January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 15
13 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 13 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. J.J.Th.M. Pieters
Aanvang 14.30 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede de heer Nava,
plv. griffier - De voorzitter:
- Ik heropen de vergadering van de enqutecommissie
opsporingsmethoden. Aan de orde is het verhoor van de heer mr.
J.J.Th.M Pieters, geboren 16 maart 1956 te Tilburg. Mijnheer
Pieters, wilt u opstaan om de eed af te leggen? De door u af te
leggen eed luidt: “Ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan
de waarheid zal zeggen.” - De heer Pieters:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- Mijnheer Pieters, u bent arrondissementsofficier van justitie
in Den Bosch en u bent ook officier zware criminaliteit. Wij zijn
al verschillende malen met u in gesprek geweest. U heeft een
achtergrond in de fraudebestrijding, als ik het wel heb. - De heer Pieters:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Dat zijn enkele elementen die het voor ons zeer interessant
maken, u te verhoren. Ook heeft u juridische artikelen geschreven
over het verschijnsel waar wij al verschillende malen over
gesproken hebben, namelijk de inkijkoperatie. U speelt ook nog een
rol in de doorlichting van de gebruikte opsporingsmethoden en daar
willen wij ook met u over spreken. Allereerst willen wij het hebben
over uw taken, zowel als zaaksofficier zware criminaliteit als
CID-officier. Daarna gaan wij in op het gebruik van
opsporingsmethoden, verslag en verantwoording, en mogelijk ook op
de wetgeving die u zich voor de toekomst wenst. De heer Vos zal
voornamelijk het gesprek met u voeren, maar de andere leden kunnen
soms tussenbeide komen. - De heer Vos:
- Om te beginnen spreek ik met u over uw taken als
“ZwaCri-officier” zoals dat in het jargon heet. ZwaCri staat voor
zware criminaliteit. Vormen ZwaCri-officieren een apart slag binnen
de groep van officieren van justitie? Zijn zij extra gequipeerd om
moeilijke zaken te behandelen? - De heer Pieters:
- Ik denk niet dat wij een apart slag mensen zijn. Het is eerder
zo dat wij een specialisme hebben binnen de werkzaamheden die alle
officieren uitvoeren. Het specialisme is dan zware criminaliteit en
in mijn geval ook het werk van de criminele inlichtingendienst.
Daarvoor moet je wel een bepaalde beroepsopvatting hebben, in die
zin dat je verder moet willen kijken dan het Wetboek van Strafrecht
en van Strafvordering lang is. Ik bedoel niet dat je buiten de wet
moet kijken, maar wel dat je ook interesse moet hebben in andere
vormen van wetgeving, zoals belastingwetgeving. Je moet een en
ander weten van boekhouden en van civiel recht. Je moet ook een
bepaalde vorm van vasthoudendheid hebben, omdat je altijd bezig
bent met onderzoeken die niet binnen enkele weken zijn afgerond. Je
bent ook niet met onderzoeken bezig die meteen resultaat opleveren.
Ook in de zittingzaal moet je uiteindelijk een bepaalde
vechtersmentaliteit hebben. - De heer Vos:
- Wij spreken nu met een goed jurist, een bekwaam boekhouder en
een vasthoudende man? - De heer Pieters:
- Dat zou wel de ideale ZwaCri-officier zijn.
- De heer Vos:
- Hoeveel zaken heeft in behandeling?
- De heer Pieters:
- Als lopende zaken, wat in het jargon zo mooi “reactieve
onderzoeken heet”, heb ik op het moment vijf zaken daadwerkelijk in
onderzoek. Er zijn ook nog drie of vier pro-actieve onderzoeken
gaande, waarvan ik de leiding heb. - De heer Vos:
- Houden die bewuste vijf zaken u de gehele week bezig?
- De heer Pieters:
- Op dit moment houden mij drie zaken de gehele week al bezig,
met name omdat twee zaken nu op de zitting uitgevochten worden. Dit
betekent dat je minstens n dag per week op de zitting bent. - De heer Vos:
- Bent u in staat, uw ervaringen als fraude-officier in dit werk
gebruiken, uw boekhoudkundige vaardigheden? - De heer Pieters:
- Die gebruik ik volop.
- De heer Vos:
- Vindt u dat voldoende bij de politie terug? Wij hebben
vanmorgen mijnheer Van Amerongen op bezoek gehad, die over het Vie
d’Or-onderzoek heeft gesproken. Hij gaf aan dat hij daar eigenlijk
geen zin in had gehad, omdat er financile zaken in het geding
waren. Heeft u moeite gehad om de politie in touw te krijgen voor
zo’n financile zaak? - De heer Pieters:
- Moeite gehad? Niet in mijn politieregio. Waarom niet? Omdat de
politieregio waar ik sinds 1 januari van het vorige jaar in deze
functie werk, de regio Brabant-Noord, al een aantal grootschalige
fraude-onderzoeken had gedraaid in samenwerkingsverbanden met de
reguliere politie. Men kende mij en men wist wat ik verwachtte. Men
had de afgelopen jaren behoorlijk genvesteerd. Dit betekent dat ik
ook kwaliteit tegenkwam; ook in de afdeling zware
criminaliteit. - De heer Vos:
- Hoe verklaart u dat mijnheer Van Amerongen zei dat hij weinig
zin had in het Vie d’Or-onderzoek? - De heer Pieters:
- Hij praat voor zijn eigen politieregio, namelijk
Brabant-Zuidoost. Daar is de reorganisatie anders verlopen dan bij
Brabant-Noord. Men heeft daar een ander model gekozen, waardoor
toch in potentie aanwezige kwaliteit tijdelijk is weggevallen. - De heer Vos:
- Wat heeft u gedaan om mijnheer Van Amerongen te overtuigen om
hiermee aan de slag te gaan? - De heer Pieters:
- Voor de goede orde: ik heb het Vie d’Or-onderzoek niet gedaan.
Dat was een zaak van mijn collega Wasser. Ik ben er alleen in het
begin zijdelings bij betrokken geweest, omdat ik nog een overloop
had uit mijn fraudeperiode. - De heer Vos:
- U weet wat er vanuit het parket in de prioriteitsstelling
geschied is om de politie aan het werk te krijgen? - De heer Pieters:
- Uiteraard, die zaak moest gewoon aangepakt worden. Zo simpel
was het. - De heer Vos:
- De gezagsrelatie is gehanteerd. Er is vanuit het gezag
gehandeld. - De heer Pieters:
- Iedereen zag dat die zaak aangepakt moest worden, ook bij de
politie. Het probleem was toen bij de politie: hebben wij de mensen
om die zaak te doen? - De heer Vos:
- Heeft het financieel rechercheren nu de toekomst? Moeten wij
daar het heil van verwachten in de aanpak van de zware
georganiseerde criminaliteit? - De heer Pieters:
- Ik denk dat financieel rechercheren inderdaad de toekomst
heeft, maar wel gecombineerd met andere methoden. Alleen financieel
rechercheren is ook niet zaligmakend. - De voorzitter:
- Wat is wel zaligmakend?
- De heer Pieters:
- Een juiste combinatie met normaal, goed rechercheren, zoals de
politie altijd geleerd heeft. Dit houdt in een goede
verhoortechniek en een goed gebruik van de middelen die de
politieman ten dienste staan. Daarnaast is er dan de specifieke
kennis van de financile gang van zaken in het criminele
milieu. - De heer Vos:
- Kunt u dat financieel rechercheren nader uitleggen? Vanmorgen
zei mijnheer Van Amerongen ook dat geld soms in tweenhalve minuut
de wereld kan rondgaan, maar dat het tweenhalf jaar kan duren om
het financieel trac te vinden. Wat heb je daar nu aan als je de
zware georganiseerde criminaliteit wil aanpakken? - De heer Pieters:
- De heer Van Amerongen heeft een voorbeeld gegeven, denk ik. Ik
ben hier de laatste maanden mee bezig geweest. Nadat wij elkaar al
eerder hebben gesproken, ben ik doorgegaan op het financieel
rechercheren, ook omdat ik zag dat er geen echt goede definitie van
was. Ik denk dat die er nu wel ligt, mede op basis van een tweetal
stukken. Die definitie is niet zo gemakkelijk te geven. Heel kort
kan gezegd worden: het is onderzoek naar geldstromen, en dan
criminele geldstromen of geldstromen afkomstig uit de
criminaliteit. Dat is vooral administratief onderzoek. Dit betekent
veel papierwerk. Er is gezegd dat geld in tweenhalve minuut de
wereld rond kan gaan en dat wij er dan heel lang achteraan kunnen
lopen. Het zwakke punt van de criminaliteit is nu dat bepaalde
dingen moeten worden vastgelegd; met name als het geld afkomstig is
van handelingen die in het algemeen als crimineel worden beschouwd,
zoals drugshandel. Dat geld kan men niet verantwoorden, maar men
wil het toch gebruiken. Men wil het ook niet te ver weg hebben,
want wat heb je eraan als het geld ergens in een oerwoud in een ver
werelddeel vaststaat en men kan er niets mee? Men wil het het
liefst dicht in de buurt gebruiken. Dan moet het zichtbaar worden.
Bij het zichtbaar worden, worden de fouten gemaakt. Daar moet de
financieel rechercheerder zich op richten. - De heer Vos:
- Maar een beetje crimineel “zoeft” het geld toch meteen naar
Liechtenstein of naar zo’n ander oord? Het is toch meteen weg? - De heer Pieters:
- Er is een aantal landen waar het moeilijker is om te
rechercheren, maar in mijn fraudetijd heb ik gemerkt dat er maar
weinig landen zijn waar dat onmogelijk is. - De voorzitter:
- U komt Zwitserland toch niet binnen als er geen verdenking is
van een drugsdelict? - De heer Pieters:
- Gecombineerd. Zwitserland is juist een voorbeeld van een land
waar je met een gecombineerd onderzoek binnen moet komen. Als je
zegt alleen op fiscale delicten te willen binnenkomen, weten wij
ook dat de verdragen met Zwitserland zodanig van aard zijn dat wij
er niet binnenkomen. - De voorzitter:
- Luxemburg komen wij niet binnen. Zwitserland komen wij moeilijk
binnen. - De heer Pieters:
- Wij komen er wel binnen, maar alleen op de juiste gronden.
- De voorzitter:
- Welke landen komen wij nog meer moeilijk binnen?
- De heer Pieters:
- Er is een aantal landen dat onderzoek in fiscale zaken
uitsluit; Zwitserland, Luxemburg, Liechtenstein – maar dat ligt
dicht bij Zwitserland – Jersey. Eigenlijk heb je problemen met alle
landen met een streng bankgeheim. Die problemen kunnen echter in de
landen in Europa worden opgelost. - De heer Vos:
- U verwacht er veel van, maar heeft dit al tot succes geleid?
