January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 12
11 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 11 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
de heer B.J.A.M. Welten
Aanvang 16.00 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen,
griffier - De voorzitter:
- Ik heropen de vergadering van de enqutecommissie
opsporingsmethoden. Aan de orde is het verhoor van de heer B.J.A.M.
Welten, geboren op 25 februari 1955 te Breda. Mijnheer Welten, wilt
u opstaan om de eed af te leggen? De door u af te leggen eed luidt:
“Ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal
zeggen.” - De heer Welten:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- U bent commissaris van politie in de regio
Amsterdam/Amstelland. Uw huidige functie daar is chef van de dienst
centrale recherche. U zult het mij niet euvel duiden dat ik, nadat
ik zaterdagochtend een bekend ochtendblad opensloeg, de volgende
vraag stel. Dat ochtendblad was de Volkskrant. Daarin stond een
artikel van de heer Kuiper. - De heer Welten:
- Kruier.
- De voorzitter:
- Kruier. De kop ervan luidt: De Amsterdamse politie moet
gerehabiliteerd worden. - De heer Welten:
- Ik las dat wij eerherstel verdienen.
- De voorzitter:
- Verdient u eerherstel?
- De heer Welten:
- Ik denk dat wij eerherstel verdienen, ja. Ik denk dat wij
beschadigd zijn en dit dient te worden gecorrigeerd. Ik ben er
heilig van overtuigd dat u dat als commissie duidelijk zult
maken. - De voorzitter:
- Dat moet u nog afwachten. Wat voor eerherstel meent u te
verdienen? - De heer Welten:
- Ik denk dat collega’s in het Amsterdamse politiebedrijf
beschadigd zijn. Er zijn mensen kwaaie pier genoemd: Joop van
Riessen, Johan van Kastel. Zij zijn misplaatst als zodanig
betiteld. Wij zijn van corruptie beschuldigd. Dat heeft ons meer
dan zomaar gekwetst; dat is het ergste wat ons kon overkomen. In
die zin zou ik het plezierig vinden dat het gecorrigeerd
wordt. - De voorzitter:
- Ik dacht dat de beschuldigingen van corruptie allang van tafel
waren. - De heer Welten:
- Die zijn wel van tafel en wij zouden het ook vergeven. Dat
hebben wij waarschijnlijk ook wel gedaan, maar vergeten kun je
zoiets niet. Het is gebeurd. - De voorzitter:
- Leidt in uw opvatting eerherstel wel tot vergeten?
- De heer Welten:
- Gemorst water kun je niet altijd meer oprapen. Los van het feit
dat wij nu misschien niet meer als corrupt beschouwd worden,
terwijl wij wel als zodanig zijn weggezet, is de hele
Wierenga-affaire nog niet voldoende gecorrigeerd. Ik heb het idee
dat het rapport eenzijdig is, meer ging over vorm dan over inhoud.
Met respect, meer woorden is het eigenlijk niet waard. - De voorzitter:
- Wilt u in n minuut uiteenzetten wat u daarmee bedoelt? U geeft
nu een sfeertekening die u wilt veranderen en het is voor onze
commissie niet zo dienstbaar om alleen daarmee te werken. - De heer Welten:
- De opsporingsmethode waarom het indertijd is begonnen, strookte
niet met ons gevoel van integriteit. Later heeft de regering gezegd
dat het een op zichzelf geoorloofde, maar uit de hand gelopen
opsporingsmethode was. Wij hebben in Amsterdam het standpunt:
misdaad mag niet lonen, laat staan dat je opsporingsmethoden
gebruikt die lonend zijn. - De voorzitter:
- Lonend in welke zin?
- De heer Welten:
- In de zin van een infiltratietraject waarin de infiltrant
zichzelf kan verrijken en al dan niet onder zijn eigen regie, maar
in ieder geval onder toezicht van politie en justitie activiteiten
bedrijft, ongecontroleerd, en er rijk van wordt. Als wij dat doen
om een beter zicht te krijgen, kan ik niet anders zeggen dan dat
wij een opsporingsmethode gebruiken die lonend is voor
criminaliteit. Nogmaals, daar was het ons niet om te doen. - De voorzitter:
- Daar verklaart u het hele conflict uit dat bij de
commissie-Wierenga op tafel lag? Toch niet het hele conflict, neem
ik aan. - De heer Welten:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dus verder treft u daarin geen blaam?
- De heer Welten:
- Mijn opvatting is dat ons daarin geen blaam treft. Er is
indertijd gezegd dat de verhoudingen verstoord waren en dat het om
die reden is misgegaan. Ik denk dat de verhoudingen weliswaar niet
optimaal waren, maar dat dit volstrekt los stond van de in onze
ogen buitenproportionele methode die gehanteerd werd. Wij hebben
ons in die zin eerder geforceerd geweten en Johan van Kastel heeft
zijn rug recht gehouden op het moment dat hij er nog een keer mee
werd geconfronteerd. Dat is knap, zeker gezien de druk. - De voorzitter:
- Is er in uw ogen niets veranderd sinds het rapport is
uitgekomen, sinds erover gediscussieerd is in de Tweede Kamer en
sinds er een enqutecommissie gekomen is? Is het voor u even zwart
gebleven? - De heer Welten:
- Nee, op zichzelf is het voor ons niet zwart gebleven. Waar ik
blij mee ben, is dat het transparant is geworden wat er gebeurd is.
Het wordt nu allengs duidelijk hoe de opsporingsmethode in elkaar
steekt. Naar mijn gevoel bestaat er in een bredere zin een
duidelijkere opvatting over dan twee jaar geleden. Er is nu meer
inzicht en dat maakt dat men overtuigender laat blijken, ook in de
media, dat de opsporingsmethode te gek is. Anders had de minister
ook niet gezegd dat die stopgezet moest worden, met uitzondering
van heel bijzondere gevallen. - De voorzitter:
- Welke minister bedoelt u? Deze minister?
- De heer Welten:
- Deze minister, mevrouw Sorgdrager, heeft onlangs gezegd dat
gecontroleerde doorlevering – ik kan mij niet aan de indruk
onttrekken dat het af en toe ongecontroleerde doorlevering is –
stopgezet moet worden, tenzij… Alleen in heel bijzondere gevallen
zullen de PG’s of de minister zelf er een opvatting over
hebben. - De heer Koekkoek:
- U sprak van de Wierenga-affaire.
- De heer Welten:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Ik dacht dat er een IRT-affaire was waarover een
commissie-Wierenga gerapporteerd heeft. Ik spreek nu even niet over
de opsporingsmethoden, want daar is de enqutecommissie voor. Vindt
u echter dat het rapport van de commissie-Wierenga niet deugt wat
de organisatorische kant betreft? Ik vraag het gewoon ter
informatie van de commissie. - De heer Welten:
- Ik denk dat de commissie ergens anders over gerapporteerd heeft
dan oorspronkelijk de bedoeling is geweest. - De heer Koekkoek:
- De commissie heeft gerapporteerd over de redenen voor de
opheffing van het IRT. Hierbij speelt een opsporingsmethode mee;
daar hebben wij het nog over. Er spelen echter ook organisatorische
kwesties mee. Mijn vraag is: deugt dat organisatorische deel van
het rapport niet? - De heer Welten:
- De resultaten van het rapport maken voor mij tussen de regels
door duidelijk dat je, als je kiest voor kernteams, IRT’s of hoe je
het ook wilt noemen, altijd voor een duidelijke verankering in de
bestaande organisatie kiest. Wierenga heeft een aantal
aanbevelingen gedaan, die ook worden uitgevoerd. Ik denk dat het
heel helder gemaakt moet worden wat de rol is van iedereen die er
een verantwoordelijkheid in heeft. Indertijd had je een IRT met een
beheerscommissie, meer burgemeesters en misschien meer officieren
van justitie. Los van datgene wat er aan bestrijding van
georganiseerde criminaliteit in de grote korpsen of sowieso in het
land gebeurde, had je dat IRT. Dat hing er als het ware naast en
dat leidde altijd tot fricties, doordat het niet helder was wie aan
wie rapporteerde. - De voorzitter:
- Misschien komen wij nog terug op de methode, maar wij willen nu
met u overgaan naar de ernst en de omvang van de zware
criminaliteit in Amsterdam, uw organisatie om die aan te pakken, uw
gebruik van opsporingsmethoden, het vraagstuk van de
maatschappelijke integriteit en uw onderzoek naar de
noord-zuidlijn. De heer De Graaf zal met u verder gaan. - De heer De Graaf:
- Het is zeer verleidelijk om door te gaan op de IRT-affaire en
het rapport van de commissie-Wierenga, maar ik zal er in de loop
van het gesprek nog even op terugkomen. Eerst gaan wij maar even
naar de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam. Hebt u de indruk
dat u er een goed beeld van heeft wat er in Amsterdam allemaal loos
is? - De heer Welten:
- Wij hebben een beeld. Of dit een goed beeld is, kan ik moeilijk
beoordelen, maar ik kan met dat beeld heel goed uit de voeten. - De heer De Graaf:
- Waar haalt u dat beeld vandaan? Waar haalt u de informatie
vandaan? - De heer Welten:
- Die halen wij uit datgene wat wij CID-matig zien. Ik moet het
eigenlijk anders formuleren: datgene wat wij CID-matig horen. - De voorzitter:
- Kunt u het woord “CID-matig” uitleggen? Dat is jargon.
- De heer Welten:
- Het is eerder deze week aan de orde gekomen: de criminele
inlichtingendienst maakt gebruik van, of beter gezegd: runt
informanten. Op basis van de informatie van die informanten kunnen
wij zaken zien, beter gezegd: personen zien die zich ergens aan
schuldig maken. Tevens gebruiken wij studies van de stichting
Maatschappij en politie van Van de Vijver, het WODC en literatuur
erover; Fijnaut heeft eerder gepubliceerd. Wat wij bovendien
gebruiken, is het participerend observeren. Wat zien wij in de
samenleving waarvan wij denken: klopt dat eigenlijk wel, hoort dat
hier thuis? Dat completeert het beeld. - De heer De Graaf:
- Beschrijft u eens wat u participerend, observerend en CID-matig
ziet. - De heer Welten:
- Laat ik een tot de verbeelding sprekend voorbeeld noemen. Wij
zien in het tactisch onderzoek dat er sporttassen wisselkantoren
ingaan. - De heer De Graaf:
- Ik neem aan: mensen met sporttassen.
- De heer Welten:
- U hebt gelijk. Wij zouden het zo verwoorden, maar u snapt wat
ik bedoel. Die mensen gaan daar naarbinnen en, het moge duidelijk
zijn, die gaan daar geld brengen. Wij zien het in tactisch
onderzoek, waarin het over het algemeen om drugs gaat. Toen wij er
nader naar gingen kijken, viel het ons op dat tussen het
hoofdbureau van politie in Amsterdam en het centraal station, op
een paar vierkante kilometer, de wisselkantoren als paddestoelen
uit de grond kwamen. Wij konden ons niet voorstellen dat de Britse
toerist zoveel ponden in Amsterdam gebruikt als wat er gewisseld
wordt in die wisselkantoren. Door gewoon te kijken zien wij die 106
kantoren, want zoveel waren het er. Toen wij die combinatie gelegd
hadden, zijn wij wat wij tegenwoordig een fenomeenonderzoek noemen,
gestart. Wij hebben het nader in kaart gebracht en dat heeft
uiteindelijk tot de actie Het gouden kalf geleid. Wij wilden
daarbij niet in eerste instantie dat de criminele organisatie die
erachter stak, aangehouden werd; dat wilden wij natuurlijk ook. Wij
wilden echter vooral dat er maatregelen getroffen werden waardoor
de wisselkantoren niet meer in die vorm konden voortbestaan. - De heer De Graaf:
- Goed, dat is gelukt met die operatie “het gouden kalf”. Het
heeft geleid tot wetgeving, althans het is een van de aanleidingen
geweest voor wetgeving, als ik het goed begrijp. - De heer Welten:
- Dat is correct.
- De heer De Graaf:
- Mijn basisvraag is: als u het geheel eens overziet, op basis
van uw informatie waar wij het zojuist over hadden, wat ziet u dan
in Amsterdam: wat zijn nu de tendensen die u ziet, waar u zich als
recherchechef ongerust over maakt? - De heer Welten:
- Dat is verloedering in delen van de stad. Ik koppel daar
onmiddellijk een onderzoek aan. In de Mercatorbuurt in Amsterdam,
daar zien we dat het verloedert. - De heer De Graaf:
- Wat is verloederen?
