criminelen uit
de regio Arnhem – dat op de een of andere manier iets over de
criminele daden van anderen vertelt. - De heer Vos:
- Aan welke criminaliteit denkt u dan?
- De heer Koers:
- Het gros betreft diefstallen, overvallen en soms fraudes.
Uiteraard zijn er ook informanten die tippen over plaatsen waar
drugs verborgen zijn en plaatsen waar drugs verhandeld worden en
dergelijke. Het is het klassieke beeld. - De heer Vos:
- Indien u in het selectieoverleg een belangrijke rol vervuld
heeft voor een bepaald onderzoek, bent u dan ook in staat de CID
zodanig te sturen dat er informanten bij u komen die een
belangrijke rol kunnen vervullen in dat bijzondere onderzoek? - De heer Koers:
- Los van het selectieoverleg, hebben wij in het overleg met de
CID regelmatig het niveau van de informant ter sprake gebracht. Bij
de grotere onderzoeken heb je bijvoorbeeld behoefte aan een
informant die werkzaam is op het niveau van een accountant, een
advocaat of een bedrijfsdirecteur. Zij beschikken over informatie
die wij niet hebben. - De voorzitter:
- Wilt u een advocaat wel inschrijven als informant?
- De heer Koers:
- Als hij goede informatie brengt, waarom niet?
- De voorzitter:
- Ook met zijn speciale positie in het proces ten opzichte van de
verdachte? - De heer Koers:
- Hij moet zijn eigen ethische keus maken. Ik bedoel niet zijn
positie als raadsman, maar hij is meester in de rechten, is
advocaat en procureur, zit in een ander circuit van mensen en als
zodanig hoort hij andere gegevens dan wij. Wij hebben soms behoefte
aan die gegevens. - De voorzitter:
- Heeft u advocaten ingeschreven?
- De heer Koers:
- Nee.
- De heer Vos:
- Tijdens een van de themadagen binnen CID-verband heeft u het
punt van de ethiek aan de orde gesteld. Wat is de rol van de ethiek
in brede zin binnen de CID? - De heer Koers:
- Wij hebben een CID-reglement maar wij hebben bijvoorbeeld geen
code, hoe als CID met elkaar om te gaan. Ga je altijd met zijn
tween op pad of ga je alleen? Op welke manier bescherm je het
afglijden van politiemensen? Op welke manier maak je afspraken? Wat
mag je wel toezeggen en wat niet? Hoe ga je om met tipgeld? Hoe ga
je om met uitbetalen? Waar liggen de grenzen van het gebied waarin
je je wel begeeft en waarin je je niet begeeft? Ik vind dat je
altijd heel voorzichtig moet zijn met informanten. Als CID moet je
een standaard afspreken waaraan verklaringen getoetst worden. Op
die manier kun je proberen de waarde daarvan te schatten. - De heer De Graaf:
- Hoe weet u, dat er bij u geen advocaten ingeschreven zijn? U
kijkt toch niet in die registers? - De heer Koers:
- Ik heb wel eens in die registers gekeken. Ik weet zeker dat
collega Visser daarover regelmatig praat met de CID-chefs van beide
regio’s. Als het wel zo was geweest, had ik het gehoord. Dat is
namelijk zo opvallend. - De heer De Graaf:
- Geldt dat ook voor vergelijkbare beroepsgroepen?
- De heer Koers:
- In een van onze politieregio’s hebben wij een accountant
ingeschreven als informant. Dat hield verband met een bepaalde
zaak. Als je meer aandacht hebt voor financieel rechercheren, voor
het onderzoeken van geldstromen, is het heel belangrijk dat je
terechtkomt bij die mensen die facilitair zijn in het opzetten van
constructies om geld ergens onder te brengen. - De heer De Graaf:
- Zijn er meer mensen uit de bovenwereld, de vrije beroepen en
het bedrijfsleven ingeschreven bij een van die drie
politieregio’s? - De heer Koers:
- Ik denk van wel. Ik probeer het antwoord kort te houden. Daarom
nam ik n of twee voorbeelden en dat was het eerste dat mij te
binnen schoot, zonder verdere bijbedoelingen. - De heer Vos:
- Is uw CID-informantenbestand betrouwbaar?
- De heer Koers:
- Wat verstaat u onder betrouwbaar?
- De heer Vos:
- Betrouwbaar in die zin dat de informatie die door de
informanten aangereikt wordt een belangrijke betekenis kan hebben
in de opvolgende zaken? - De heer Koers:
- In die zin is het wel betrouwbaar. Zij kunnen een betekenis
hebben voor een bepaalde zaak. - De heer Vos:
- Is het niet tegenstrijdig om het begrip betrouwbaarheid te
hanteren bij mensen die om wat voor reden dan ook naar de politie
gaan om daar hun verhaal te doen? - De heer Koers:
- Nu vult u uw vraag aan. Als u mij vraagt, of de verklaringen
van informanten altijd betrouwbaar zijn, dan is mijn antwoord
“nee”. Als iemand iets vertelt, moet je heel voorzichtig zijn. Je
moet bekijken of de informatie mogelijk aan de hand van andere
bronnen bevestigd kan worden. Als een informant bijvoorbeeld vier
of vijf jaar als informant ingeschreven is en nooit betrapt is op
een leugen in hetgeen hij als informatie heeft doorgegeven, lijkt
het erop dat de aangeleverde informatie betrouwbaar is. In zo’n
geval ga je er gemakkelijker van uit, dat het wel weer betrouwbaar
kan zijn. Maar nog moet je voorzichtig zijn. - De heer Vos:
- Kom je juist dan niet in een gevarengebied terecht als je te
gemakkelijk iemand gaat vertrouwen? Kan een informant na een jaar
of vijf niet een dusdanige positie hebben verworven dat hij u kan
sturen? - De heer Koers:
- Daarom moet je ook voorzichtig zijn. Je moet je niet laten
sturen. - De heer Vos:
- Hecht u waarde aan afspraken die op schrift gesteld worden en
waarom eigenlijk? - De heer Koers:
- Daaraan hecht ik heel veel waarde, omdat je dan geen discussie
krijgt over wat er afgesproken is. Er is een contract. Daaronder
staat een handtekening van Piet, Jan of Klaas. Dat contract ligt in
de kluis. Als er dan later discussie ontstaat, bijvoorbeeld over de
hoogte van het tipgeld, dan is er dat contract. - De heer Vos:
- Maar dan verwacht u dat betrokkene de schriftelijke afspraken
zal nakomen? - De heer Koers:
- Ik probeer zoveel mogelijk garanties in te bouwen of te laten
inbouwen, maar ik zal er nooit blind op vertrouwen. - De voorzitter:
- Heeft u dergelijke contracten in de kluis liggen?
- De heer Koers:
- Zij liggen niet bij mij in de kluis maar bij de CID. Er zijn
een paar voorbeelden. - De voorzitter:
- Hoeveel zijn er afgesloten?
- De heer Koers:
- Ik weet van twee contracten.
- De voorzitter:
- Ging het daarbij om een beloning, een traject, een aflevering,
een doorlevering? - De heer Koers:
- In het ene geval betreft het een wat oudere zaak. Daarbij ging
het om een traject waarbij een informant heel dicht aanzat tegen
een informant van een drugsgroep. Wij wilden voorkomen dat er
onduidelijkheid zou ontstaan over de vraag, wat wel en wat niet
mocht. Die voorwaarden hebben wij op papier gezet. - De voorzitter:
- Welke feiten hij wel mocht plegen en welke niet?
- De heer Koers:
- Wat wij per se niet wilden!
- De voorzitter:
- En wat wilde u per se niet?
- De heer Koers:
- Dat hij betrokken was bij het afleveren van drugs; dat hij
betrokken was bij het afleveren van vuurwapens en dat hij aanwezig
was bij het daadwerkelijk sjouwen met partijen. - De voorzitter:
- Mocht hij wel betaald worden door de criminele groep?
- De heer Koers:
- Dat is in dat geval niet besproken. Het speelde ook niet. Wij
hebben gezegd: Als er informatie geleverd wordt, betalen wij. Hij
was ook niet in dienst van die organisatie. - De voorzitter:
- Het contract betrof in feite de hoeveelheid van het
tipgeld? - De heer Koers:
- De hoogte van het bedrag stond er niet eens in. Er werd
verwezen naar de gebruikelijke regeling. - De voorzitter:
- Een het tweede contract?
- De heer Koers:
- Het tweede contract is vergelijkbaar. Het betrof iemand die als
het ware op een kleine afstand kon meekijken, hoe een bepaald
transport werd opgezet. Wij hebben toen heel expliciet vastgelegd
dat de desbetreffende persoon geen enkele actie mocht ondernemen
die tot medeplichtigheid zou kunnen leiden. - De voorzitter:
- Dus ook geen vervoersbrief of iets dergelijks
overhandigen? - De heer Koers:
- Nee, absoluut niet. Dat wilden wij niet.
- De voorzitter:
- En de verdiensten?
- De heer Koers:
- Ook hier hebben wij verwezen naar de gebruikelijke regeling.
Als er afgeleverd wordt, het aantal kilo’s en verder no cure no
pay. - De voorzitter:
- Geen afspraken over de eventuele verdiensten binnen zo’n
groep? - De heer Koers:
- Nee, ook daar speelde dat niet.
- De heer Vos:
- Wat is uw beleid op het punt van eventuele strafbare feiten die
door een informant gepleegd kunnen worden? - De heer Koers:
- Ik ben daarin heel terughoudend.
- De heer Vos:
- Dat zegt heel weinig.
- De heer Koers:
- Ik zeg niet gemakkelijk “ja” of “nee”. De Opiumwet is heel
ruim. Als je bij een vergadering aanwezig bent, val je al heel snel
onder artikel 10a van de Opiumwet. - De voorzitter:
- Artikel 10a van de Opiumwet betreft het
voorbereidingshandelingen plegen voor het invoeren, verhandelen,
etcetera van verdovende middelen. - De heer Koers:
- Dat klopt. Je kunt heel snel in die termen vallen. Datzelfde
geldt voor medeplichtigheid. Ik probeer eigenlijk te voorkomen dat
er actief iets gedaan wordt. Het is wel gebeurd dat bijvoorbeeld
via een informant een wapen uit het criminele circuit gehaald is.