Heeft u al flink wat gepakt? - De heer Pieters:
- In mijn fraudetijd heb ik in een aantal onderzoeken heel goed
duidelijk kunnen maken waar het geld is. Dan krijg je het verschil
tussen duidelijk maken waar het is en het ook daadwerkelijk
binnenhalen. In de tijd dat ik bijvoorbeeld de vleesfraudes deed –
er werd ontdekt dat er een grote geldstroom richting Zwitserland
was gegaan – hadden wij nog geen pluk-ze-wetgeving en gold het
verdrag van Straatsburg nog niet. Dit verdrag maakt het nu mogelijk
om in verband met de pluk-ze-wetgeving zaken te doen met de
Zwitsers. Als wij die mogelijkheden toen wel hadden gehad, had ik
het geld zonder meer gehad. - De voorzitter:
- Hoeveel geld was dat?
- De heer Pieters:
- In totaal bijna 4 mln. Dat bedrag hadden wij bij n verdachte
getraceerd. Met dat geld kan nu ook niets meer gebeuren. Ik heb wel
begrepen dat de Zwitsers hun eigen maatregelen hebben genomen. - De heer Vos:
- U ziet dit als een hypothese waar u in de toekomst veel van
verwacht, dat is duidelijk. Een ander kenmerk van uw werk als
ZwaCri-officier is dat u dicht bij de politie zit. Kunt u schetsen
hoe dit in de praktijk gaat? De politie wil actie, wil resultaat
zien. De politie zegt tegen de officier: joh, ga er nou mee
akkoord. Hoe is dat spanningsveld? Heeft u echt ruimte om “nee” te
zeggen of wordt u meegezogen in de draaikolk van het potentile
succes? - De heer Pieters:
- Bij mijn onderzoeken ga ik uit van de zogenaamde teamgedachte.
Een team bestaat uit politiemensen, maar ook uit een officier van
justitie en zijn secretaris. Je vormt een eenheid. De bedoeling is
op een gegeven moment een criminele organisatie voor de rechter te
brengen. Binnen het team geldt een rolverdeling en die moet heel
duidelijk zijn. De politie doet tactisch onderzoek, maar is ook
tijdens dat onderzoek geheel verantwoording schuldig aan degene die
uiteindelijk op de zitting staat, de teamleider, de officier van
justitie. Je kunt op twee manieren teamleider zijn: je kunt de
politie haar gang laten gaan en haar alleen binnenlaten op het
moment dat ze je nodig heeft of je kunt meedenken, dus een veel
ruimere rol vervullen. - De heer Vos:
- Bent u een juridische vraagbaak of bent u de baas?
- De heer Pieters:
- Beide.
- De heer Vos:
- Als het moet, trekt u aan de touwtjes.
- De heer Pieters:
- Als het moet, sla ik op tafel.
- De voorzitter:
- Staat u op tafel of slaat u tafel?
- De heer Pieters:
- Ik sl op tafel.
- De voorzitter:
- En staat u dan ook nog op tafel?
- De heer Pieters:
- Dat is nog niet voorgekomen.
- De heer Vos:
- Wanneer heeft u het voor laatst op tafel geslagen?
- De heer Pieters:
- Ik heb vorige week nog tijdens een bepaald onderzoek de politie
aangesproken. Het was eigenlijk heel simpel. Het ging om een
getuige en als de politie die als verdachte kon aanmerken, kon zij
dwangmiddelen toepassen en wie weet zou er dan wel een verklaring
uitkomen. Ik kon werkelijk niet inzien waarom die figuur verdachte
zou moeten worden. - De heer Vos:
- U bent niet voor het etikettenplakkerij.
- De heer Pieters:
- Daar doe ik niet aan. Het was een gewone getuige. Als iemand
als getuige een verklaring aflegt en hij wordt verdachte, dan zien
wij dat wel weer. Daar gelden regels voor. Ik ga niet draaien. - De heer De Graaf:
- U zit heel dicht op de politie. U maakt deel uit van het team,
zoals u zelf heeft omschreven, zij het met een andere rol. Dit kan
tot een soort symbiose leiden. U en de politie vormen n team met de
taak om de criminele organisatie voor de rechter te brengen. Er is
geen sprake meer van een zekere distantie. Heeft u voor uw werk
geen distantie nodig? - De heer Pieters:
- Zeker wel. Ik neem die distantie, ook binnen het team. De
politie en ik hebben gezamenlijke belangen. Dat heeft de
maatschappij ook. Wij willen allemaal dat de boeven achter slot en
grendel gaan. Je wilt dat de zaak goed gaat, ook een gezamenlijk
belang. Dit houdt niet in dat ik zo dicht tegen de politie aanzit –
of er bij op schoot zit – dat ik als een soort veredeld politieman
achter de boeven aan loop te rennen. Je hebt je magistratelijke
functie en er is een wettelijke scheiding. Uiteindelijk zal ik toch
verantwoording moeten afleggen, ook op de zitting. Als ik die
verantwoording niet kan afleggen, ga ik onderuit; zo simpel is
het. - De heer De Graaf:
- Die politiemensen zien u toch niet als n van hen, n van de
club? - De heer Pieters:
- Zij zien mij als iemand die verantwoordelijk is voor het gehele
verhaal. Ik hoop dat zij mij ook zien als iemand tegen wie zij in
alle openheid kunnen zeggen waar zij mee bezig zijn. Uiteindelijk
zien zij mij als iemand die de zaak verkoopt op de zitting; die dat
op de juiste manier doet. Zij weten donders goed dat ik zonder hen
ook niets ben. - De heer Vos:
- Ik ga over naar uw werk als CID-officier. Wat moet je daarvoor
in huis hebben? - De heer Pieters:
- Je moet niet het idee hebben dat je met je zaken snel scoort,
want je komt nauwelijks in de publiciteit. Als je dat wilt, moet je
geen CID-officier worden. Je moet duidelijk afstand kunnen houden
tot het basispolitiewerk. Je moet een gedegen juridische kennis
hebben van privacy-regelingen en dergelijke. Op gegeven moment moet
je ook rust kunnen opbrengen; je moet je niet gek laten maken. - De heer Vos:
- Ongeveer hetzelfde als een ZwaCri-officier.
- De heer Pieters:
- Ja, met nog een plusje.
- De heer Vos:
- U bent dezelfde figuur natuurlijk.
- De voorzitter:
- Niemand moet zich gek laten maken. Kijkt u wel eens in de
registers van de CID? - De heer Pieters:
- Ja.
- De voorzitter:
- Direct?
- De heer Pieters:
- Direct.
- De voorzitter:
- Heeft u daar nu officieel wel of geen toegang toe?
- De heer Pieters:
- Officieel moet ik het vragen, volgens de nieuwe
CID-regeling. - De voorzitter:
- Heeft u een norm buiten de CID-regeling op grond waarvan iemand
wel of niet in dat register komt? - De heer Pieters:
- Hoe bedoelt u dat?
- De voorzitter:
- Wie bepaalt dat iemand CID-subject wordt?
- De heer Pieters:
- De eerste beslissing valt op de werkvloer, binnen de
richtlijnen die ik daarvoor geef. Men weet heel goed dat ik
controleer. Men weet ook heel goed dat er, wanneer ik erachter kom
dat iemand ten onrechte als CID-subject is opgevoerd, problemen
ontstaan. Eventueel kan dit gevolgen hebben voor onze verhouding,
maar ook voor degene die zoiets presteert. - De heer Vos:
- Ik ga door over het snijpunt van uw taken als CID-officier en
als ZwaCri-officier. Bezit u de mogelijkheid om creatief om te gaan
met deze beide hoedanigheden? Stel het gaat om twee criminelen. U
bent CID- en ZwaCri-officier. U kunt besluiten, voor n van de
criminelen een gerechtelijk vooronderzoek te openen en de zaak
tegen de andere nog in de CID-fase te houden. Gebeurt zoiets? - De heer Pieters:
- Dat kan. Wij kunnen beslissen om iemand buiten een GVO te
houden, als het nog niet nodig is om een GVO op die persoon te
openen. Dit kan ingegeven zijn door de wettelijke bepalingen.
Iemand kan verdachte zijn, zonder GVO erop te openen, omdat ik
bepaalde dwangmiddelen die in het GVO worden toegepast, voor die
verdachte nog niet nodig heb. - De heer Vos:
- Als het om twee criminelen in dezelfde zaak gaat, kunt u de
positie van de ene verdachte meer geweld aan doen door de zaak in
de CID-fase te houden, terwijl voor de andere de zaak in de
tactische fase loopt. - De heer Pieters:
- Dat hoeft op zichzelf niet tot een probleem te leiden, in die
zin dat het voor een verdachte soms helemaal niet zo leuk is om in
een GVO-fase terecht te komen, omdat ik dan veel inbreuk op zijn
privacy kan maken. Ik geef een voorbeeld. Twee lieden plegen een
moord, geheel tezamen en in vereniging. De n houdt het slachtoffer
vast en de ander steekt hem. Ik krijg de informatie dat die twee
mensen dat gedaan zouden hebben. Die informatie kan getoetst worden
op het redelijk vermoeden van schuld. In zo’n geval begin ik met
een GVO op allebei de heren. Is het echter zo dat ik informatie heb
dat de ene daadwerkelijk bij de moord betrokken is, maar voor de
andere is dat nog helemaal niet duidelijk, dan kan ik ervoor kiezen
om eerst wat informatie te krijgen over degene waarvan wij nog niet
zoveel weten en een GVO op de andere te openen. - De heer Vos:
- Ik heb het nog steeds over het snijvlak. Stel in het GVO tegen
de ene verdachte is een methode geweigerd. U mag de telefoon niet
afluisteren. Kunt u dat wel in de pro-actieve fase tegen de andere
verdachte gebruiken? Zijn dat twee stadia? Is er een stadium in de
CID-fase waarin u besluit over de aanwending van methoden? - De heer Pieters:
- Ja, dat denk ik wel.
- De heer Vos:
- Kunt u, als eenmaal een rechter-commissaris geweigerd heeft om
een oordeel te geven, zelf besluiten om alsnog dat middel uit het
GVO aan te wenden? - De heer Pieters:
- Nee!
- De heer Vos:
- Waarom niet?
- De heer Pieters:
- U noemde het voorbeeld van het weigeren van een telefoontap.
Die kan ik alleen maar krijgen via de rechter-commissaris in een
GVO. Ik zal het wel uit mijn hoofd laten om dat buiten de
rechter-commissaris om te proberen. Als ik afluister zonder
toestemming van de rechter-commissaris, weet ik meteen dat mijn
zaak kapot is. - De heer Vos:
- Het besluit daarover ligt bij u?
- De heer Pieters:
- Als de rechter-commissaris een afwijzing geeft, trek ik mijn
consequenties daaruit. Dan staak ik het onderzoek, zo simpel is
het. - De heer Vos:
- In uw eigen parket is sprake van een bijzondere situatie omdat
daar, in afwijking van de rest van Nederland, de functies van
CID-officier en ZwaCri-officier worden gecombineerd. Welke
argumenten zijn doorslaggevend geweest voor die keuze? - De heer Pieters:
- Deze ontwikkeling heeft zich na de IRT-affaire voorgedaan. Op
het parket zijn wij ons toen gaan bezinnen op de vraag of wij dat
soort risico’s wilden nemen. Wij hebben een “parketbrede” discussie
ingezet… - De voorzitter:
- Als ik u even mag onderbreken, wat voor risico’s?