- De heer Welten:
- Verloederen is eigenlijk dat het vervuilt; dat de controle weg
is; dat wij horen dat oudere mensen de straat niet meer op durven
komen; dat panden op de een of andere manier niet meer onderhouden
worden. Dat versta ik onder verloederen. Wij hebben de informatie
van het wijkteam gelegd naast datgene wat wij CID-matig zagen. Wij
hebben onze activiteiten vanuit de centrale recherche gekoppeld met
datgene wat er in een wijkteam gebeurde. Die combinatie heeft ertoe
geleid dat de buurt weer schoon is, dat oudere mensen weer op
straat durven en dat de criminele organisatie die erachter zat,
inmiddels achter slot en grendel zit, zo kan ik u verzekeren. Ik
denk dat dat zoiets is waarbij je het kijken naar wat er gebeurt op
lokaal niveau, koppelt aan datgene wat je CID-matig of uit tactisch
onderzoek aan de weet bent gekomen. - De heer De Graaf:
- Dat is ‘n element. U noemt de verloedering in een bepaalde
buurt en daar heeft u wat tegen gedaan. U heeft kennis genomen van
datgene wat professor Fijnaut en professor Bovenkerk over de
Amsterdamse situatie hier hebben verteld, naar aanneem. Dat beeld
zult u ongetwijfeld herkennen, omdat het voor een deel op
politie-informatie is gebaseerd. - De heer Welten:
- Het is voornamelijk op politie-informatie gebaseerd. Het
bevestigde ons beeld. - De heer De Graaf:
- En wat, in dat hele beeld, is voor u nu het meest
verontrustend? Is dat de infiltratie in branches, in de
horeca? - De heer Welten:
- Voor mij, inderdaad; ik geloof dat het Fijnaut was die het had
over de horeca en het transport. Dat zijn ook zaken, waar wij heel
sterke aanwijzingen voor hebben; dat bevestigt sterk een bepaald
beeld. Dat zou nopen tot het nemen van maatregelen, maar dat doen
wij dan ook, zo weet ik. - De heer De Graaf:
- Dat doet u al?
- De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- En hebben die maatregelen enig effect?
- De heer Welten:
- Ik denk dat datgene wat wij doen als politie, effectief is.
Onze activiteiten zijn effectief. Alleen, je kunt natuurlijk veel
meer doen dan dat. Ik bepleit… - De heer De Graaf:
- Als we het concreet over de horeca hebben: wat heeft u gedaan
in recente tijden, waardoor je ziet dat uw beleid effect heeft en
dat de horeca wat minder in handen lijkt te komen van de
georganiseerde criminaliteit? - De heer Welten:
- Wij hebben gekeken hoe het precies zat: wie zijn eigenaren van
gokkasten en waar blijven die gokkasten? En je ziet dat het in
horecagelegenheden komt en datgene wat wij dan zien, is niet eens
tactische informatie, maar het is gewoon wat ik maar noem: kijk
rond, gebruik je ogen, informeer jezelf via open bronnen en geef
een advies aan een gemeentelijke overheid. En dat leidt dan in
ieder geval tot maatregelen. - De voorzitter:
- Wat voor maatregelen zijn dat in de praktijk? Ik dacht dat wij
juist de indruk kregen, door middel van Bovenkerk en Fijnaut, dat
men bijvoorbeeld in de binnenstad van Amsterdam wel heel goed weet
dat criminele groeperingen een boel onroerend goed en horeca in
handen hebben, maar dat u daar eigenlijk niets aan kunt
veranderen. - De heer Welten:
- Er moet toch een boel gebeuren, wanneer ik zou zeggen dat ik er
niets aan kan veranderen. - De voorzitter:
- Nee, dat u daar op dit moment… Ja, dat is de situatie. Het
komt ook zo uit district 2, uit de Warmoesstraat. - De heer Welten:
- Kijk, de situatie is natuurlijk zo dat op het moment dat zo’n
verloedering dreigt en je er niet meer slechts justitieel succesvol
in kunt zijn, er ook bestuurlijke maatregelen getroffen zullen
moeten worden, opdat de crimineel die zich zou willen vestigen, dat
in de toekomst niet meer zou kunnen. - De heer De Graaf:
- Mogen wij daar zo meteen even op terugkomen, als het gaat over
wat het bestuur kan doen en wat u daarin kunt doen, in
samenwerking? Nu even naar uw meer justitile rol als recherchechef,
gericht op de opsporing en vervolging. U ziet ontwikkelingen in de
horeca, in de transportsector: dat ziet u zelf ook in
Amsterdam? - De heer Welten:
- Absoluut, ja.
- De heer De Graaf:
- Wat doet u daar dan tegen? Er wordt gericht op
gerechercheerd? - De heer Welten:
- Daar hebben wij op gerechercheerd. Ik noem de zaak Zwolsman;
los van de zaak Zwolsman zijn er heel veel deelonderzoeken geweest,
waarbij wij zagen dat transportbedrijven zich inlieten met die
organisatie. Op het moment dat wij dat zagen, zijn wij ook
daadwerkelijk tot aanhouding overgegaan, wat tot commotie leidde,
want van de directeur van dat bedrijf die daarin een rol had, werd
de zaak stilgelegd en dat betekende onmiddellijk de werkloosheid
van 30 mensen. Dan ontstaat er een soort spanning tussen datgene
wat je justitieel eigenlijk zou moeten doen en de economische
consequenties die dat heeft. - De heer De Graaf:
- U heeft net gesproken over CID-matige informatie. Uw
CID-rechercheurs komen in alle werelden? Of is dat toch
betrekkelijk beperkt, tot de meer traditionele onderwereld, de
kroegen, de penoze? Of heeft u tegenwoordig CID-rechercheurs die
heel goed thuis zijn in het bankwezen, het financile circuit, de
aandelenmarkt? - De heer Welten:
- De wens zou de vader van de gedachte zijn. Maar van oudsher is
het zo dat wij kijken naar datgene wat de drugseconomie heet te
zijn. Dat betekent ook dat de mensen die daar… - De heer De Graaf:
- Waarom kijkt u daar van oudsher naar?
- De heer Welten:
- Ja van oudsher is dat iets dat misschien wel de meeste
belangstelling heeft gehad, omdat wij ook wel zagen dat daar het
meeste in verdiend werd. Dat is de logica. Het is wat mij betreft
ook wel logisch dat CID-rechercheurs daar proberen hun informatie
op te doen. Toch zie je dat de behoefte bestaat, dat wij ook in
andere branches en sectoren thuis gaan raken. Ik heb wel eens
gezegd: ga je golfvaardigheidsbewijs maar halen, want volgens mij
hoor je daar net zoveel als in de kroeg op de hoek. Dat heeft tijd
nodig, in die zin dat de CID-rechercheur die gisteren nog in de
kroeg op de hoek kwam en overmorgen al in een volstrekt ander
milieu zijn informatie zou moeten halen – dat kan natuurlijk niet
van de ene op de andere dag. - De heer De Graaf:
- U bent nu drie jaar recherchechef in Amsterdam…
- De heer Welten:
- Bijna vier jaar.
- De heer De Graaf:
- Ik neem aan dat u uw bevinding ook wel na een jaar had gezien,
namelijk dat de CID wat zou moeten veranderen. Heeft nu een van de
rechercheurs zijn golfvaardigheidsbewijs gehaald? Of zijn er
vergelijkbare voorbeelden, waarbij zij op een andere manier zijn
gaan rechercheren? - De heer Welten:
- Zij staan morgen waarschijnlijk bij mij in de rij om het te
mogen halen, maar het is wel zo dat wij in andere sectoren onze
bronnen proberen te vinden. En dan bedoel ik met name aanpalende
of, beter gezegd, in de periferie van de criminaliteit. Dat kan
vanuit de accountancy, de advocatuur, het notariaat zijn. Ik zeg:
dat kan zijn. Men probeert toch om te schakelen naar die kant,
waarbij wij ons niet meer sec richten op de boef, maar ons
afvragen: waar zit het juridische advies en kunnen wij ook zien hoe
dat werkt? Ik wil er nog iets aan toevoegen. Wij wilden ons niet
laten leiden door de waan van de dag, door datgene wat er elke dag
kon gebeuren. Wij zijn in samenwerking met de TU Delft al vier jaar
bezig – inmiddels zijn er twee gepromoveerd en staan er twee op het
punt om te promoveren – met te proberen in kaart te brengen wat het
dreigingsbeeld is, of beter gezegd: hoe kun je een dreigingsbeeld
in kaart brengen? Dat is dermate complex – het is ook geen
politietaak – dat ik wel eens heb gepleit voor een CPB, een
centraal planbureau, voor criminaliteit. Wij zoeken naar zo’n vorm
met de TU Delft: waar zijn de dreigingen en anticipeer op die
dreigingen. Dat is een beweging die wij heel sterk maken. - De heer De Graaf:
- Wat verstaat u onder dreiging, mijnheer Welten, als wij het
hebben over georganiseerde criminaliteit? Wat is zo’n
bedreiging? - De heer Welten:
- Zo’n bedreiging is er op het moment dat een evenwicht in de
samenleving dreigt te worden verstoord. Ik sprak over verloedering;
ik sprak over een onevenredig aantal wisselkantoren. Op grond van
dat soort voorbeelden vind ik dat het evenwicht verstoord is.
Natuurlijk, er is criminaliteit; dat hoort bij de samenleving. Maar
daar waar het uitwassen begint te krijgen, denk ik: nu moeten wij
daarop ingrijpen, want anders verwordt het tot iets dat wij niet
meer kunnen corrigeren. - De heer De Graaf:
- Nu heeft u het afgelopen jaar in Amsterdam een zaak gehad rond
de ontvoering van een Rus, Fastovsky; daar is publicitair veel
aandacht aan besteed, ook door uw eigen medewerking aan het
programma Impact. - De heer Welten:
- U zegt “veel”, maar het was bij mijn weten maar n
programma. - De heer De Graaf:
- U heeft er toch van harte aan meegewerkt.
- De heer Welten:
- Wij hebben er zeker aan meegewerkt, ja.
- De heer De Graaf:
- Was dat nu iets, de invloed van mogelijke Russische criminelen,
ook in uw eigen stad, dat u volstrekt niet wist en waar u dat beeld
absoluut niet van had, voordat daadwerkelijk die ontvoering
plaatsvond? - De heer Welten:
- Ja, die veronderstelling is juist. Kijk, Fijnaut zei het al en
die opmerking is al wat ouder: als je niet kijkt, zie je niets. Het
is gewoon een criminologisch beginsel dat, als je ergens gaat
zoeken, je ook wat vindt. Het is zo dat wij in die zaak, doordat er
een ontvoering plaatsvond, getriggerd werden, wij reactief wat
moesten doen en onvoorstelbaar veel zagen. Waarom heb ik dan
meegewerkt aan het programma Impact? Omdat ik voor het eerst van
mijn leven geconfronteerd werd met een zaak die misschien niet
alleen een misdrijf tegen het leven was, maar een economische
achtergrond had. Wij hebben in kaart kunnen brengen, wij kregen er
zicht op, dat Boris Fastovsky naar alle waarschijnlijkheid vermoord
is, omdat hij de belangrijkste schakel was, de liaison, en de
distributeur van de wodka rondom Leningrad. En waarom moest hij nu
weg? Hij was nog geen twee weken weg en de markt was in volstrekt
andere handen. Dat vond ik zo bijzonder, dat ik dacht: wij zien die
dingen niet; ik werk aan dat programma mee. - De voorzitter:
- Maar gaat u ook niet aan zo’n programma meewerken, omdat u zo’n
zaak niet rond krijgt? Want als u zo’n zaak direct rond kunt
krijgen, zult u dat toch prefereren, eerder dan er een TV-programma
aan te wijden? - De heer Welten:
- Voor mij staat dat los van elkaar.
- De voorzitter:
- Hoezo?
- De heer Welten:
- Nu, in de zin dat of ik het wel of niet rond krijg, het wat mij
betreft niet minder of meer belangrijk maakt; datgene wat wij eruit
geleerd hebben, zou misschien voor anderen bruikbaar kunnen zijn,
om hun beeld te completeren. - De voorzitter:
- Maar u bent toch nog wel zoveel rechercheur, dat u het
allereerst rond wilt krijgen? - De heer Welten:
- Natuurlijk, natuurlijk. Dat hebben wij ook gedaan. Ik ben er
wel van overtuigd dat wij ook de goede mensen – dat is een
contradictio -, de juiste verdachten hebben aangehouden. Alleen,
ons strafrecht voorziet niet in het iets ten laste leggen, als je
geen lijk hebt en wij hebben het lijk van Boris Fastovsky nooit
gevonden. - De voorzitter:
- Althans, u had niet die feiten en omstandigheden die de
rechterlijke macht tot de overtuiging konden brengen, dat deze
personen verder in voorlopige hechtenis moesten worden
gehouden. - De heer Welten:
- Ja, je kunt pas zeggen dat het delict gepleegd is op het moment
dat je ook aantoonbaar een lijk hebt en dat hadden wij niet. - De heer De Graaf:
- Professor Fijnaut en de zijnen menen dat een belangrijk
element, ook wat betreft de zwaarte van de georganiseerde
criminaliteit, ligt in de manier waarop criminele organisaties
zichzelf afschermen, onder meer door contra-strategien,
manipulatie, corruptie. Ziet u in die elementen een toename in
Amsterdam, bijvoorbeeld corruptie? Ziet u een toename van pogingen
om overheidsdienaars te corrumperen? - De heer Welten:
- Wij zien het wel, maar of daar sprake is van een toename, durf
ik u niet te zeggen. Het is wel zo – die cijfers zijn ook eerder
over tafel gegaan – dat er pogingen zijn gedaan om bij ons binnen
te dringen, maar dat is niet altijd gelukt. Maar in een aantal
gevallen zie je wel degelijk dat er contacten zijn die op z’n minst
normatief afwijkend zijn. Laat ik dat uitleggen. Elke diender weet
in mijn ogen wel waarover hij wel en niet kan communiceren met zijn
omgeving, en zeker wel met wie hij wel of niet om moet gaan. Hij
wordt dat geacht te weten. In sommige gevallen gaat men daarin te
ver en ik heb voorbeelden uit mijn recente verleden, waar ik vind
dat zij daarin te ver zijn gegaan. Is er sprake van een toename?