In wezen is het aankopen van een wapen in overleg met de CID een
strafbaar feit. Maar het wapen werd afgeleverd en wij hadden een
wapen uit het circuit gehaald. Ik heb dat goedgevonden. - De heer Vos:
- Heeft u dan geen enorm risico gelopen door kennelijk de
informant in een positie te brengen waarin hij het wapen in handen
heeft? - De heer Koers:
- Hij zat in die positie; hij heeft het afgeleverd. Hij kon het
krijgen, hij kwam ermee bij de politie en op die manier hebben wij
gezegd: nou, kom maar bij ons. - De heer Vos:
- Wij raken bij het onderwerp van de gestuurde informant en/of
infiltrant. Hanteert u dat bewuste onderscheid? - De heer Koers:
- Gezien de rapportages van de commissie-De Wit en alle
discussies erover, let je daar heel scherp op. Je praat al heel
gauw over een infiltrant met de verplichting om in zo’n geval naar
de Centrale toetsingscommissie te gaan. Ik denk dat dat heel
heilzaam is. Tot, zeg maar, medio verleden jaar gebruikte ik het
begrip “gestuurde informant” inderdaad; niet veel, maar het is wel
voorgekomen. - De heer Vos:
- Betekent dit ook dat u nu de gestuurde informant, bijvoorbeeld
zo’n man die zo’n revolver gaat kopen, dezelfde begeleiding biedt
die voor een infiltrant geldt? Er wordt dus om de infiltrant heen
gebouwd. Hij krijgt als het ware een huis om zich heen. - De heer Koers:
- Ja, dan heeft u het over de politie-infiltrant. Je kunt een
burgerinfiltrant nooit zo begeleiden als een politie-infiltrant. Je
kunt wel begeleiden. Maar ik vind dat het risicovol blijft en dat
je daar vreselijk terughoudend en voorzichtig mee moet zijn. - De heer Vos:
- U gebruikt liever politie-infiltranten?
- De heer Koers:
- Ja. En als Nederlandse politie-infiltranten niet voldoen, dan
maar leentje-buur spelen bij een ander land. Die gebruik ik veel
liever. - De heer De Graaf:
- Alle buitenlandse politie-infiltranten die u gebruikt?
- De heer Koers:
- Die normaal via het traject van het landelijk cordinatiepunt
voor infiltranten gewoon gevraagd worden om mee te doen. En die
vallen volstrekt onder de Nederlandse regels. - De heer De Graaf:
- Onder Nederlandse regels?
- De heer Koers:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Maar het rare is natuurlijk dat u met die buitenlandse
politie-ambtenaren helemaal geen gezagsrelatie heeft. - De heer Koers:
- Nee, maar er speelt iets heel anders mee: du moment dat een
buitenlander op Nederlands grondgebied optreedt, heeft hij de
soevereiniteit van de Nederlandse Staat te accepteren, heeft hij
dus het gezag van ons te accepteren. En dat is heel simpel: als hij
zich niet aan de regels houdt, is het over. - De heer De Graaf:
- Dat geloof ik graag. Dan wordt hij teruggestuurd. Maar
ondertussen heeft u niet zo’n juridische relatie met hem als u met
een politieman heeft. - De heer Koers:
- Nee, maar, pas op!
- De heer De Graaf:
- Graag.
- De heer Koers:
- Als wij dat soort mensen gebruiken, zo zei ik net, gaat dat via
het nationaal cordinatiepunt voor infiltratiezaken. Die weten met
welke landen ze zaken kunnen doen; die kennen de afspraken met
andere landen; die weten hoe daar gewerkt wordt. En op dat moment
is het een kwestie van afspraken maken. En, heel simpel, als u als
politiemensen zo op dat niveau afspraken maakt, waarbij ook OM’ers
betrokken zijn, dan is het over, dan staan die afspraken daar. - De heer De Graaf:
- Maakt u zelf ook afspraken met uw collega-Staatsanwalten, om
het maar zo te zeggen? - De heer Koers:
- Als het nodig is.
- De heer De Graaf:
- Dat is geen standaardprocedure? Omdat het echt via de
politielijn gaat? - De heer Koers:
- Het gaat meestal via de politielijn, maar ik ken gevallen
waarin heel nadrukkelijk het verzoek om zo’n inzet door mij
ondertekend is en dat er als het ware door mij een correspondentie
geweest is met een Staatsanwalt. - De voorzitter:
- Maar u weet toch niet in een specifiek geval wat precies de
binnenlandse politieman doet en de buitenlandse politieman? Dat is
toch niet altijd in het proces-verbaal terug te vinden? Die hebben
toch gewoon nummers? - De heer Koers:
- Ja, maar in dat soort zaken weet je natuurlijk wie achter de
nummers zitten. - De voorzitter:
- Dat weet u toch ook niet altijd?
- De heer Koers:
- Ik weet het niet altijd, maar…
- De voorzitter:
- Omdat zelfs het Nederlandse infiltratieteam toch niet altijd
weet wie de buitenlandse infiltrant precies is, met naam en
toenaam? Dat is toch ook weer een kwestie van vertrouwen? - De heer Koers:
- In die paar gevallen waar het bij mij gespeeld heeft, speelde
dat punt niet. - De voorzitter:
- Hoe weet u dat? U weet toch zelf ook niet wie die infiltranten
precies waren, die politiemensen? - De heer Koers:
- Wat ik doe en wat ik gedaan heb, is de Nederlandse begeleider
van het infiltratieteam die zorgde voor de ondersteuning van de
politie-infiltranten, te vragen op welke manier er garanties
ingebouwd waren en op welke manier er afspraken gemaakt waren. En
dan laat ik het aan de leiding van dat team over. - De voorzitter:
- U heeft daar geen aparte check meer op?
- De heer Koers:
- Nee.
- De voorzitter:
- U vertrouwt wat u terugkrijgt van dat team in de
verslaglegging? - De heer Koers:
- Nee, dat klopt.
- De voorzitter:
- Ja.
- De heer Koers:
- In dat geval heb ik dat zo gedaan.
- De voorzitter:
- Goed.
- De heer Koers:
- Maar alle vragen die ik daarover stelde, zijn gewoon
beantwoord. - De voorzitter:
- Nee, nee, dat begrijp ik, maar u kunt daar in feite in de
praktijk geen aparte check op hebben. - De heer Koers:
- Dat kan wel; alleen, op een gegeven moment moet je ook iets
overlaten aan andere mensen die een eigen verantwoording
hebben. - De voorzitter:
- Goed.
- De heer Vos:
- Voordat ik straks met u op de casustiek inga, wil ik toch nog
even terugkomen op de strafbare feiten die al of niet door
informanten of infiltranten gepleegd kunnen worden. U zegt dat u
terughoudend bent. Maar kunt u aan de hand van een drugsdelict, een
of ander transport, schetsen wat voor u nou wel aanvaardbaar is,
wat een informant mag doen? Mag hij sauveren, mag hij een loods
huren, hoe dan ook? Kunt u iets minder terughoudend zijn op dat
punt? - De heer Koers:
- Ik heb goed gevonden: het huren van een loods; bemiddelen in
het vinden van een woning. - De voorzitter:
- Wie betaalde de loods?
- De heer Koers:
- De criminelen.
- De voorzitter:
- De criminelen betalen een loods?
- De heer Koers:
- Ja.
- De voorzitter:
- En u vindt goed dat die gebruikt wordt?
- De heer Koers:
- Om vervolgens op te treden. Want dan weet je waar de drugs zijn
en dan hoef je ze verder niet meer te zoeken. - De heer De Graaf:
- Maar het is opslag.
- De heer Koers:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Trouwens, die loods werd gehuurd door de
informant/infiltrant? - De heer Koers:
- Ja, als een mogelijke plek om de drugs naartoe te brengen. Nou,
zo ver zijn ze nooit gekomen; wij hebben ze al eerder
opgepakt. - De heer De Graaf:
- Maar dan was er toch sprake van een strafbaar feit of
niet? - De heer Koers:
- Dat is dus artikel 10a van de Opiumwet.
- De heer Vos:
- Als het zo belangrijk is om een loods te huren, waarom is het
dan niet mogelijk dat van het OM zelf een loods geregeld wordt?
Waarom is het dat u zich “verlaagt” tot de situatie waarin de
informant met crimineel geld gaat huren? Ontbreekt het geld? - De heer Koers:
- Kijk, als er geld voor beschikbaar gesteld zou moeten worden,
dan is het een kleine moeite dat het OM, justitie, dat betaalt.
Alleen, je dicteert niet altijd de situatie dat de loods die wij
misschien weten, goedgekeurd wordt. Je bent altijd afhankelijk van
je tegenspelers. En je kunt proberen, door een situatie te
analyseren, daar zo goed mogelijk op in te spelen. Je kunt proberen
door, soms, als het ware een stukje psychologie te gebruiken, te
kijken of je de situatie kunt benvloeden. Maar je bent en je blijft
afhankelijk van je tegenspelers die een heel eigen patroon van
werken hebben, een heel eigen manier van optreden en een heel ander
belang hebben. En je probeert dus als het ware altijd van de
zijkant invloed te krijgen op een situatie waarvan je niet de
regisseur bent. En dat blijft moeilijk. - De heer Vos:
- U heeft eigenlijk de vraag nog onvoldoende beantwoord waarom u
er geen probleem mee heeft dat er crimineel geld gebruikt wordt
voor zo’n transactie. Ik kan mij voorstellen dat uw argumenten
gelden voor het huren als zodanig. - De heer Koers:
- Oh, ik kan dat wel. In de concrete situatie waar ik het over
had, ging het over de levering van 18 ton hasj, afkomstig uit
Columbia, via Amerika, naar Nederland. Ik vind het prima als
criminelen hun eigen geld spenderen aan uiteindelijk nutteloze
zaken zoals het huren van een loods waar wij ze op pakken. Dan vind
ik het zonde dat justitiegeld erin gaat; laat hun geld er maar in
gaan. - De heer Vos:
- Wat is er met die 18 ton gebeurd?
- De heer Koers:
- Die zijn eerder opgepakt. Dus die zijn keurig verbrand. En de
daders krijgen hun straf. - De voorzitter:
- Maar dat is toch de loods van een infiltrant die er ook andere
handel in doet? - De heer Koers:
- Nee, het was niet zijn loods.
- De voorzitter:
- Het was niet zijn loods. Laat hierover geen misverstand
bestaan. Dit was gewoon de loods van de hoofdverdachte; het was
niet de loods van de infiltrant? - De heer Koers:
- Gewoon een plek die gevonden was; daar ging het om.
- De voorzitter:
- Maar wat had u er dan berhaupt mee te maken? Hoe kunt u dat dan
sturen? - De heer Koers:
- Omdat de CID, terecht, zo denk ik, bij de CID-officier – in dit
geval was ik dat – kwam met de vraag: vindt u het goed mijnheer,
dat de informant deze rol vervult? Nou, dat is nou precies wat ze
moeten doen. Als dit soort trajecten spelen, moeten ze toestemming
vragen. - De voorzitter:
- Maar welke rol heeft hij dan precies vervuld?
- De heer Koers:
- Hij heeft bemiddeld om een plek te vinden voor die loods. Het
was niet de loods van de hoofdverdachte; die was van iemand
anders. - De voorzitter:
- Ok.
