3.4 Criminele inlichtingendiensten
De criminele inlichtingendiensten (CID-en) vormen een
belangrijke schakel in de organisatie van de opsporing. Het
verzamelen van criminele informatie, bijvoorbeeld door middel van
contacten van informanten, wordt sinds de jaren zeventig door
aparte criminele inlichtingendiensten binnen de politie verricht.
In het onderzoek van de parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden is veel aandacht besteed aan dit onderdeel.
Hieruit bleek dat er geen wettelijke basis was voor de CID-en en
dat de diversiteit aan organisatievormen en werkwijzen van de CID
en in het land aanzienlijk was. (Kamerstuk 24 072, nr. 14,
1995-1996, functioneren van de CID-en.
De commissie heeft in de verschillende deelonderzoeken specifiek
aandacht besteed aan de rol van de CID-en in de huidige praktijk
van de opsporing. Op basis van de beslispunten van de Kamer heeft
de commissie de volgende onderzoeksvragen geselecteerd:
a. Welke gegevens verzamelt de CID? Betreft de
gegevensverzameling
door de CID vooral gegevens ten behoeve van de opsporing van
georganiseerde en organisatiecriminaliteit? Richt de
gegevens
verzameling van de CID zich ook op andere vormen van
criminaliteit
zoals fraude en milieudelicten?
b. Wie worden als CID-subject geregistreerd? Op welke personen
richt de
CID haar onderzoek? Hoe staat het met de opschoning van de
CID-registers? Worden alle CID-subjecten bij de NCID
geregistreerd?
c. Hoe is de CID op dit moment georganiseerd? Functioneert de
CID
binnen de algemene recherche onder verantwoordelijkheid van
de
recherchechef? Hoe functioneert de integratie van de CID in
de
tactische recherche?
d. Worden ingeschreven informanten slechts gerund door de
CID?
Worden informanten die ten behoeve van andere politieregio’s
worden
gerund, aan die regio overgedragen? Kunnen
opsporingsambtenaren
als informant worden ingeschreven?
In de eerste paragraaf komt de taak en de organisatie van de
CID-en aan bod. Vervolgens besteedt de commissie aandacht aan de
praktijk van het
3.4.1 Taak criminele inlichtingendiensten
De taak van de criminele inlichtingendiensten wordt in twee
regelingen omschreven. In het Besluit beheer regionale
politiekorpsen (28 maart 1994) wordt in artikel 4 bepaald dat een
regionaal politiekorps beschikt over een criminele
inlichtingendienst die gegevens inwint, uitwisselt en verwerkt ten
behoeve van het voorkomen en opsporen van misdrijven die gezien hun
ernst, frequentie of het georganiseerd verband waarin ze worden
gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken. in het
tweede lid van dit artikel staat dat de betreffende ministers
regels geven over de organisatie en de werkzaamheden van de
regionale criminele inlichtingendiensten. De regels zijn neergelegd
in de CID-regeling van 1995. Conform artikel 2 van de regeling
heeft de criminele inlichtingendienst tot taak het bevorderen
van:
a. de opsporing van misdrijven, die gezien hun ernst of
frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden
gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken;
b. de opsporing van natuurlijke er) rechtspersonen die zich aan
deze misdrijven schuldig maken of hebben gemaakt;
c. het voorkomen van dergelijke misdrijven;
d. het inwinnen van gegevens omtrent de financiële situatie
van de natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in onderdeel b.
De parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden heeft
in een aanbeveling neergelegd dat de taken en bevoegdheden, in de
zin van het specifieke werkterrein, van de CID expliciet wettelijk
genormeerd dient te worden. De bestaande regelingen over de
werkwijze en inrichting van de CID zijn echter op dit onderwerp
niet aangepast. Paradoxaal genoeg is het tijdens de enquête
meest bekritiseerde organisatie-onderdeel na de
enquêteperiode door de wetgever tot op heden vrijwel
ongemoeid gelaten. In de wetsvoorstellen die na de enquête
zijn ingediend is het werkterrein van de CID niet expliciet
opgenomen.
