1.5 Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Aan de bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit
behoort een goed onderbouwd inzicht in de aard, ernst en omvang van
de criminaliteit ten grondslag te liggen. In navolging van de
studie van de onderzoeksgroep-Fijnaut, die in opdracht van de
parlementaire enquêtecommissie is uitgevoerd, heeft de
minister van Justitie een tweejaarlijkse rapportage over de aard
van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en te signaleren
ontwikkelingen toegezegd. Onlangs verscheen het resultaat van de
eerste WODC-monitor van de georganiseerde criminaliteit (december
1998) gebaseerd op recent afgesloten opsporingsonderzoeken op dit
terrein. Een van de twee hoofdbevindingen luidt dat niet gesproken
kan worden van verweving tussen onder- en bovenwereld; er zijn wel
raakvlakken geconstateerd. De tweede conclusie laat zien op welke
wijze criminelen gebruik maken van netwerken
(samenwerkingsverbanden en sociale relaties) in plaats van
hiërarchische relaties zoals voorheen wel werd aangenomen.
De heer Biesheuvel: ( .. ) In dat kader heb ik allereerst een
vraag aan de heer Van de Bunt. Kunt u naar aanleiding van het
wetenschappelijk onderzoek dat onder andere is gedaan in opdracht
van de parlementaire enquêtecommissie aangeven wat – we zijn
nu een paar jaar verder – de huidige klemmende problemen zijn en
welk onderzoek u verricht heeft in dat kader?
De heer Van de Bunt (Directeur van het WODC): Het rapport heet
Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Je zou dat rapport
kunnen zien als een voortzetting, een actualisering, van het
onderzoeksrapport dat ten behoeve van de parlementaire
enquêtecommissie is gemaakt. Misschien is het goed om in een
aantal korte streken het beeld neer te zetten en voor een deel ook
in negatieve zin. Daar bedoel ik dit mee. Zowel in het rapport van
de onderzoeksgroep-Fijnaut als in het recente WODC-rapport komt
naar voren dat er in Nederland geen sprake is van verweving tussen
georganiseerde misdaad en bijvoorbeeld het openbaar bestuur, de
politiek of de economie. ( .. ) Het feit dat er geen sprake is van
verweving wil absoluut niet zeggen dat er geen relaties zijn tussen
georganiseerde misdaad en de wettige samenleving. Wat uit het
recente rapport van het WODC vooral naar voren komt, is dat er
juist ontzettend veel positieve raakvlakken zijn tussen
georganiseerde misdaad en de wettige omgeving. ( .. ) Ik wil
daarmee aangeven dat er voortdurend, in de sfeer van de consument
en in de sfeer van het faciliteren, raakvlakken zijn tussen de
georganiseerde misdaad en de wettige samenleving. Zonder u allen
hier geen handel in illegale cd’s.
De heer Biesheuvel: Dat is een kras voorbeeld, maar u bedoelt.
zonder helers, geen stelers.
De heer Van de Bunt: Dat is natuurlijk zo. Er zijn voortdurend
raakvlakken en dat biedt ook kansen aan opsporing en aan
bestuurlijke preventie, maar dat is een onderwerp waar wij nog wel
op zullen terugkomen. Het eerste wat ik graag wilde opmerken, is
dat er dus geen verweving is, maar dat er wel veel raakvlakken
zijn. Een tweede algemene constatering is dat er geen sprake is van
hiërarchie. Je kunt niet zeggen dat de georganiseerde misdaad
erger is naarmate er sprake is van meer hiërarchie in de
organisatie. Wij hebben geconstateerd dat de mensen niet zozeer
door hiërarchische lijnen bijeen worden gehouden, als wel door
sociale relaties. Dat er geen echte hiërarchie is, wil niet
zeggen dat er geen succesvolle misdadigers zijn, want die zijn er
wel. Alleen werkt men meer projectmatig: men kent elkaar en doet
het zo nu en dan met elkaar. «Geen hiërarchie, maar wel
sociale relaties» heeft als consequentie dat de betekenis van
die sociale relaties verstrekkend is. Een voorbeeld van de werking
van sociale relaties is dat de etniciteit, de etnische komaf er
strikt gezien niet meer zo toe doet. Dat is een andere conclusie
dan die van de commissie-Fijnaut. Je ziet in toenemende mate
heterogeen samengestelde groepen die niet toevallig zijn
samengesteld, maar waarbij de sociale relaties de rode draad zijn
die door de organisatie heen loopt. Dat die sociale relaties er
zijn, biedt ook kansen voor de opsporing, want men moet die sociale
relaties, net als in het dagelijkse leven, onderhouden. Wij hebben
in de door ons bestudeerde dossiers gezien dat mensen heel veel bij
elkaar kwamen, ook al was dat niet nodig voor het volvoeren van de
criminele activiteit. Men ontmoette elkaar twee, drie keer per week
vaak op vaste punten in uitgaansgelegenheden. Wij hebben in onze
slotbeschouwing opgemerkt dat dit mogelijheden biedt voor de
opsporing. Het beeld van weinig mededeelzame criminelen die zuinig
zijn met het geven van informatie aan elkaar, klopt niet, want men
praat veel met elkaar en men komt veel samen waarbij een passant
criminele plannetjes worden gesmeed. Ik weet niet of ik nu nog
verder moet gaan; ik heb nu twee belangrijke punten genoemd
(Verslag Rondetafelgesprek, 25 mei 1999.)
