• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Criminele inlichtingendienst

    3.4 Criminele inlichtingendiensten

    De criminele inlichtingendiensten (CID-en) vormen een
    belangrijke schakel in de organisatie van de opsporing. Het
    verzamelen van criminele informatie, bijvoorbeeld door middel van
    contacten van informanten, wordt sinds de jaren zeventig door
    aparte criminele inlichtingendiensten binnen de politie verricht.
    In het onderzoek van de parlementaire enquêtecommissie
    opsporingsmethoden is veel aandacht besteed aan dit onderdeel.
    Hieruit bleek dat er geen wettelijke basis was voor de CID-en en
    dat de diversiteit aan organisatievormen en werkwijzen van de CID
    en in het land aanzienlijk was. (Kamerstuk 24 072, nr. 14,
    1995-1996, functioneren van de CID-en.

    De commissie heeft in de verschillende deelonderzoeken specifiek
    aandacht besteed aan de rol van de CID-en in de huidige praktijk
    van de opsporing. Op basis van de beslispunten van de Kamer heeft
    de commissie de volgende onderzoeksvragen geselecteerd:

    a. Welke gegevens verzamelt de CID? Betreft de
    gegevensverzameling

    door de CID vooral gegevens ten behoeve van de opsporing van

    georganiseerde en organisatiecriminaliteit? Richt de
    gegevens

    verzameling van de CID zich ook op andere vormen van
    criminaliteit

    zoals fraude en milieudelicten?

    b. Wie worden als CID-subject geregistreerd? Op welke personen
    richt de

    CID haar onderzoek? Hoe staat het met de opschoning van de

    CID-registers? Worden alle CID-subjecten bij de NCID
    geregistreerd?

    c. Hoe is de CID op dit moment georganiseerd? Functioneert de
    CID

    binnen de algemene recherche onder verantwoordelijkheid van
    de

    recherchechef? Hoe functioneert de integratie van de CID in
    de

    tactische recherche?

    d. Worden ingeschreven informanten slechts gerund door de
    CID?

    Worden informanten die ten behoeve van andere politieregio’s
    worden

    gerund, aan die regio overgedragen? Kunnen
    opsporingsambtenaren

    als informant worden ingeschreven?

    In de eerste paragraaf komt de taak en de organisatie van de
    CID-en aan bod. Vervolgens besteedt de commissie aandacht aan de
    praktijk van het

    3.4.1 Taak criminele inlichtingendiensten

    De taak van de criminele inlichtingendiensten wordt in twee
    regelingen omschreven. In het Besluit beheer regionale
    politiekorpsen (28 maart 1994) wordt in artikel 4 bepaald dat een
    regionaal politiekorps beschikt over een criminele
    inlichtingendienst die gegevens inwint, uitwisselt en verwerkt ten
    behoeve van het voorkomen en opsporen van misdrijven die gezien hun
    ernst, frequentie of het georganiseerd verband waarin ze worden
    gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken. in het
    tweede lid van dit artikel staat dat de betreffende ministers
    regels geven over de organisatie en de werkzaamheden van de
    regionale criminele inlichtingendiensten. De regels zijn neergelegd
    in de CID-regeling van 1995. Conform artikel 2 van de regeling
    heeft de criminele inlichtingendienst tot taak het bevorderen
    van:

    a. de opsporing van misdrijven, die gezien hun ernst of
    frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden
    gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken;

    b. de opsporing van natuurlijke er) rechtspersonen die zich aan
    deze misdrijven schuldig maken of hebben gemaakt;

    c. het voorkomen van dergelijke misdrijven;

    d. het inwinnen van gegevens omtrent de financiële situatie
    van de natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in onderdeel b.

    De parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden heeft
    in een aanbeveling neergelegd dat de taken en bevoegdheden, in de
    zin van het specifieke werkterrein, van de CID expliciet wettelijk
    genormeerd dient te worden. De bestaande regelingen over de
    werkwijze en inrichting van de CID zijn echter op dit onderwerp
    niet aangepast. Paradoxaal genoeg is het tijdens de enquête
    meest bekritiseerde organisatie-onderdeel na de
    enquêteperiode door de wetgever tot op heden vrijwel
    ongemoeid gelaten. In de wetsvoorstellen die na de enquête
    zijn ingediend is het werkterrein van de CID niet expliciet
    opgenomen.