- De heer Pieters:
- Het belangrijkste risico van de scheiding tussen CID- en
zaaksofficier is dat de zaaksofficier op een gegeven moment niet
weet wat er in het voortraject is gebeurd en door allerlei
omstandigheden op de zitting kan worden overvallen. Het is ook
mogelijk dat hij vragen van de rechter niet kan beantwoorden. Dat
vinden wij een slechte situatie. Ook kan de CID-officier
uiteindelijk als getuige worden opgeroepen en dan wordt hij voor
een enorm dilemma geplaatst: hoever kan hij als getuige gaan met
het weigeren informatie te geven? Dan ben je volledig afhankelijk
van hetgeen een rechter op een gegeven moment doet. Als de rechter
doorvraagt en je weigert antwoord te geven, kan dat risico’s
opleveren voor de ontvankelijkheid van de zaaksofficier. Als
CID-officier weet je dat. - De voorzitter:
- Maar dat risico is er nu toch ook?
- De heer Pieters:
- Nu heb je het veel meer in eigen hand. Ik kan zelf de rechtbank
altijd voorlichten over het voortraject. Dat zal ik ook zo veel
mogelijk doen. Ik vind dat dit de basis van je functioneren moet
zijn. Ik kan ook bij getuigenverhoren op de juiste wijze inschatten
hoever je daarmee moet gaan. Ik kan het moment bepalen waarop de
rechtbank gevraagd moet worden om te stoppen. Ik kan dat
beargumenteren met de drie redenen waarom een verklaring geweigerd
kan worden, namelijk als de veiligheid van personen in gevaar komt,
als het toepassen van bepaalde opsporingsmiddelen in gevaar komt –
dan bedoel ik niet dat je niet kunt zeggen dat er geen videocamera
of iets dergelijks kan worden gebruikt, maar dat je bij zeer
geavanceerde apparatuur mededeling doet over bijvoorbeeld het
typenummer – of dat je bepaalde politiemensen in enorme problemen
brengt. Dat kan. Dit zijn de grenzen die ook door de Hoge Raad zijn
gesteld. Als je alles weet van de gebeurtenissen, kun je die
grenzen zelf het beste in de gaten houden. - De heer Vos:
- Een advocaat kan u toch vragen: zeg eens welke informant een
rol gespeeld heeft? Kunt u dan de kaken op elkaar houden? Kunt u
dan “nee” zeggen? - De heer Pieters:
- Dat kan ik zeker, dat is een vorm van professionaliteit
natuurlijk. n ding is heilig voor de CID-officier of je nu verder
zaaksofficier bent of niet en dat is de anonimiteit van de
informant. - De voorzitter:
- Waarom is die heilig?
- De heer Pieters:
- Omdat het CID-werk staat of valt met de anonimiteit van de
informanten. Als wij die niet meer kunnen garanderen, vrees ik dat
wij in ieder geval dat deel van de opsporing kunnen vergeten. Als
wij het hebben over georganiseerde criminaliteit of zware vormen
van criminaliteit moet je accepteren dat informanten een
belangrijke rol spelen. - De voorzitter:
- In de “tip-, toon- en voorkoopregeling” – het enige stuk dat
wij hebben kunnen vinden over hetgeen een informant wel of niet
mag, dus over de normering – staat “naar vermogen”. U maakt die
garantie compleet absoluut. Is het belang van die informant
helemaal absoluut? - De heer Pieters:
- Uiteindelijk beslist bij ons de informant.
- De voorzitter:
- Zo.
- De heer Pieters:
- Het kan zijn dat een informant zo belangrijk is voor een zaak
dat hij eigenlijk gewoon zou moeten getuigen. Daar kan ik een
voorbeeld van geven. Zeker als de zaak ernstig genoeg is, vind ik
dat politie en ik er alles aan moeten doen om de informant ervan te
overtuigen dat hij moet getuigen. Als hij uiteindelijk toch “nee”
zegt, bijvoorbeeld omdat wij onvoldoende waarborgen voor zijn
veiligheid kunnen bieden, dan moeten wij dat respecteren. Dan ga ik
die man niet dwingen om alsnog bij de rechter-commissaris of elders
te verschijnen. Dan kan het inderdaad zijn dat daarop een zaak
kapot moet gaan. - De voorzitter:
- Het punt is dat je uiteindelijk afhankelijk bent van iemand,
meestal uit het criminele milieu, die dus bepaalt of je zaak al of
niet doorgaat. - De heer Pieters:
- Zo absoluut is het niet. Als een zaak alleen op een informant
is gebouwd, dan heb je geen sterke zaak, maar een ronduit zwakke
zaak. Een informant staat aan het begin van de hele keten van
opsporing. Daarvoor is hij belangrijk. De rest komt uit de gewone
bewijsmiddelen, als het goed is. Als je niet verder komt dan het
informantenstadium, dan heb je geen zaak. - De heer Vos:
- U wilt ook de hand aan de kraan houden wat de tijd betreft, heb
ik begrepen. Hoe doet u dat in de praktijk? U gaat prat op het feit
dat u heel snelle onderzoeken draait. - De heer Pieters:
- Ik vind het een enorme verspilling van tijd en geld om een duur
team met goede specialisten jarenlang bezig te houden met n
groepering. Ik denk dat het veel beter is dat zo’n goed ingewerkt
team meer groeperingen aanpakt. Daarom spreken wij helemaal aan het
begin van het onderzoek een strakke tijdlijn af met de leiding van
de politie en van de bijzondere opsporingsdiensten die eventueel
meedoen, en met het openbaar ministerie. Dat houdt zelfs in dat je
al in een heel vroeg stadium gaat kijken naar zittingscapaciteit
van de rechter. - De heer Vos:
- Je kunt wel een termijn prikken. Welke termijn prikt u over het
algemeen? - De heer Pieters:
- Dat is een beetje afhankelijk van het onderzoek. Het ligt er
ook aan hoe het vooronderzoek is geweest. In fraudezaken hadden wij
vaak een breed vooronderzoek. Als je de fase van het gerechtelijk
vooronderzoek (GVO) inging, kon je al heel goed een keuze maken op
welke feiten je je ging richten. Dat komt ook doordat de
informatie-inwinning bij fraudezaken veelal uit open bronnen
gebeurt. Dat zijn bronnen bij bepaalde andere diensten dan de
politie, zoals de belastingdienst. Je hebt dan al een aardig beeld
van de organisatie die je aan het onderzoeken bent, zodat je er
heel gericht naartoe kunt werken. Dan geef je een bepaalde tijd
voor de voorfase, die door een beperkt aantal mensen gebeurt. Op
het moment dat je het GVO start, kun je dan een heel goede planning
maken, met huiszoekingen, aanhoudingen, enzovoorts. - De heer Vos:
- Met alle respect, u refereert nu vooral aan uw fraude-ervaring,
maar u bent nu met zware criminele organisaties bezig. Kunt u
daarvan ook zeggen op hoeveel maanden u dat inschat? - De heer Pieters:
- Een goed vooronderzoek kan heel goed tactisch zijn. Het hoeft
niet pro-actief te zijn. Het is het onderzoek voordat je het
gerechtelijk vooronderzoek ingaat. - De voorzitter:
- Dan heb je al wel iemand die officieel als verdachte wordt
aangemerkt. - De heer Pieters:
- Over het algemeen heb je in mijn optiek heel snel mogelijkheden
om iemand als verdachte aan te merken. Het ligt er een beetje aan
hoe breed je het redelijk vermoeden van schuld of het redelijk
vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd, inschat. Je kunt
dat heel ver naar achteren schuiven, maar je kunt het ook naar
voren halen. In wezen geeft de Hoge Raad daar heel veel
mogelijkheden voor. Ik moet zeggen dat ik er een voorstander van
ben om dat zo ver mogelijk naar voren te halen, ook omdat je dan
meer mogelijkheden hebt. Je hebt meer mogelijkheden voor onderzoek
tegen iemand die verdachte is dan tegen iemand die geen verdachte
is. - De heer Rabbae:
- Mag ik het zo zien dat u artikel 27 Wetboek van Strafvordering
naar voren schuift, met enige flexibiliteit? U zegt: ik kan nog
niet hard maken dat er sprake is van een verdachte, maar dan kan ik
het zelf invullen en dan kan ik starten met een vooronderzoek. - De heer Pieters:
- Nee, de basis is zonder twijfel dat er sprake moet zijn van een
redelijk vermoeden van schuld. Dat staat vast. Ik ga daarmee niet
marchanderen, alleen zit er heel veel rek in de jurisprudentie over
artikel 27. Je kunt op een gegeven moment als officier van justitie
– en ik denk ook als rechter – zelf min of meer bepalen wanneer er
sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. - De voorzitter:
- Wij maken ons misschien te druk over de pro-actieve fase.
- De heer Pieters:
- Die pro-actieve fase kan heel belangrijk zijn op het moment dat
je die grens nog net niet hebt bereikt. Voor dat redelijk vermoeden
van schuld kunnen er aanwijzingen zijn dat iemand betrokken is bij
een strafbaar feit, of aanwijzingen dat een strafbaar feit gepleegd
is of gepleegd zal worden. Dat laatste traject is, denk ik, de
echte pro-actieve fase. Daarnaast heb je nog dat heel brede
onderzoek, het fenomeenonderzoek. - De heer Vos:
- U hebt het over een voorfase, een pro-actieve fase en een
reactieve fase. Bouwt u een voorfase in voor de pro-actieve
fase? - De heer Pieters:
- Ik bouw de pro-actieve fase in voor de voorfase.
- De heer De Graaf:
- Wat betreft de verhouding tussen zaaksofficier en CID-officier
is het in uw arrondissement zo geregeld dat CID-officieren ook
zaaksofficieren zijn, zodat de zaaksofficier weet wat de
CID-officier weet. Zeg ik het zo goed? - De heer Pieters:
- In principe is dat juist, zeker als het n persoon is.
- De heer De Graaf:
- Maar niet in alle zaken die in uw arrondissement spelen, bent u
zaaksofficier. - De heer Pieters:
- Natuurlijk niet, dat ben ik alleen voor de vijf zaken die ik
net noemde. - De heer De Graaf:
- Als andere officieren zaken doen waarbij CID-informatie
betrokken is geweest, licht u ze volledig in? - De heer Pieters:
- Zij weten alles wat nodig is om een zaak te kunnen doen. Zij
weten niet exact welke informant er is geweest of waar de
videocamera heeft gestaan, maar zij weten wel dat er een
videocamera of een informant is geweest. Het is ook zo dat er
grenzen zijn. - De heer De Graaf:
- In andere arrondissementen is het anders geregeld. Daar is een
heel strikte scheiding tussen de zaaksofficier en de CID-officier.
De CID-officier vertelt niets of heel weinig, zodat de
zaaksofficier niet uit de school kan klappen tijdens de zitting.