In de derde voortgangsrapportage van de departementale werkgroep
Implementatie parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden wordt gemeld dat inmiddels een ontwerp voor de
aanpassing van het Besluit beheer regionale politiekorpsen in
consultatie is gegeven. In het ontwerp Besluit beheer regionale
politiekorpsen zou de aansturing, organisatie en
verantwoordelijkheid met betrekking tot alle activiteiten die
binnen een regionaal politiekorps op het gebied van de recherche
worden verricht worden geregeld. Volgens de voortgangsrapportage
zou aldus in het nieuwe Besluit beheer regionale politiekorpsen de
eenheid Bijzondere recherche-informatie, die is belast met de taak
van de huidige CID, zijn geregeld. De eenheid Bijzondere
recherche-informatie vormt onderdeel van de recherchefunctie van
een regiokorps en valt onder de verantwoordelijkheid van de
recherchechef. In het ontwerp Besluit beheer regionale
politiekorpsen wordt het huidige artikel 4 waarin is vastgelegd dat
ieder regionaal politiekorps beschikt over een regionale criminele
inlichtingendienst, vernummerd tot artikel 4a, doch inhoudelijk
niet gewijzigd. In een nieuw artikel 5 wordt een nieuwe eenheid
Bijzondere recherche-informatie geïntroduceerd. Deze eenheid
heeft tot taak het, ten behoeve van de recherchefunctie, verzamelen
en verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing
van misdrijven als bedoeld in artikel 1 onderdeel k van het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de politieregisters.
Voorts blijkt dat het ontwerp slechts een kaderregeling betreft. De
aansturing, organisatie en taakuitvoering worden niet benoemd. De
invulling van de recherchefunctie wordt, ex het voorgestelde nieuwe
artikel 4, opgedragen aan de regiokorpsen zelf Wel geeft het
ontwerp aan dat de betreffende ministers additionele regels kunnen
geven over het beheer, inrichting, taken en werkwijze.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
schrijft in de Nota van toelichting dat vanwege het algemene belang
van landelijke uniformiteit in de taakuitvoering op het gebied van
de recherchefunctie de nadere regeling in dit besluit wenselijk
wordt geacht. De commissie realiseert zich dat het hier een ontwerp
Besluit beheer regionale politiekorpsen betreft, dat nog
(ingrijpend) kan veranderen, maar vooralsnog vermag zij niet in te
zien hoe dit besluit de gewenste uniformiteit in de taakuitvoering
van de recherche zonder nadere regelgeving zal bewerkstelligen.
Duidelijkheid over de taak van de CID is echter wel nodig. Uit
diverse gesprekken die de commissie heeft gevoerd blijkt dat er
verschillende opvattingen zijn over de functie van de CID binnen de
totale opsporing. In feite bestaan er twee stromingen ten aanzien
van de functie van de CID. Enerzijds zou de taakstelling van de CID
primair het runnen van informanten behelzen, waarbij alleen
informatie afkomstig van informanten in het CID-register wordt
opgeslagen. Er zijn politiekorpsen (bijvoorbeeld Haaglanden en
Amsterdam) die de CID alleen maar gebruiken voor het runnen van
informanten. Anderzijds wordt de CID beschouwd als onderdeel van de
informatie-inwinning als primair proces binnen de opsporing. Dit
impliceert dat de CID niet primair informanten runt, maar
informatie uit de CID-registers, andere politieregisters, open en
gesloten bronnen veredelt en analyseert. Uiteraard kan de CID
daarbij niet geheel zonder informanten. Tot deze CiD-taak behoort
ook het vervaardigen van criminaliteitsbeelden (zie tevens
paragraaf 3.5.3).