- De heer Vos:
- Heeft u bijzondere voorzorgen als u de regie voert over de
informanten? Hoe geeft u dat feitelijk invulling? Weer die
inschatting van betrouwbaarheid? Zet u een OT op hem of iets
dergelijks? Hoe houdt u hem in de gaten? - De heer Koers:
- Soms door de runners er heel dicht op te zetten, door heel
strakke afspraken te maken over het opnemen van contact, door van
tevoren als het ware aan te geven welke stap wel gezet mag worden
en welke stap niet gezet mag worden en te proberen het stapje voor
stapje onder controle te houden. Soms doet zich de situatie voor
dat je als het ware n informant stuurt en je er nog twee of drie
anderen bij hebt en dat je ze op die manier kunt controleren. Dat
is ook een heel riante positie. Het komt niet zoveel voor, maar
soms komt het voor. Maar ik probeer de afspraken die de CID maakt
met informanten zo te laten formuleren dat ze heel concreet zijn,
zodat er geen twijfel over bestaat wat wel mag en wat niet
mag. - De voorzitter:
- En die afspraken? U heeft het gehad over een paar afspraken op
papier. - De heer Koers:
- En soms niet op papier, maar wel in het journaal bij de CID
vastgelegd. - De voorzitter:
- Houdt u zelf nog een register of een overzicht bij van wat u
met de CID heeft afgesproken of wat nu uw CID-officier met de CID
heeft afgesproken? - De heer Koers:
- Ik heb dat vroeger niet gedaan. Ik ben ertoe overgegaan, dat ik
tegen de CID zei: jullie leggen het expliciet vast; zo wil ik het
vastgelegd hebben. Zij hebben het voor mij vastgelegd. Mijn huidige
CID-officier legt sinds augustus 1993 alle afspraken zelf
vast. - De heer Vos:
- Nog een laatste vraag over de informanten. Arnhem is
internationaal georinteerd. - De heer Koers:
- Ja.
- De heer Vos:
- Dus het zal best eens kunnen voorkomen dat bij u informanten
komen die informatie hebben over andere regio’s, andere parketten?
Hoe gaat het dan in de praktijk? Wie blijft dan runnen? Gesteld dat
er zich bij u iemand aanmeldt die voor Den Haag interessante
informatie heeft, blijft u dan runnen of gaat de
verantwoordelijkheid over naar Den Haag? Kunt u dat uitleggen? - De heer Koers:
- Ik kan het uitleggen. Ik denk dat u onderscheid moet maken
tussen een eenmalige informatie, dus gewoon een tip die van belang
is voor een onderzoek elders of voor iets wat elders gebeurd is.
Dat is eenmalig; de informant blijft gerund worden door Gelderland
Midden of Gelderland Zuid. Dat gebeurt ook als er informatie voor
bijvoorbeeld Duitsland is. Dan is het informatie die eenmalig van
belang is voor een Duitse zaak. De CID vraagt dan toestemming: mag
deze informatie aan Duitsland gegeven worden en onder welke
voorwaarden? Daarvoor bellen zij altijd de CID-officier. Dan is het
heel simpel: dan blijft hij gewoon gerund worden door de regio. Als
het niet een doorlopend gebruik maken van een informant is, als het
gedurende een heel korte termijn is, blijft hij nog wel eens onder
de eigen politieregio vallen, maar zo gauw het wat langer wordt –
ja, waar die grens is, is altijd een beetje moeilijk; ik vind als
het langer dan een paar weken is – moet het overgaan naar de andere
regio. Maar daar zit een probleem in en dat heeft te maken met
gewoon menselijke verhoudingen. Je kunt niet een mens programmeren
en zeggen: je hebt nu met twee runners van Gelderland Midden te
maken gehad en daar is een, hoe wonderlijk het soms ook klinkt,
bepaalde vertrouwensrelatie ontstaan en nu moet je over naar twee
andere mensen van een andere regio. Zo’n persoon kent die niet. Dan
ontstaat er, dan kan althans het probleem ontstaan dat ze elkaar
niet liggen, dat ze elkaars taal niet spreken. En dat is een
probleem. En dan moet je dus soms de eigen regio het toch laten
doen of n van de rechercheurs met daaraan gekoppeld een rechercheur
van een andere regio. Dan moet je gewoon kijken op welke manier dat
kan. - De heer Vos:
- Maar u spreekt nu over de intermenselijke verhoudingen. Ligt
het probleem niet juist bij de verantwoordelijkheid? Dus wie is nu
verantwoordelijk: Arnhem of het parket waar de informatie geboden
wordt? - De heer Koers:
- Ik vind dat, als er dus onder de CID Arnhem een informant
gerund wordt, sowieso de CID-officier Arnhem verantwoordelijk
is. - De heer Vos:
- En blijft.
- De heer Koers:
- …en blijft. Alleen, als een informant heel belangrijk wordt
in een ander traject, moet je proberen om heel sluitende afspraken
te maken met je collega elders. Maar op afstand runnen, gaat niet.
Mijn CID-officier zit veel dichter op de CID dan bijvoorbeeld een
CID-officier van Den Haag. Die ziet die mensen niet dagelijks. - De heer Vos:
- Heeft zich dat in de praktijk wel eens voorgedaan?
- De heer Koers:
- Het omgekeerde meer.
- De heer Vos:
- Toen heeft u de verantwoordelijkheid naar u toe getrokken?
- De heer Koers:
- En toen heb ik de verantwoordelijkheid naar mij toe getrokken,
omdat ik er niet van houd dat er geen controle is op een
informant. - De heer Vos:
- Op welke manier?
- De heer Koers:
- Ik heb toen opdracht gegeven, te bekijken op welke manier de
CID-Arnhem een informant van een andere regio kon overnemen. Dat is
toen ook gebeurd. - De voorzitter:
- Wat is daarvan het gevolg geweest? Kunt u wat explicieter zijn
over het desbetreffende geval? - De heer Koers:
- Het gevolg daarvan was dat wij vijf dagen later gezegd hebben,
dat die informant volstrekt onbetrouwbaar was. Wij hebben hem eruit
gewipt en vastgelegd op welke manier dat gebeurd is. Wij wilden
absoluut geen zaken met hem doen en hebben dat als zodanig
geregistreerd. - De voorzitter:
- Hoe kon u die betrouwbaarheid binnen vijf dagen bepalen?
- De heer Koers:
- Door het checken van informatie, door terug te gaan naar eerder
gegeven informatie. Het was niet voor niets dat ik die informant
onder controle wilde houden. Toen bleek dat hij niet betrouwbaar
was, was het over. - De heer Vos:
- U zegt dus eigenlijk dat de vorige runners slecht werk gedaan
hebben? - De heer Koers:
- Dat zeg ik niet. Ik kan namelijk niet beoordelen op welke
manier zij daarmee omgegaan zijn. Ik sta alleen voor mijn eigen
zaak. Die beslissing is ons arrondissement genomen. - De voorzitter:
- Hoe lang werd die informant al gerund door een andere
regio? - De heer Koers:
- Ik heb dat niet gecontroleerd. Wij zitten nog in het traject
waarin nagekeken wordt, hoe dat allemaal zit. - De voorzitter:
- De zaak zelf is toch afgehandeld?
- De heer Koers:
- De zaak is nog onder de rechter, daarom ben ik wat terughoudend
met daarover te spreken. - De voorzitter:
- Was dat een kwestie van maanden?
- De heer Koers:
- Veel langer.
- De voorzitter:
- Veel langer heeft een andere regio dus iemand voor u
gerund? - De heer Koers:
- Niet voor mij. Men heeft hem gerund.
- De voorzitter:
- Maar zijn informatie gebruikte u ook?
- De heer Koers:
- Wij kregen wel eens informatie, maar wij hadden toen reeds
argwaan. - De voorzitter:
- Op een bepaald moment zegt u: wij willen die man graag
overnemen? - De heer Koers:
- Als het gaat om moord en doodslag gaan heel belangrijke
argumenten spelen. Bij een dergelijke zaak moet je kijken, hoe je
bewijs bij elkaar krijgt. Wij hebben toen die keuze gemaakt.
Vanwege de veiligheid kan ik nu echter niet te veel vertellen. Ik
kan dat hier absoluut niet doen. Er wordt echter een keuze
gemaakt. - De voorzitter:
- U kreeg lange tijd informatie van deze persoon?
- De heer Koers:
- Wij kregen wel eens informatie in een heel andere zaken.
- De voorzitter:
- U kreeg lange tijd informatie; u besluit om iemand zelf nader
aan de tand te voelen en binnen vijf dagen valt hij af. Daar komt
het toch op neer? - De heer Koers:
- Ja, daarop komt het neer.
- De voorzitter:
- De les die je daaruit kunt trekken, is – zoals u zegt – dat je
je in grotere zaken niet moet verlaten op een informant die elders
wordt gerund. - De heer Koers:
- Ik was reeds eerder tot de conclusie gekomen dat je heel scherp
bedacht moet zijn op de betrouwbaarheid van informanten. - De voorzitter:
- Zeggen sommigen in CID-land dat de verantwoordelijkheid ligt
bij de regio die de informatie gebruikt, terwijl anderen zeggen dat
de verantwoordelijkheid ligt bij de regio die de informatie
verstrekt? - De heer Koers:
- Daarover wordt verschillend gedacht. Ik probeer in onze eigen
zaken absolute duidelijkheid te krijgen. Wij leggen een zaak aan de
rechter voor. Dan hoort de verantwoordelijkheid bij ons. Op afstand
een informant runnen onder een andere CID is lastig. Dan moeten er
soms afspraken gemaakt worden. Ten opzichte van de rechter is er
echter maar n verantwoordelijk, namelijk degene die de zaak aan de
rechter voorlegt. - De heer Rabbae:
- Kunt u zeggen, welke regio die informant heeft gerund?
- De heer Koers:
- Ik kan dat zeggen. Dat doe ik echter liever niet, want dan geef
ik te veel bloot. - De voorzitter:
- Voor ons totale overzicht wilt u ons dat wel vertrouwelijk
meedelen? - De heer Koers:
- Geen enkel probleem.
- De voorzitter:
- Heeft u politiemensen als informant ingeschreven?
- De heer Koers:
- Voor zover ik weet, is dat niet het geval.
- De voorzitter:
- Vindt u dat het kan?
- De heer Koers:
- Ik heb na het besloten voorgesprek wat nagedacht over dit
onderwerp. Ik vind dat het eigenlijk niet kan. Een politieman is
een opsporingsambtenaar. Die kan procesverbaal opmaken. Als een
politieman bij procesverbaal informatie aanlevert, zijn er methoden
om hem indien nodig te beschermen. Die methode moet worden
gevolgd. - De voorzitter:
- Heeft u in algemene zin kennis van bijzondere
opsporingsmethoden die op dit moment gebruikt worden door de
tactische recherche? - De heer Koers:
- Dat is een hele ruime vraag. U kent het lijstje dat in de
Z-zaak naar voren is gekomen. Ik denk dat dit bijna compleet is. Ik
ken natuurlijk alle methoden. Ik heb die beschreven gezien. - De voorzitter:
- Die worden ook allemaal toegepast?