Dat is vaak het argument dat wordt gehanteerd. Is het niet raar dat
dit per arrondissement anders is geregeld? Hebt u daarover forse
discussies met uw collega CID-officieren? Wordt daarover een
centrale beslissing voorbereid? - De heer Pieters:
- Ik heb begrepen dat men soms bevreemd naar Den Bosch kijkt en
dat met grote belangstelling volgt, ook wat de hoogste leiding
betreft. - De heer De Graaf:
- Bent u een proefkonijn?
- De heer Pieters:
- Ik denk wel dat wij nog niet uitgexperimenteerd zijn. Je kunt
niet zeggen dat het vaststaat dat het zo moet. Wij zijn er vanaf 1
januari vorig jaar, eigenlijk pas vanaf maart vorig jaar, op deze
manier mee bezig. Je kunt niet zeggen dat dit het enig zaligmakende
is. Misschien besluiten wij uiteindelijk tot een tussenvorm, maar
tot nu toe is de ervaring met mijn eigen zaken dat het buitengewoon
prettig gaat. Ook in de fraudezaken was ik mijn eigen
CID-officier. - De heer Vos:
- Maar u doet het nog maar anderhalf jaar, dus het is nog in een
heel pril stadium. - De heer Pieters:
- Dat is vrij kort, maar er zijn inmiddels toch een groot aantal
zaken doorgelopen. - De heer Rouvoet:
- U hebt gezegd dat uiteindelijk de informant zelf beslist, als
het om het afschermen van de identiteit gaat. Vindt u het
acceptabel dat er andere voorwaarden worden gesteld aan informatie
die via de informant komt, bijvoorbeeld dat zij niet naar
regiokorps X of Y gaat, omdat volgens de informant de identiteit
daardoor gevaar zou kunnen lopen? - De heer Pieters:
- Als deze bloot zou komen te liggen, wanneer zij naar een
bepaald korps zou gaan, proberen wij om de informatie zo te krijgen
dat zij niet meer tot n persoon herleid kan worden. Dat is het
zogenaamde veredelen. Veredelen betekent niet dat je erbij gaat
verzinnen, maar dat je meer informatie verzamelt en de zaak daarna
pas overdraagt. Het kan ook zijn dat wij moeten zeggen dat de
informatie niet bruikbaar is. Dat is de zogenaamde
embargo-informatie. Als de informatie van een bron komt die zo
dicht bij de crimineel zit dat te allen tijde bekend is wie de bron
is, dan moeten wij gewoon kiezen voor de veiligheid van de
bron. - De heer Rouvoet:
- Beslist u daarover, beslissen de runners daarover of beslist de
informant daarover? - De heer Pieters:
- Uiteindelijk beslist de officier van justitie daarover.
- De heer Vos:
- Dan kom ik op de inkijkoperaties. Is de indruk juist dat
inkijkoperaties in uw parket behoorlijk vaak worden gebruikt als
middel, en dat daarover enthousiasme aanwezig is? - De heer Pieters:
- Niet direct enthousiasme, omdat het nogal veel werk meebrengt.
Het is een middel dat je gebruikt als je niets anders meer kunt,
waarbij proportionaliteit en subsidiariteit duidelijk worden
afgewogen, maar wij gebruiken het wel. - De heer Vos:
- U hebt er een artikel over geschreven. De film “Noorderlicht”
speelt zich ook in uw werkgebied af. Die film gaat over hoe je moet
optreden bij een inkijkoperatie. - De heer Pieters:
- Die film speelt niet in mijn werkgebied, maar in een ander
arrondissement. - De voorzitter:
- Niet iedereen kent de film “Noorderlicht”, dus misschien wilt u
even toelichten wat hij is. - De heer Pieters:
- Het is een instructiefilm voor politie en justitie over het
afschermen van informatie bij de rechtbank. Daarin zie je ongeveer
alles mis gaan wat er mis kan gaan bij de afscherming, om het zo
maar samen te vatten. - De heer De Graaf:
- Is dat een afspiegeling van de werkelijkheid?
- De heer Pieters:
- Bij mij gelukkig niet. Binnen ons arrondissement zijn de
kijkoperaties een opsporingsmiddel dat wij sinds maart vorig jaar
in alle openheid vastleggen voor de rechtbank. Daarvoor werd het
wel vastgelegd, maar vaak niet in procesverbaal gevat, maar wel in
een rapport van de CID, waardoor de officier van justitie er wel in
was gekend. - De heer Vos:
- Vanaf maart vorig jaar betekent dat de vastlegging daarvoor nog
niet gebeurde? - De heer Pieters:
- Jawel, maar niet in een procesverbaal dat bij de zaak werd
gevoegd. Ten onrechte ging men ervan uit dat een kijkoperatie
behoorde tot de pure CID-activiteiten. Nadere beschouwing, als je
kijkt naar de kijkoperaties die waren gebeurd, leerde dat het puur
tactisch werk was. - De voorzitter:
- Dat was toch niet door nadere beschouwing, maar doordat op een
bepaald moment een zaak in Den Bosch, ik weet niet of het uw zaak
was… - De heer Pieters:
- Het was een zaak van een collega.
- De voorzitter:
- Dat doet er ook niet toe. Die zaak ging stuk bij de rechter.
Dat was toch de aanleiding? - De heer Pieters:
- Ja, dat was de aanleiding, maar daarvoor waren wij al bezig met
de omslag van vastlegging. Wij vonden dat bepaalde methoden gewoon
bij procesverbaal moesten worden vastgelegd. Dat vond mijn
voorganger ook al. Zo simpel is het. Dat geldt zeker voor
ingrijpende opsporingsmethoden als inkijkoperaties. Daarom konden
wij in de zaak van mijn collega waarover u spreekt, al heel snel de
rapporten en processen-verbaal produceren. - De voorzitter:
- Wij komen er in de loop van ons onderzoek nog vaker over te
spreken. Is het nu zo dat u al pratend tot de conclusie kwam dat
het beter was om het voor te leggen? De rechter heeft toch vaak
door zijn jurisprudentie bepaald wat u daarna weer ging doen? Als
de rechter zegt: nee, dat accepteren wij niet, dan gaat u het
anders doen. Als de rechter morgen zou zeggen dat elke informant
uiteindelijk toch op de zitting moet komen, dan is of het systeem
afgelopen of u gaat het doen, en dan zoekt u andere informanten. Zo
is het toch? - De heer Pieters:
- Ik denk dat rechterlijke beslissingen heel belangrijk zijn. In
dit geval was er al een discussie, ook met de politie, over
opsporingsmethoden in brede zin, inkijkoperaties, peilzenders,
enzovoorts. Hoe moest dat eigenlijk gebracht worden? Dat was
voordat de rechtbank in Den Bosch of in Amsterdam daar een probleem
mee kreeg. Die discussie was al aan de gang, en die is uiteraard
versneld. - De heer Vos:
- Als ik het goed begrijp, is er nog geen arrest van de Hoge Raad
over gewezen. Het is nog hangende wat de Hoge Raad er feitelijk van
vindt. Bent u dan niet op drijfzand bezig, als u het middel van de
inkijkoperaties toch hanteert? - De heer Pieters:
- Ik meen dat wij in onze publikatie heel duidelijk hebben
aangegeven dat wij wel degelijk een wettelijke basis zien voor
kijkoperaties. - De heer Vos:
- Kunt u deze beschrijven?
- De heer Pieters:
- Je hebt twee soorten kijkoperaties. De eerste betreft
kijkoperaties die je gaat doen in het kader van een onderzoek naar
reguliere strafbare feiten, bijvoorbeeld grootscheepse heling van
auto’s. Daarbij kun je je beroepen op artikel 150 van het Wetboek
van Strafvordering. Dat artikel regelt dat de officier van justitie
een schouw kan houden op plaatsen die verband houden met strafbare
feiten. Er hoeft geen redelijk vermoeden te bestaan dat er
strafbare feiten zijn gepleegd; aanwijzingen zijn voldoende. - De heer Vos:
- Wat doet de officier als hij schouwt?
- De heer Pieters:
- Dan gaan de officier van justitie, dan wel de hulpofficier, dan
wel politiemensen onder het directe gezag van de officier van
justitie of van de hulpofficier naar die plaats toe. Dat is nooit
een woning. Het is geverifieerd dat dit bij ons nooit is gebeurd.
Zij gaan naar die plaats toe en proberen met zo min mogelijk schade
naar binnen te komen. Zij proberen braak altijd te voorkomen. Zij
kijken rond en leggen eventueel met beelddragers vast wat zij daar
zien. - De heer Vos:
- Doet u dat ook zelf? U zegt dat de officier naar binnen toe
gaat. Verschaft u zichzelf de toegang? - De heer Pieters:
- Mijn collega is inmiddels – even uit mijn hoofd – drie keer
zelf geweest. - De voorzitter:
- Hoeveel keer doet u het?
- De heer Pieters:
- Ik ben tot nu toe nog niet zelf gegaan.
- De voorzitter:
- Die schouw vooronderstelt dat de officier dat zelf doet?
- De heer Pieters:
- Ja, dat is bij de schouw.
- De voorzitter:
- Als optreden niet kan worden afgewacht, gebeurt het door de
hulpofficier. Dan moet het zeer spoedeisend zijn. Dit artikel is
toch eigenlijk voor iets anders geschreven dan wanneer u een loods
op het oog hebt, waar auto’s worden omgekat? Zoals de schouw in het
Wetboek van Strafvordering staat, is het toch een openlijke zaak en
geen heimelijke zaak? - De heer Pieters:
- Openlijk achteraf. Als je naar de wetsgeschiedenis kijkt, is de
schouw duidelijk bedoeld voor een heimelijke actie, om snel op te
kunnen treden, om te kijken of er een relatie is tussen plaats en
strafbaar feit en of er op die plaats aanwijzingen zijn voor dat
strafbare feit. Als je snel optreedt, is het vaak moeilijk om de
officier van justitie daar te krijgen. Ik geef een voorbeeld dat in
Den Bosch heeft gespeeld, namelijk grootschalige diefstal van
vrachtauto’s en de inhoud daarvan. Dat werd gevolgd door het
observatieteam. Wij wisten van tevoren niet of er iets zou
gebeuren. Gebeurde er wat, dan was het van belang om zo snel
mogelijk te gaan kijken waar dat spul heen ging, of het spul daar
inderdaad was en wat voor spul het was. Ik denk dat dit een heel
goede reden kan zijn om het aan een hulpofficier op te dragen. - De heer Vos:
- Kunt u uitleggen wanneer u dat precies gebruikt? Wij hebben
begrepen dat een eenvoudig telefoontje naar de rechter-commissaris
kan werken om met spoed een machtiging te krijgen, als je de
telefoon wilt afluisteren. U mag ook een huiszoeking plegen.
Wanneer maakt u de keuze voor een schouw of voor een huiszoeking?