Dat kan ik moeilijk beoordelen; het gebeurt. - De voorzitter:
- Zijn dat nu meer gevallen dan hier door Bovenkerk zijn
genoemd? - De heer Welten:
- Nee, ik denk het niet.
- De heer De Graaf:
- U heeft indertijd een besluit genomen om het politieel
infiltratieteam in het Amsterdamse op te heffen. Toen het eenmaal
was gecombineerd met gemeentepolitie en rijkspolitie, heeft u
besloten het op te heffen; ik meen in 1992. - De heer Welten:
- Ja, maar dat staat los van rijks- en gemeentepolitie.
- De heer De Graaf:
- Nee, dat begrijp ik. Toen het eenmaal was gecombineerd en het n
team was, heeft u vervolgens besloten, om geheel andere redenen dan
de reorganisatie, om het op te heffen. Had dat te maken met
corruptie? - De heer Welten:
- Nee, het is een combinatie van factoren geweest. Destijds was
het zo dat het middel afnam in zijn effectiviteit. - De heer De Graaf:
- De pseudo-koop, bedoelt u?
- De heer Welten:
- Ja, ik heb het over de pseudo-koop. Tevens was ik niet onder de
indruk van de professionaliteit en ten derde was het zo dat ik
aanwijzingen had, dat n van de teams binnen die pseudo-koopafdeling
aan het ontsporen was, als ik het zo mag noemen. - De heer De Graaf:
- Hebt u het dan over corruptie of niet?
- De heer Welten:
- Dan heb ik het niet over corruptie, maar over zaken zoals
declareren op een manier die ik afwijkend vind. Op dat moment
hadden wij er aanwijzingen voor dat er sprake was van verkeerde
contacten. Ook vanuit de pseudo-koopafdeling zelf kreeg ik signalen
dat de controle en de bestuurbaarheid aan erosie onderhevig waren.
Als chef van zo’n tent ik zeg het heel platvloers moet je dan niet
alleen afgaan op de feiten, maar ook op je gevoel. Toen heb ik
gezegd: hier stoppen wij mee. - De heer De Graaf:
- Einde oefening?
- De heer Welten:
- Einde oefening.
- De voorzitter:
- Nu vraagt mijnheer Meerman, die deel uitmaakte van zo’n
infiltratieteam, zich in Vrij Nederland af: wat willen die bazen
van ons nu eigenlijk? Willen zij dat wij ons werk doen, dan moeten
wij zo nu en dan gaan eten in zo’n dure tent. Wat is daar mis mee?
Dan kunnen wij ook niet om een bonnetje vragen. U hebt toch niet
alleen om het gedoe met die bonnetjes die “tent” opgeheven? - De heer Welten:
- Met “die tent” doe ik ze te kort, want er zaten heel veel heel
goede collega’s tussen. Ik heb van bestuurbaarheid en
controleerbaarheid gesproken. Wil je goed greep houden op dit soort
belangrijke en complexe opsporingsmethoden, dan moet het volstrekt
transparant zijn wat er gebeurt. Ik kreeg dat niet meer
transparant. Ik zag niet meer altijd wat er gebeurde. Ik heb van
huis uit meegekregen: eerlijk duurt het langst. Iemand anders
leerde mij de ode aan ODE: openheid, duidelijkheid, eerlijkheid.
Dat vat goed samen… - De voorzitter:
- Dat is de mission statement van de politie?
- De heer Welten:
- Een mission statement, ja. Als ik het zo zeg, denk ik: dat
klopt ook wel, dat zit in mijn lijf. Dat heb ik aan alle afdelingen
binnen mijn onderdeel ook zo gezegd toen ik als chef aantrad. Bij
een enkel onderdeel binnen pseudo-koop kreeg ik dat gevoel er niet
meer bij. Dat heeft mij doen besluiten tot datgene wat ik heb
gedaan. - De heer De Graaf:
- Het is wel een rigoureuze beslissing om in n keer de
pseudo-koop als middel op te heffen en ook het team dat het kan, in
n keer op te heffen. - De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Dus sinds die tijd, drie jaar geleden, wordt er in Amsterdam
niet meer politieel genfiltreerd en geen pseudo-koop meer
gepleegd? - De heer Welten:
- Dat is correct.
- De heer De Graaf:
- Is wat u uiteindelijk hebt gedaan, niet erger dan het
bestrijden van de kwaal? U hebt nu dat middel absoluut niet. Of
vindt u dat pseudo-koop en politile infiltratie te allen tijde
uitgesloten moeten zijn? - De heer Welten:
- Nee. Als je die gebruikt, moet je die wel met grote
terughoudendheid gebruiken. Het is maar een van de middelen die je
kunt hanteren als opsporingsmiddel. Het is in sommige zaken heel
bruikbaar, maar het is ook niet het ei van Columbus. - De heer De Graaf:
- Mist u het helemaal niet?
- De heer Welten:
- Nee, ik mis het niet.
- De voorzitter:
- Is het niet zo dat de heer Nordholt, uw hoofdcommissaris, het
eigenlijk niet wil? - De heer Welten:
- De heer Nordholt heeft er…
- De voorzitter:
- …uitgesproken opvattingen over.
- De heer Welten:
- …heel heldere opvattingen over. Daar hebben wij wel eens over
gesproken. Ook ik heb mijn opvattingen erover. Wat de heer Nordholt
ervan vindt, wist ik nog niet eens toen ik die beslissing nam. - De voorzitter:
- Het zou kunnen zijn dat het er met een andere hoofdcommissaris
anders uit ziet. - De heer Welten:
- Dat zou kunnen, ja, maar die situatie is niet aan de orde.
- De heer De Graaf:
- Maar stel dat uw hoofdcommissaris zou zeggen: mijnheer Welten,
beslis jij het maar, ik zal er niet meer over zeuren. Zou u dan nog
steeds zeggen: geen politile infiltratie in mijn regio? - De heer Welten:
- Daar zit ook de kans voor “opsporing na Van Traa”: als het goed
geregeld wordt, is er juist opsporing na Van Traa. Dan wordt er
geregeld wat er wel kan en wat er niet kan. - De heer De Graaf:
- Ik vraag wat u vindt als uw hoofdcommissaris u de vrijheid
laat. - De heer Welten:
- Mijn opvatting is heel nadrukkelijk dat ik dan het middel
pseudo-koop bruikbaar acht. - De heer De Graaf:
- En dus ook de mensen daarvoor wilt hebben die het kunnen?
- De heer Welten:
- Zeker.
- De voorzitter:
- Ook verder gaande infiltratie?
- De heer Welten:
- Het hangt ervan af wat u eronder verstaat.
- De voorzitter:
- De commissie-De Wit onderscheidt vier mogelijkheden.
- De heer De Graaf:
- U bent zelf lid van of betrokken geweest bij de commissie-De
Wit, is het niet? - De heer Welten:
- Ik ben heel bewust lid van de commissie-De Wit geworden, omdat
ik ingetogen wilde zijn ten opzichte van het middel en wilde horen,
wilde leren en mee wilde exerceren in deze denkrichting. Ik heb dus
aan die commissie deelgenomen; dat is juist. - De heer De Graaf:
- U onderschrijft het rapport, naar ik aanneem.
- De heer Welten:
- Ik onderschrijf een aantal zaken in het rapport, de
belangrijkste zaken, zeker de theoretische beschouwing. Er staan
ook enkele zaken in waarmee ik het niet eens ben. Een ervan is dat
zich situaties kunnen voordoen waarin je iets niet bij
proces-verbaal vastlegt en op een of andere manier wilt onttrekken
aan het toezicht van de strafrechter. Dat kan niet. - De voorzitter:
- Bent u er wel voor dat een criminele informant of infiltrant
zich voor langere tijd in het milieu nestelt? - De heer Welten:
- De theoretische opties zijn over tafel gegaan. Als de
noodzakelijkheid daar is, kan ik mij voorstellen dat wij dat middel
gebruiken, maar met grote terughoudendheid. Er is indertijd
aansluiting gezocht bij de noodtoestand. De heer Naey heeft er ook
iets over gezegd. Hij zei: ik kan mij voorstellen dat je dat in een
echte noodtoestand probeert. Dat kan in levensbedreigende situaties
zijn. - De heer De Graaf:
- Als ik mij het rapport-De Wit, waaruit u nu citeert, goed voor
de geest haal, werd noodtoestand als juridische onderbouwing
gevonden voor een praktijk die niet alleen in situaties van
absolute nood zou moeten worden gebruikt. Voor diepte-infiltratie
met criminele infiltranten werd in beginsel ruim baan gegeven. - De heer Welten:
- U vroeg mij wat ik vind.
- De heer De Graaf:
- U hebt het rapport onderschreven, als lid van de commissie.
Vandaar mijn vraag. - De heer Welten:
- Nee. Ik participeerde in een commissie onder leiding van de
heer De Wit om mij zelf te scherpen, om te bepalen wat ik er
eigenlijk van vind. Schaar ik mij zelf nu achter het rapport? Ik
vind het als theoretische exercitie een prima rapport, enkele
kanttekeningen daargelaten. Kan ik mij situaties voorstellen waarin
ik het middel van pseudo-koop toepas? Zeker. Infiltrant,
burger-infiltrant? Dat is prima; daar heb ik beelden bij. Ik heb u
in een andere sessie eerder gezegd dat ik daaraan toevoeg: met
grote terughoudendheid en onder bijzondere voorwaarden. - De heer De Graaf:
- Maar die staan niet in het rapport?
- De heer Welten:
- Die staan wel in het rapport. De ervaring leert evenwel het
volgende. Je kunt iets in zeer bijzondere gevallen toepassen.
Daarmee wordt de deur als het ware op een kiertje gezet. Doordat de
deur op een kiertje is gezet, wordt dat voortdurend als
ontsnappingsclausule gebruikt; dan kan het. Ik ben er voorstander
van dat je het kunt doen, maar alleen in die heel bijzondere
situatie. - De heer De Graaf:
- Laten wij daar maar even op doorgaan. Gebeurt
burger-infiltratie in Amsterdam? - De heer Welten:
- Burger-infiltratie gebeurt niet in Amsterdam.
- De heer De Graaf:
- Het runnen van informanten gebeurt wel in Amsterdam.
- De heer Welten:
- Er is een wezenlijk onderscheid tussen het runnen van
informanten en de activiteiten door infiltranten. - De heer De Graaf:
- Wat is dat wezenlijke onderscheid?
- De heer Welten:
- De informant levert al dan niet gevraagd informatie. De
infiltrant voert activiteiten uit, onder de regie van de
politie. - De heer De Graaf:
- Wat voor activiteiten bedoelt u? Strafrechtelijke
activiteiten? - De heer Welten:
- Dat kan.
- De voorzitter:
- U wilt toch niet zeggen dat er in Amsterdam geen enkele
informant is die strafbare feiten pleegt waar de politie van
weet? - De heer Welten:
- In die definitie is het voor mij een infiltrant.
- De voorzitter:
- Dat is toch niet zo? Er zijn toch ook in Amsterdam informanten
die strafbare feiten plegen waar de politie van weet? - De heer Welten:
- Er zijn mij enkele gevallen bekend waarin wij een voorkoop
doen. Dat betekent dat een informant, die dan voor mij eigenlijk
een beetje infiltrant is, een voorkoop doet voor, laat ik zeggen,
niet-KEMA-gekeurde strijkijzers. - De heer De Graaf:
- Om maar een voorbeeld te noemen.
- De heer Welten:
- Om maar een voorbeeld te noemen.
- De heer De Graaf:
- Beschouwt u dat op het randje van de informant en de
infiltrant? - De heer Welten:
- Dat is op het randje van de informant en de infiltrant.
- De heer De Graaf:
- Maar dat hebt u wel toegestaan?
- De heer Welten:
- Dat heb ik toegestaan, ja zeker. Ik heb ook niet ontkend dat ik
voorstander ben van infiltratie in die zin, mits wij het
vastleggen, het rechtmatig is, controleerbaar, toetsbaar. Waarom
dan niet? - De heer De Graaf:
- U zei dat het gebeurde in enkele gevallen van voorkoop. Zijn er
geen andere gevallen waarin er onder uw eindverantwoordelijkheid
als recherchechef gebruik is gemaakt van burger-infiltranten zoals
u die definieert? - De heer Welten:
- Als het gebeurt, heb ik nog een appeltje met iemand te
schillen. Voor zover ik kan zien, gebeurt het niet. - De heer Koekkoek:
- Ik wil nog wat vragen over de pseudo-koopteams. Hoeveel van die
teams had u tot 1992 in Amsterdam? - De heer Welten:
- Drie.