    In de derde voortgangsrapportage van de departementale werkgroep
    Implementatie parlementaire enquêtecommissie
    opsporingsmethoden wordt gemeld dat inmiddels een ontwerp voor de
    aanpassing van het Besluit beheer regionale politiekorpsen in
    consultatie is gegeven. In het ontwerp Besluit beheer regionale
    politiekorpsen zou de aansturing, organisatie en
    verantwoordelijkheid met betrekking tot alle activiteiten die
    binnen een regionaal politiekorps op het gebied van de recherche
    worden verricht worden geregeld. Volgens de voortgangsrapportage
    zou aldus in het nieuwe Besluit beheer regionale politiekorpsen de
    eenheid Bijzondere recherche-informatie, die is belast met de taak
    van de huidige CID, zijn geregeld. De eenheid Bijzondere
    recherche-informatie vormt onderdeel van de recherchefunctie van
    een regiokorps en valt onder de verantwoordelijkheid van de
    recherchechef. In het ontwerp Besluit beheer regionale
    politiekorpsen wordt het huidige artikel 4 waarin is vastgelegd dat
    ieder regionaal politiekorps beschikt over een regionale criminele
    inlichtingendienst, vernummerd tot artikel 4a, doch inhoudelijk
    niet gewijzigd. In een nieuw artikel 5 wordt een nieuwe eenheid
    Bijzondere recherche-informatie geïntroduceerd. Deze eenheid
    heeft tot taak het, ten behoeve van de recherchefunctie, verzamelen
    en verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing
    van misdrijven als bedoeld in artikel 1 onderdeel k van het
    wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de politieregisters.
    Voorts blijkt dat het ontwerp slechts een kaderregeling betreft. De
    aansturing, organisatie en taakuitvoering worden niet benoemd. De
    invulling van de recherchefunctie wordt, ex het voorgestelde nieuwe
    artikel 4, opgedragen aan de regiokorpsen zelf Wel geeft het
    ontwerp aan dat de betreffende ministers additionele regels kunnen
    geven over het beheer, inrichting, taken en werkwijze.

    De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
    schrijft in de Nota van toelichting dat vanwege het algemene belang
    van landelijke uniformiteit in de taakuitvoering op het gebied van
    de recherchefunctie de nadere regeling in dit besluit wenselijk
    wordt geacht. De commissie realiseert zich dat het hier een ontwerp
    Besluit beheer regionale politiekorpsen betreft, dat nog
    (ingrijpend) kan veranderen, maar vooralsnog vermag zij niet in te
    zien hoe dit besluit de gewenste uniformiteit in de taakuitvoering
    van de recherche zonder nadere regelgeving zal bewerkstelligen.

    Duidelijkheid over de taak van de CID is echter wel nodig. Uit
    diverse gesprekken die de commissie heeft gevoerd blijkt dat er
    verschillende opvattingen zijn over de functie van de CID binnen de
    totale opsporing. In feite bestaan er twee stromingen ten aanzien
    van de functie van de CID. Enerzijds zou de taakstelling van de CID
    primair het runnen van informanten behelzen, waarbij alleen
    informatie afkomstig van informanten in het CID-register wordt
    opgeslagen. Er zijn politiekorpsen (bijvoorbeeld Haaglanden en
    Amsterdam) die de CID alleen maar gebruiken voor het runnen van
    informanten. Anderzijds wordt de CID beschouwd als onderdeel van de
    informatie-inwinning als primair proces binnen de opsporing. Dit
    impliceert dat de CID niet primair informanten runt, maar
    informatie uit de CID-registers, andere politieregisters, open en
    gesloten bronnen veredelt en analyseert. Uiteraard kan de CID
    daarbij niet geheel zonder informanten. Tot deze CiD-taak behoort
    ook het vervaardigen van criminaliteitsbeelden (zie tevens
    paragraaf 3.5.3).