In beide gevallen gaat het om een strafbaar feit. - De heer Pieters:
- Ja, dat klopt. Ik denk dat je de huiszoeking doet, op het
moment dat je een concreet vermoeden hebt – dat is meer dan
aanwijzingen – dat je ergens bewijsmiddelen vindt. Dan ga je een
huiszoeking doen. De schouw ligt daarvoor. De schouw kan ook
bedoeld zijn om een huiszoeking voor te bereiden. Als je een
redelijk vermoeden hebt dat ergens een gestolen auto staat, dan zou
ik dat te allen tijde via een huiszoeking proberen te regelen. Daar
hebben wij ook de spoedhuiszoeking voor, waar geen
rechter-commissaris aan te pas komt, als hij verhinderd is. - De voorzitter:
- In de handleiding kijkoperaties die in uw arrondissement is
gemaakt en nu in heel Nederland geldt, zij het dat zij nog niet is
gepubliceerd, staat dat er in ieder geval een verdachte moet zijn.
Maar dan kunt u net zo goed een spoedhuiszoeking aanvragen. Dat
wilt u niet, want u wilt het op dat moment geheim houden. Dat is
toch het hangpunt, niet zozeer dat u de rechter-commissaris niet
zou kunnen bellen? - De heer Pieters:
- Ik denk dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen een
verdenking tegen een persoon of het feit dat er op een bepaalde
plek bewijsmiddelen te vinden zouden zijn. Ik kan natuurlijk heel
goed de verdenking hebben dat iemand bezig is met grootschalige
helingsactiviteiten, maar ik weet misschien helemaal niet waar hij
zijn spullen verbergt. Juist om te kijken of hij bepaalde
opslagruimte gebruikt, kun je de kijkoperatie gebruiken. Ik denk
dat je het los van elkaar moet zien. - De voorzitter:
- Waar mag je gaan kijken? Stel dat ik gistermiddag een heleboel
vrachtauto’s heb gestolen en die ergens heb weggezet, waar mag u
dan kijken in deze constructie? - De heer Pieters:
- Ik denk dat ik mag gaan kijken op de plekken waarvan ik een
aanwijzing heb dat zij gebruikt kunnen worden als opslagruimte. Dat
is artikel 150 Wetboek van Strafvordering. - De heer Vos:
- Ziet u niet het risico dat de kwaliteit van het recherchewerk
hierdoor kan afnemen, in die zin dat men zich wat te gemakkelijk
sneaky toegang gaat verschaffen, voordat echt goed recherchewerk
gedaan is, om uiteindelijk een huiszoeking te vragen? - De heer Pieters:
- Nee, want een kijkoperatie vindt alleen maar plaats met
uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie, die
proportionaliteit en subsidiariteit afweegt. Bij die twee elementen
komt al meteen aan de orde of ons arsenaal aan recherchemiddelen
uitgeput is, en of wij het niet op een andere manier kunnen,
bijvoorbeeld gewoon door een huiszoeking. Dat is altijd de vraag
die wij stellen. Kunnen wij het observatieteam niet nog een tijd
gebruiken? Kunnen wij er geen videocamera op zetten vanaf een
openbare plek, om te kijken wat er gebeurt? - De heer Vos:
- Als iemand in zijn tuinbouwkas hasj aan het kweken is en u
denkt dat dit wellicht gebeurt, dan zit u op het snijpunt van
schouwen en het vragen van een gerechtelijke vooronderzoek, hoe
gaat dat dan? - De heer Pieters:
- Dat is een kijkoperatie op grond van de Opiumwet. Dat is
essentieel anders dan een kijkoperatie op grond van artikel 150
Wetboek van Strafvordering over de schouw. In de Opiumwet wordt de
kijkoperatie in artikel 9 geregeld. Als je een redelijk vermoeden
hebt van het gepleegd zijn van een overtreding van de Opiumwet, mag
je als opsporingsambtenaar elke plaats betreden. Je mag zelfs
overal dingen in beslag nemen die je voor de hand tegen komt, zoals
de Hoge Raad het zo mooi formuleert. In uw voorbeeld moet ik dan
wel een redelijk vermoeden hebben dat er in die kas inderdaad een
weedkwekerij is. Is dat niet zo, dan kom ik gewoon niet binnen. Zo
simpel is het. Dan kan ik moeilijk artikel 150 Strafvordering
gebruiken om maar eens vrolijk rond te kijken. De Opiumwet noemt de
officier van justitie niet als degene die toestemming moet geven,
maar binnen ons arrondissement hebben wij het zo geregeld dat wij
die toestemming geven. Ik denk dat ik bij zo’n weedkwekerij geen
toestemming zou geven op grond van enkele informatie, waarvan de
betrouwbaarheid niet is getoetst. Ik denk dat men dan eerst maar
eens verder moet rechercheren, observatie moet plegen, omwonenden
moet vragen of zij iets vreemds hebben gemerkt, of de nutsbedrijven
vragen of het stroomverbruik van dat huis anders is dan
gebruikelijk voor een eengezinswoning waar een kas achter staat.
Dat kunnen allemaal aanwijzingen zijn, die samen tot een redelijk
vermoeden leiden. Dan ga ik op grond van de Opiumwet naar
binnen. - De heer Rabbae:
- U zei net dat er soms een schouw moet worden gebruikt om later
eventueel een huiszoeking te plegen. Stel dat u bezig bent met een
schouw en u ontdekt ter plekke iets wat snel gepakt moet worden,
want anders is het verdwenen, wat doet u dan? - De heer Pieters:
- Ik mag het niet in beslag nemen, tenzij ik kan zeggen dat het
een heterdaadsituatie is. Dan moet je kijken naar doorlopende
delicten, zoals heling. Heling is voortdurend. Dat loopt altijd
door. Voorhanden hebben is een van de belangrijkste elementen van
heling. Als je bij een schouw een partij gestolen goed aantreft en
je kunt verifiren dat het gestolen is, bijvoorbeeld doordat de
aangifte goed bij het team terecht is gekomen, dan kun je de zaak
in beslag nemen op grond van heterdaadsituatie. - De heer Rabbae:
- En als dat niet het geval is?
- De heer Pieters:
- Dan denk ik dat je als de wiedeweerga moet verdwijnen, de
rechter-commissaris moet bellen en de zaak zoveel mogelijk moet
bevriezen, totdat de rechter-commissaris kan komen. Als hij niet
kan komen, heb je de situatie van artikel 97 Strafvordering, dat de
officier van justitie of de hulpofficier van justitie zelf een
spoed-huiszoeking kan doen. - De heer Rabbae:
- Met als risico, als het niet lukt, dat u achter de feiten
aanloopt. - De heer Pieters:
- Ik denk dat het, zoals ik het nu uitleg, altijd lukt.
- De heer De Graaf:
- U hebt uw juridische beoordeling gepubliceerd in het Nederlands
Juristenblad van maart van dit jaar. Wij hebben enkele dagen
geleden prof. Corstens gehoord. Hij zei dat het schouwartikel daar
niet voor is geschreven; dat was meer om te kijken naar de plek
waar het lijk werd gevonden en de omstandigheden nog eens in
ogenschouw te nemen. Vr uw artikel hebben wij niet aangetroffen dat
iedereen riep: o, dat is een schouw, dat is artikel 150, dat is
duidelijk. Er is veel onrust. Is het niet zo dat het een vondst is
om het probleem te verhelpen? - De heer Pieters:
- Ik denk het niet. Wij beroepen ons op de wetsgeschiedenis. Als
je kijkt naar de tekst van de memorie van toelichting uit 1914,
ruim voordat de wet in werking is getreden, dan wordt daar
gesproken over het snel en heimelijk kunnen optreden van de
officier van justitie en politiefunctionarissen bij strafbare
feiten, juist met het oog op het wegmaken van bewijsmiddelen of
aanwijzingen. De heimelijkheid komt in die memorie van toelichting
al naar voren. Daarnaast wordt er in 1914 al gesproken over een
bestaande praktijk van politie- en justitiemensen, die blijkbaar
kijken. - De voorzitter:
- Ze doen dat altijd al, dus dan moet het juist zijn.
- De heer Pieters:
- Dat betekent dat men toen toch blijkbaar een vergelijkbare
actie geoorloofd achtte, ook al had men toen nog niet het begrip
“kijkoperatie” verzonnen. - De heer De Graaf:
- U hebt dat artikel gereanimeerd zoals het eigenlijk bedoeld
was? - De heer Pieters:
- Ik denk het wel. Je kunt een parallel trekken met artikel 140
Strafrecht over het bestrijden van een criminele organisatie. Dat
is ook pas in de jaren zeventig weer nieuw leven ingeblazen. Als je
de wetsgeschiedenis leest, was het eigenlijk bedoeld om
roversbenden in Zuid-Nederland aan te pakken, met name degenen die
de roversbenden ondersteunden. In 1975 of 1978 kregen wij te maken
met terrorisme. Wij kregen te maken met mensen van de Rote Armee
Fraktion die ook in Nederland strafbare feiten begingen, maar je
kon niet precies zeggen wie wat had gedaan. Toen heeft men dat
artikel naar voren gehaald om die mensen te bestrijden. Dat heeft
ook opgeld gedaan bij de fraudebestrijding en bij de
drugsbestrijding. Ik denk dat dit volstrekt gebruikelijk is. - De voorzitter:
- Maar bij artikel 140 Strafrecht heeft de wetgever de wet later
gewijzigd. Vroeger ging het om een rechtspersoon en daar is een
organisatie van gemaakt. Die vergelijking gaat misschien niet
op. - De heer Pieters:
- De Hoge Raad heeft al halverwege de jaren vijftig uitgemaakt
dat je een organisatie moet zien als een rechtspersoon en niet in
de zin van de civiele wetgeving. - De voorzitter:
- Ik wil niet in juridische discussies terechtkomen. Meent u dat
het schouwartikel ook kan worden gebruikt om het dak te lichten van
een loods om even binnen te komen en vervolgens apparatuur te
plaatsen, bijvoorbeeld een peilzender onder een vrachtwagen die in
een garage staat, of een videocamera? - De heer Pieters:
- Ik denk dat je daar ook weer een onderscheid moet maken. Zoals
wij een kijkoperatie beschrijven, is die kijkoperatie niet bedoeld
om dit soort acties te ondernemen. Dan moet je kijken naar wat de
wetgever heeft gezegd over het plaatsen van peilzenders en naar de
jurisprudentie daarover. Bij peilzenders praat je over
observatietechniek. De Hoge Raad en lagere jurisprudentie hebben
een aantal keren uitgemaakt dat het plaatsen van peilzenders mag.
Het hof van Amsterdam heeft onlangs nog eens gezegd dat voor het
plaatsen van peilzenders binnengetreden en zelfs gebroken mag
worden, omdat het doel van het plaatsen van peilzenders is om te
observeren. Observeren mag, tenzij je te veel inbreuk maakt op de
privacy van iemand. Dat betekent dat je niet mag inbreken in een
woning. - De voorzitter:
- Bedoelt u nu het arrest in de zaak-R.? Daarin staat toch dat er
een bevoegdheid was om binnen te treden vanwege de Opiumwet? Toen
men eenmaal binnen was, mocht men ook een peilzender op een
vrachtwagen aanbrengen. - De heer Pieters:
- Als ik mij goed herinner, staat er nog een overweging bij.