- De heer Koekkoek:
- Kunt u mij eens uitleggen waarom u, als u twijfel had over de
gang van zaken bij n team, alle drie hebt opgeheven? - De heer Welten:
- Ik heb u iets verteld over de professionaliteit. Verder is het
de vraag of het middel nog altijd het gewenste effect heeft. Het
middel is, denk ik, halverwege de jaren tachtig ontstaan. Toen was
het zeer beproefd. De criminaliteit was zich er niet van bewust dat
zij met infiltranten van de politie te maken had. Dat leidde
regelmatig tot succes. Naarmate de tijd vorderde, werd de
criminaliteit scherper daaromtrent en nam het succes af. - De heer De Graaf:
- Wij zijn nu in de opsporingsmethoden beland. Wat verstaat u
onder het actief runnen van informanten? - De heer Welten:
- Een CID’er, een rechercheur werkzaam bij de criminele
inlichtingendienst, onderhoudt een contact met iemand, al dan niet
uit het criminele milieu, die informatie levert. Met het runnen
bedoelen wij dus dat men elkaar actief blijft opzoeken. - De heer De Graaf:
- De runner ontmoet dus de informant. Dat lijkt mij voor de hand
liggend. - De heer Welten:
- U vroeg ernaar.
- De heer De Graaf:
- Wat mag die informant nu doen? Waar liggen uw grenzen? Wat
wordt van te voren aan informanten gezegd? - De heer Welten:
- Wat van te voren gezegd wordt, is dat hij vooral niet de
verwachting moet hebben dat wij hem, wanneer hij zich schuldig
maakt aan strafbare feiten, de hand boven het hoofd zullen houden,
voor zover wij dat al zouden kunnen. Dat doen wij niet. Er worden
dus geen misdrijven gepleegd. Zo dat gebeurt, is de betrokken man
de eerste die aangehouden wordt. Dat moet volstrekt helder zijn.
Het is ook helder dat de regie voortdurend aan de kant van de
politie moet liggen. Wij laten ons dus niet sturen door de gekte en
de waan van de dag. Ik run zelf geen informanten, zoals u weet,
maar wat ik weet, is dat het op die manier gebeurt. - De voorzitter:
- Waarom zegt u het laatste erbij?
- De heer Welten:
- Om de doodeenvoudige reden dat ik van mening ben dat het een
specifieke vakmatigheid is, die slechts toevertrouwd kan worden aan
mensen die ervoor zijn opgeleid. Dat ben ik niet. - De heer De Graaf:
- U bent wel recherchechef en moet dus enig zicht hebben op
datgene wat er gebeurt. - De heer Welten:
- Absoluut.
- De heer De Graaf:
- Gaat u regelmatig zelf kijken bij de CID?
- De heer Welten:
- Ja zeker. De CID zit, zoals dat heet, verderop in de gang en
wij spreken elkaar heel regelmatig, heel regelmatig. - De heer De Graaf:
- Ik wil de uitdrukking “roomser dan de paus” niet direct
gebruiken. - De heer Welten:
- Daar hebben wij het al eens over gehad.
- De heer De Graaf:
- Als een informant in Amsterdam met een pistool rondloopt,
zeggen uw runners dan direct: inleveren? - De heer Welten:
- Inleveren.
- De heer De Graaf:
- Komt zo’n informant de volgende keer toch nog terug?
- De heer Welten:
- Zij komen terug. Het idee dat wij de angst hebben dat wij droog
komen te staan doordat wij zo rechtlijnig zijn in de leer, heb ik
absoluut niet. Er worden gelukkig veel informanten gerund, zelfs
zoveel dat wij niet met alle informatie weg kunnen. - De heer De Graaf:
- U zegt dat een informant van te voren te horen krijgt: geen
strafbare feiten plegen. - De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- U en ik weten dat een beetje informant een criminele
achtergrond heeft en rustig doorgaat. Anders kan hij geen
informatie leveren uit dat milieu. - De heer Welten:
- Als hij in dat criminele milieu zit, zal hij ongetwijfeld wat
op zijn kerfstok hebben. Dit wil niet zeggen dat hij onder het oog
van ons misdrijven kan plegen. Daar gaat het om: dat wij de regie
hebben. - De heer De Graaf:
- Is het niet een beetje raar of schijnheilig om tegen een
informant te zeggen dat hij geen strafbare feiten mag plegen,
terwijl je als runner heel goed weet dat hij, zodra hij het kantoor
of de kroeg weer verlaat, doorgaat met drugs of andere dingen? Dan
is het toch eigenlijk nutteloos om het tegen hem te zeggen, of
niet? - De heer Welten:
- Nee, dat is niet nutteloos, want de lijnen moeten helder zijn.
De runner is de baas en niemand anders. U noemt het schijnheilig,
maar dan zeg ik: nee, ik vind het zuiver in de leer. Kijk, wij
hebben natuurlijk geen zicht op datgene wat zij k doen. Het kan
alleen nooit zo zijn dat een informant die gepakt wordt, zegt: ja,
maar ik werd gerund door die mijnheer en dus mocht het wel een
beetje. Dan zeg ik: ho, ho! - De heer Koekkoek:
- Soms wordt het wel eens gezegd in een rechtszaak.
- De heer Welten:
- Ja, dat heb ik ook gehoord, maar u heeft ook de reactie daarop
van de Amsterdamse politie gehoord, namelijk dat de informant of de
infiltrant – ik neem aan dat wij het over dezelfde zaak hebben;
goed kennen doe ik hem niet – niet een vrijbrief zou krijgen, omdat
hij ergens informant was. Ondenkbaar! - De voorzitter:
- Maar in de werkelijkheid is dat toch zo duidelijk niet te
scheiden? Als u iets meer wilt weten van een criminele groep, zult
u dat toch moeten weten van iemand die daar beter in zit en dan
weet u tegelijkertijd waar u de hoofdzaak legt; die legt u niet bij
die mijnheer, als hij er tegenaan zit. U wilt heel duidelijk
zeggen: nooit een strafbaar feit, maar het lijkt mij onmogelijk om
het zo scherp te scheiden, zeker in de relatie die gaat ontstaan
tussen de politie en de informant. - De heer Welten:
- Ik denk dat wij het toch doen en dat wij proberen, door zoveel
mogelijk puzzeldeeltjes te verzamelen, een compleet beeld krijgen
van datgene wat er feitelijk gebeurd is. Ik heb wel eens gedacht:
wat zou ik moeten doen, opdat u mij in dat opzicht ook
gelooft? - De voorzitter:
- Deals met criminelen: hoe vaak krijgt u dat op uw bureau in
deze sfeer? - De heer Welten:
- Niet.
- De voorzitter:
- Helemaal nooit?
- De heer Welten:
- Ik heb dit in de afgelopen drienhalf jaar in de positie waarin
ik zit, nog nooit ontmoet. - De voorzitter:
- Zou het kunnen zijn dat het om u heen gaat?
- De heer Welten:
- Ik zei daarstraks dat ik dan met iemand een appeltje had te
schillen, maar ik heb stellig het idee dat, gelet op de open lijnen
die ik heb met mijn eigen CID, ik daar niet bang voor hoef te
zijn. - De heer De Graaf:
- Wordt nooit die vraag gesteld, bijvoorbeeld als informanten in
de cel zijn beland en zeggen: als u mij wilt helpen met ofwel
strafvermindering, ofwel sepot, dan… - De heer Welten:
- Dat komt niet op mijn bureau.
- De heer De Graaf:
- Ja, maar de vraag was: u bent ervan overtuigd dat het niet
gebeurt? - De heer Welten:
- In ieder geval… Nu ja, “van overtuigd dat het niet
gebeurt”… Dan zou u het misschien aan de hoofdofficier van
justitie in Amsterdam moeten vragen. Wij als politie maken absoluut
geen deals met criminelen. - De voorzitter:
- Nee, maar ik bedoelde een deal met criminelen volgens de
richtlijn; dus keurig naar boven doorgemeld: waarvoor toestemming
wordt gevraagd. - De heer Welten:
- Dan draag ik daar geen kennis van.
- De voorzitter:
- Maar u sluit het niet uit?
- De heer Welten:
- Nee, dat sluit ik niet uit, want als iemand inmiddels in
hechtenis is genomen en bereid is om ten overstaan van de officier
van justitie wat te zeggen, dan kan het zijn dat er ten opzichte
van de officier van justitie gevraagd wordt… Dat sluit ik niet
uit, maar dat staat los van een opsporingsmethode van de kant van
de politie. - De voorzitter:
- Maar daar bent u nooit bij betrokken?
- De heer Welten:
- Nee.
- De voorzitter:
- Dat weet u helemaal zeker?
- De heer Welten:
- Voorzitter, dat weet ik absoluut zeker.
- De heer Rabbae:
- De afspraken met informanten: worden die ergens
vastgelegd? - De heer Welten:
- Dat is een stelregel die bij ons geldt. Vraagt u mij niet naar
dag, datum en tijdstip, maar dat staat helder vast. Er is een
heldere richtlijn, waaruit blijkt hoe wij met informanten
omgaan. - De heer Rabbae:
- Worden die afspraken vastgelegd op papier, in de computer?
Krijgt u die te zien? - De heer Welten:
- De afspraken die gemaakt zijn? Laat ik zeggen: de regels op
basis waarvan wij communiceren met een informant, staan op papier.
Wat ik natuurlijk niet zie, is al de informatie die verstrekt wordt
door informanten, want dat heeft niets met mijn positie in het
bedrijf te maken. - De heer Rabbae:
- Ik bedoel de afspraken die gemaakt zijn met de informanten: die
krijgt u niet te zien? - De heer Welten:
- Nee, die krijg ik niet te zien. Zou ik ze overigens willen
zien, dan krijg ik ze te zien. - De heer De Graaf:
- Inkijken: is dat in de afgelopen jaren dat u recherchechef
bent, toegepast door de politie Amsterdam-Amstelland? - De heer Welten:
- Wij hebben ingekeken, wij zijn binnengetreden ter opsporing, in
het kader van artikel 9 van de Opiumwet. Dat hebben wij wel gedaan,
maar de inkijkoperatie zoals die inmiddels bekend is, hebben wij
niet gedaan. - De heer De Graaf:
- U maakt een duidelijk onderscheid. U zegt: inkijken op grond
van artikel 9 Opiumwet hebben wij wel gedaan. - De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Dat is ook achteraf getoetst?
- De heer Welten:
- Nee, dat wordt besproken met het openbaar ministerie en het
wordt, als het goed is, achteraf ter kennis gebracht van de
Centrale toetsingscommissie. By the way, het is ook nog een keer zo
dat achteraf de betrokkene zelf – dat wil zeggen: degene bij wie is
binnengetreden en dan niet in zijn woning, maar in een loods of een
vrachtwagen – ervan in kennis wordt gesteld. - De heer De Graaf:
- Die wordt daar achteraf van in kennis gesteld?
- De heer Welten:
- Dat hoort zo. Bij binnentreden ter opsporing, laat je dat
achteraf altijd weten. Niet op het moment zelf; dat is wat
onhandig, want dan weten ze dat… - De heer De Graaf:
- Maar enige maanden later bijvoorbeeld, bij de aanhouding: “By
the way, we zijn ook even bij je binnen geweest”. - De heer Welten:
- Ja, strafvorderlijk gezien, hoort dat zo. U zegt: “by the way”,
maar het is “by de strafvordering way”. - De heer De Graaf:
- Ik meen toch dat in de Zwolsman-zaak, de zaak Z., ook sprake is
geweest van een inkijkoperatie? - De heer Welten:
- Ik zeg dus van niet en de vice-president van de rechtbank, de
heer Willems, heeft het ook als zodanig gekwalificeerd dat dit niet
is gebeurd. Wij hebben alles vastgelegd, datgene wat er in die
periode is gebeurd, en wij hebben niet de inkijkoperatie gedaan, in
de op het ogenblik gangbare betekenis in het taalgebruik en zoals u
ernaar vraagt. - De heer De Graaf:
- Dat moet u even uitleggen: zoals ik ernaar vraag? Dat
suggereert dat u iets anders heeft gedaan. - De heer Welten:
- De inkijkoperatie is een beladen woord, waarbij het zo is – nu
vertaal ik het even in mijn woorden – dat je, al dan niet na
overleg met het openbaar ministerie, zelf ergens binnentreedt, om
te kijken wat er zou zijn: dat je dus los van strafvordering ergens
binnentreedt, om te kijken of er hasjiesj of wat dan ook maar is.
Die definitie ervan hebben wij nooit volgemaakt. - De heer De Graaf:
- Voor alle duidelijkheid: wat heeft u dan wel gedaan?
- De heer Welten:
- Wat wij wel hebben gedaan, heb ik u net toegelicht. Dat is dat
wij ex artikel 9 zijn binnengetreden, in het kader van de Opiumwet.