Veranderingen in de organisatie
Een van de kritiekpunten van de enquêtecommissie was het
autonome en afgescheiden karakter van de CID. Niemand binnen
politie en OM had volledig zicht op het inhoudelijke functioneren
van de CID. Ook in de organisatie van de CID binnen het korps was
veel diversiteit. Met de «integratie» van de CID bij de
tactische recherche had de parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden voor ogen dat de tamelijk autonome positie die
de CID ten opzichte van de tactische recherche en ook ten opzichte
van de rechercheleiding had, zou worden ingeperkt. De CID zou deel
moeten gaan uitmaken van de recherche in die zin dat tussen de CID
en de tactische recherche afstemming gerealiseerd zou worden door
een recherchechef die over beide diensten zeggenschap heeft. Met
integratie werd uit de aard der zaak niet bedoeld dat de CID
opgenomen zou worden in de tactische recherche en niet meer als
afzonderlijk organisatie-onderdeel herkenbaar zou zijn, maar dat
een recherchechef verantwoordelijk gemaakt zou worden voor de
afstemming en informatie-overdracht van de CID ten opzichte van de
tactische recherche. Na de enquêtecommissie hebben veel
korpsen verandering aangebracht bij de CID. Door het ontbreken van
normen ten aanzien van de organisatie van de CID, hebben deze
veranderingen de verscheidenheid tussen de CID-en echter niet
opgeheven. Voor wat betreft de organisatie van de CID bestaan
grofweg twee varianten. Een variant waarbij de gehele CID op
regionaal niveau is georganiseerd en de CID rechercheurs onder de
directe verantwoordelijkheid van de RCID-chef werken. Dat zou een
gecentraliseerde CID kunnen heten. Daarbij zijn de sturings- en
controlemogelijkheden van de RCID-chef groter. Een andere
organisatievorm is dat de CID formeel regionaal is georganiseerd,
maar dat de CID-rechercheurs aan de verschillende districten binnen
het regiokorps werken. De verantwoordelijke RCID-chef stuurt en
begeleidt de rechercheurs in dat geval via een sous-chef CID bij de
respectievelijke districten. In dat geval is de afstand tussen
RCID-chef en de CID-rechercheurs groter, waardoor het lastiger is
sturing en controle uitte oefenen. Bij deze tweede,
gedecentraliseerde organisatievorm komt het voor dat de
districtschefs invloed hebben op de beleidsprioriteiten van de CID.
In dit laatste geval dreigt het risico van een meer zelfstandiger
optreden van de districtelijke CID, omdat de gezagslijn niet altijd
eenduidig is.
De regio Rotterdam-Rijnmond heeft gekozen voor een
gecentraliseerde organisatie van de CID ondergebracht bij de
Regionale recherchedienst (Regionale recherchedienst). Daarnaast
heeft Rotterdam gekozen voor een strikte scheiding tussen het
inwinnen van informatie, de uitwisseling van informatie en het
beheer en verwerking van informatie. Voor de uitwisseling van
informatie zijn speciale informatie-rechercheurs aangewezen. De
centralisatie van de CID in Rotterdam is zeker niet onomstreden. De
discussie over de rol van de informatierechercheur en de vergaande
centralisering heeft ertoe geleid dat de formele discussie over de
reorganisatie van de RCID nog steeds niet is afgerond. Sommige
CID-runners spreken hun angst uit over de centralisatie van de CID.
Zij zijn bang dat er op centraal niveau alleen nog aandacht zal
zijn voor georganiseerde criminaliteit. In het jaarverslag van de
RCID van 1998 wordt ook gewezen op de verlammende werking van het
uitblijven van de formele goedkeuring. Regiobreed zijn er ongeveer
12 CID-medewerkers naar een andere plek vertrokken. De voortdurende
onzekerheid is merkbaar binnen de RCID-organisatie.
In Limburg-Zuid is de RCID decentraal georganiseerd. Formeel is
er wel sprake van een regionale CID, maar in de praktijk wordt de
CID-functie op districtsniveau uitgeoefend. De CID-rechercheurs
geven aan dat ook de werkwijzen tussen de districten verschillend
zijn. De decentrale positionering van de CID sluit aan bij de
overheersende opvatting van de korpsleiding en bestuur om de
recherche zo dicht mogelijk bij de lokale politiezorg te
organiseren. De organisatie van de CID is door de parlementaire
enquêtecommissie opsporingsmethoden nauwelijks veranderd.
De regio Midden- en West-Brabant neemt een tussenpositie in. De
RCID bestaat uit 32 rechercheurs die worden aangestuurd door 3
operationele chefs. Met de in gang gezette reorganisatie is het de
bedoeling de CID onder te brengen in de divisie Recherche. Vanaf
dat moment zal de CID onder eenhoofdige leiding staan.