- De heer Koers:
- Wat toelaatbaar is, passen wij toe. Het gaat daarbij om het
plaatsen van camera’s, afluisteren door middel van het aftappen van
telefoons, met machtiging van de RC een Kolibrie gebruiken, een
semascan gebruiken, printen; al dat soort dingen gebeurt. - De heer Koekkoek:
- Legt de zaaksofficier afspraken met de tactische recherche
schriftelijk vast? - De heer Koers:
- Ik denk niet dat elke officier alle afspraken als een
secretaris vastlegt. - De heer Koekkoek:
- Kunt u voorbeelden geven van gevallen waarin uitdrukkelijk
afspraken tussen zaaksofficier en tactische recherche zijn
vastgelegd? - De heer Koers:
- Ik weet dat in het IRT-onderzoek dat onder Zwolle draait, alle
afspraken vastgelegd zijn. - De voorzitter:
- Heeft u verder nog een overzicht van de methoden die in
tactische onderzoeken worden gebruikt? - De heer Koers:
- Ik weet wat er gebruikt wordt in het arrondissement.
- De voorzitter:
- Daarvan bestaat geen overzicht?
- De heer Koers:
- Wij hebben geen overzicht voor het grijpen liggen.
- De voorzitter:
- De doorlichting is in feite het enige overzicht wat u
heeft? - De heer Koers:
- Er is meer. Sinds 1 december 1994 heeft de CID-officier met de
secties technische ondersteuning van onze beide politieregio’s
afgesproken dat alle middelen die zij gebruiken bij hem worden
aangemeld. Hij tekent de rapportage voor akkoord. Een kopie van die
akkoordverklaring ligt bij hem in de kluis. Ik heb reeds gezegd dat
wij bezig zijn een database te maken, waarin alles van de
CID-officier wordt opgeslagen. Over niet al te lange tijd – dat is
eerder een kwestie van weken dan van maanden – krijgt de tactische
officier wanneer hij naar een zaak moet, van de CID-officier het
overzicht dat hij heeft van hetgeen er gebruikt is. - De voorzitter:
- Wij komen straks misschien nog even terug op het algemeen
overzicht van de tactische recherche. Nu gaat de heer Vos
verder. - De heer Vos:
- Ik wil met u over naar de casustiek en met name naar de
geruchtmakende zaak van Albert Heijn Oosterbeek. Ik wil in eerste
instantie insteken op het probleem dat zich met de Telegraaf heeft
voorgedaan. Op grond van artikel 125f heeft het OM besloten
printgegevens op te vragen. Vervolgens heeft de president in Den
Haag daarover geoordeeld. Die heeft een verklaring voor recht
afgegeven in een civiel vonnis dat dit onrechtmatig was. Ik ben
zeer benieuwd te vernemen, hoe onder uw verantwoordelijkheid de
belangenafweging heeft plaatsgevonden om dit riskante middel te
hanteren. - De heer Koers:
- Hierbij horen twee kanttekeningen. Omdat die zaak zo lang
gelopen heeft en omdat het een zeer speciale zaak is, hebben wij op
het parket een zaaksofficier voor deze zaak. Die zit niet bij mij
in de unit. Wij hebben een officier eerste klas aan hem gekoppeld
om samen die zaak te doen. In die zin valt deze buiten mijn
verantwoordelijkheid. Zij hebben afgewogen, of je op het moment dat
die printmachtiging verstrekt is, wel of niet kon spreken over een
verdachte. Zij zijn tot het oordeel gekomen dat er op dat moment
gesproken kon worden van een verdachte. Op basis daarvan is die
machtiging afgegeven. Dat is een strafrechtelijke beslissing. Ik
weet dat in een civiele procedure een civiele rechter gezegd heeft,
dat hij het onrechtmatig vond. Daarbij komt, dat die beslissing er
ligt, doch niet onherroepelijk is. Het OM heeft appel ingesteld of
stelt appel in omdat wij het daarmee niet eens zijn. - De heer Vos:
- Zou u het zelf zo gedaan hebben? Het is natuurlijk een zeer
geruchtmakende zaak. Het is zeer belangrijk dat er duidelijkheid
ontstaat. En dan wordt er een methode gehanteerd die kennelijk
zoveel risico’s in zich draagt dat een president in een civiel
geding die zelfs als onrechtmatig beoordeelt. - De heer Koers:
- Ik weet op dit moment niet, of ik het zelf zo gedaan zou
hebben. Ik beschik namelijk niet over alle details. Het gaat om de
vraag, of artikel 27 strafvordering geldt. Is er sprake van een
verdachte? Wat ik globaal en uit de naar buiten gebrachte
informatie weet, kan het alleen maar komen van iemand die zelf
betrokken geweest is bij dat gebeuren. Als je die informatie naar
buiten brengt, ben je dus verdachte. - De voorzitter:
- U heeft binnen het parket toch wel gesproken over hetgeen
waarvan die journalist verdacht werd? - De heer Koers:
- Ik heb met die beslissing heel weinig te maken gehad. Dat is
rechtstreeks tussen die twee officieren en de hoofdofficier
besproken. Ik ken niet de exacte omstandigheden die tot die
beslissing hebben geleid. - De voorzitter:
- Er is niet gesproken over het feit dat het op zichzelf
bijzonder was, dat je op een journalist een printerlijst gaat
draaien? Dat je die inbreuk maakt op de privacy, speciaal van een
journalist? - De heer Koers:
- Ik weet dat dit besproken is. Ik weet ook dat dit heel zwaar
gewogen heeft. Een journalist heeft misschien wel een bijzonder
vak, maar verder is het een gewoon mens. - De voorzitter:
- Zeker.
- De heer Koers:
- Het gaat hier wel om een zaak waarbij twee doden gevallen zijn
en iemand levenslang gewond is. Dan is het volkomen normaal dat
verdachten hun straf krijgen. - De voorzitter:
- Was die journalist nu verdachte of niet?
- De heer Koers:
- Daar gaat het niet om. Dat staat ook niet in de wet. In de wet
staat, of via een bepaald telefoonnummer de verdachte daarmee
contact kan opnemen. - De heer Vos:
- Het ging om de vraag of degene waarmee gesproken was, al of
niet verdachte was. De president heeft gezegd: dat was geen
verdachte. - De heer Koers:
- De officier van justitie heeft in eerste gezegd: ik vind het
wel een verdachte in een strafzaak. Wij hebben een appel ingesteld.
Wij zijn van mening dat wij bij het Hof een heel goede kans hebben
om gelijk te krijgen. - De voorzitter:
- Wanneer vindt u in het algemeen dat je dat soort dwangmiddelen
op journalisten kunt loslaten? - De heer Koers:
- Ik vind dat je dat bijna nooit kunt doen.
- De heer De Graaf:
- Bijna nooit, alleen in noodsituaties?
- De heer Koers:
- Alleen als je met je rug tegen de muur staat en niet anders
kunt. Dan nog moet je artikel 27 strafvordering correct
uitleggen. - De heer De Graaf:
- Het begrip “met de rug tegen de muur staan” is nogal rekbaar.
Ik kan mij voorstellen dat een ontvoering c.q. gijzeling waarbij
sprake is van een levensbedreigende situatie, een noodsituatie is.
In dit geval was het feit al gepleegd. Op dat moment ging het dus
niet over het redden van een mensenleven? Waar legt u de
grens? - De heer Koers:
- Er waren geen mensenlevens meer mee gemoeid. Er waren echter al
mensenlevens gevallen. Wij meenden dat er een dader voortgebracht
moest worden. - De heer De Graaf:
- Dat geldt in heel veel gevallen. Het stikt in Nederland van
ernstige strafbare feiten. - De heer Koers:
- Dat klopt. Strafvordering geeft ook marges. Je bent als
officier van justitie ingehuurd om met je eigen
verantwoordelijkheid af te wegen, of het wel of niet kan. Die keuze
is gemaakt. - De heer De Graaf:
- U zegt: “Alleen als wij met de rug tegen de muur staan”.
Wanneer ziet u dat nu zelf gebeuren? In alle moordzaken? - De heer Koers:
- Nee, niet in alle moordzaken, omdat er bij een heleboel
moordzaken absoluut geen journalisten gemoeid zijn. - De heer De Graaf:
- Ik geloof graag dat zij niet in moordzaken verwikkeld zijn.
Maar er zijn veel journalisten die als vakgebied
misdaadjournalistiek hebben en die goede contacten hebben met heel
veel mensen. Als u zegt dat het bij moordzaken in het algemeen zou
kunnen, zou ik mij als journalist vogelvrij voelen op dat
gebied. - De heer Koers:
- Nee, maar wat speelt, is – en ik denk dat dat heel belangrijk
is – dat u strafrechtelijk in het Wetboek van Strafvordering niet
kunt aanwijzen dat een journalist een verschoningsrecht heeft. Dat
heeft hij niet. - De heer De Graaf:
- Dat klopt.
- De heer Koers:
- Ook dat is belangrijk.
- De voorzitter:
- Nee, maar het ging er toch om dat de printerlijst gemaakt werd,
niet ten opzichte van de journalist, maar ten opzichte van de
verdachte die iemand anders is? Want die journalist werd er op
zichzelf toch niet van verdacht betrokken te zijn bij de
moordzaak? - De heer Koers:
- Nee, maar degene die contact opnam, wel.
- De voorzitter:
- Ja.
- De heer Koers:
- En die kun je op die manier achterhalen.
- De heer Vos:
- Maar die meldde zich in de krant als getuige. En ondanks het
feit dat het verhaal als het ware als nieuw in de krant kwam, dus
ondanks het feit dat de krant hem duidelijk als getuige
positioneerde, meende het OM toch, terwijl het geen nadere
informatie had, dat er ook een verdachte aan de orde was. Dat was
een opmerkelijke beslissing. - De heer Koers:
- Maar, kijk, als een journalist iemand als verdachte, als
getuige of als betrokkene aanmerkt, zegt mij dat niks. Want dat is
een keus van die journalist, die zijn eigen woorden invult. Alleen
als de feitelijke informatie die gegeven wordt, opgetekend uit de
mond van die persoon, objectief leidt tot de conclusie dat dat
alleen maar uit de mond van een verdachte kan komen, is het een
eigen verantwoordelijkheid van het OM om op dat moment te zeggen:
wat er ook zij van het label dat een journalist gebruikt heeft,
hier is er sprake van een verdachte. En dat is wat ik weet; dat
hebben mijn collega’s beslist. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Koers, weet u nog waarvan het contact van de
journalist verdacht werd? - De heer Koers:
- Dat weet ik niet, want ik ben bij dat gesprek niet aanwezig
geweest. Ik kan u dat absoluut niet vertellen. - De voorzitter:
- Heeft u in Arnhem op nog meer journalisten printers laten
lopen? - De heer Koers:
- Ik niet.