En wat er gebeurd is, is dat… Hoe stond dat in het arrest? Wij
hebben binnengekeken; wij hebben van buiten naar binnen gekeken en
dat wordt niet als een inkijkoperatie gekwalificeerd. - De heer De Graaf:
- Even los van de definities die u nu hanteert, is mijn vraag: u
heeft dus wel een enkele of meerdere malen naar binnen gekeken, met
gebruikmaking van instrumentarium? - De heer Welten:
- Ik ben er niet bij geweest, maar er is een spiegel bij
gebruikt. Dat zegt het arrest. - De heer De Graaf:
- Dat geldt alleen in de zaak Z.?
- De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Verder wordt er niet gebruik van gemaakt bij de Amsterdamse
politie? - De heer Welten:
- Nee, zeker nu de discussie zo is opgelaaid over wat wij wel
kunnen en wat niet. Er is in Amsterdam de heilige stelregel dat
zaken rechtmatig horen te zijn, proportioneel, zorgvuldig en
behoorlijk vastgelegd; juist bij deze gevoelige zaken zijn wij
extra scherp. Het is natuurlijk een nieuw leven gaan leiden, of het
is extra leven ingeblazen, tijdens het arrest-Zwolsman. - De voorzitter:
- U zegt wat het arrest zegt, maar dat vroegen wij u niet. Wij
vroegen eigenlijk wat deed, niet wat het arrest zei. - De heer Welten:
- Wat wij hebben gedaan, staat in het proces-verbaal op basis
waarvan de rechtbank een uitspraak heeft gedaan. - De voorzitter:
- Een van de problemen was toch juist dat dit proces-verbaal er
eerst niet was? - De heer Welten:
- Het is van oudsher geen gebruik – ik zeg nadrukkelijk: van
oudsher – dat de opsporingsmiddelen in het proces-verbaal staan.
Wat wij doen en wat wij ook in de Zwolsmanzaak hebben gedaan – dat
is natuurlijk op zichzelf al bijna weer een oude zaak – is dat wij
alle activiteiten die wij in het kader van de opsporing hebben
verricht, ook de zaken die niet geleid hebben tot succes,
vastgelegd hebben in een dagrapport. Iedereen kan dus toetsen, ook
de zaaksofficier, wat wij daadwerkelijk hebben gedaan. - De voorzitter:
- Het punt is toch geweest dat dit uiteindelijk pas in de zitting
bij het hof naar boven kwam en niet daarvr; daar ging de commotie
toch over? - De heer Welten:
- Jawel, maar er was vr die tijd ook niet om gevraagd. Een
belangrijk deel van de informatie die later in dat elf pagina’s
tellende verbaal is gezet, was ook – zij het verspreid door het
hele verbaal – al vermeld. Alleen, men heeft het samengevat. Men
wilde het nu eens precies weten wat er was gebeurd; dus wij hebben
gezegd: nu, dan zetten wij dat zo neer. - De heer De Graaf:
- Voor alle duidelijkheid: het is niet zo dat u nu zegt, dat
alles wat uiteindelijk in dat proces-verbaal kwam, al keurig in de
stukken stond die het hof ter beschikking had? Dan zou het zinloos
zijn geweest. - De heer Welten:
- Nee, de discussie is ook gegaan over de vraag of je zaken
vermeldt in het proces-verbaal, opsporingsmethoden, die niet geleid
hebben tot succes, in de zin van: uit observatie is niets gebleken.
Nu, die eerste twee keer staan in het dagrapport en de derde keer
“uit observatie is gebleken” staat in het proces-verbaal. - De heer De Graaf:
- U heeft sinds het arrest in kwestie nu de methode dat alles
keurig wordt vastgelegd in een PV en bij de zitting meteen wordt
overhandigd? - De heer Welten:
- Ja, voor zover wij dit al niet hadden, hebben wij dat gebruik
verscherpt. - De heer De Graaf:
- U had het toen nog niet, dat gebruik.
- De heer Welten:
- Nee, zoals u het nu formuleert, is het zo dat wij het toen niet
bij het proces-verbaal deden. Daar was ook geen enkele aanleiding
toe. - De heer De Graaf:
- Een van uw collega’s heeft tegen ons gezegd: wij hebben
eigenlijk maar n grote fout gemaakt, namelijk dat wij dat PV niet
al klaar hadden liggen. Maar u zegt: het werd ons nooit gevraagd,
maar nu beantwoorden wij aan de nieuwe eis van het hof? - De heer Welten:
- Ik heb dat ook gelezen, maar ik ben het er niet mee eens.
Destijds was het geen gebruik; door de situatie waarin wij terecht
zijn gekomen, is het gebruik geworden. Dan zeg ik: laten wij dat
dan doen. Als men dat graag wil – wij hebben niets te verbergen –
zet het op papier. Was het fijn geweest, als het er was geweest?
Zeker, natuurlijk was het fijn geweest. - De heer Vos:
- Voorzitter! Ik hoor de heer Welten met een zekere trots zeggen
dat hij nauwelijks van inkijkoperaties gebruik gemaakt, maar maakt
hij wel gebruik van zo’n gaatjesborend-achtige machine, van zo’n
oogje dat je dan door een deur kunt steken, om daarmee toch te
kijken wat zich in feite in een loods bevindt: een endoscoop? - De heer Welten:
- Nee, daar maken wij geen gebruik van. U zegt “met trots”: dat
zou ik eraf willen halen. Wij doen het niet. - De heer Vos:
- U weet zeker dat u geen endoscoop gebruikt?
- De heer Welten:
- Ja, als het gebeurt, dan gebeurt het zonder dat ik het weet.
Voor zover ik dat kan zien, gebeurt het niet. - De heer De Graaf:
- Wij hebben, ook tijdens deze openbare verhoren, van
politiechefs gehoord: dit soort middelen hebben wij nodig,
burger-infiltranten en eventueel ook doorlevering, want anders sta
je als politie buiten spel, kun je niet meer meedoen en sta je op
enorme achterstand. Is het nu zo dat heel politie-Nederland dat
denkt, met uitzondering van het korps Amsterdam-Amstelland? - De heer Welten:
- Dat durf ik niet te zeggen. Ik denk alleen dat, voor zover wij
in termen van oplossingen kunnen spreken, er meer is dan alleen de
opsporingsmethoden van de politie. Kijk, natuurlijk is het zo dat
wij een justitile taak hebben; wij moeten boeven vangen. Laat daar
geen enkel misverstand over bestaan. Vorig jaar zijn er in
Amsterdam 42.000 mensen aangehouden ter zake van een misdrijf. Maar
men heeft mij ook geleerd: een volk dat alleen maar cellen bouwt,
bouwt niet aan zijn toekomst, maar probeert zijn verleden te
corrigeren. Wat ik ermee bedoel te zeggen, is dat je meer moet doen
dan alleen maar boeven vangen. Je moet zorgen… - De heer De Graaf:
- Ik onderbreek u even, want ik neem aan dat al uw
politiecollega’s het met u eens zijn, dat je ook naar de voorkant
moet kijken: naar de preventieve methoden, het bestuurlijk
handelen. Het gaat mij om de vraag of u werkelijk meent dat u
buiten de methoden kunt waarvan veel van uw collega’s zeggen dat
zij er niet buiten kunnen. Zegt u in Amsterdam, waar toch volgens
Fijnaut en de zijnen zo ongeveer het centrum van de georganiseerde
criminaliteit zit: “Natuurlijk kunnen wij er buiten; wij kunnen het
met de huidige methoden, zonder die bijzondere methoden, prima
regelen”? - De heer Welten:
- Ik denk dat wij op het ogenblik effectief zijn in datgene wat
wij doen. Zie ook het aantal zaken dat wij de afgelopen jaren met
succes hebben afgerond. Alleen, ik hecht eraan te zeggen dat je mr
dan dat kunt doen. Inderdaad, ik zoek het graag ook in
mogelijkheden die te maken hebben met: hoe zit het met het
gewapende bestuursrecht?; kun je daar ook wat mee?; maak nu eens
een combinatie van beide in je aanpak. - De heer De Graaf:
- Heeft u in Amsterdam kennis van een doorleveringsactie? In uw
eigen regio, door uw eigen politie? - De heer Welten:
- De laatste keer dat wij geforceerd zijn geworden om daaraan mee
te werken, was eind 1992, bij de zogenaamde Cargozaak. De
voorlaatste keer hebben Johan en Joop daaraan een einde gemaakt.
Johan van Kastel en Joop van Riessen hebben gezegd: het kan
niet. - De heer De Graaf:
- Van die laatste keer zegt u nadrukkelijk: wij werden
geforceerd. Kunt u dat even uitleggen? - De heer Welten:
- Jazeker. Wij zijn geforceerd geworden om mee te werken aan zo’n
traject. Met “zo’n traject” bedoel ik dat wij de oorsprong van de
informatie niet konden toetsen. Was de informatie op basis waarvan
activiteiten door de politie moesten worden ontplooid, rechtmatig
verkregen informatie? Als dat niet rechtmatig is, werken wij daar
liever niet aan mee. In die tijd hebben wij daar een dispuut over
gehad en het moest toch. Nu, wij hebben het gedaan. De levering is
doorgegaan en er is 930.000 van de betrokken persoon die het
invoerde, afgenomen en dat is naar de autoriteiten in het land van
herkomst teruggegaan. - De heer De Graaf:
- Waar ging het in dat geval om? Softdrugs?
- De heer Welten:
- Het was softdrugs, 2500 kilo.
- De heer De Graaf:
- Die is op de markt verdwenen?
- De heer Welten:
- Die is voor een deel aangehouden, heeft men mij gezegd, en is
op de markt verdwenen, ja. - De heer De Graaf:
- Als ik het goed begrijp, was uw bezwaar dat u de oorsprong van
de informatie niet kon controleren op betrouwbaarheid en was uw
bezwaar niet zozeer gericht tegen het doorlaten. - De heer Welten:
- Ik vind het fijn dat u dit zegt. Ik heb daarstraks gezegd dat
misdaad niet mag lonen en dat je ook geen opsporingsmethode moet
hanteren die uiteindelijk lonend is. Ik ben van mening dat de
informatie rechtmatig dient te zijn. Bovendien vraag ik mij af of
het gecontroleerde doorlevering of ongecontroleerde doorlevering
is. Ik ben ook geen voorstander van deze methode omdat het een
verrijking van de infiltrant is. Daar ben ik een tegenstander
van. - De voorzitter:
- Wie heeft u daartoe gedwongen?
- De heer Welten:
- Een officier van justitie.
- De voorzitter:
- Kan hij u daartoe dwingen?
- De heer Welten:
- Sinds vanochtend weet ik dat ik mogelijkheden heb om het te
voorkomen. Ik heb naar het verhaal van de heer Naey
geluisterd. - De heer De Graaf:
- Is die gedachte nooit eerder bij u opgekomen?
- De heer Welten:
- Ja wel. Wij waren natuurlijk ook wel eens wat obstinaat, maar
de gedachte om nee te zeggen in de formulering die Naey vanochtend
gebruikte, is nooit bij ons opgekomen. - De voorzitter:
- Welke officier heeft u daartoe gedwongen?
- De heer Welten:
- De heer Van Cappelle.
- De heer De Graaf:
- Heeft u toen uitdrukkelijk gezegd: daar voelen wij niets voor,
dat willen wij niet? - De heer Welten:
- Wij hebben toen gezegd: wij willen dat liever niet. De sfeer
was toen misschien beter dan later. De bedoeling was dat er nog een
transport deze kant op zou komen. Toen zijn mijn chef RCID en een
andere collega, Van Teilingen en Reineker, naar het desbetreffende
land gereisd om te controleren hoe het met de informatie zat. Die
informatie kon niet op rechtmatigheid getoetst worden. Vanaf dat
moment hebben wij het met succes kunnen voorkomen. - De heer De Graaf:
- Als ik het goed begrijp, hebt u als zodanig geen bezwaar tegen
dat stukje van gecontroleerde doorlevering waarin softdrugs op de
markt worden gebracht, als het allemaal goed geregisseerd en goed
op betrouwbaarheid gecontroleerd is. Of is dat voor u niet
bepalend? - De heer Welten:
- Ik heb juist gezegd dat misdaad niet mag lonen en dus ook een
opsporingsmethode niet. Ik ben dus tegenstander van het op de markt
brengen van drugs. Ik kan mij voorstellen dat je het doet om
informatie te krijgen, maar ik heb erop tegen dat iemand uit het
criminele milieu er schathemelrijk van kan worden. - De heer Rabbae:
- U zei dat u werd gedwongen.
- De heer Welten:
- Geforceerd, ja.
- De heer Rabbae:
- Dat betekent dat u geen uitweg had, dat u klem zat. Kunt u
uitleggen hoe klem u zat? - De heer Welten:
- Wij zaten niet klem in de meest letterlijke zin van het woord.
Er is wel een gezagsrelatie met het openbaar ministerie en dat is
maar goed ook. In dat opzicht hebben wij ons geforceerd geweten.
Wij wilden het liever niet, maar het gezag zei dat het toch moest.