Het voordeel van een gecentraliseerde CID is dat het beter
mogelijk is om een goede informatiepositie ten aanzien van
specifieke onderdelen van de georganiseerde criminaliteit op te
bouwen. Een voordeel dat voor een gedecentraliseerde CID wordt
aangedragen, is dat de CID-rechercheurs contact met en inzicht
houden op de praktijk in de districten en basiseenheden binnen de
regio. In alle gevallen is de rol van de verantwoordelijke
RCID-chef ten opzichte van de rechercheleiding van groot belang.
Als ondanks de meer of minder regionaal c.q. centraal
georganiseerde organisatievorm, de recherchechef geen zorg draagt
voor afstemming tussen CID en tactische recherche, dreigt alsnog
een meer autonome positie van de CID binnen het
opsporingsapparaat.
Raad van advies voor de CID
Sinds 1995 vervult de Raad van advies voor de CID formeel een
begeleidende en adviserende rol ten aanzien van de organisatie en
het functioneren van de CID-en. Tot 1993 werden deze taken
uitgevoerd door de Begeleidingscommissie CID (De
Begeleidingscommissie CID is bij beschikking van 27 augustus 1987
ingesteld en zou haar werkzaamheden in 1990 hebben moeten
beëindigen (artikel 11 onder b instellingsbeschikking). Op
verzoek van de politieministers heeft de commissie haar werkzaam_
heden voortgezet tot 1 april 1993. De Begeleidingscommisie CID had
tot taak om de samenwerking op het gebied van de Criminele
inlichtingen te begeleiden, te bevorderen en voorts te adviseren
omtrent verdere ontwikkelingen op het gebied van de criminele
inlichtingen (CID-regeling 29 mei 1986). De Begeleidingscommissie
heeft over een groot aantal onderwerpen adviezen uitgebracht).
Na een periode van bijna twee jaar na de opheffing van de
Begeleidingscommissie CID hebben de politieministers een permanente
Raad van advies voor de CID ingesteld (februari 1995), onder
voorzitterschap van de toenmalige hoofdofficier van justitie te
‘s-Gravenhage (lnstellingsbeschikking van 15 februari 1995, Stct.
1995, 46). Deze Raad heeft tot taak de ministers van Binnenlandse
Zaken en Justitie gevraagd en ongevraagd te adviseren over
aangelegenheden die direct of indirect betrekking hebben de
werkzaamheden van de CID-en. De advisering zal zich in het
bijzonder richten op:
– het bevorderen van de samenwerking tussen de CID-en
– de bruikbaarheid van de CID-regeling 1995 en de totstandkoming
van de overige CID-regelingen, waaronder die van het KLPD en de
BOD-en;»
– de mogelijke consequenties van nieuwe wet- en regelgeving voor
CID-en;
– verbetering van de opleiding van CID-functionarissen waarbij
speciale aandacht dient te worden besteed aan de opleiding van de
CID-chefs en CID-officieren alsmede van de CID functionarissen bij
de BOD-en;
– verbetering van de recherche-informatiestructuur door
gebruikmaking van de bestaande (eventueel uit te bereiden)
CID-structuur van en naar de regionale korpsen en de nationale en
internationale informatieniveaus;
– verbetering van de automatiseringsomgeving waarbinnen deze
informatiestromen plaats vinden; de wenselijk geachte aansluiting
bij de recherche-informatiestructuur van de regionale
politiekorpsen door recherche-informatiebehandelende onderdelen van
de BOD-en;
– verbetering van de recherche-informatiestructuren van en naar
regionaal, nationaal en internationaal niveau in relatie tot de
regionale kernteams;
– de totstandkoming van een regeling betreffende de recherche
informatie uitwisseling tussen de nationale CID, die is
ondergebracht bij de divisie CRI, en Europol.
De Raad van advies heeft echter vanaf haar oprichting in 1995
tot op heden op geen van deze terreinen advies gegeven aan de
minister., Dit houdt onder ander verband met de brief van 13
december 1996 van de voorzitter van de Raad aan de minister van
Justitie waarin aan de minister in overweging wordt gegeven de Raad
op te heffen. De minister besloot echter de Raad niet op te heffen
(brief d.d. 6 oktober 1997). De minister benadrukte de adviesrol
van de Raad bij de nieuwe wetgeving, organisatorische inbedding en
nieuwe taken van de CID-en. De toenmalige voorzitter heeft de
minister op 21 april 1998 verzocht ontheven te mogen worden van
zijn voorzitterschap. Sinds medio 1998 is er een nieuwe voorzitter.