- De voorzitter:
- Weet u ervan?
- De heer Koers:
- Ik weet er ook niet van.
- De voorzitter:
- Is het besproken?
- De heer Koers:
- Het is ook niet besproken.
- De voorzitter:
- En wie zou het weten? De hoofdofficier?
- De heer Koers:
- Ik denk dat ik het zelfs nog anders kan formuleren. Volgens mij
is dit de enige keer dat dit voorgekomen is in het arrondissement
Arnhem. Anders zou ik ervan gehoord hebben. - De voorzitter:
- En dit heeft hoe lang geduurd? En maand?
- De heer Koers:
- Ik dacht nog niet eens. Ik zou de printmachtiging moeten zien
en ik zou de tijdsregistratie moeten zien; dan kan ik u het
antwoord geven. Ik weet het niet. - De voorzitter:
- Goed.
- De heer Vos:
- Een ander bijzonder element in deze zaak is de
politie-infiltratie in de Jehova-gemeenschap. - De heer Koers:
- Ja.
- De heer Vos:
- Dat heeft uitgebreid in de kranten gestaan. Kunt u aangeven
welke argumenten er gehanteerd zijn om tot die beslissing te komen,
om zo ver te gaan om in die geloofsgemeenschap te infiltreren? - De heer Koers:
- Ik denk dat wat u zegt sowieso een bijstelling behoeft. Wij
zijn niet genfiltreerd, die politie-infiltrant is niet genfiltreerd
in de geloofsgemeenschap van de Jehova-getuigen. Laat ik algemeen
beginnen. Als je een politie-infiltrant inzet en wilt laten
infiltreren, wat normaal gebeurt in een criminele omgeving, is het
belangrijk dat je – en dat doen met name de mensen die met de
infiltratie bezig zijn, die de begeleiding doen – je afvraagt: op
welke manier kun je dat contact tot stand brengen? Normaal is dat
een sportschool, een zwembad, een caf, een hotel, het kan niet
schelen wat; het kan van alles zijn. Het bijzondere in deze
situatie was dat de hoofdverdachte in die zaak, die het middelpunt
was van, zeg maar, zo’n zestig kennissen, vrienden om hem heen,
slechts op n publiek toegankelijke plaats echt kwam. Dat was in die
gemeenschap. Toen hebben wij ons de vraag gesteld: op welke manier
zou het mogelijk zijn, iemand in de buurt van die hoofdverdachte te
brengen, niet om hem te verhoren, maar om aanwezig te zijn? Als de
politie, zeg maar, in die kring van zestig betrokken of kennissen
en vrienden met getuigenverklaringen zou beginnen en als het ware
steeds dichterbij zou komen, dan ontstaat er psychologisch druk,
zeker als je geweten niet schoon is. En als je dan iemand in de
buurt kunt hebben die, als er onder die druk een uitlaatklep
gezocht wordt, aanwezig is om te horen wat er gezegd wordt, zou dat
mooi zijn. Die vraag hebben wij ons gesteld. Toen hebben wij
gezegd: wij kunnen/moeten gaan kijken of dat lukt. Vervolgens bleek
dat eigenlijk de enige plek om mogelijk een contact te laten
ontstaan, die bijeenkomst was. Toen hadden wij gelijk een groot
probleem. Ik had een gewetensprobleem; anderen ook: mag je dat doen
of mag je dat niet doen? Wij hebben daar intern over gepraat, er
best lang over gepraat. Ik kan mij nog herinneren dat wij toen bij
de hoofdofficier geweest zijn. Ik weet niet wanneer hij bij de PG
geweest is, maar er is behoorlijk over gepraat. Wij hebben gezegd:
als wij nou iemand gewoon daar laten binnenkomen die absoluut geen
contact zoekt… - De heer Vos:
- Geen politieman?
- De heer Koers:
- …een politieman die eruit ziet als – en nu zeg ik het even
zwart-wit – iemand met een crimineel verleden en je brengt hem dus
in die geloofsgemeenschap waar onze hoofdverdachte aanwezig was
die, zo zou je kunnen zeggen, het criminele verleden de rug toe
gekeerd had, gekozen had voor die gemeenschap, maar wel dat
wereldje nog kende en waarschijnlijk een bekeringsdrang zou
hebben… En gelijk de eerste keer dat onze politieman zich daar
vertoonde, gebeurde wat wij gehoopt hadden: de hoofdverdachte zelf
nam contact met onze man op. - De voorzitter:
- Mag ik u n ding vragen, voordat wij hierover verder gaan met de
heer Vos: waarom weet u dit zo precies uiteen te leggen en waarom
kunt u over de journalist eigenlijk niks meedelen? - De heer Koers:
- Omdat ik hierbij betrokken ben geweest als CID-officier.
- De voorzitter:
- Aha! Dan wordt het anders.
- De heer Koers:
- En dit is iets wat zo apart is en waar zo zwaar over nagedacht
is. Ik denk nog steeds na over de vraag: hoe ver mag je juist met
dat soort dingen gaan? Daarom kan ik het u zo precies vertellen. Ik
heb dit als CID-officier gedaan; ik heb ook uiteindelijk gezegd:
doen. Ik heb ook heel veel gesprekken gehad bij de briefing en de
debriefing en de begeleiding daarvan. Toen hebben wij gezegd: het
is mooi dat dat contact er is, maar er mag in die gemeenschap
absoluut niets gebeuren. - De heer De Graaf:
- Wat bedoelt u met “niets gebeuren”?
- De heer Koers:
- Al te uitgebreide gesprekken. Want het is een
geloofsgemeenschap. Maar je kunt wel misschien zo ver komen dat de
hoofdverdachte onze man een keer wou bezoeken. Dat is gebeurd. - De heer Vos:
- Maar zat er geen gigantisch risico aan in die zin dat op een
bepaald ogenblik de verdachte misschien, als hij schoon schip
gemaakt zou hebben, zou zeggen: ik heb het gedaan, maar ik ben
ertoe uitgelokt; ik kreeg daartoe een vraag en achteraf blijkt die
vraag mij gesteld te zijn door een politie-ambtenaar. Er is dus
geen voorzorg gegeven. - De heer Koers:
- Als u het verslag van de begeleiders zou lezen – en misschien
heeft u het gelezen – dan moet u n ding opgevallen zijn en anders,
als u het leest, valt u dat op. Keer op keer heb ik erop
aangedrongen en hebben de begeleiders erop aangedrongen: je mag
absoluut geen sturende vragen stellen, er mag never een
verhoorsituatie ontstaan. Dat is een absolute eis die ik gesteld
heb. Dat is keer op keer gezegd. Je mag alln proberen vertrouwen te
wekken in de hoop dat er spontaan een verhaal zou komen. - De heer Rabbae:
- Mag ik u wat vragen? Hij mocht niet in een verhoorsituatie
komen. Was dat op grond van ethische zorgen uwerzijds of omdat u
bang was dat de verdachte de cautie zou krijgen? - De heer Koers:
- Voor mij begint het met mijn ethische vraag. Ik vind dat
ethisch niet juist. En het tweede: ik wilde absoluut voorkomen dat
er een verhoorsituatie zou ontstaan waardoor die politie-infiltrant
op dat moment ongecontroleerd als het ware de cautie zou moeten
geven. Dat mocht never gebeuren. En dat wisten ze ook. - De heer Vos:
- U spreekt er in objectieve zin over, maar is het niet heel
subjectief? Iemand kan iets ervaren als een verhoorsituatie: ik was
met iemand aan het praten en hij stelde mij vragen, hij stimuleerde
met mij in gesprek te komen. Dat kan toch snel als een
verhoorsituatie uitgelegd worden? - De heer Koers:
- Ja. Van alle bezoeken in de caravan, waar onze infiltrant toen
woonde, en in het appartement waar hij later woonde, zijn
video-opnames met geluidopnames gemaakt om dit risico, deze
discussie uit te sluiten. En van het begin af aan is gezegd: alles
moet vastgelegd worden; dit moet heel clean, heel zuiver aan de
rechter voorgelegd kunnen worden. En de keus waarom wij dit gedaan
hebben, was eigenlijk hetzelfde wat ik eerder in een ander verband
zei: er was een keer eerder een andere dadergroep aangehouden voor
deze zaak met die twee doden en die zwaar gewonde. Het onderzoek
liep niet goed; deze dadergroep kwam op basis van een heel goede
analyse in beeld, eigenlijk het allerlaatste wat wij konden doen.
Er was veel te weinig technisch bewijs om ooit via technisch bewijs
bij die daders te komen. En toen hebben wij gezegd: in deze zaak,
afwegend wat er gebeurd is, welke schending van privacy of
privleven van iemand, dus dat tegen elkaar afwegend, is het
verantwoord onder de voorwaarden die ik net aangaf. - De heer Vos:
- U heeft hier het gemeenschapsbelang laten prevaleren?
- De heer Koers:
- Ja, heel duidelijk.
- De heer Rouvoet:
- Mijnheer Koers, u begon uw antwoord met een bijstelling van de
vraagstelling van de heer Vos, toen hij sprak over infiltratie in
een geloofsgemeenschap. Maar daar spreken wij dus wel over, begrijp
ik. U geeft de afweging heel zorgvuldig aan, maar er is wel
degelijk sprake van infiltratie in een geloofsgemeenschap, mag ik
aannemen, naar uw oordeel? - De heer Koers:
- Ik vind het niet.
- De heer Rouvoet:
- Waarom vindt u dit geen infiltratie?
- De heer Koers:
- Ik vind het een infiltratie, omdat wij een politie-ambtenaar
tegen de hoofdverdachte aan geplakt hebben. Ik vind het geen
infiltratie in een geloofsgemeenschap, omdat de bezoeken daar niet
met die geloofsgemeenschap te maken hadden. Wij probeerden ook elke
vertroebeling te voorkomen. - De heer Rouvoet:
- Maar die contacten waren niet tot stand gekomen, als de
infiltrant niet via de geloofsgemeenschap contact had gelegd met de
hoofdverdachte? - De heer Koers:
- Ik ben het met u eens dat, als hij niet die open deur van die
geloofsgemeenschap naar binnen was gegaan, de hoofdverdachte geen
contact met onze man had opgenomen. Dat ben ik met u eens. - De heer Rouvoet:
- Betekent dat ook in uw oordeel dat er onder die voorwaarden en
in die opzet geen grenzen zijn aan de sferen waarin je kunt
infiltreren, hoe ver je de privacy van verdachten kunt binnen
gaan? - De heer Koers:
- Ik vind dat daar grenzen aan zijn.