    Veranderingen in de organisatie

    Een van de kritiekpunten van de enquêtecommissie was het
    autonome en afgescheiden karakter van de CID. Niemand binnen
    politie en OM had volledig zicht op het inhoudelijke functioneren
    van de CID. Ook in de organisatie van de CID binnen het korps was
    veel diversiteit. Met de «integratie» van de CID bij de
    tactische recherche had de parlementaire enquêtecommissie
    opsporingsmethoden voor ogen dat de tamelijk autonome positie die
    de CID ten opzichte van de tactische recherche en ook ten opzichte
    van de rechercheleiding had, zou worden ingeperkt. De CID zou deel
    moeten gaan uitmaken van de recherche in die zin dat tussen de CID
    en de tactische recherche afstemming gerealiseerd zou worden door
    een recherchechef die over beide diensten zeggenschap heeft. Met
    integratie werd uit de aard der zaak niet bedoeld dat de CID
    opgenomen zou worden in de tactische recherche en niet meer als
    afzonderlijk organisatie-onderdeel herkenbaar zou zijn, maar dat
    een recherchechef verantwoordelijk gemaakt zou worden voor de
    afstemming en informatie-overdracht van de CID ten opzichte van de
    tactische recherche. Na de enquêtecommissie hebben veel
    korpsen verandering aangebracht bij de CID. Door het ontbreken van
    normen ten aanzien van de organisatie van de CID, hebben deze
    veranderingen de verscheidenheid tussen de CID-en echter niet
    opgeheven. Voor wat betreft de organisatie van de CID bestaan
    grofweg twee varianten. Een variant waarbij de gehele CID op
    regionaal niveau is georganiseerd en de CID rechercheurs onder de
    directe verantwoordelijkheid van de RCID-chef werken. Dat zou een
    gecentraliseerde CID kunnen heten. Daarbij zijn de sturings- en
    controlemogelijkheden van de RCID-chef groter. Een andere
    organisatievorm is dat de CID formeel regionaal is georganiseerd,
    maar dat de CID-rechercheurs aan de verschillende districten binnen
    het regiokorps werken. De verantwoordelijke RCID-chef stuurt en
    begeleidt de rechercheurs in dat geval via een sous-chef CID bij de
    respectievelijke districten. In dat geval is de afstand tussen
    RCID-chef en de CID-rechercheurs groter, waardoor het lastiger is
    sturing en controle uitte oefenen. Bij deze tweede,
    gedecentraliseerde organisatievorm komt het voor dat de
    districtschefs invloed hebben op de beleidsprioriteiten van de CID.
    In dit laatste geval dreigt het risico van een meer zelfstandiger
    optreden van de districtelijke CID, omdat de gezagslijn niet altijd
    eenduidig is.

    De regio Rotterdam-Rijnmond heeft gekozen voor een
    gecentraliseerde organisatie van de CID ondergebracht bij de
    Regionale recherchedienst (Regionale recherchedienst). Daarnaast
    heeft Rotterdam gekozen voor een strikte scheiding tussen het
    inwinnen van informatie, de uitwisseling van informatie en het
    beheer en verwerking van informatie. Voor de uitwisseling van
    informatie zijn speciale informatie-rechercheurs aangewezen. De
    centralisatie van de CID in Rotterdam is zeker niet onomstreden. De
    discussie over de rol van de informatierechercheur en de vergaande
    centralisering heeft ertoe geleid dat de formele discussie over de
    reorganisatie van de RCID nog steeds niet is afgerond. Sommige
    CID-runners spreken hun angst uit over de centralisatie van de CID.
    Zij zijn bang dat er op centraal niveau alleen nog aandacht zal
    zijn voor georganiseerde criminaliteit. In het jaarverslag van de
    RCID van 1998 wordt ook gewezen op de verlammende werking van het
    uitblijven van de formele goedkeuring. Regiobreed zijn er ongeveer
    12 CID-medewerkers naar een andere plek vertrokken. De voortdurende
    onzekerheid is merkbaar binnen de RCID-organisatie.

    In Limburg-Zuid is de RCID decentraal georganiseerd. Formeel is
    er wel sprake van een regionale CID, maar in de praktijk wordt de
    CID-functie op districtsniveau uitgeoefend. De CID-rechercheurs
    geven aan dat ook de werkwijzen tussen de districten verschillend
    zijn. De decentrale positionering van de CID sluit aan bij de
    overheersende opvatting van de korpsleiding en bestuur om de
    recherche zo dicht mogelijk bij de lokale politiezorg te
    organiseren. De organisatie van de CID is door de parlementaire
    enquêtecommissie opsporingsmethoden nauwelijks veranderd.

    De regio Midden- en West-Brabant neemt een tussenpositie in. De
    RCID bestaat uit 32 rechercheurs die worden aangestuurd door 3
    operationele chefs. Met de in gang gezette reorganisatie is het de
    bedoeling de CID onder te brengen in de divisie Recherche. Vanaf
    dat moment zal de CID onder eenhoofdige leiding staan.