Daarmee zijn de werkzaamheden van de Raad weer opgepakt. De Raad is
vanaf 1995 tot op heden in totaal slechts 5 keer bij elkaar geweest
en heeft 1 advies uitgebracht (op verzoek van de minister van
Justitie over de nieuwe Wet op de politieregisters). In de praktijk
heeft de Raad van advies de functie van de toenmalige
Begeleidingscommissie CID gedurende 4 jaren niet overgenomen.
Vastgesteld kan worden dat een adviesorgaan met een uitgebreide
taakstelling op een essentieel onderdeel van de politie, namelijk
de CID, in een belangrijke periode vrijwel geen gevolg heeft
gegeven aan de uitvoering van haar taken.
CID-informatie
Het starten van een onderzoek is mede afhankelijk van de
beschikbare CID-informatie. De rol van de CID in tactische
onderzoeken is sterk afhankelijk van de informatiepositie binnen
bepaalde groeperingen. Uit het onderzoek van de parlementaire
enquêtecommissie opsporingsmethoden is gebleken dat de CID
zich vooral richt op het klassieke criminele milieu, waarbij de
drugshandel nog steeds het belangrijkste aandachtsgebied vormt.
Hier lijkt weinig verandering in te zijn gekomen. De aandacht van
de CID gaat vooral uit naar verdovende middelen. De CID slaagt er
nauwelijks in om informatie-posities te verkrijgen op het gebied
van onderwerpen als fraude en milieu.
In Midden- en West Brabant heeft CID-informatie vooral
betrekking op de handel in verdovende middelen (circa zestig
procent). De overige informatie richt zich op zware delicten als
overvallen en wapenhandel. Ook in Limburg-Zuid blijkt het lastig
de
CID-informatie te laten verzamelen die aansluit bij de
korpsprioriteiten. De meeste CID rechercheurs hebben hun eigen
netwerk. Ze werken uit zichzelf voornamelijk op het verzamelen van
informatie over de verdovende middelen. De divisiechef en de
korpsleiding zouden graag zien dat de CID-rechercheurs afstappen
van de klassieke attitude en van het topic verdovende middelen, en
hun onderzoeksactiviteiten meer gaan richten op prioriteiten die
korpsbreed zijn gesteld. Het effectief weerwoord van de oude
CID-rechercheurs is echter dat de beleidsprioriteiten sneller
wijzigen dan zij aan nieuwe informatieposities kunnen werven. Het
onderhouden van het vaste informantenbestand van de CID weerhoudt
hen ook in praktische zin van het aanboren van nieuwe informanten
op nieuwe onderwerpen.
Bij de CID-en gaat de aandacht primair uit naar de criminaliteit
rond verdovende middelen. Er wordt wel geprobeerd op fraude en
milieu inlichtingen in te winnen maar dit gaat nog moeizaam. Veelal
heeft men hier te maken met een ander type informanten namelijk
mensen die zich niet zelf met criminaliteit bezig houden. Om deze
mensen te spreken te krijgen moeten andere netwerken worden
benaderd. Voor zover de CID-en op deze terreinen wat boven water
halen wordt er door de tactische recherche weinig mee gedaan.
Vernieuwing van de aandachtsgebieden en de informanten van de CID
krijgt kortom op papier de nodige aandacht, maar komt in de
praktijk nog weinig voor. Wel is er in toenemende mate aandacht
voor mensensmokkel.