- De voorzitter:
- De eerste bevoegdheid was de Opiumwet, artikel 9. Toen men
binnen was, mocht men een peilzender aanbrengen, aangezien het
observeren van een vrachtauto op zichzelf nog geen inbreuk op de
privacy kan zijn. Er stond niet bij dat men mag breken om zo’n
zender aan te brengen. - De heer Pieters:
- Ik denk dat je dat stuk ook uit elkaar kunt zien. Door het hof
is een uitdrukkelijke motivering gegeven over het aanbrengen van
die peilzender. Het heeft inderdaad de Opiumwet genoemd, maar
daarnaast is heel duidelijk aangegeven dat het observeren van een
vrachtauto geen inbreuk is op de privacy en dat het daarom
geoorloofd is om een peilzender onder de vrachtauto te plaatsen,
terwijl deze niet op een openbare plaats staat. Ik denk dat je het
zo ook kunt interpreteren. - De heer Vos:
- Ik wil stilstaan bij de doorlichting van de verzameling van
opsporingsmethoden van uw parket. Bent u daar ongeschonden doorheen
gekomen? - De heer Pieters:
- Ik meen van wel.
- De heer Vos:
- Bij een aantal zaken hebben de processen-verbaal wellicht te
kort geschoten. - De heer Pieters:
- Tot begin vorig jaar is de vastlegging niet helemaal geweest
zoals zij had moeten zijn, zoals wij nu achteraf zeggen dat het
moet. - De heer Vos:
- Hoe kwam dat?
- De heer Pieters:
- Ik meen dat de vastlegging op zichzelf wel correct is geweest.
Alles is vastgelegd. Daarom konden wij bij de doorlichting heel
snel produceren wat men wenste te weten. Wij konden de commissie
ook heel snel laten weten wat zij wilde weten, juist omdat wij
alles hadden vastgelegd. In sommige gevallen is de vastlegging niet
in de vorm van een procesverbaal gebeurd, terwijl wij nu zeggen dat
het gewoon in een procesverbaal moet, omdat het een
opsporingshandeling is. - De heer Vos:
- Waardoor is er een omslagpunt ontstaan? Kennelijk is de
bestaande praktijk gewijzigd. - De heer Pieters:
- Het omslagpunt werd gevormd door een andere attitude bij het
OM. Die werd ook gevoed door de affaires die speelden. De
voorzitter heeft terecht aangegeven dat ook de rechter graag zijn
rol wil spelen. De rechter vraagt van ons ook bepaalde
aanpassingen. Dit heeft zich eigenlijk pas na eind 1993
voorgedaan. - De heer Vos:
- Dit is niet uit u zelf gekomen, maar door externe
omstandigheden. - De heer Pieters:
- Een combinatie van factoren. Ik spreek namens mij zelf als
ik… - De voorzitter:
- Dat doet u aldoor.
- De heer Pieters:
- Maar nu zeer uitdrukkelijk.
- De voorzitter:
- Dat doet u ook aldoor.
- De heer Pieters:
- Laat ik dan zeggen dat ik vond dat de verslaglegging van
middelen die gebruikt werden in de tactische fase aan de rechtbank
niet juist was of onvoldoende was. Ik heb vrijwel meteen, voordat
ook maar een de zaak draaide, gezegd: de dingen worden vastgelegd.
Zo simpel is het. Ik wil zien wat er gebeurt. - De voorzitter:
- Wij zijn nog tot nu toe nog niemand tegengekomen die zegt: dat
was vroeger veel efficinter; ik zit nu tot mijn oren in mijn
computer; ik moet maar vastleggen voor die Van Traa en co en voor
mevrouw Sorgdrager, ik word er hartstikke gek van, terwijl de boef
vrij rondloopt. U heeft allemaal n tolk, als ik het zo mag zeggen.
Iedereen zegt: vastleggen is uitstekend; alles moeten wij kunnen
terugvinden, anders doe ik niets en sla ik met mijn vuist op tafel.
Er moeten toch ook collega’s van u zijn – niet u natuurlijk – die
zeggen: ik word gek van al dat gedoe; ik kan de hele dag alleen nog
maar schrijven; ik lijk wel een sergeant-majoor die met de
fouragering belast is; ik moet boeven vangen en daar moet je iets
slimmer voor zijn dan alleen maar kruisjes zetten! - De heer Pieters:
- Ik moet zeggen dat het opnieuw moeten invullen van een
vragenlijst af en toe een inbreuk is op het werkritme. Maar als je
je zaken redelijk voor elkaar hebt, kun je dat vrij snel doen. - De voorzitter:
- Ik vroeg of u een collega heeft die zoiets tegen u zegt.
- De heer Pieters:
- Ik heb geen collega, die dat zegt.
- De voorzitter:
- Heeft u geen collega die zegt: ik heb echt genoeg van al dat
vastleggen; ik word er gek van? - De heer Pieters:
- Ik kan toch weer namens mijzelf spreken. Ik heb niet genoeg van
al dat vastleggen. Ik vind dat wij controleerbaar bezig moeten
zijn. Ik heb wel op een gegeven moment genoeg van het telkens maar
weer moeten rapporteren, terwijl naar mijn mening soms uit n
rapportage ruim voldoende blijkt. - De voorzitter:
- In de doorlichtingsoperatie werd u drie keer gerappeleerd omdat
het niet compleet was. - De heer Pieters:
- Wij niet.
- De voorzitter:
- Iedereen.
- De heer Pieters:
- Wij konden aantonen dat wij inderdaad compleet waren geweest.
Wij hebben de laatste ronde over kunnen slaan, dat was een
geluk. - De voorzitter:
- De ronde van mei van dit jaar. Toen werd nogmaals gerappeleerd.
Er werd gezegd: als u nu de opsporingsmethode niet meldt, kunt u er
niet meer op de zitting mee komen. - De heer Pieters:
- Wij hadden toen alles al gemeld.
- De voorzitter:
- Voor uw arrondissement en voor uw ressort is het allemaal
ok? - De heer Pieters:
- Dat denk ik wel. Ik denk dat het een groot voordeel heeft
gehad. Wij hebben nu een systematiek. Wij kunnen op elk moment
rapporteren. U zei net dat wij tot over onze oren in de computer
zaten om steeds te rapporteren, maar het wordt steeds simpeler. Het
heeft even een halfjaartje geduurd. Alles moest “opgerakeld” worden
en er moest een methode van vastlegging worden ontwikkeld, maar
uiteindelijk scoor je ermee. - De heer Vos:
- Ik wil nog een ander punt van de doorlichting aankaarten. Is er
bij uw parket ooit de verleiding geweest direct, af te luisteren
met technische hulpmiddelen? - De heer Pieters:
- De verleiding is er wel geweest.
- De heer Vos:
- Is er ook gevolg aan gegeven?
- De heer Pieters:
- Wij hebben nooit direct afgeluisterd. Wij hebben wel – dat
heeft u in de rapportage kunnen zien – twee keer een poging gedaan
om mee te luisteren. Dat hebben wij ook vastgelegd. - De heer Vos:
- Is er niet een heel wankel verschil tussen meeluisteren en
direct luisteren? - De heer Pieters:
- Onder direct afluisteren versta ik dat je met geavanceerde
apparatuur buiten de normale gehoorsafstand probeert, gesprekken op
te nemen en die ook uiteindelijk uit te spelen als bewijsmiddel.
Meeluisteren doe je, evenals observeren, voor een groot deel in de
openbaarheid. Als mensen zo stom zijn om met elkaar in de kroeg
over een transport van 100 kilo herone te praten terwijl ze worden
geobserveerd en wij hebben het geluk dat wij aan een tafeltje
zitten dat vier meter verderop staat, zal ik niet zeggen dat je dat
niet mag gebruiken; ook niet als die politieman toevallig een
bandrecorder in zijn koffer had, die hij als geheugensteuntje
gebruikt. Dan mag er uiteraard geen richtmicrofoon worden gebruikt.
Ik heb het dan over een huis-, tuin- en keukenrecorder, een
dictafoon. Die dient dan alleen om na te gaan of hij dat
uiteindelijk wel gezegd heeft. - De heer Vos:
- Als u nu acht tafeltjes verderop zit en een “bugje” onder de
tafel heeft geplaatst? - De heer Pieters:
- Dat is een groot verschil. Dat hebben wij nooit gedaan.
- De heer Vos:
- Ik ga over naar een notitie die u geschreven heeft:
“CID-opsporingsmethoden, een foute benaming”. Kunt u die titel
verklaren? - De heer Pieters:
- “CID-opsporingsmethoden” was een gebruikelijke benaming voor
allerlei middelen die wij in deze enqute het voetlicht zien
passeren. Ik ben al heel snel van mening geworden dat dit helemaal
geen middelen zijn die de CID hoort te gebruiken of gebruikt, maar
dat het gewoon tactische middelen zijn. Ik denk dat het gewoon
opsporingsmiddelen zijn, dus niet CID-opsporingsmiddelen. - De heer Vos:
- Is dat een uiting van uw opvatting dat er zo min mogelijk in
CID-verband dient te gebeuren en zoveel mogelijk in de tactische
fase? - De heer Pieters:
- Ja.
- De heer Vos:
- Begrijp ik goed dat u tegenstander bent van een
infiltratiemethode in een CID-fase? Bent u daarmee ook een
uitzondering in Nederland? - De heer Pieters:
- Het ligt iets genuanceerder. Over het algemeen moet je erg
oppassen met een infiltratiemethode in de CID-fase omdat je haar
verder niet kunt gebruiken. Infiltratie is in mijn optiek vooral
een tactisch middel, bedoeld om bewijs te verkrijgen. De methode
moet je dus op een gegeven moment open kunnen spelen als
bewijsmiddel. Er moet procesverbaal van worden opgemaakt. Als dat
je dat niet kunt, levert dat grote risico’s op, vooral als het
begin van je bewijs gestoeld is op de CID-infiltratie en je kunt de
infiltrant niet open spelen omdat het in de optiek van de
CID-officier nog steeds een informant is. Er is dan een groot
onderzoek gedaan dat je niet kunt gebruiken. Dat vind ik ook zonde.
Het is ook een zeer praktisch punt om het niet te gebruiken. De
richtlijnen rond infiltratie hebben vooral betrekking op een
tactisch traject en niet op bijvoorbeeld een fenomeenonderzoek, een
onderzoek naar een bepaalde bedrijfstak terwijl je nog niet weet
wat je daar strafrechtelijk gezien aan zult treffen. - De heer Vos:
- Ik kan mij voorstellen dat een informant wel iets wil vertellen
maar de zekerheid wil hebben dat hij nooit als getuige gehoord zal
worden. Heeft u ooit een dergelijke situatie bij de hand gehad en
heeft u toen de toezegging gedaan dat u kon verzekeren dat de
betrokkene niet als getuige ter zitting gehoord zou worden? - De heer Pieters:
- Ja.
- De heer Vos:
- Loopt u daarmee niet een enorm risico?
- De heer Pieters:
- Je praat dan met die informant of je er bent er via de CID mee
in contact. Je hebt eigenlijk geen keuze. Of je krijgt helemaal
geen informatie en dan heb je dus niets. Dat kan ik niet veredelen
en ik kan er geen verder onderzoek mee doen. Of je spiegelt de
informant wat voor en later bedrieg je hem. Ik vind dat ethisch
niet verantwoord. - De heer Vos:
- U sluit een deal met iemand die soms zelf crimineel actief
is. - De heer Pieters:
- Ja.