    Het voordeel van een gecentraliseerde CID is dat het beter
    mogelijk is om een goede informatiepositie ten aanzien van
    specifieke onderdelen van de georganiseerde criminaliteit op te
    bouwen. Een voordeel dat voor een gedecentraliseerde CID wordt
    aangedragen, is dat de CID-rechercheurs contact met en inzicht
    houden op de praktijk in de districten en basiseenheden binnen de
    regio. In alle gevallen is de rol van de verantwoordelijke
    RCID-chef ten opzichte van de rechercheleiding van groot belang.
    Als ondanks de meer of minder regionaal c.q. centraal
    georganiseerde organisatievorm, de recherchechef geen zorg draagt
    voor afstemming tussen CID en tactische recherche, dreigt alsnog
    een meer autonome positie van de CID binnen het
    opsporingsapparaat.

    Raad van advies voor de CID

    Sinds 1995 vervult de Raad van advies voor de CID formeel een
    begeleidende en adviserende rol ten aanzien van de organisatie en
    het functioneren van de CID-en. Tot 1993 werden deze taken
    uitgevoerd door de Begeleidingscommissie CID (De
    Begeleidingscommissie CID is bij beschikking van 27 augustus 1987
    ingesteld en zou haar werkzaamheden in 1990 hebben moeten
    beëindigen (artikel 11 onder b instellingsbeschikking). Op
    verzoek van de politieministers heeft de commissie haar werkzaam_
    heden voortgezet tot 1 april 1993. De Begeleidingscommisie CID had
    tot taak om de samenwerking op het gebied van de Criminele
    inlichtingen te begeleiden, te bevorderen en voorts te adviseren
    omtrent verdere ontwikkelingen op het gebied van de criminele
    inlichtingen (CID-regeling 29 mei 1986). De Begeleidingscommissie
    heeft over een groot aantal onderwerpen adviezen uitgebracht).

    Na een periode van bijna twee jaar na de opheffing van de
    Begeleidingscommissie CID hebben de politieministers een permanente
    Raad van advies voor de CID ingesteld (februari 1995), onder
    voorzitterschap van de toenmalige hoofdofficier van justitie te
    ‘s-Gravenhage (lnstellingsbeschikking van 15 februari 1995, Stct.
    1995, 46). Deze Raad heeft tot taak de ministers van Binnenlandse
    Zaken en Justitie gevraagd en ongevraagd te adviseren over
    aangelegenheden die direct of indirect betrekking hebben de
    werkzaamheden van de CID-en. De advisering zal zich in het
    bijzonder richten op:

    – het bevorderen van de samenwerking tussen de CID-en

    – de bruikbaarheid van de CID-regeling 1995 en de totstandkoming
    van de overige CID-regelingen, waaronder die van het KLPD en de
    BOD-en;»

    – de mogelijke consequenties van nieuwe wet- en regelgeving voor
    CID-en;

    – verbetering van de opleiding van CID-functionarissen waarbij
    speciale aandacht dient te worden besteed aan de opleiding van de
    CID-chefs en CID-officieren alsmede van de CID functionarissen bij
    de BOD-en;

    – verbetering van de recherche-informatiestructuur door
    gebruikmaking van de bestaande (eventueel uit te bereiden)
    CID-structuur van en naar de regionale korpsen en de nationale en
    internationale informatieniveaus;

    – verbetering van de automatiseringsomgeving waarbinnen deze
    informatiestromen plaats vinden; de wenselijk geachte aansluiting
    bij de recherche-informatiestructuur van de regionale
    politiekorpsen door recherche-informatiebehandelende onderdelen van
    de BOD-en;

    – verbetering van de recherche-informatiestructuren van en naar
    regionaal, nationaal en internationaal niveau in relatie tot de
    regionale kernteams;

    – de totstandkoming van een regeling betreffende de recherche
    informatie uitwisseling tussen de nationale CID, die is
    ondergebracht bij de divisie CRI, en Europol.