- De heer Rouvoet:
- Waar liggen die absolute grenzen in dit opzicht?
- De heer Koers:
- Dat kan ik u niet aangeven. Ik kan u wel iets anders vertellen,
maar dan ga ik een stap verder. Ik ben zelf christen en dat
betekent veel voor mij. Ik weet dat je met zaken van geloof, van
welke geloofsgemeenschap je ook bent, heel zorgvuldig moet omgaan.
Omdat het hier om zo’n zwaar levensdelict ging, vond ik het voor
mijn geweten verantwoord om dat zo te doen. Dat is uiterst
subjectief, maar in de wet staat niets. - De heer Rouvoet:
- Vindt u infiltratie in geloofsgemeenschappen acceptabel?
- De heer Koers:
- In zijn algemeenheid niet.
- De heer Koekkoek:
- Waar zijn de videobanden waarover u sprak?
- De heer Koers:
- Die liggen in de kluis bij de politie opgeslagen.
- De heer Koekkoek:
- Wat is er gebeurd met de informatie die daarop staat?
- De heer Koers:
- Die staat er nog op. Die gaat er niet vanaf en die banden
worden ook niet anders gebruikt. - De heer Koekkoek:
- Die informatie is niet neergelegd in een CID-rapport dat
vervolgens naar de zaaksofficier is gegaan? - De heer Koers:
- Er is een uitgebreid procesverbaal opgemaakt door de
politie-infiltrant, door zijn begeleiders. Later zijn die op
verzoek van de president van het Hof bij de stukken gevoegd. Zij
hebben echter geen spoor van bewijs opgeleverd. - De heer Koekkoek:
- Is er procesverbaal gemaakt van de gesprekken die op de
videoband staan? - De heer Koers:
- Er is geen woordelijk verslag van gemaakt. Er is verwezen naar
een band met een bepaald nummer. - De voorzitter:
- Is daarbij het extra criterium gehanteerd dat dit afluisteren
is met toestemming van een van de aanwezigen? - De heer Koers:
- Ja, zoals vaker met infiltratiezaken.
- De heer Koekkoek:
- De inhoud van die gesprekken is die neergelegd in een
rapport? - De heer Koers:
- Nee, het was een onmogelijke opgave om dat te doen. Wij hebben
ervoor gekozen die banden voor zichzelf te laten spreken en die
niet letterlijk uit te werken. - De heer Koekkoek:
- Ander gezegd, het rapport waarover u sprak, heeft betrekking op
de rapportages van de infiltrant. Maar dat heeft geen betrekking op
wat er op de video staat. - De heer Koers:
- Die verwijst naar een videoband. In die zin moet het als het
ware ingelezen worden. Daarvoor moet je de band zien. Je moet
steeds twee drie uur naar een band kijken en dan weet je precies,
wat er gebeurd is. Omdat het niet bijdraagt tot het bewijs, hebben
wij om wille van arbeidsbesparing ervoor gekozen dat niet
schriftelijk vast te leggen. - De heer De Graaf:
- Maakt het in de beoordeling uit of het gaat om een betrokkene
die min of meer in zielenood verkeert? - De heer Koers:
- Wat bedoelt u met zielenood?
- De heer De Graaf:
- Het gaat hier om iemand die zich heeft bekeerd tot in dit geval
de geloofsgemeenschap van Jehova’s getuigen en wellicht mede onder
die emotionele omstandigheden gaat. - De heer Koers:
- Ik kan het nog sterker zeggen. Ik heb zeker n keer maar
waarschijnlijk vaker heel expliciet gezegd: Het zal never gebeuren
dat de infiltrant hem een biecht afneemt of wat dan ook. Dat niet,
dat mag niet! Gewoon erbij aanwezig zijn. Als er spontaan een
verhaal komt, dan heb je het en anders heb je het niet. - De voorzitter:
- Is in deze zaak ook overwogen om lekken naar de familiebladen
te organiseren die misschien niet correct waren? - De heer Koers:
- U doelt op dat verhoor door het Hof van die journalist van de
Gelderlander? - De voorzitter:
- Ik bedoel het in algemene zin. Heeft u overwogen om onjuiste
informatie naar te pers te lekken? - De heer Koers:
- Nee, dat is niet overwogen. Er is wel iets anders overwogen. Er
liep op dat moment een redelijk aantal telefoontaps. Als je in een
groep van 60 mensen wilt proberen te achterhalen wat de waarheid
is, kan een bericht in de krant of in dat soort bladen soms een
rumoer over de telefoon veroorzaken. Als dat zou gebeuren, is dat
meegenomen. Allerlei opties c.q. mogelijkheden om die zaak tot een
oplossing te brengen hebben de revue gepasseerd. Hoe kun je achter
de waarheid van deze zaak komen? - De voorzitter:
- In algemene zin, mag het OM onjuist informatie naar buiten
brengen om achter de waarheid te komen? - De heer Koers:
- Ik vind van niet. Ik zou het ook niet doen. Je kunt echter soms
wel een klein beetje informatie naar buiten brengen die waar is en
die reacties oplevert. Ik vind echter niet dat je onware informatie
naar buiten moet brengen. - De voorzitter:
- U vindt niet dat je mag liegen in het belang van de zaak?
- De heer Koers:
- Absoluut niet.
- De heer Rabbae:
- Het gebeurt ook niet in de praktijk?
- De heer Koers:
- Ik weet niet wat een ander doet, maar ik doe het niet.
- De her De Graaf:
- Is het nooit voorgekomen dat de politie met medeweten van het
OM zegt, dat het onderzoek geen stap verder is gekomen; dat
overwogen wordt het onderzoek te staken, om zodoende dingen uit te
lokken? - De heer Koers:
- Niet onder mijn verantwoordelijkheid.
- De voorzitter:
- U heeft ook nooit een bericht laten uitgaan, dat het onderzoek
in feite op een lager pit was gezet terwijl dat helemaal niet de
bedoeling was, om daarmee de telefoontap tot leven te kunnen
brengen? - De heer Koers:
- Niet dat ik weet. In deze zaak is er een eerder onderzoek
geweest op een doelgroep die achteraf volstrekt onjuist bleek te
zijn. Toen is het onderzoek op een laag pitje gezet, vervolgens is
het weer geactiveerd. Wij hebben echter niet expliciet naar buiten
aangegeven, wanneer en op welke sterkte wij met het onderzoek bezig
waren. Ik denk dat dit volstrekt logisch is. - De voorzitter:
- Heeft Albert Heijn het tipgeld verhoogd tot 1 mln.?
- De heer Koers:
- Ik heb dat gehoord. Zij hebben mij echter nooit rechtstreeks
gebeld. - De voorzitter:
- Weet u dat of weet of dat niet?
- De heer Koers:
- Vaag in mijn geheugen zit, dat dit een keer gezegd is. Verder
weet ik het niet. - De voorzitter:
- Bent u daarin niet instrumenteel geweest?
- De heer Koers:
- Daarin ben ik niet instrumenteel geweest. Wij hebben ons in
deze zaak altijd op het standpunt gesteld, dat er op geen enkele
manier vermenging moet ontstaan tussen financile belangen van het
AH-concern en de opsporingsinstanties, dat niet! - De voorzitter:
- Het kan los van u gebeurd zijn?
- De heer Koers:
- Het is best mogelijk dat dit tegenover anderen gezegd is, niet
tegenover mij. - De heer Vos:
- Ik wil met u doorgaan over de doorlichting. Dat is ook een
onderwerp dat veel aandacht zal vragen. Ik wil ook met u spreken
over de CTC. De doorlichting van Arnhem. Daarover is behoorlijk wat
gemeld. Er is steeds aangegeven in hoeverre goedkeuring heeft
plaatsgevonden. Is die goedkeuring gegeven gaande de rit of
achteraf? - De heer Koers:
- Met betrekking tot de zaken die aangemeld zijn, is op een
gegeven moment de bewuste brief gekomen dat er een doorlichting
moest komen. Toen heeft collega Visser met de CID-chefs en met
mensen van beide politieregio’s afspraken gemaakt over de criteria
die gehanteerd zouden worden. Wij hebben toen gezegd te willen
proberen een zo goed mogelijk overzicht te geven. Op basis van die
afspraken heeft deze uitgebreide melding plaatsgevonden. Wij hebben
ook het plaatsen van camera’s daarin gemeld, hoewel dat formeel
misschien niet onder de regeling valt. Wij wilden namelijk niet
twee keer werk doen, daarom hebben wij in n keer alles gedaan. - De heer Vos:
- U heeft gemeld wat u te weten kwam en u heeft in sommige
gevallen wellicht pas achteraf uw oordeel daarover gegeven? - De heer Koers:
- Toen we de melding deden, hebben wij ons afgevraagd wat wij
daarvan op dat moment vonden. In een aantal gevallen hebben wij
gezegd, dat het niet goed was. - De heer Vos:
- Maar toen was het kwaad al geschied?
- De heer Koers:
- Soms wel.
- De heer Vos:
- Heeft u maatregelen getroffen om te waarborgen dat u sneller op
de hoogte bent van de aanwending van de methode? - De heer Koers:
- Op dit moment wordt elk technisch middel en elke methode die
gebruikt worden in de beide politieregio’s 100% besproken met de
CID-officier. Die is daarvoor speciaal aangewezen. - De heer Vos:
- Hoe weet u dat zo zeker?
- De heer Koers:
- Wij hebben destijds die afspraak gemaakt. Bovendien is de
relatie tussen de politieleiding in Gelderland-midden,
Gelderland-zuid en het openbaar ministerie zodanig – en wij zien
elkaar ook frequent – dat dit ook gebeurt. - De heer Vos:
- Heeft direct afluisteren enige malen plaatsgevonden?
- De heer Koers:
- Dat heeft een paar keer plaatsgevonden. Wij hebben een keer
geprobeerd op een terras met geluidsboxen een gesprek af te
luisteren. Daarbij is de redenering toegepast, dat de wet verbiedt
in een gesloten ruimte met technische hulpmiddelen een gesprek op
te nemen; dit is niet een gesloten ruimte; wij kunnen eens kijken
of het lukt. Dat was voordat het nieuwe wetsvoorstel direct
afluisteren in de Kamer aanhangig is gemaakt. - De heer Vos:
- Hoe hebt u de legitimatie toen gewaarborgd?
- De heer Koers:
- Het criterium was, dat het niet expliciet verboden was. Ik heb
in dat specifieke geval voor mezelf de afweging gemaakt, of ik dat
in een grote drugszaak voor mijn verantwoording kon nemen. Ik heb
dat gedaan omdat het niet strafbaar was. Het is echter geen in de
strafvordering opgenomen bevoegdheid. - De heer Vos:
- U wist op dat moment dat er een wetsvoorstel aanhangig
was. - De heer Koers:
- Nee, dat was toen nog niet het geval, dat gebeurde daarna.