De WODC-monitor wordt hoofdzakelijk uitgevoerd aan de hand van
een analyse van een aantal afgesloten gerechtelijke vooronderzoeken
en opsporingsonderzoeken. Daarbij zijn niet de resultaten uit ander
onderzoek naar de omvang van bepaalde vormen van criminaliteit
meegenomen, zoals de criminaliteitscijfers van het Centraal Bureau
voor Statistiek (CBS). Dit beperkt niet alleen het beeld (de aard
van) de criminaliteit in het algemeen en ook de bijzondere vormen
van criminaliteit maar werkt ook door op de daarop gebaseerde
strategieën voor een aanpak van de zware georganiseerde
criminaliteit.
De heer Rouvoet: Wij spreken nu in algemene termen over het
criminaliteitsbeeld maar ik zou het nog graag iets verder
ingekleurd willen zien wat betreft vormen van criminaliteit. Ik
hoor. geen verweving, maar wel raakvlakken en: geen
hiërarchie, maar wel sociale relaties. Wellicht kan de heer
Van de Bunt aangeven of wij echt weten wat er zich allemaal in ons
land afspeelt. Dan gaat het mij om typen criminaliteit. Gaat het
allemaal om drugs, of zijn er ook andere vormen te noemen? Bij het
onderwerp prioriteitsstelling komen wij hierop nog wel terug, maar
het lijkt mij goed om nu al te weten waar we het allemaal over
hebben.
De heer Van de Bunt: Ongeveer tweederde van alle grote
opsporingsonderzoeken heeft betrekking op harddrugs, softdrugs en
een combinatie daarvan. Afgaande op die verdeling kan men
constateren dat dit de hoofdmoot van de georganiseerde
criminaliteit is. Het probleem van de politie is ook ons probleem:
over wat je niet ziet, kun je niet oordelen. Nieuwe lijnen, zoals
vrouwenhandel, hebben meer aandacht gekregen. Onderzoek daarvan
laat schrijnende gevallen zien. Een paarjaar geleden zagen wij dit
soort zaken eenvoudigweg nog niet. Met «wij» bedoel ik:
politie, justitie, media en wetenschap. Wij worden bij het maken
van een beeld hiervan gehandicapt door wat wordt aangegeven of door
wat door de politie wordt onderzocht. ( .. ) In de opzet van het
boek Georganiseerde criminaliteit in Nederland hadden wij een
hoofdstuk «het misdaadgeld» gepland. Wij konden echter
dat hoofdstuk niet vullen. Wij hebben 40 zaken hiertoe bekeken, wij
hebben met specialisten gesproken en wij hebben stapels
onderzoeksrapporten van de politie erop nageslagen, maar op die
vraag moeten wij het antwoord schuldig blijven. Ik vind dit
zorgelijk. Het misdaadgeld blijft ergens; het komt in de legale
economie terecht.
De voorzitter: Betekent dit dat er een gebrekkig beeld bestaat van
de criminaliteit in ons land?
De heer Van de Bunt: Zo wil ik het niet stellen.
De voorzitter: Je kunt alleen wat je weet, goed onderzoeken. U
baseert zich op strafrechtelijke onderzoeken die zijn afgerond.
De heer Van de Bunt: Dat is de gekozen methode. In de tweede fase
van het onderzoek, nadat bestudeerd was wat onderzocht was, hebben
wij een gespreksronde gehouden met de kenners in het veld om de
huidige trend te kunnen opsporen.
Naar aanleiding van de resultaten van de monitor wordt
geadviseerd om naast langdurig onderzoek met verregaande
opsporingsmethoden, dat nodig blijft om hoofdpersonen uit de
georganiseerde criminaliteit aan te kunnen pakken, ook de strategie
van «korte klappen» veelvuldiger te gebruiken. Bij dit
ingrijpen zou de strategie gericht kunnen zijn op het opsporen van
de knooppunten in de netwerken.
1.6 Opbouw rapport
De commissie heeft bij de opbouw van haar rapport aangesloten
bij de indeling in de typen crises in de opsporing. In hoofdstuk 2
behandelt de commissie de normering en inzet van
opsporingsmethoden. Aan de hand van de beslispunten omtrent
specifieke opsporingsmethoden geeft de commissie een beeld van de
huidige stand van zaken alsmede de activiteiten in de periode
tussen de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden
en heden. De commissie gaat in hoofdstuk 3 in op de organisatie van
de opsporing, terwijl in hoofdstuk 4 de controle op en het gezag
over de opsporing centraal staan. In deze beide hoofdstukken komen
aan de hand van de beslispunten de betrokken organisaties aan de
orde. In hoofdstuk 5 geeft de commissie de hoofdlijnen van een
aantal bijzondere bevindingen die een relatie hebben met zaken die
door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden
zijn beschreven. De commissie sluit het rapport af met hoofdstuk 6
waarin de conclusies en aanbevelingen worden weergegeven.
vorige volgende inhoud