    De Raad van advies heeft echter vanaf haar oprichting in 1995
    tot op heden op geen van deze terreinen advies gegeven aan de
    minister., Dit houdt onder ander verband met de brief van 13
    december 1996 van de voorzitter van de Raad aan de minister van
    Justitie waarin aan de minister in overweging wordt gegeven de Raad
    op te heffen. De minister besloot echter de Raad niet op te heffen
    (brief d.d. 6 oktober 1997). De minister benadrukte de adviesrol
    van de Raad bij de nieuwe wetgeving, organisatorische inbedding en
    nieuwe taken van de CID-en. De toenmalige voorzitter heeft de
    minister op 21 april 1998 verzocht ontheven te mogen worden van
    zijn voorzitterschap. Sinds medio 1998 is er een nieuwe voorzitter.
    Daarmee zijn de werkzaamheden van de Raad weer opgepakt. De Raad is
    vanaf 1995 tot op heden in totaal slechts 5 keer bij elkaar geweest
    en heeft 1 advies uitgebracht (op verzoek van de minister van
    Justitie over de nieuwe Wet op de politieregisters). In de praktijk
    heeft de Raad van advies de functie van de toenmalige
    Begeleidingscommissie CID gedurende 4 jaren niet overgenomen.
    Vastgesteld kan worden dat een adviesorgaan met een uitgebreide
    taakstelling op een essentieel onderdeel van de politie, namelijk
    de CID, in een belangrijke periode vrijwel geen gevolg heeft
    gegeven aan de uitvoering van haar taken.

    CID-informatie

    Het starten van een onderzoek is mede afhankelijk van de
    beschikbare CID-informatie. De rol van de CID in tactische
    onderzoeken is sterk afhankelijk van de informatiepositie binnen
    bepaalde groeperingen. Uit het onderzoek van de parlementaire
    enquêtecommissie opsporingsmethoden is gebleken dat de CID
    zich vooral richt op het klassieke criminele milieu, waarbij de
    drugshandel nog steeds het belangrijkste aandachtsgebied vormt.
    Hier lijkt weinig verandering in te zijn gekomen. De aandacht van
    de CID gaat vooral uit naar verdovende middelen. De CID slaagt er
    nauwelijks in om informatie-posities te verkrijgen op het gebied
    van onderwerpen als fraude en milieu.

    In Midden- en West Brabant heeft CID-informatie vooral
    betrekking op de handel in verdovende middelen (circa zestig
    procent). De overige informatie richt zich op zware delicten als
    overvallen en wapenhandel. Ook in Limburg-Zuid blijkt het lastig
    de

    CID-informatie te laten verzamelen die aansluit bij de
    korpsprioriteiten. De meeste CID rechercheurs hebben hun eigen
    netwerk. Ze werken uit zichzelf voornamelijk op het verzamelen van
    informatie over de verdovende middelen. De divisiechef en de
    korpsleiding zouden graag zien dat de CID-rechercheurs afstappen
    van de klassieke attitude en van het topic verdovende middelen, en
    hun onderzoeksactiviteiten meer gaan richten op prioriteiten die
    korpsbreed zijn gesteld. Het effectief weerwoord van de oude
    CID-rechercheurs is echter dat de beleidsprioriteiten sneller
    wijzigen dan zij aan nieuwe informatieposities kunnen werven. Het
    onderhouden van het vaste informantenbestand van de CID weerhoudt
    hen ook in praktische zin van het aanboren van nieuwe informanten
    op nieuwe onderwerpen.

    Bij de CID-en gaat de aandacht primair uit naar de criminaliteit
    rond verdovende middelen. Er wordt wel geprobeerd op fraude en
    milieu inlichtingen in te winnen maar dit gaat nog moeizaam. Veelal
    heeft men hier te maken met een ander type informanten namelijk
    mensen die zich niet zelf met criminaliteit bezig houden. Om deze
    mensen te spreken te krijgen moeten andere netwerken worden
    benaderd. Voor zover de CID-en op deze terreinen wat boven water
    halen wordt er door de tactische recherche weinig mee gedaan.
    Vernieuwing van de aandachtsgebieden en de informanten van de CID
    krijgt kortom op papier de nodige aandacht, maar komt in de
    praktijk nog weinig voor. Wel is er in toenemende mate aandacht
    voor mensensmokkel.