Vanaf dat moment is er geen enkele vorm van direct afluisteren
geweest. - De heer Vos:
- Zijn er andere situaties waarin u de subsidiariteit en
proportionaliteit gehanteerd heeft om direct afluisteren toe te
passen? - De heer Koers:
- Ik herinner mij nog een zaak waarin het in overleg met een
gevangenisdirecteur gebeurd is, omdat de dreiging bestond dat
iemand zou ontsnappen. Dat heeft echter absoluut niets
opgeleverd. - De voorzitter:
- Er wordt vaker in de gevangenis afgeluisterd. Wat is daarvoor
volgens u de rechtsbasis? - De heer Koers:
- Ik denk dat het de bevoegdheden van de directeur zijn voor de
interne veiligheid van zijn inrichting. - De voorzitter:
- U weet dat er bij de CRI een meldpunt is. Mag vanuit
penitentiaire inrichtingen een directeur ook direct afluisteren,
niet alleen voor het beveiligen van zijn inrichting maar ook voor
het opsporen van strafbare feiten? - De heer Koers:
- Ik denk niet in algemene zin, maar ik heb dat niet
gecontroleerd. - De voorzitter:
- Ziet u dat het kan of niet?
- De heer Koers:
- Mijn gevoel zegt dat het niet kan. Hij heeft een andere
taak. - De voorzitter:
- Het zou alleen rechtens zijn indien het zou gaan om te
verhinderen dat er een uitbraakpoging wordt gedaan? - De heer Koers:
- Ja, en hier liep het door elkaar heen.
- DE heer Vos:
- Is observatie door middel van videocamera’s in uw optie
onbeperkt mogelijk? - De heer Koers:
- Technisch is het onbeperkt mogelijk. Als een rechercheur ergens
staat te kijken, ziet hij wat er gebeurt. Het is geaccepteerd dat
hij een bril op zijn neus zet als zijn ogen wat kippig zijn. Als er
op afstand iets gebeurt, wordt het geaccepteerd dat hij een
verrekijker op zijn ogen zet. Ik denk dat in het verlengde daarvan
technisch gezien ook een videocamera zit. Daaraan zitten wel
grenzen. Als er inbreuk gemaakt wordt op de privacy van woonhuizen
van mensen, zijn wij van mening dat het niet mag. Die grenzen
brengen wij heel nadrukkelijk aan. - De voorzitter:
- Mag je wel een camera in een loods zetten?
- De heer Koers:
- Dat hangt van de feitelijke omstandigheden af. Als bijvoorbeeld
de eigenaar van een loods zelf graag wil dat die camera geplaatst
wordt, is het geen probleem. - De voorzitter:
- Dat lijkt mij ook niet.
- De heer Vos:
- In hoeverre mag je een camera op een woning plaatsen, waarbij
je het risico loopt dat je door de ramen heen kijkt. - De heer Koers:
- Als de mensen in die woning bedreigd worden en daarvan aangifte
doen. Als het in overleg met hen gebeurd, is er niets aan de
hand. - De heer Vos:
- Met toestemming bedoelt u?
- De heer Koers:
- Ja, anders vind ik dat het niet kan.
- De heer De Graaf:
- En permanent een camera plaatsen op het raam van een
woning? - De heer Koers:
- Dat zou ik niet doen.
- De heer De Graaf:
- Vindt u dat te ver gaan in de sfeer van de privacy van de
betrokkenen? - De heer Koers:
- Ik vind dat te ver gaan. Nogmaals, als die rechercheur aan de
overkant staat – achter een boom of in een auto zit – en hij kijkt
permanent naar de woning, wat is dan het verschil? Ik vind dat de
camera niet kan, maar ik vraag mij wel eens af, wat het verschil
is. - De heer De Graaf:
- Registratie? U zegt dat het ene niet kan en het andere
wel. - De heer Koers:
- Dat zegt mijn gevoel. Met videobanden zit je inderdaad met
registratie. Maar nu hebben wij iemand met een fotografisch
geheugen… - De heer De Graaf:
- Dat is niet af te draaien voor anderen, dat scheelt.
- De heer Koers:
- Dat geeft dus aan dat het niet goed geregeld is. Er zal moeten
worden aangegeven onder welke omstandigheden het wel en niet mag.
Het terrein is niet zwart wit. - De heer De Graaf:
- Een camera op het raam, is dat in uw arrondissement wel of niet
gebeurd? - De heer Koers:
- Ik weet dat er in n zaak een video geplaatst is op een woning
waarmee door de woning heen gekeken kon worden. Het betrof een zaak
waarin een moord gepleegd werd. - De heer De Graaf:
- Was u daarbij betrokken?
- De heer Koers:
- Ik was daar niet bij betrokken.
- De heer Vos:
- Mag in zo’n woning ook direct afgeluisterd worden of gelden
daar weer andere normen voor? - De heer Koers:
- Ik vind dat er in een woning niet direct afgeluisterd mag
worden. - De heer Vos:
- Is dat ooit gebeurd?
- De heer Koers:
- In n zaak weet ik dat een collega dat gedaan heeft om – ook
daar liep het onderzoek vast – uit te sluiten dat bepaalde mensen
wel of niet bij een moord betrokken waren. Daar is het
gebeurd. - De heer Vos:
- Is daar verslag van gedaan?
- De heer Koers:
- Daar is verslag van gedaan.
- De heer Vos:
- Ik wil nu overgaan op de situatie in Arnhem. Professor Bruinsma
heeft het gebied Arnhem onderzocht. Uit zijn verhoor zijn een
aantal kreten naar voren gekomen. Hij zegt: er zijn geen
overheersende groepen, harddrugs in Arnhem, geweld is nadrukkelijk
aanwezig, pogingen tot benvloeding van het bestuur, pogingen
informatiepositie bij de politie te verwerven. Hoe spreekt u dat
aan? Heeft u gevolgd wat professor Bruinsma erover gezegd
heeft? - De heer Koers:
- Ik heb het gevolgd.
- De heer Vos:
- En hoe is uw reactie daarop?
- De heer Koers:
- Ik vind dat hij het redelijk goed verwoord heeft. Hij
formuleert het heel voorzichtig. Er zijn in het verleden pogingen
gedaan om in het gemeentelijk apparaat binnen te komen. Hij zegt
dat van Arnhem. Ik weet dat het ook in Nijmegen gebeurd is. Er zijn
dus wat van die heel kleine dingen geweest. - De heer Vos:
- En wat zijn dat dan voor pogingen geweest?
- De heer Koers:
- In n geval dat iemand bij de sociale dienst werkte; van een
ander geval heb ik de feiten niet meer voor ogen, maar dat was op
een soortgelijke plaats. En als je bij een sociale dienst werkt,
heb je toegang tot dossiers en dan kun je gegevens krijgen om
eventueel mee te manipuleren of ervoor te zorgen dat iemand wel of
niet een uitkering krijgt of wat dan ook. - De heer Vos:
- Maar hij heeft met name gezegd dat er pogingen worden
ondernomen om informatie bij de politie te verwerven. Hij heeft
niet van een sociale dienst melding gemaakt. - De heer Koers:
- Dat klopt ook.
- De heer Vos:
- Dat klopt ook?
- De heer Koers:
- Ja.
- De heer Vos:
- Wat wordt eraan gedaan om dat in uw visie te voorkomen?
- De heer Koers:
- Wat eraan gedaan wordt, is op z’n minst ervoor te zorgen dat
dossiers die gevoelig materiaal bevatten, goed opgeborgen zijn. Dat
geldt zowel bij de politie als bij ons. Waar je tegenaan loopt is
het volgende. Als je personeel in dienst neemt, met name tijdelijk
personeel, is de vraag: op welke manier kun je dat personeel
screenen? Het is nog maar de vraag of je daar CID-informatie voor
mag gebruiken. Het is ook maar de vraag of wat dat betreft, als je
die wel zou kunnen gebruiken, de CID-registers die informatie
bevatten. Want, zoals u weet, is wat daarin zit maar een heel
beperkt wereldbeeld: alleen maar de informatie die binnen gekomen
is. Want er is veel meer. En ik weet ook dat, n keer, vanuit het
paleis van justitie gegevens meegenomen zijn die op een plek
aangetroffen zijn waar ze niet thuis horen. - De voorzitter:
- Wat bedoelt u met “een plek waar ze niet thuis horen”? Dat kan
zijn een verlate treincoup dan wel een criminele groep? - De heer Koers:
- Nee, dit lag bij criminelen.
- De heer Vos:
- Juist. Wat vindt u van het gebruik? U zegt: het is maar de
vraag of je CID-informatie gebruiken mag. Wat vindt u er zelf
van? - De heer Koers:
- Ik vind dat het zou moeten kunnen. Maar de vraag is: behoort
het bij de uitoefening van mijn taak dat, als wij personeel
aannemen, ik gebruik maak van CID-gegevens? Ik aarzel daarover. Het
is niet expliciet geformuleerd. - De heer Vos:
- Het is een heel gevoelige plek, als je bij de politie
werkt. - De heer Koers:
- Ja.
- De heer Vos:
- Ik kan mij voorstellen dat het gemeenschapsbelang ook een rol
vervult in uw afweging. - De heer Koers:
- Ja. Maar daarom denk ik dat het veel beter zou zijn, als in de
wet expliciet geformuleerd zou staan dat, als personeel bij politie
of justitie in dienst komt of bij dat soort instanties, daar gewoon
een veiligheidscheck op komt. - De voorzitter:
- Dus een aparte veiligheidscheck van eventueel een beperkt
aantal vertrouwensfuncties bij politie en justitie, zoals die al
door de BVD wordt gedaan? Of wilt u ook een ander hebben? - De heer Koers:
- Ik denk dat de BVD een beperkt aantal checkt. Ik vind echter
dat er daarnaast behoefte is aan misschien een wat lichtere check
ook voor ander personeel. Met name als je tijdelijk personeel
aanneemt, zou dat heel goed zijn. - De heer Vos:
- Wij naderen zo’n beetje het einde van het gesprek. In dat kader
zou ik u nog willen vragen: waar ligt volgens u het accent voor een
wettelijke regeling straks? Bent u voorstander van wettelijke
middelen voor het OM om betere grip te krijgen op de CID of pleit u
voor een kaderregeling waarin de bevoegdheden van de politie nader
moeten worden bepaald? Wat is uw visie daarop? - De heer Koers:
- Ik denk dat het goed is om wat de CID betreft, bevoegdheden van
het OM explicieter vast te leggen, dus expliciet vast te leggen dat
het hoe dan ook, als wij voor onze controle, voor onze check welk
gegeven dan ook uit de bestanden willen zien, gewoon in de wet
geregeld is dat wij dat kunnen en dat wij dat mogen. - De heer Vos:
- Kunt u dat nu niet?