Registers: vastlegging gegevens
De CID voert voor het opslaan en verwerken van CID-informatie
verschillende administraties. Deze administraties betreffen de
informantendossiers, de journaals, CID-informatierapporten
(zogenaamde 4×4-tjes), het «grijze-veld»-register en
het CID-register. De regels voor het
«grijzeveld»-register en het CID-register zullen op
korte termijn worden gewijzigd. Na de inwerkingtreding van het
wetsvoorstel Wijziging Politieregisters zullen deze registers
worden vervangen door een voorlopig register en een register zware
criminaliteit. De reden voor de naamsverandering is dat de
benamingen voortaan aansluiten bij het doel van het register. De
naam van het register wordt aldus losgekoppeld van het
politieonderdeel dat het register bijhoudt. In de periode na de
parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden is
nadrukkelijk aandacht besteed aan de omgang van de CID met de
registers. Naar het oordeel van de enquêtecommissie blijkt
CID-informatie in de praktijk vaak een ongeregelde verzameling
informatie. Het grote aantal ingeschreven CID-subjecten en
«grijze-veld»subjecten doet vermoeden dat veel personen
onterecht zijn ingeschreven. Na de inwerkingtreding van de nieuwe
Wet op de politieregisters zal informatie pas mogen worden
opgeslagen als het betrekking heeft op zware georganiseerde
criminaliteit of op misdrijven waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
Tevens zal in deze registers informatie mogen worden opgeslagen die
betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur te
omschrijven misdrijven. Tot op heden is niet duidelijk welke
misdrijven bij algemene maatregel van bestuur zullen worden
aangewezen. Er bestaat in de praktijk nog veel onduidelijkheid over
welke informatie in het vervolg mag worden opgeslagen. Uit
gesprekken komt naar voren dat de vrees bestaat dat veel informatie
over ernstige (midden)criminaliteit niet meer mag worden
opgeslagen. Registerbeheerders stellen dat incidentele
CID-informatie over middencriminaliteit door de wijziging van de
Wet op de politieregisters niet meer kan worden opgeslagen en
daarmee verloren zou gaan. Over het algemeen stellen RCID-chefs
zich op het standpunt dat informatie hierover niet eerder wordt
weggegooid dan wanneer het zeker is dat het ook moet c.q. volgens
de nieuwe Wet op de politieregisters onvermijdelijk is. Laten
regiokorpsen een grote terughoudendheid zien waar het gaat om
informatie uit de registers te halen, als het gaat om de schoning
van het register met betrekking tot de CID-subjecten is al wel een
grote vooruitgang geboekt. Deze vooruitgang is zichtbaar bij de
verwijsindex natuurlijke personen (CIDSI) van de afdeling Nationaal
inzicht van de CRI. Deze verwijzingsindex is nu een actueel
geschoond bestand. Vanaf 1996 is het aantal records waarin
CID-subjecten is opgenomen alsmede het aantal unieke CID-subjecten
natuurlijke personen gedaald. In 1998 heeft deze dalende tendens
zich doorgezet. Het totaal aantal records is gedaald van 64 571 in
het jaar 1996 naar 50 756 in het jaar 1998. Het aantal subjecten
geeft hetzelfde beeld. Van 45 568 CID-subjecten in het jaar 1996
naar 33 677 CID-subjecten in 1998. Als belangrijkste reden voor
deze daling wordt gezien dat de politieregio’s over het algemeen
beter en meer zijn gaan schonen. Het aantal grijze veld subjecten
blijft over de afgelopen jaren ongeveer gelijk. Er is een daling te
constateren van 11 747 in het jaar 1996 tot 10 045 in het jaar
1997. Maar in het jaar 1998 is het aantal
«grijzevelders» weer toegenomen tot 11 890. Deze
toename wordt toegeschreven aan een aantal regio’s die hun grijze
veldregisters niet goed op orde hadden. Deze regio’s zijn inmiddels
aangeschreven.
De heer Rouvoet: Geldt dat ook voor de informatie die bij
schoning eigenlijk moet verdwijnen of verdwijnt die informatie in
het bedrijfsprocessysteem?
De heer Enders (chef CID, regiopolitie Midden- en West-Brabant):
Nee, wat geschoond moet worden, wordt geschoond, dat gaat
eruit.
De heer Rouvoet: Ook als het om informatie gaat waarvoor u in
een later stadium best wel eens belangstelling zou kunnen hebben?
Bent u die informatie dan helemaal kwijt?
De heer Enders: Op dit moment is dat zo: als er geschoond moet
worden, wordt er geschoond. Ik weet dat er CID’s zijn die
vooruitlopen op de regeling en die er inmiddels achter zijn dat zij
te veel geschoond hebben en meer hadden mogen behouden. Enkele
CID’s wachten dus rustig op de regelgeving. (Verslag
Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)