    Registers: vastlegging gegevens

    De CID voert voor het opslaan en verwerken van CID-informatie
    verschillende administraties. Deze administraties betreffen de
    informantendossiers, de journaals, CID-informatierapporten
    (zogenaamde 4×4-tjes), het «grijze-veld»-register en
    het CID-register. De regels voor het
    «grijzeveld»-register en het CID-register zullen op
    korte termijn worden gewijzigd. Na de inwerkingtreding van het
    wetsvoorstel Wijziging Politieregisters zullen deze registers
    worden vervangen door een voorlopig register en een register zware
    criminaliteit. De reden voor de naamsverandering is dat de
    benamingen voortaan aansluiten bij het doel van het register. De
    naam van het register wordt aldus losgekoppeld van het
    politieonderdeel dat het register bijhoudt. In de periode na de
    parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden is
    nadrukkelijk aandacht besteed aan de omgang van de CID met de
    registers. Naar het oordeel van de enquêtecommissie blijkt
    CID-informatie in de praktijk vaak een ongeregelde verzameling
    informatie. Het grote aantal ingeschreven CID-subjecten en
    «grijze-veld»subjecten doet vermoeden dat veel personen
    onterecht zijn ingeschreven. Na de inwerkingtreding van de nieuwe
    Wet op de politieregisters zal informatie pas mogen worden
    opgeslagen als het betrekking heeft op zware georganiseerde
    criminaliteit of op misdrijven waarop naar de wettelijke
    omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
    Tevens zal in deze registers informatie mogen worden opgeslagen die
    betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur te
    omschrijven misdrijven. Tot op heden is niet duidelijk welke
    misdrijven bij algemene maatregel van bestuur zullen worden
    aangewezen. Er bestaat in de praktijk nog veel onduidelijkheid over
    welke informatie in het vervolg mag worden opgeslagen. Uit
    gesprekken komt naar voren dat de vrees bestaat dat veel informatie
    over ernstige (midden)criminaliteit niet meer mag worden
    opgeslagen. Registerbeheerders stellen dat incidentele
    CID-informatie over middencriminaliteit door de wijziging van de
    Wet op de politieregisters niet meer kan worden opgeslagen en
    daarmee verloren zou gaan. Over het algemeen stellen RCID-chefs
    zich op het standpunt dat informatie hierover niet eerder wordt
    weggegooid dan wanneer het zeker is dat het ook moet c.q. volgens
    de nieuwe Wet op de politieregisters onvermijdelijk is. Laten
    regiokorpsen een grote terughoudendheid zien waar het gaat om
    informatie uit de registers te halen, als het gaat om de schoning
    van het register met betrekking tot de CID-subjecten is al wel een
    grote vooruitgang geboekt. Deze vooruitgang is zichtbaar bij de
    verwijsindex natuurlijke personen (CIDSI) van de afdeling Nationaal
    inzicht van de CRI. Deze verwijzingsindex is nu een actueel
    geschoond bestand. Vanaf 1996 is het aantal records waarin
    CID-subjecten is opgenomen alsmede het aantal unieke CID-subjecten
    natuurlijke personen gedaald. In 1998 heeft deze dalende tendens
    zich doorgezet. Het totaal aantal records is gedaald van 64 571 in
    het jaar 1996 naar 50 756 in het jaar 1998. Het aantal subjecten
    geeft hetzelfde beeld. Van 45 568 CID-subjecten in het jaar 1996
    naar 33 677 CID-subjecten in 1998. Als belangrijkste reden voor
    deze daling wordt gezien dat de politieregio’s over het algemeen
    beter en meer zijn gaan schonen. Het aantal grijze veld subjecten
    blijft over de afgelopen jaren ongeveer gelijk. Er is een daling te
    constateren van 11 747 in het jaar 1996 tot 10 045 in het jaar
    1997. Maar in het jaar 1998 is het aantal
    «grijzevelders» weer toegenomen tot 11 890. Deze
    toename wordt toegeschreven aan een aantal regio’s die hun grijze
    veldregisters niet goed op orde hadden. Deze regio’s zijn inmiddels
    aangeschreven.

    De heer Rouvoet: Geldt dat ook voor de informatie die bij
    schoning eigenlijk moet verdwijnen of verdwijnt die informatie in
    het bedrijfsprocessysteem?

    De heer Enders (chef CID, regiopolitie Midden- en West-Brabant):
    Nee, wat geschoond moet worden, wordt geschoond, dat gaat
    eruit.

    De heer Rouvoet: Ook als het om informatie gaat waarvoor u in
    een later stadium best wel eens belangstelling zou kunnen hebben?
    Bent u die informatie dan helemaal kwijt?

    De heer Enders: Op dit moment is dat zo: als er geschoond moet
    worden, wordt er geschoond. Ik weet dat er CID’s zijn die
    vooruitlopen op de regeling en die er inmiddels achter zijn dat zij
    te veel geschoond hebben en meer hadden mogen behouden. Enkele
    CID’s wachten dus rustig op de regelgeving. (Verslag
    Rondetafelgesprek, 21 mei 1999)

    vorige    volgende    inhoud