De vraag was voor ons: wat doen wij nu? Toen is het gelopen zoals
ik het net gezegd heb. - De voorzitter:
- Zegt u het nu iets harder en plechtstatiger dan toen? Hebt u
toen gezegd: mijnheer Van Capelle, u dwingt mij nu en tekent u nu
maar dat u mij dwingt? Zo ging dat toch niet? - De heer Welten:
- Nee, zo is dat niet gegaan. Het is in de sfeer van de RCID
gegaan. Er is over gesproken: wij doen het liever niet, hoe moet
dat nou? In die sfeer gaat het. Het was vanaf het allereerste
moment echter duidelijk dat wij het liever niet wilden. - De heer De Graaf:
- U bent niet, zoals later, naar boven gegaan, naar mijnheer
Nordholt, naar de hoofdofficier, naar de PG, om te zeggen: hier
moet een einde aan komen, dit accepteren wij niet? - De heer Welten:
- Nee. Dat heeft te maken, denk ik, met het feit dat het proces
nog zichtbaar was. Wat er later gebeurde, toen Johan van Kastel
geconfronteerd werd met wat hij zag en heel bewust buiten de
informatie werd gehouden, was veel erger dan wat wij daarvoor
hadden meegemaakt. - De heer Koekkoek:
- Is er nooit een rechercheur naar u toe gekomen met de
mededeling dat een verdachte zeer interessante informatie wil geven
als hij kan rekenen op strafvermindering of een lagere eis van de
officier van justitie? Is dat nooit gebeurd? - De heer Welten:
- Nee.
- De heer Koekkoek:
- Stel dat het gebeurt. Zou u het dan weten en zou u de officier
van justitie er dan over informeren? - De heer Welten:
- Als men mij zoiets voorlegt, weet ik het natuurlijk
onmiddellijk. Zou ik daarmee naar het openbaar ministerie gaan? Ik
heb er beelden bij dat dit zou gebeuren. Dat is de discussie over
kroongetuigen. - De heer Koekkoek:
- Wat is de normale gang van zaken binnen de recherche als
dergelijke vragen opkomen? Hoe hebt u uw mensen genstrueerd? - De heer Welten:
- Er is in dit opzicht geen gebruikelijke gang van zaken, om de
doodeenvoudige reden dat het niet gebeurt. Je kunt dus niet spreken
van gebruikelijkheid. - De voorzitter:
- Laten wij het de hoofdofficier in Amsterdam ook eens vragen,
mocht hij komen. - De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Ik wil even terug naar het inkijken.
- De heer Welten:
- Mag ik nog even? Het kan zijn dat er op het moment dat iemand
in hechtenis zit, overleg is met de officier van justitie, maar
niet in de fase van het politieonderzoek. - De voorzitter:
- Als iemand eventueel in voorlopige hechtenis zit…
- De heer Welten:
- Dan zou het kunnen. Dat onttrekt zich volstrekt aan mijn
waarneming. - De voorzitter:
- Waarom? Dat is toch ook het afmaken van het tactisch
onderzoek? - De heer Welten:
- Nee, ik heb het over het moment dat de officier van justitie
heeft besloten om te vervolgen. Ik heb er de vorige week met de
hoofdofficier over gesproken. Als het zich in die situatie
voordoet, moet hij dat weten en gaat het mij niets aan. Dat waren
zijn woorden. Het kan dus zijn dat de officier van justitie in
contact met de hoofdofficier tot zo’n deal komt nadat besloten is
om iemand te vervolgen. Het gebeurt niet in het traject voor de
vervolging. - De voorzitter:
- Bij zo’n deal is toch ook altijd een rechercheur betrokken? Er
wordt toch ook verder verhoord als iemand in voorlopige hechtenis
zit? Dan is het toch niet afgelopen? - De heer Welten:
- Dan is het verder een zaak die onder de officier van justitie
is. Dat heeft op zichzelf niets meer met het politieonderzoek te
maken. Als het zo gebeurt, is de keus gedaan om die persoon te
vervolgen. Dan word ik er niet mee geconfronteerd. - De heer De Graaf:
- Voor alle zekerheid: uw mensen, de mensen van uw centrale
recherche, inclusief de CID, zijn daar niet bij betrokken. - De heer Welten:
- Nee. Voor zover ik kan zien, niet.
- De voorzitter:
- Is er ook geen tactisch rechercheur die dat in zijn onderzoek
gewoon doet met de zaaksofficier? - De heer Welten:
- Voor zover ik kan zien, niet.
- De voorzitter:
- Wij hebben er nu genoeg over doorgevraagd.
- De heer De Graaf:
- Ik heb nog een vraag over inkijken. De arrestatieteams voeren
in den lande meestal dit soort inkijkoperaties uit. In Amsterdam
zijn de arrestatieteams van de rijkspolitie en van de
gemeentepolitie op een gegeven moment samengevoegd tot een nieuwe
eenheid binnen de regio. Wij hebben begrepen dat het archief, de
dossiers, van het arrestatieteam West 2 van de rijkspolitie toen is
vernietigd. Weet u daar wat van? - De heer Welten:
- Nee, daar weet ik niets van.
- De heer De Graaf:
- Wij hebben begrepen dat, toen er sprake was van samenvoeging,
vervolgens die archieven zijn verdwenen. - De heer Welten:
- U legt mij iets in de mond, alsof ik wat weet.
- De heer De Graaf:
- Nee, ik leg u niets in de mond. Ik vraag alleen of u ervan
weet. - De heer Welten:
- Ik ken de dossiers niet en ik weet ook niet dat zij vernietigd
zijn. - De heer De Graaf:
- Bent u er nooit mee geconfronteerd?
- De heer Welten:
- Ik ben er nooit mee geconfronteerd geweest.
- De heer De Graaf:
- Goed. Dat is een helder antwoord.
- De voorzitter:
- Weet u of dat team, toen het nog bestond, inkijkoperaties in
Amsterdam heeft gedaan? - De heer Welten:
- Men heeft mij verteld dat dit gebeurde, dat er inkijkoperaties
werden uitgevoerd. Het klinkt misschien roomser dan de paus, maar
ik heb net al omschreven dat wij dat niet willen. Daarmee bedoel ik
dat wij het niet doen zolang het niet rechtmatig is. - De voorzitter:
- Wij proberen gewoon zo goed mogelijk erachter te komen…
- De heer Welten:
- …of het gebeurt.
- De voorzitter:
- Uit verschillende politieregio’s is ons gemeld dat het vroeger
een normale zaak was dat het gebeurde, ook door arrestatieteams,
ook door het zogenoemde arrestatieteam West 2. De vraag is of u
daarvan gebruik hebt gemaakt of niet. - De heer Welten:
- Nee.
- De voorzitter:
- Dat weet u zeker?
- De heer Welten:
- Ik heb er nooit gebruik van gemaakt. U hebt er inderdaad lang
over doorgevraagd en ik moet voortdurend nee zeggen. - De voorzitter:
- Goed.
- De heer De Graaf:
- Tot slot bij dit stuk over de opsporingsmethoden wil ik even
terug naar de IRT-methode of Delta-methode. Mag ik nog een keer van
u horen welke elementen van die methode, voor zover u er kennis van
draagt, voor u persoonlijk buitengewoon bezwaarlijk zijn? - De heer Welten:
- Wat ik erop tegen heb, is het volgende. De toetsbaarheid van de
informatie op basis waarvan je handelt, is diffuus. Je kunt die dus
eigenlijk moeilijk toetsen. - De heer De Graaf:
- Hoe weet u dat?
- De heer Welten:
- Er is een criminele infiltrant bij betrokken, die handelt onder
zijn eigen regie. Hij kan misschien wel door de politie aangestuurd
worden, maar hij heeft altijd eigen belangen. Dat eigen belang
maakt hem onbetrouwbaar. Die onbetrouwbaarheid maakt het voor ons
complexer. Dat heb ik erop tegen. - De heer De Graaf:
- Ik wil even bij dit element blijven; zo meteen komen wij op
andere elementen. Collega’s van u uit andere korpsen zeggen: niks
onbetrouwbaar, wij controleren zo’n informant van achteren naar
voren; elke stap die hij zet, kennen wij, dubbelchecken wij. Is het
volstrekt ongeloofwaardig als zij dat zeggen? - De heer Welten:
- U zei daarstraks dat elke informant ook een beetje crimineel
moet zijn. Elke infiltrant is wat mij betreft zeker een beetje
crimineel. Je kunt misschien wel betrouwbaar en crimineel zijn,
maar dat is een contradictie waarmee ik echt niet uit de voeten
kan. - De heer De Graaf:
- Hetzelfde geldt voor de gemiddelde informant die u informatie
geeft. Die kan ook volstrekt onbetrouwbaar zijn. - De heer Welten:
- Dat kan, natuurlijk. Daarom hebben wij verschillende
kwalificaties voor de betrouwbaarheid van informatie. Dat loopt van
A1 tot X4. Ik ben niet helemaal in de terminologie thuis, maar we
hebben het maar weer een keer bestudeerd. - De heer De Graaf:
- U zegt dus dat een criminele infiltrant per definitie
onbetrouwbaar is en niet te sturen. - De heer Welten:
- Nee. In algemene zin kun je zoiets niet zeggen. Als de vraag is
of er een afbreukrisico is doordat iemand minder betrouwbaar is als
criminele infiltrant, dan zeg ik: wis en waarachtig. Dat is een van
de nadelen. - De heer De Graaf:
- Maar het is geen doorslaggevend bezwaar tegen de IRT-methode
dat het zou kunnen dat het niet helemaal betrouwbaar is. Zie ik het
zo goed? - De heer Welten:
- Er zijn meer elementen.
- De heer De Graaf:
- Wij komen zo op de andere elementen. Het ging erom dit element
even af te maken. - De heer Welten:
- Ik denk dat ik afdoende heb toegelicht wat ik van dit element
vind. - De heer De Graaf:
- Andere elementen.
- De heer Welten:
- Een ander element is het winstbejag, beter gezegd: de
verrijking van de infiltrant. Daar ben ik op tegen. Bovendien, nog
een ander element, vind ik dat je opsporingsmethoden altijd tegen
het licht van de proportionaliteit moet bezien. Ik vond 2500 kilo
al veel, laat staan de honderdduizenden kilo’s waar het nu over
gaat. Dat vind ik buiten proportie. - De heer De Graaf:
- Even daargelaten de berichten die deze week naar buiten zijn
gekomen, toen het over de IRT-affaire ging, was het u toch helemaal
niet duidelijk hoeveel duizenden kilo’s er waren doorgelaten? - De heer Welten:
- Nee, dat was juist het probleem.
- De heer De Graaf:
- Dat kon u dan toch ook niet als een doorslaggevend bezwaar
zien? U wist niet om hoeveel het ging. - De heer Welten:
- Wat Johan van Kastel zag, was dat het in de planning was om
5000 kilo cocane naar binnen te brengen en dat er al
hasjtransporten aan zaten te komen. Het ging toen om 20.000 of
30.000 kilo. Hij zag bijna 40.000 kilo voorbijkomen. Ten opzichte
van de 400.000 kilo waarvan wij nu hebben gehoord, is dat gering,
maar wij vonden dat toen al buitenproportioneel. - De heer De Graaf:
- Vindt u het nu gering geworden? Nee toch?
- De heer Welten:
- Nee, maar 40.000 kilo is natuurlijk veel minder dan 400.000
kilo. Toen vonden wij 40.000 kilo echter al ongelooflijk
buitenproportioneel. - De voorzitter:
- Wilt u zeggen dat u zeker weet dat er 400.000 kilo is
doorgelaten? - De heer Welten:
- Nee, hoor. Dat hoort u mij niet zeggen. Het mooie van de
discussie is dat men tegenwoordig over gecontroleerde aflevering
spreekt, maar dat er dispuut over is of het 100.000 of 400.000 kilo
is. Zo gecontroleerd is het dus niet. - De heer De Graaf:
- Doorlevering, h?
- De heer Welten:
- Doorlevering zelfs.
- De heer De Graaf:
- U zei dat u het een bezwaar vindt dat een crimineel de winst
krijgt, dus eraan verdient. - De heer Welten:
- Ja. Misdaad mag nooit lonen.
- De heer De Graaf:
- Elke criminele informant die gouden tips geeft en die goede
informatie geeft, wordt toch ook fors betaald. Of niet? - De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Dat loont dan toch ook?
- De heer Welten:
- Dat is waar, maar dat wil niet zeggen dat hij crimineel
is. - De heer De Graaf:
- Zegt u nu dat de informant niet crimineel is? Collega’s van u
zeggen dat er geen goede informant is die niet crimineel is. - De heer Welten:
- Wij komen in een semantische discussie terecht. Ik denk dat het
zo is ten aanzien van de crimineel of, beter gezegd, de informant
die iets vertelt over een ander, dat ik op zichzelf niet het
criminele gedrag beloon. Wat ik beloon, is de informatie en daarmee
blijft mijn redenering nog steeds overeind. - De heer De Graaf:
- Dan terug naar de betrokken methode, de IRT- of Delta-methode.
Daarin werkte een informant op gezag van, onder regie van de
politie mee aan transporten. Dat is dan toch niet een zelfstandige
criminele activiteit? Dat is toch medewerking verlenen aan de
politie? En dat wordt beloond, of niet? - De heer Welten:
- Maar weet u waar de regie lag?