- De heer Vos:
- Er is het risico dat een advocaat ter zitting in een wild guess
een omvangrijke lijst van getuigen wil horen, waar ook de informant
bij zit. Wat gebeurt er dan? Blijft uw zaak overeind? - De heer Pieters:
- Ik denk dat de zaak op zichzelf overeind kan blijven. Je moet
alleen heel terdege oppassen… De informant kan ook niet tegen de
officier van justitie zeggen: het ligt aan jou dat ik moet komen.
Als hij door de rechtbank als getuige wordt opgeroepen, zal hij
moeten verschijnen. Ik zal nooit op zo’n moment zeggen dat die
getuige informant is. Ik zal uiteraard zeer gespitst zijn op
hetgeen de man te verklaren heeft. - De heer Vos:
- Hij kan ernaar gevraagd worden.
- De heer Pieters:
- Hij kan ook zeggen: ik weet er niets van. Als het een slimme
informant is, zegt hij: sorry, ik weet nergens van. - De voorzitter:
- Ook een slimme informant staat voor de rechtbank onder
ede. - De heer Pieters:
- Inderdaad.
- De voorzitter:
- Moet hij dan misschien zeggen dat hij het vergeten is?
- De heer Pieters:
- Dat ligt aan de vraagstelling. Als de advocaat een wild guess
doet, heeft hij over het algemeen ook geen concrete vragen. - De voorzitter:
- Maar als de advocaat bijvoorbeeld vraagt: heeft u informatie
aan de rechercheurs van de CRI gegeven en u belet die vraag, dan is
het toch duidelijk? - De heer Pieters:
- Dan hebben wij een probleem, maar het kan ook heel goed zijn
dat de informant onvindbaar is als getuige. In het uiterste geval
komt hij gewoon niet opdagen. - De voorzitter:
- Zorgt u daar dan ook voor?
- De heer Pieters:
- In het uiterste geval zal ik daar inderdaad voor zorgen.
- De voorzitter:
- Is het in overeenstemming met uw magistratelijke functie dat u
er instrumenteel in bent dat een getuige niet verschijnt? - De heer Pieters:
- Er is een bepaald spanningsveld.
- De voorzitter:
- Dat mag je wel zeggen.
- De heer Pieters:
- Mijn magistratelijke functie houdt ook in dat ik
verantwoordelijk ben ten opzichte van de informant/getuige. - De voorzitter:
- Als het uiteindelijk zover gekomen is en u hebt al eerder de
rechtbank er niet van weten te overtuigen dat de betrokkene niet
moet worden opgeroepen – vanwege irrelevantie of anderszins – en u
hebt de rechtbank er ook niet van kunnen overtuigen dat het hier om
een anonieme of bedreigde getuige gaat, dan kunt u toch niet als
lid van het OM staande houden dat het uw taak is om tegen die
getuige te zeggen: verdwijn maar? - De heer Pieters:
- Zover ga ik niet eens. Ik laat het er niet toe komen dat wij
een discussie krijgen over de vraag of de man of vrouw wel of niet
relevant is. Dan geef ik in wezen alle kaarten al bloot. Dan kan ik
net zo goed zeggen: komt u maar en verklaart u maar. - De voorzitter:
- De vraag was principiler. Iemand wordt opgeroepen als getuige
en u weet dat het de informant is. Dan zegt u niet: dan moet je
toch naar de zitting gaan. U zegt dan: nee, je kunt beter nu
verdwijnen. Misschien krijgt hij daar ook nog een hoeveelheid geld
voor, omdat u hem in een onmogelijke situatie heeft gebracht. - De heer Pieters:
- U praat over een voor mij hypothetische kwestie. Ik heb dit
gelukkig in de praktijk nog niet mee hoeven maken. Ik denk dat ik
een parallel moet trekken met de uitspraken van de Hoge Raad met
betrekking tot de bescherming van bronnen. Als een officier van
justitie op een gegeven moment vragen kan beletten aan bijvoorbeeld
een CID-chef over zijn bronnen, denk ik dat het principieel best te
verantwoorden is dat je uiteindelijk bij een wild guess kunt
zeggen: als die bron beschermd mag worden, moet je hem ook op die
manier kunnen beschermen. - De heer Koekkoek:
- U noemde als mogelijkheid dat u ervoor zou zorgen dat de
informant niet als getuige zou verschijnen. - De heer Pieters:
- In het alleruiterste geval.
- De heer Koekkoek:
- U noemde het zelf als mogelijkheid. Is dat niet een vorm van
obstructie van het strafproces? - De heer Pieters:
- Ik weet ook wat het gevolg kan zijn, namelijk dat ik
niet-ontvankelijk verklaard wordt. Dat is de keuze die je maakt of
de straf die ik dan krijg. - De heer Koekkoek:
- Wilt u mijn vraag beantwoorden?
- De heer Pieters:
- In formele zin is er inderdaad sprake van het hinderen van het
strafproces. Met goede argumenten kun je op een gegeven moment
spreken van een strafrechtelijke of strafvorderlijke noodtoestand.
Ik denk dat je daar een beroep op kunt doen. - De heer Koekkoek:
- Met als gevolg niet-ontvankelijkverklaring?
- De heer Pieters:
- Dat kan het uiterste gevolg zijn.
- De heer De Graaf:
- Dat veronderstelt dat u de rechtbank in zo’n situatie wel
vertelt dat u verantwoordelijk bent voor het feit dat de getuige
niet verschijnt. - De heer Pieters:
- Ik zal proberen, dat in ieder geval in de raadkamer kwijt te
kunnen. In dit soort gevallen lijkt mij dat de juiste weg. Ik zou
vragen om een schorsing van het onderzoek en vragen om gehoord te
worden in de raadkamer zonder aanwezigheid van de advocaat
enzovoorts. Ik zal de rechtbank dan heel eerlijk zeggen dat de
getuige op mijn instigatie niet komt. Dat is het punt. Deze
openheid zal ik altijd betrachten in zo’n geval. - De heer Vos:
- Dan wordt het toch een soort onderonsje als u samen met de
rechtbank in de raadkamer spreekt? - De heer Pieters:
- Uiteindelijk is het gevolg altijd dat ik niet-ontvankelijk
wordt verklaard. Zo simpel is het. - De voorzitter:
- Dan is het aan de rechtbank om aan te geven waarom. In de VS is
er minder bescherming voor de criminele infiltrant/informant. Wij
hebben ons laten vertellen dat men in het algemeen eerder zo iemand
ook op de zitting laat getuigen. Is dit een absoluut principe of is
het een gegroeide praktijk? Die informant heeft in bepaalde zaken
een enorm sterke positie en krijgt daardoor ook veel
sturingsmogelijkheden van de overheid. Is het principe nu
absoluut? - De heer Pieters:
- Ik heb daarnet uitgelegd dat wij dat principe absoluut
beschouwen op het moment dat de informant absoluut niet wil. Maar
het is in zoverre niet absoluut dat wij er alles aan zullen doen,
als wij de informant echt nodig hebben voor het bewijs, om hem op
de een of andere manier, met behulp van beschermingsregelen voor
getuigen en de wetgeving rond de bedreigde getuige, toch als
getuige naar voren te brengen. - De voorzitter:
- Is de situatie in de Verenigde Staten nu zoveel slechter wat
betreft de rol die de informant bij de opsporing kan spelen? - De heer Pieters:
- Ik ken de situatie in de Verenigde Staten niet in het algemeen,
omdat zij per staat kan verschillen. Afgaand op wat ik ervan heb
gezien in de literatuur, denk ik dat er in de Verenigde Staten een
heel andere manier van rechtspleging is. Daar gebeurt het veel meer
op de zitting. En dan is er het punt van plea bargaining:
informanten/getuigen die afspraken maken met het openbaar
ministerie over hun eigen strafzaak. Dat is heel anders dan bij
ons. Wij kunnen een informant niet veel bieden, en dat doen wij dus
ook niet. Wij beloven geen zaken aan een informant die wij niet
kunnen waarmaken. - De heer Vos:
- Ik begrijp van uw collega’s dat u wel kunt “faken” op de
zitting; dat u een eis kunt instellen van bijvoorbeeld een jaar of
drie; de rechtbank veroordeelt de man tot een jaar of drie en
vervolgens besluit u, omdat u over de executie van de straffen
gaat, dat u niet ten uitvoer legt. - De heer Pieters:
- Dat is op een van de parketvergaderingen over de
CID-problematiek in Den Bosch aan de orde geweest en dat is
absoluut verworpen. Wij willen te allen tijde dat de verhouding met
de rechtbank zodanig is, dat het vertrouwen 100% is en blijft. Als
je zou gaan “faken”, zou dat vertrouwen enorm geschaad worden. - De heer Vos:
- Denkt u dat het weleens is gebeurd?
- De heer Pieters:
- Bij ons nooit.
- De voorzitter:
- Hebt u nooit dit soort deals gesloten?
- De heer Pieters:
- Wij hebben weleens afspraken gemaakt over de uiteindelijke
plaats van executie, maar dat was voornamelijk uit
veiligheidsoverwegingen, niet omdat mijnheer dan zulke leuke
voorzieningen krijgt. - De voorzitter:
- Hij kon later verschijnen bij de gevangenis voor de
tenuitvoerlegging van zijn straf. - De heer Pieters:
- Nee, niet later. Als iemand gedetineerd is en normaal gesproken
aansluitend zijn straf ondergaat, gebeurt dat gewoon. Je kunt
alleen bekijken of iemand in een bepaalde inrichting wel veilig
genoeg kan zitten; zitten daar niet zijn maatjes die hij er
mogelijk eens bij heeft gelapt en dergelijke. Als je dat bekijkt,
kan dat betekenen dat iemand in een andere inrichting komt, die
voor hem wat prettiger bijkomstigheden heeft. Maar het is not done
om daar concrete afspraken over te maken, en dat wordt ook niet
gedaan. - De voorzitter:
- Dat zijn twee verschillende dingen.
- De heer Pieters:
- Maar het wordt niet gedaan.
- De voorzitter:
- Wordt ook weleens iemand eerder weggezonden bij cellengebrek
vanwege zijn informantenachtergrond? - De heer Pieters:
- Wij hebben natuurlijk een bepaald beleid op dat gebied: een
aantal mensen worden nooit weggezonden, een aantal mensen worden
meestal nooit weggezonden en er zijn een aantal mensen die bijna
nooit worden weggezonden, en die worden altijd weggezonden. Ik denk
dat je het zo moet zeggen. Er zijn een aantal categorien. In de
zogenaamde A-plus-sfeer zitten de mensen die je nooit wegzendt,
tenzij de minister daartoe zou beslissen. Dat zijn de heel zware
criminelen. Als daar een informant uit voortkomt, die zegt dat
voorwaarde is dat hij wordt weggezonden, dan gebeurt dat niet. Hij
wordt ook niet afgewaardeerd naar een andere categorie om
wegzending mogelijk te maken. Naar mijn mening is dat gewoon
valsheid in geschrifte. Dat gebeurt gewoon niet. - De voorzitter:
- Is het in lagere categorien wel mogelijk?