- De heer Koers:
- Wij krijgen alle gegevens waar wij om vragen. Het staat
feitelijk niet in de wet, maar wij krijgen alles. - De heer Vos:
- En u doet het ook in de praktijk?
- De heer Koers:
- Eh, ik heb het wel gedaan. Ik weet dat mijn collega Visser dat
ook doet, dus dat wij soms heel bewust doorvragen wat erin
zit. - De heer Vos:
- De heer De Groot, die hier een van de vorige sprekers was, zei
dat hij in drie jaar slechts twee keer gedaan had. Nu wil ik daar
geen waardeoordeel over geven, maar hij had het over “twee keer”.
Kunt u aangeven hoe vaak u het gedaan heeft? - De heer Koers:
- Ik heb het zelf tussen 1991 en 1993 n keer gedaan.
- De voorzitter:
- En keer?
- De heer Koers:
- En keer. Maar dat heeft ook alles te maken met het feit dat
toen ik begon, ik het vak van CID-officier (de manier waarop je
omgaat met de CID, de manier waarop je je verantwoordelijkheid
neemt) mezelf eigen heb moeten maken. Daar bestaat geen opleiding
voor; daar bestaat geen regeling voor. Dat moet je zelf uitvinden.
Met mijn collega Visser die dat vanaf augustus of september 1993
doet, heb ik vele gesprekken gehad. Ik heb nog veel gesprekken
over: hoe gaan wij om met de CID, de CID-informatie? Hij is voort
gaan bouwen op mijn ervaringen. Hij is daarin weer strikter dan ik
en ik denk dat dat goed is. Maar ik denk ook: hij is nu voor de
helft van zijn tijd vrijgesteld. Ik heb u zojuist gezegd: hij komt
straks in de gelukkige omstandigheid dat hij ondersteuning krijgt.
Dat is iets wat je zelf moet regelen in de smalle marges van het
bedrijf waarin je werkt. Dat is niet iets wat op die manier
centraal aangestuurd wordt net zo min als een opleiding van
officieren van justitie voor dit specifieke, moeilijke
terrein. - De heer Vos:
- U bedoelt de juiste man op de juiste plek, als ik u zo
hoor. - De heer Koers:
- Ja, ja.
- De heer Vos:
- Heeft u overigens voldoende sturingsmogelijkheden? Of zegt u
dat er nog steeds verder tekorten zijn? - De heer Koers:
- Ik denk dat op zich de sturing van het OM, zoals die in
“Strafvordering” staat, best voldoende basis geeft. Maar het
probleem is: als wij samen met de politie in een politieregio
keuzen willen gaan maken (welke strafbare feiten en groeperingen
willen wij aanpakken?) dat wij juist in het voortraject bij de
verzameling van gegevens (open bronnen, wat bij de CID zit) de
bevoegdheid krijgen om uit meer bronnen dan alleen de CID gegevens
aan te dragen en te gebruiken, terwijl je dan ook de middelen zou
moeten krijgen om dat te doen. Het zou mij dierbaar zijn als dat
wat beter geregeld werd; dat behoeft niet al te extreem te
zijn. - De heer Vos:
- Waar denkt u aan?
- De heer Koers:
- Bijvoorbeeld het BKR in Tiel, het bureau voor
kredietregistratie. Iedereen met een hypotheek staat daar ook
geregistreerd. Zo’n database heeft goede informatie. Ik denk dat
het goed is om eens een afweging te maken: op welke manier kunnen
gegevens die zich nu bij banken of andere financile instellingen
bevinden, gebruikt worden, los van het zware middel van een bevel
voor uitlevering van de rechter-commissaris? Het gaat erom dat het
juist in het voortraject goed afgeregeld wordt, dat dat in de wet
geregeld wordt, dat een officier van justitie bijvoorbeeld een
bepaald aantal of in bepaalde categorien zaken als het ware kan
vorderen van de bank: ik wil die gegevens hebben. Dat zou heel goed
zijn. Dan weet je waar je aan toe bent. - De voorzitter:
- Gebeurt dan niet hetzelfde als nu? Nu belt men eerst op om te
vragen, of de bank de gegevens heeft om dan eventueel de officile
maatregelen te gaan nemen. Zou men dan niet gaan bellen voordat de
officier de officile maatregelen neemt? Dan zal men weer zeggen:
dat is allemaal te ingewikkeld; ik kan gewoon bellen. - De heer Koers:
- Ik denk dat gewoon bellen afgelopen is.
- De voorzitter:
- Denkt u dat? Weet u dat?
- De heer Koers:
- Ik weet dat die afspraken gemaakt zijn.
- De voorzitter:
- Specifiek met banken of ook met het Bureau
kredietregistratie? - De heer Koers:
- Met het Bureau kredietregistratie heb ik niet gesproken. Ik
weet dat heel expliciet met banken is afgesproken, dat het
afgelopen is dat men gegevens verstrekt naar aanleiding van een
telefoontje van de politie. - De heer Rabbae:
- Dat geldt voor heel Nederland?
- De heer Koers:
- Ja, dat geldt voor heel Nederland.
- De heer Rabbae:
- Is dat sinds de uitspraak van de heer Kalf van de ABN.
- De heer Koers:
- Nee. Die uitspraak heeft er wel mee te maken.
- De voorzitter:
- Op welke uitspraak doelen wij dan?
- De heer Koers:
- In februari van dit jaar heeft er een interview met de heer
Kalf gestaan in het Financieele Dagblad en nog wat kranten. Dat
ging onder meer over informatieuitwisseling met politie/justitie.
Vrij kort daarna – 16 of 19 mei – heeft er een vergadering
plaatsgevonden tussen de leiding van het OM en het bestuur van de
Nederlandse vereniging van banken. Daarin is die lijn heel
expliciet vastgelegd. - De voorzitter:
- Sindsdien gebeurt het ook niet meer? In uw tactische
onderzoeken wordt nooit meer naar een bank gebeld? - De heer Koers:
- Ik sta niet in voor welke politieman dan ook.
- De voorzitter:
- Pardon?
- De heer Koers:
- Ik ben er niet bij. Ik denk dat het niet gebeurt, maar ik weet
het niet. Dat is logisch. Er zijn in Nederland enkele duizenden
politiemensen. Bij de banken werken tientallen oud-politiemensen.
Als er in dat circuit en in die relatie wel wat gebeurt, ben ik er
niet bij. - De voorzitter:
- Net zei u nog, dat het niet meer gebeurt. Daar bent u zeker
van. Nu vraag ik u: gebeurt het nog en dan zegt u: ik weet het niet
en dan zeg ik: pardon. Dat is toch logisch? - De heer Koers:
- Ik begrijp uw reactie. Ik bedoel te zeggen, dat het officieel
door de leiding van de veiligheidsdiensten van de banken deze lijn
is ingezet en besproken met het personeel. Dat is de officile lijn
die ik toen ook bedoelde. - De voorzitter:
- Zegt u nu ook tegen uw tactische recherche: jongens, jullie
moeten dat niet meer doen? Of blijft vragen vrij staan en denkt u
dat men niet zo gauw meer antwoord krijgt? - De heer Koers:
- De tactische mensen hebben van ons te horen gekregen dat zij
dat niet moeten doen. Binnen het OM en binnen de banken zijn wij
bezig een gedragslijn te ontwerpen waarin precies staat, wat wel en
wat niet mag en onder welke voorwaarden. - De voorzitter:
- Buiten de eventuele rechterlijke machtiging die gegeven wordt
om die gegevens te overleggen? - De heer Vos:
- U zult wel een waar voorstander zijn van een regeling voor het
direct afluisteren – u heeft het al zo vaak geprobeerd – of zegt u:
het moet maar vrij blijven? - De heer Koers:
- Ik vind die suggestie van u niet leuk. Ik heb het niet veel
geprobeerd. - De heer Vos:
- Ik bedoel daar niets bijzonders mee.
- De heer Koers:
- Ik vind dat niet leuk. Ik vind wel – en dat is iets heel anders
– dat het goed is om opsporingsmethoden goed in de wet te
formuleren. Ik denk dat er een groot gevaar is, als in een wet
limitatief alles opgesomd wordt wat er nu is. Want du moment dat de
inkt droog is van het Staatsblad waarin die wet staat, ontstaat er
weer iets nieuws. Er zal een kader geschapen moeten worden, waarin
aangegeven wordt op welke manier een zorgvuldige inzet van welk
middel geoorloofd is. Daaraan is behoefte. - De heer Vos:
- Bedankt voor het zorgvuldige antwoord.
- De voorzitter:
- Bent u betrokken geweest bij gecontroleerde afleveringen?
- De heer Koers:
- Ja, ik ben betrokken geweest bij gecontroleerde
afleveringen. - De voorzitter:
- In grote hoeveelheden?
- De heer Koers:
- Ik duidde aan het begin van het gesprek op de zaak van die
18.000 kilo marihuana. Dat was een gecontroleerde aflevering. Wij
wisten dat de partij uit Columbia kwam. Wij hadden die partij in
Miami onder controle. Die was in Rotterdam onder controle. Die was
in Antwerpen onder controle. Vervolgens hebben wij de partij
afgevangen. - De voorzitter:
- Bent u bij doorlevering betrokken geweest?
- De heer Koers:
- Nee, ik heb nooit een partij laten doorgaan.
- De voorzitter:
- Is het wel mogelijk dat er een partij doorgegaan is? Bent u
nooit wat kwijtgeraakt? Is er nooit een partij geweest waarvan het
uiteindelijk beter leek die toch door te laten gaan vanwege de
veiligheid van een informant? - De heer Koers:
- Dat laatste niet.
- De voorzitter:
- Maar wat wel?
- De heer Koers:
- Een gecontroleerde doorlevering hebben wij nooit gedaan.
- De voorzitter:
- Dat weet u echt zeker?
- De heer Koers:
- Dat weet ik echt zeker.
- De voorzitter:
- U zegt, dat het in Arnhem nooit gebeurd is. Dat weet u echt
zeker? - De heer Koers:
- In de regio’s Gelderland-midden en Gelderland-zuid is dat niet
gebeurd. - De voorzitter:
- Zonder daar nu een waardeoordeel aan te geven, u bent eventueel
wel zaken kwijtgeraakt? - De heer Koers:
- Als je telefoontaps hebt lopen, hoor je soms uit de formulering
dat er ergens een partij komt en die partij verdwijnt. Je bent er
echter te ver vanaf om te zeggen: ik weet dat. Je hoort dat er een
partij gekomen is en je ziet haar niet meer, maar je hebt er
eigenlijk ook nooit zicht op gehad. Dat soort dingen komen wel
voor. - De voorzitter:
- Mijnheer Koers, dank u wel. Sluiting 15.47 uur