- De heer De Graaf:
- Nee, ik vraag het u.
- De heer Welten:
- Ik heb stellig het idee dat men de regie kwijt was. Kijk, in
die tijd werd ook gezegd: het moest dr, want het kon niet meer
gestopt worden. Dan ben je dus kennelijk de regie kwijt, want
anders had je het wel kunnen stoppen. Het gaat erom wie uitmaakt
wat er precies gebeurt. Is dat de infiltrant, die zelf, met zijn
eigen belangen, bepaalt wat hij denkt dat moet gebeuren en hebben
wij er dan als politie profijt van, omdat wij iets in kaart
gebracht zien? Dan zeg ik: de prijs die je betaalt voor die
informatie, vind ik persoonlijk erg hoog. - De heer De Graaf:
- Goed, nog n vraagje op dit punt. De hoofdcommissaris van Den
Haag zegt in een interview in een avondblad van, naar ik meen, twee
maanden geleden: ja, het gebeurt overal. Nu, kennelijk niet overal,
want niet in uw regio? - De heer Welten:
- Mijnheer Brand is nog nooit bij mij geweest.
- De heer De Graaf:
- Het kon dus niet gevraagd worden.
- De voorzitter:
- De heer Brand is toch wel eens bij u geweest: hij komt toch wel
eens in Amsterdam? - De heer Welten:
- Jawel, maar hij is niet bij mij geweest en hij heeft niet aan
mij gevraagd of ik het ook doe. - De heer De Graaf:
- Wat vindt u er nu van dat het, aldus mijnheer Brand, kennelijk
in heel Nederland voorkomt? - De heer Welten:
- Ja, weet u… Kijk, het beeld zou bijna gaan ontstaan dat
Amsterdam roomser is dan de paus. Ik denk dat wij geleerd hebben
van de kwetsbaarheid van methoden in zijn algemeenheid, omdat wij
misschien wel in het centrum van de aandacht hebben gezeten. Er is
destijds heel nadrukkelijk door wijlen mevrouw Dales gezegd dat wij
na moesten denken, als overheid, over de integriteit van het
openbaar bestuur, de integriteit van jezelf als apparaat. In
combinatie met datgene wat ik persoonlijk vind, proberen wij daar
een andere wending aan te geven. Dan ben ik helemaal niet roomser
dan de paus; als ik afwijkend ben van de rest van het land, vind ik
dat vervelend; op zichzelf probeer ik – ik denk ook dat dit
behoorlijk gaat – heel constructief met de omgeving samen te
werken, ondanks het feit dat ik misschien een vreemde eend in de
bijt ben. - De heer De Graaf:
- U persoonlijk of Amsterdam?
- De heer Welten:
- Laat ik zeggen dat ik mezelf misschien identificeer met een
prima bedrijf dat ik achter mij heb zitten. - De heer De Graaf:
- Ik wilde nog twee onderwerpen met u doornemen. Dat betreft de
kernteams, met name het kernteam dat in Amsterdam-Amstelland actief
is, en de bestuurlijke maatregelen tegen de georganiseerde
criminaliteit. Eerst even dat kernteam: maakt het nu wat uit of u
in Amsterdam wel of geen kernteam heeft, in de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit? - De voorzitter:
- Behalve dan dat u er extra voor betaald krijgt.
- De heer De Graaf:
- Ja, dat u wat extra middelen krijgt.
- De heer Welten:
- U heeft mij dat eerder in de mond gelegd, maar…
- De heer De Graaf:
- Nee, wij leggen u niets in de mond. Wij stellen u een vraag en
u kunt daar een antwoord op geven. - De heer Welten:
- Kijk, ik denk dat het, als ik daar een algemeen antwoord op mag
geven, als volgt is. Ik denk dat het, door het land heen, van
belang is dat er kernteams zijn, omdat de kleinere korpsen niet in
staat kunnen of zullen zijn, zo verwacht ik, om grootschalige
recherche-operaties gestalte te geven. U moet zich bewust zijn van
het feit dat het bedrijf dat ik leid, meer dan 400 man groot is en
dat wij, als Amsterdam, op zichzelf al sterk interregionale zaken
draaien. Dus, Amsterdam heeft er, gelet op haar omvang, al voor
gekozen om een belangrijk deel van haar capaciteit te besteden aan
de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Bovenover
krijgen wij nu een kernteam en dat staat inmiddels fantastisch in
de steigers; het wordt iets, daar ben ik van overtuigd, waar wij
trots op kunnen zijn. Heeft dat nu meerwaarde? Dan zeg ik: men
werkt exact hetzelfde. Wat wij nu besloten hebben, is dat het
kernteam misschien nog wel meer interregionaal gaat werken en dat
de centrale recherche datgene doet wat ook al gebeurde, als wij al
niet interregionale zaken draaiden, en zich vooral concentreert op
datgene wat er in wijkteams plaatsvindt: het betekent dat wij
onszelf gaan richten op de locatie Amsterdam zelf. Nu, dan is de
meerwaarde dat wij interregionaal mr kunnen doen. De
bedrijfsprocessen en de activiteiten zijn overeenkomstig en in die
zin is het een uitbreiding van de bestaande activiteit van
Amsterdam. - De heer De Graaf:
- Het is ook zo georganiseerd: u stuurt zowel het kernteam aan,
als de rest van de centrale recherche? - De heer Welten:
- Ik ben chef van de centrale recherche en, zoals dat heet,
projectcordinator van het kernteam; dat is een op zichzelf staande,
zelfstandige eenheid, maar de chef van het kernteam, Woelders,
rapporteert tevens aan mij. Waarom? Omdat wij niet een eigen
omgeving willen creren, die afgesloten is van de rest. Denk aan
embargo-achtige situaties: dat willen wij niet. Wij willen open met
elkaar communiceren. - De heer De Graaf:
- Betekent dit dat alle informatie die in het kernteam
Amsterdam-Amstelland/Gooi- en Vechtstreek zit, ook wordt
uitgewisseld met de andere units van de Amsterdamse recherche? - De heer Welten:
- Zeker.
- De heer De Graaf:
- Ligt daar geen grens, is daar geen zekere afscherming?
- De heer Welten:
- Wij hebben het als volgt georganiseerd, dat de chef van onze
RCID, Van Teijlingen, eigenlijk de centrale cordinator in dezen is.
Dat wil zeggen: het kernteam heeft als het ware een lokale CID en
de chef RCID, in mijn dienst, bepaalt of distribueert de
informatie. Kortom, centraal is alle informatie verkrijgbaar en
wordt daar verdeeld. - De heer De Graaf:
- De gedachte achter de kernteams was, als wij het goed begrijpen
– wij hebben vanochtend nog daarover met heren van het ministerie
gesproken -, dat de kernteams bijzondere onderzoeken zouden
draaien, die landelijk worden voorgesteld en vastgesteld en
vervolgens worden toebedeeld aan de kernteams. Nu is bij uw
kernteam gewoon een onderzoek overgenomen dat al bij uw centrale
recherche draaide. - De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Dat lijkt mij toch niet helemaal conform de prioriteitsstelling
in het cordinerend beleidsoverleg en de
procureurs-generaal-vergadering. Hoe komt dat? U reserveert dus
niet het kernteam voor bijzondere onderzoeken, ook niet als dit op
centraal niveau wordt gevraagd? - De heer Welten:
- Laten wij dat plaatsen in de tijd. Wat er toen gebeurde, is dat
er in een zeer kort tijdsbestek sprake is geweest van bijzonder
veel incidenten. Dat wil zeggen: mensen werden bedreigd, er werd
bij ons ingebroken, wij werden gentimideerd; enfin, die voorbeelden
zijn voldoende over tafel gekomen. Het team, een klein team, dat er
binnen mijn dienst mee bezig was, holde als het ware achter de
incidenten aan en kreeg, door voortdurend de incidenten te
onderzoeken, nooit goed de kans afstand te nemen van de materie, om
er nu eens echt naar te kijken en er grootschalig mee aan de slag
te gaan. Op dat moment is besloten dat wij het zouden proberen
onder te brengen bij het kernteam. Daarover is gesproken met de
hoofdofficier te Amsterdam, de heer Vrakking, en hij heeft het
ingebracht bij het CBO – het is kennelijk gelukt – dat die
activiteiten overgenomen zouden worden door de club van
Woelders. - De voorzitter:
- Is wat u doet als kernteam en wat u doet als centrale
recherche, helemaal inwisselbaar? - De heer Welten:
- In het Amsterdamse vooralsnog wel.
- De voorzitter:
- Dus voor u had dat kernteam bij u eigenlijk niet gehoeven?
- De heer Welten:
- O, jawel, hoor! Ik ben blij met de uitbreiding van de
capaciteit en wat ik heel plezierig vind… - De voorzitter:
- Maar als kernteam, bedoel ik.
- De heer Welten:
- In die zin heb ik daarnet toegelicht dat wij nu een kernteam
hebben dat zich sterk interregionaal zal gaan bezighouden, hetgeen
betekent dat de centrale recherche zich meer dan in het verleden
juist kan concentreren op de lokale situatie; ik heb het dan over
de wijkteams in Amsterdam. Je ziet ook dat wij in onze eigen
onderzoeken nu sterk aansluiten bij datgene waarover wij het
daarstraks hadden: verloedering en dat soort zaken. - De heer De Graaf:
- De bedoeling van die kernteams was ook dat er
fenomenenonderzoek zou worden gedaan, waarbij de fenomenen die
zouden kunnen spelen, aan de verschillende kernteams zijn
toebedeeld. Wat is dat, fenomeenonderzoek, en wat doet u
eraan? - De heer Welten:
- Een fenomeenonderzoek is dat je eigenlijk in kaart probeert te
brengen op welke manier criminaliteit gedijt: hoe kan het berhaupt
bestaan? Jarenlang zijn wij, in de waan van de dag, achter boeven
aan aan het hollen geweest, terwijl het misschien goed is te
onderzoeken op welke manier het kan blijven bestaan. Nu, wat ik van
mening ben dat je ook als fenomeenonderzoek zou kunnen doen, is: ga
nu op zoek naar de zenuwpunten in de systematiek die voor het
voortbestaan van criminaliteit zorgen. Ik denk dan aan de
activiteiten van het notariaat , van de advocatuur, van de
fiscalisten. Die zou je in de toekomst, zo is mijn overtuiging, in
welke vorm dan ook de gelegenheid moeten geven om nog bewuster te
kunnen kijken naar de persoon of de rechtspersoon met wie zij zaken
doen. Dat kan natuurlijk nu nog niet, maar je zou een vorm moeten
vinden dat zij daarin meekijken, los van datgene wat de politie
justitieel kan doen. - De heer De Graaf:
- Wat bedoelt u nu: dat er gewoon politie-informatie,
CID-informatie, ook naar de broederschap van notarissen of naar de
orde van advocaten toegesluisd kan worden? Bijvoorbeeld: deze
mijnheer is notaris of kandidaat-notaris, maar niet helemaal
koosjer? - De heer Welten:
- Ik las in de oratie van de heer Naey het volgende; ik lees het
voor, want hij heeft het vanochtend niet gezegd, maar ik vond het
wel boeiend: “Het valt te verdedigen dat criminele activiteiten
geen rechtens te beschermen onderdeel van de persoonlijke
levenssfeer vormen”. Natuurlijk kun je geen criminele inlichtingen
verstrekken aan advocaten, maar waar ik wel beelden bij heb, is dat
er op termijn een vorm wordt gekozen, zodat, als een advocaat niet
zeker weet of hij wel of niet zaken met iemand moet doen, hij daar
ergens mee naar toe kan. Ik weet wel dat dit nu nog niet kan; het
is te complex. Maar als mij gevraagd wordt of ik van mening ben,
dat er op termijn een vorm moet worden gevonden, dan zeg ik: ja;
neem ook die broederschappen of die juridische branches maar tegen
zichzelf in bescherming en realiseer je dan, dat dit ten goede komt
aan het isolement van de georganiseerde criminaliteit. - De voorzitter:
- Maar kunnen zij dat zelf niet?
- De heer Welten:
- Ik heb het wel eens professionele naviteit genoemd: is er
sprake van verontschuldigbaar dwalen, van neutrale betrokkenheid of
is er sprake van voorwaardelijke opzet? Ik denk, gelet op de
contacten die wij ook in die sectoren hebben, dat men heel graag
zelfregulerend zou willen zijn. U ziet ook dat er codes komen; men
spreekt erover en er zijn themadagen. Dan denk ik: dat gaat
goed! - De heer De Graaf:
- U praat over de toekomst.