- De heer Pieters:
- Het kan zijn dat mensen in de B- of C-categorie weggezonden
worden, die je maximaal tien dagen op een politiebureau kunt
houden. Je kunt met die mensen wat gemakkelijker in contact komen,
als je zegt: wij garanderen dat je inderdaad na tien dagen weg
bent. Dat is een gemakkelijke garantie, want wij hebben geen plaats
voor die mannen. - De voorzitter:
- Is bij u weleens gesproken over het maken van een vormfout in
een dagvaarding om zodoende iemand erbuiten te houden? - De heer Pieters:
- Ook dat is in die bewuste parketvergadering naar voren gekomen
als een van de casus. Dat is door al mijn collega’s in Den Bosch,
gesteund door Revis en door mij, verworpen als absoluut onmogelijk.
Dat doe je niet. - De voorzitter:
- Volgens u is dit dus nooit gebeurd.
- De heer Vos:
- Wij hebben het gehad over het dealen met criminelen. Ik wil nu
een opsporingsmethode aan de orde stellen die mij zeer gefascineerd
heeft. U schrijft in uw nota over het verlenen van faciliteiten,
zoals het verhuren van een loods, het leveren van een vluchtauto en
het oprichten van bedrijven. Als ik het goed begrijp, dan noemt u
deze methoden in het kader van de opsporingstechnieken. - De heer Pieters:
- Ja, dat zijn wat je noemt de moderne opsporingstechnieken. Wij
komen er niet meer door alleen met een autootje achter de crimineel
aan te rijden. - De heer Vos:
- Het leveren van een vluchtauto?
- De heer Pieters:
- Dat kan gebeuren, een vluchtauto ter beschikking stellen. De
bedoeling van deze opsporingsmiddelen is uiteraard om de crimineel
te pakken. Als wij weten dat een organisatie bezig is met het
voorbereiden van een overval, heb je voorbereidingshandelingen
nodig om in te kunnen grijpen, want dan plegen zij een strafbaar
feit. - De heer Vos:
- Maar dan hoop ik wel, dat u een auto levert die een beetje
defect is en op het juiste moment stilstaat. - De heer Pieters:
- Het is heel vervelend dat je dat moeilijk kunt controleren,
maar de bedoeling is dat de auto gewoon terugkomt. - De heer Vos:
- Hoe moet ik het oprichten van een bedrijf in dat kader
begrijpen? - De heer Pieters:
- Je kunt proberen mensen te verleiden om zaken met je te doen.
Dan gaat het om infiltratietrajecten, waarbij je een bepaalde
geloofwaardigheid moet kunnen overbrengen. Dat betekent dat een
infiltrant wel eens toegestaan kan worden om bedrijven op te
richten. Die bedrijven gaan dan contacten aan met bijvoorbeeld de
criminele organisatie. - De heer Vos:
- Hebt u weleens een vluchtauto geleverd?
- De heer Pieters:
- Nee, niet geleverd. Wij hebben weleens een vluchtauto laten
stelen en vlak daarna, toen zij vlakbij de te overvallen plaats
waren, ingegrepen. - De voorzitter:
- Had u de auto eerst op die plek neergezet?
- De heer Pieters:
- Nee. Wij hadden een observatieteam dat die groepering volgde.
Er werd een auto gestolen. Dat hebben wij laten passeren, totdat
zij uitvoeringshandelingen voor de overval hadden verricht, en toen
hebben wij ze gepakt. - De heer Vos:
- Om terug te komen op die vennootschap die wordt opgericht, door
wie wordt dat betaald? U zult de notaris moeten betalen en de
aandelen behoren vol te storten. Dat is best duur. - De heer Pieters:
- Ik begrijp dat daar een pot voor is.
- De heer Vos:
- U hebt in de praktijk nog nooit meegemaakt, dat u een
infiltrant of een informant een BV ter beschikking stelde? - De heer Pieters:
- Nee, dat heb ik in de praktijk nooit meegemaakt.
- De voorzitter:
- U hebt geen eigen frontstores?
- De heer Pieters:
- Nee.
- De heer Vos:
- Maar u hebt het over criminele frontstores. U stelt een BV ter
beschikking aan een infiltrant om daarmee activiteiten te
vervullen. - De heer Pieters:
- Dat kan. Ik heb het nog nooit meegemaakt, zoals ik al zei, maar
het is een mogelijkheid die in de theorie wordt beschreven. In de
Verenigde Staten gebeurt het vaker. In het infiltrantenmilieu gaat
op een gegeven moment het verhaal dat een bepaalde organisatie op
zoek is naar een BV of naar een loods om spullen neer te zetten. Ik
denk dat dit bij elkaar hoort. Dan is het prettig als de politie
invloed kan uitoefenen op waar die mannen mee bezig zijn. Als wij
weten naar welke loods het spul gaat, is dat gemakkelijker in de
gaten te houden dan als er in het wilde weg wordt rondgereden. In
zo’n geval zouden wij toe kunnen staan dat er door bemiddeling van
een informant of van een infiltrant een loods ter beschikking wordt
gesteld. - De voorzitter:
- Betaalt de overheid dan het geld aan de infiltrant of zou de
criminele club het aan de infiltrant kunnen betalen, zodat de
overheid er weer gebruik van kan maken? - De heer Pieters:
- In principe betaalt de crimineel, als hij een loods wil hebben.
Hij moet de huurpenningen betalen. - De voorzitter:
- De crimineel betaalt de loods. U stuurt de infiltrant in de
loods. Hij moet dan niet te veel gekke dingen doen. En dan moet het
goed aflopen. Moet ik het zo ongeveer zien? - De heer Pieters:
- Als ik de crimineel de gelegenheid geef om een loods te hebben,
hoef ik vaak helemaal geen infiltrant te gebruiken. Dan hoef ik
alleen maar de loods te observeren en te kijken wat er binnenkomt.
Misschien doe ik er een keer een kijkoperatie. - De voorzitter:
- Dan huurt de crimineel gewoon de loods.
- De heer Pieters:
- Ja, wij bemiddelen daarin.
- De voorzitter:
- Wij gingen er nu vanuit dat u de loods huurt en dan ter
beschikking stelt aan de crimineel. - De heer Pieters:
- Ik denk dat het vooral bemiddelend is. Zo moet u het zien.
- De heer Vos:
- Wij moeten afronden en onze blik richten op eventueel
toekomstige wetgeving. U bent het relaas begonnen met de mededeling
dat u de pro-actieve fase zo beperkt mogelijk wilt houden en het
zwaartepunt wilt plaatsen in de reactieve fase. Denkt u dat dit
vertaald kan worden in eventuele wetgeving? Vindt u dat de
pro-actieve fase eigenlijk kan worden “weg-wetgegeven”? - De heer Pieters:
- Ik denk dat de pro-actieve fase zeker in wetgeving moet worden
samengevat. Waarom? Dat geeft een stuk duidelijkheid, een stuk
zekerheid en een stuk toetsbaarheid. Hoe kort deze fase ook is, zij
blijft nodig. Ik denk dat het goed is, als in wetgeving wordt
omschreven wat deze fase inhoudt; dat er een omschrijving komt van
de subjecten die onder die pro-actieve onderzoeken kunnen vallen.
Ik denk dat het goed is om aan te geven wie verantwoordelijk is
voor de opsporing in de pro-actieve fase. Ik denk dat het ook goed
is om aan te geven welke middelen je daarvoor kunt gebruiken. Bij
observatie is eigenlijk niets vastgelegd in wetgeving; dat is puur
jurisprudentierecht. Ik denk dat dit vrij simpel zodanig kan worden
vastgelegd dat je voldoet aan de internationale verdragen. - De heer Vos:
- Hoe zou men de sleutel moeten bepalen om de CID-fase zo beperkt
mogelijk te houden? Hoe kan de prikkel worden weggenomen om de
CID-fase zeer ruim te houden? Omdat u dit werk zelf in de praktijk
doet, is het interessant om te vernemen hoe u erover denkt. - De heer Pieters:
- Door er heel dicht op te zitten, door de CID heel duidelijk te
sturen en de vinger aan de pols te houden wat betreft het moment
waarop wij naar een redelijk vermoeden van schuld gaan. - De heer Vos:
- U zoekt het dus vooral in de sturing?
- De heer Pieters:
- Juist.
- De heer Rouvoet:
- U merkte op dat u bij voorkeur geen infiltratie in de CID-fase
had. Mag ik hieruit afleiden dat u van mening bent, dat je vrij
scherp kunt onderscheiden tussen een informant, een actief gerunde
informant, een gestuurde informant en een infiltrant, zoals dat in
het jargon wordt genoemd? - De heer Pieters:
- Ik denk dat dit onderscheid een tijdje geleden duidelijker was
dan het is geworden door alle discussies erover. Ik denk nog steeds
dat een informant in ieder geval een passieve rol speelt. Dat is
iemand die misschien wel luistert en dingen vertelt, maar geen
handelingen verricht in opdracht van politie of justitie. Zo gauw
hij dat wel gaan doen, wordt hij een infiltrant. Dat sluit ook aan
bij het laatste rapport van de commissie-De Wit. Dan heb je nog het
onderscheid tussen de langdurige en de kortdurende situatie.
Formeel praat je over een infiltrant, als iemand op jouw verzoek
handelingen gaat verrichten. - De heer Rouvoet:
- Spreekt u al over een infiltrant als een rechercheur zegt: ga
eens naar dat caf om te luisteren, want ik denk dat daar een
interessant gesprek wordt gevoerd? - De heer Pieters:
- Nee, want dan luistert hij alleen en doet verder geen
handelingen. - De heer Rouvoet:
- Een pilsje bestellen en meeluisteren?
- De heer Pieters:
- Dat vind ik niet tot infiltratiewerk horen.
- De heer Rabbae:
- Over deals met criminelen hebt u gezegd dat iemand uit de zware
categorie alleen op last van de minister weggezonden kan worden. Is
dat ooit voorgekomen voor zover u weet? - De heer Pieters:
- Niet in mijn zaken en verder weet ik het niet.
- De heer De Graaf:
- De politie beloont informanten namens het ministerie van
Justitie, maar dat gaat altijd via het openbaar ministerie. Wat is
het hoogste bedrag dat in de periode dat u officier van justitie
was, op uw verzoek aan een informant werd uitgekeerd? - De heer Pieters:
- 30.000.
- De heer De Graaf:
- Is de hoogte naar uw oordeel afhankelijk van de activiteiten of
van de waarde van de informatie? - De heer Pieters:
- De waarde van de informatie en het gevaar dat hij loopt om die
informatie te geven. Dat is gecombineerd. - De heer De Graaf:
- Is 30.000 voor zover u weet, uitzonderlijk hoog of niet
uitzonderlijk? - De heer Pieters:
- Ik vind het een behoorlijk bedrag, maar ik heb weinig
referentiekader. Het ging om een buitengewoon ernstige zaak. - De voorzitter:
- Ik dank u hartelijk. Sluiting 16.00 uur