- De voorzitter:
- Als u, als politie, de advocaat informatie wilt geven, mag de
advocaat die informatie dan ook doorgeven aan de clint? Het zit in
de vertrouwensrelatie die de advocaat met zijn clint heeft: dan mag
hij ook aan die clint zeggen: “Luister eens hier, ik zou je graag
willen helpen, maar mijnheer Welten zegt dat het een beetje linke
soep is met jou en dat is hier- en hierop gebaseerd; ga dus maar
naar mijn buurman”? Want anders is het een beetje ongelijk. - De heer Welten:
- Het kan in het leven wel eens ongelijk zijn, maar zeker wanneer
je criminele activiteiten uitvoert… Kijk, ik heb wel eens gezegd:
zij die controle vrezen, voor hen is het ook bedoeld. Op de vraag
of ik van mening ben dat ik die informatie, op welke manier dan ook
en met een aantal waarborgen omkleed, naar een instantie zou moeten
kunnen brengen waar men eruit kan putten, is mijn antwoord: ja. Is
dat complex? Zeker; ga er maar op zitten studeren, wat mij betreft.
Maar het zou een vorm kunnen zijn, waardoor de crimineel… Kijk,
het oude spreekwoord is: geen heler, geen steler. Op het moment dat
er geen juridisch advies meer gegeven wordt, als het gaat om de
vraag waar je blijft met je geld, omdat men zich bewust is van het
feit dat men met deze man of deze rechtspersoon niet in zee moet
gaan, denk ik dat er een boel criminaliteit wordt voorkomen. Het is
mijn persoonlijke opvatting. - De voorzitter:
- Moet de politie daar een apart soort inlichtingendienst ten
behoeve van het bedrijfsleven voor maken? - De heer Welten:
- U zegt dat zo zwart-wit. Ik denk dat je moet zoeken naar een
vorm en welke dat moet zijn… - De voorzitter:
- Laat ik het anders zeggen. Is niet de consequentie van wat u
wilt, dat wat u nu kunt afschermen en binnen de politie en justitie
kunt houden, dan openbaar zult moeten maken en dat u dan links en
rechts met allerlei claims om uw oren wordt geslagen? Moeten wij
daar misschien niet een manier voor verzinnen, ofwel binnen de
beroepsgroep, ofwel, als u het aan het bestuur wilt geven, zodanig
dat het voor een rechter toetsbaar wordt? Maar dan moet u met uw
bron op tafel komen. - De heer Welten:
- Ja, het is een keuze uit twee kwaden. Ik ben het met u
eens. - De voorzitter:
- Wat wilt u?
- De heer Welten:
- Wat ik wil, is dat wij dan maar kiezen voor de claim; ik vind
dat je dan moet kiezen voor de claim. Ik kan mij zulke situaties
voorstellen – de eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat wij dat ook
gedaan hebben. Zo zagen wij dat iemand wilde adverteren bij de
gemeente Amsterdam en toen zeiden wij: dat moesten wij toch maar
zeggen. Kan dat; mag ik dat? Dan zeg ik: nee, dat mag ik niet doen,
hoor. Ik heb het wel gedaan. - De voorzitter:
- Hoe heeft u dat precies gedaan?
- De heer Welten:
- Door tegen iemand op het stadhuis te zeggen: zouden wij dat nu
wel doen? - De voorzitter:
- Met een officier er nog tussen, met een brief?
- De heer Welten:
- Wat betreft die specifieke situatie kan ik mij dat niet
herinneren, want daar is het te lang geleden voor. Maar het ging
even om het voorbeeld. - De heer De Graaf:
- Gewoon een telefoontje naar de betrokken ambtenaar, in de zin
van: doe het maar niet? - De heer Welten:
- In de zin van: weet met wie je zaken doet, zoals ook de
burgemeester wel wil weten met wie hij zaken doet. - De heer De Graaf:
- Vraagt de burgemeester dat aan u?
- De heer Welten:
- Hij heeft wel eens gevraagd: waarschuw me, als je in de gaten
hebt dat ik een verkeerd contact heb. - De heer De Graaf:
- En nog actiever? De burgemeester laat weten: ik verkeer met de
heer X of de gemeente, door mij vertegenwoordigd, wil zaken doen
met de heer Y. Trekt hij hem dan even na bij u? - De heer Welten:
- Dat kan niet, want die vorm hebben wij nog nooit meegemaakt.
Wat u nu zegt, is bij mijn weten nog nooit gebeurd. Wij spraken net
over de casustiek. De vraag was: ben je van mening dat er een vorm
gevonden moet worden… - De heer De Graaf:
- Het gaat mij niet zozeer om het academische voorbeeld voor de
toekomst, maar om het heden. U zegt zelf dat u wel eens, al dan
niet via uw korpschef, informatie aan de burgemeester hebt gegeven
over personen met wie de burgemeester contact had. - De heer Welten:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Ook op zijn verzoek?
- De heer Welten:
- O, wacht even. Ik heb het over de oude situatie. Dat is een
heel concreet en tot de verbeelding sprekend voorbeeld: de
politieke infiltratie. - De voorzitter:
- Daar hebben wij over gesproken. Maar daarbuiten?
- De heer Welten:
- Daarbuiten ken ik twee voorbeelden. Toen wij zagen dat er zaken
werden gedaan, hebben wij gezegd: dat moet je niet doen. Met dat
zaken doen bedoel ik adverteren. - De voorzitter:
- Het ene was een advertentiegeval en het andere een
vergunninggeval. - De heer Welten:
- Ja, dat is correct.
- De heer De Graaf:
- Kan dat juridisch niet?
- De heer Welten:
- Nee, dat kan juridisch niet. Moet het geregeld worden? Ja, dat
moet juridisch geregeld geworden. - De heer De Graaf:
- Totdat het geregeld is, blijft u het wel doen?
- De heer Welten:
- Het heeft iets wonderlijks als ik weet dat u vanavond vermoord
wordt, maar ik het u niet mag vertellen. - De heer De Graaf:
- Dat lijkt mij een typisch noodgeval.
- De heer Welten:
- Wij zijn n overheid. In die zin ben ik van mening dat je
aansluiting moet zoeken bij de regeringsnota van 1992, waarin men
kiest voor integraliteit van de aanpak, niet alleen justitieel,
maar vooral door bestuurlijke preventie, gewapend bestuursrecht.
Zorg dan ook dat de gemeentelijke overheid en de overheid in het
algemeen alert is, inzicht heeft en instrumenten heeft om te
voorkomen dat zij zaken doet met mensen met wie zij geen zaken
geacht wordt te doen. - De heer De Graaf:
- Bij het voorbeeld van inkijken op grond van de Opiumwet zei u
dat u achteraf keurig aan de mensen liet weten dat er was
ingekeken. Hebt u de mensen die wilden adverteren of een vergunning
wilden hebben en over wie u informatie aan de burgemeester hebt
gegeven, achteraf keurig ingelicht? - De heer Welten:
- Nee, dat hebben wij niet gedaan.
- De heer De Graaf:
- Zou dat niet wenselijk zijn?
- De heer Welten:
- Het maakt de claim waarschijnlijk sneller geformuleerd. Je kunt
dat op zichzelf regelen; ik denk dat het regelbaar is. Vroeger had
je een bewijs van goed gedrag. Dat zal wel achterhaald zijn. Je
zult er echter toch weer een exercitie op los moeten laten en naar
die vorm toe moeten. Daar ben ik van overtuigd. - De heer Rouvoet:
- Ik heb nog een vraag over de fenomeenonderzoeken. Als het gaat
om doorlichting van de horeca, waarmee u in Amsterdam bezig bent
geweest, of fenomeenonderzoeken zoals aan de kernteams zijn en
worden toebedeeld, is mijn vraag of u fenomeenonderzoek sowieso een
taak van de politie vindt. - De heer Welten:
- Nee. Toen ik op school zat, had je de 200 van Mertens en de
Club van Rome. De Club van Rome had een opvatting en had er een
dreigingsbeeld van geformuleerd hoe het met ons milieu zou gaan. In
dezelfde tijd hadden wij de 200 van Mertens. Dat waren, zoals mij
destijds is geleerd, de 200 belangrijkste industrilen in het land.
Eigenlijk zou je zo’n groep moeten hebben, met mensen van de
stichting Maatschappij en politie en Van der Bunt met zijn WODC.
Die zouden, gezien de maatschappelijke trends, maar eens moeten
vertellen waar de dreiging vandaan kan komen. Wij weten dat wij in
een informatietijdperk zitten. Welke consequenties heeft dat op
termijn voor de criminaliteit? Anticipeer daar dan op. Dat
fenomeenonderzoek is eigenlijk geen taak van de politie, maar wij
nemen er op dit moment graag een voorschot op. - De heer Rouvoet:
- Datzelfde geldt voor de kernteams, want daar zegt u: eigenlijk
zouden zij zich moeten bezighouden met de zwaardere
recherche-onderzoeken, maar niet met de fenomeenonderzoeken die zij
nu toebedeeld krijgen? - De heer Welten:
- Ja, zolang de vorm met een centraal-planbureau-achtige
benadering nog niet is gevonden, ben ik van mening dat je vooral
door moet gaan met fenomeenonderzoeken en ook door moet gaan met
datgene wat wij met name met de TU Delf en professor Sol doen. Maar
als dat is ingevuld – de vorm die ik u daarnet schetste – dan is
het natuurlijk geen politietaak meer; laten wij daar duidelijk over
zijn. - De heer Rabbae:
- Vindt u dat de burgemeester toegang moet krijgen tot uw
CID? - De heer Welten:
- Laat ik zeggen: de burgemeester heeft, gelet op de Wet op de
politieregisters, toegang… - De heer De Graaf:
- U bedoelt de korpsbeheerder.
- De heer Welten:
- Ja, de korpsbeheerder heeft toegang tot informatie, als het
gaat om de openbare orde; daar is het geregeld. Ben ik van mening
dat hij ook voor de niet-openbare-ordegegevens toegang zou moeten
hebben? Wis en waarachtig wel. - De voorzitter:
- Maar hij is wel beheerder: dat is toch idioot aan dat systeem?
Hij is beheerder van het systeem en hij mag er niet in kijken; en
de officier CID heeft het gezag… - De heer Welten:
- Ik heb het niet bedacht.
- De voorzitter:
- Daar heeft u helemaal gelijk in. De beheerder mag er wel in
kijken, maar doet het niet; en de officier van justitie mag er niet
in kijken, maar wil het wel en doet het ook. - De heer Welten:
- Het is me wat!
- De voorzitter:
- Daar heeft u helemaal gelijk in.
- De heer Rabbae:
- Een tweede vraag. Daarstraks zei u dat u gedwongen werd door
een officier van justitie om mee te doen aan een actie. - De heer Welten:
- Ik vind “gedwongen” net zo’n stok in mijn rug. Laat ik zeggen:
wij hebben ons sterk geforceerd geweten. - De heer Rabbae:
- Nu hebben wij gehoord van een officier van justitie in
Amsterdam, dat hij zich afvraagt of het openbaar ministerie de
leiding moet blijven houden over de politie, want hij heeft geen
instrument om de politie in Amsterdam te kunnen controleren, laat
staan leiding daaraan te kunnen geven bij strafrechtelijk
onderzoek. Welke beeld is dominant in Amsterdam? - De heer Welten:
- Ik verstond uw vraag niet.
- De heer Rabbae:
- Welk beeld is dominant in Amsterdam: het feit dat u zich laat
dwingen door het OM om zaken te doen, f het feit dat juist het OM
niets te vertellen heeft in de richting van de politie in
Amsterdam? - De heer Welten:
- Laat ik het zo formuleren: het gezag, het openbaar ministerie,
heeft heel veel in Amsterdam te zeggen. Maakt u zich maar geen
zorgen over de autoriteit van de heer Vrakking. Alleen… datgene
wat wij op het ogenblik doen met het openbaar ministerie, dat gaat
door de bank genomen in een prima overleg; dat gaat in harmonie.
Natuurlijk hebben wij wel eens een dispuut; prima. Is het zo, dat
het openbaar ministerie in Amsterdam het gezag heeft? Wederom: wis
en waarachtig wel. - De voorzitter:
- Mijnheer Welten, wij zijn begonnen met de vraag, die u
beantwoord heeft, over het mogelijk eerherstel. Hoe is het
praktische werk nu met Haarlem? - De heer Welten:
- Op het ogenblik zit daar de chef CID Bert Woest. Dat is een
fantastische collega en het gaat uitstekend. - De voorzitter:
- Dus geen klachten meer?
- De heer Welten:
- Met Haarlem hebben wij zeker geen problemen, nee.
- De voorzitter:
- Met Utrecht?
- De heer Welten:
- Wij gaan het hele rijtje nu af?
- De voorzitter:
- Nee, dat was ik niet van plan. Ik vroeg alleen naar
Utrecht. - De heer De Graaf:
- We zullen Zuid-Limburg overslaan.
- De heer Welten:
- Kijk, ik denk dat de situatie ten aanzien van het nieuwe
kernteam Kennemerland verbeterd kan worden. Ik heb sterk de indruk
dat daar wr gekozen is voor een embargo-achtige omgeving, waarbij
er wat mij betreft geen sprake is van een optimale
informatie-uitwisseling en dat zou ik wel graag willen. Daar is het
– los van de persoon die er zit, met wie ik prima overweg kan – een
geloofsovertuiging om op deze manier te werken en het is mijn idee
dat dit op termijn niet succesvol is. - De voorzitter:
- Dank u wel. Sluiting 17.39 uur