• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 8.6 Bijzondere opsporingsdiensten

    8.6 Bijzondere opsporingsdiensten

    8.6.1 Inleiding

    In het rapport van de Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden
    is een aantal vragen gerezen over de betrokkenheid van de
    bijzondere opsporingsdiensten bij de bestrijding van zware,
    georganiseerde misdaad. Immers vele bijzondere opsporingsdiensten
    worden op n of andere manier geconfronteerd met uitingen van
    georganiseerde misdaad en een aantal draagt ook actief bij aan de
    bestrijding ervan (denk aan BTW-fraude, verdovende middelen,
    EG-fraude, milieu-fraude). Derhalve heeft de commissie aandacht
    besteed aan de organisatie en het functioneren van de Fiscale
    inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) van het ministerie van
    Financin, de Economische controledienst (ECD) van het ministerie
    van Economische Zaken, de Algemene inspectiedienst (AID) van het
    ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het
    Milieubijstandsteam ( MBT) en de Dienst recherchezaken (DRZ),
    beiden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
    Ordening en Milieu. Documenten zijn bestudeerd en vele interviews
    zijn gehouden met betrokken functionarissen.

    8.6.2 Organisatie en samenwerking

    De onderzochte bijzondere opsporingsdiensten hebben elk een
    landelijke taak en werken onder beheersverantwoordelijkheid van een
    minister. Zij ontlenen hun taak aan bijzondere wetten. Voor de FIOD
    betekent dit dat optreden van de FIOD in beginsel een fiscaal
    belang vergt; voor de ECD speelt de economische impact van
    gedragingen een rol bij de beoordeling of moet worden opgetreden;
    ook de AID heeft zijn eigen prioriteiten, te weten EG-fraude,
    milieu, landbouw, en visserij. De verschillen tussen de bijzondere
    opsporingsdiensten in de organisatie van de opsporing zijn veelal
    groter dan de overeenkomsten. Elke bijzondere opsporingsdienst
    heeft zijn karakteristieken. Zo is de AID met name een
    controledienst met een kleine afdeling recherche, terwijl de FIOD
    primair gericht is op opsporing met een daartoe gequipeerd
    apparaat. Het is nauwelijks mogelijk tot algemeen geldende
    uitspraken te komen over de rol van bijzondere opsporingsdiensten
    tijdens de opsporing. Structurele organisatiewetgeving over de
    bijzondere opsporingsdiensten, zoals de Politiewet, ontbreekt en
    wordt node gemist.

    De AID, de ECD en de DRZ hebben de beschikking over een
    CID-afdeling. De FIOD heeft de beslissing hierover een half jaar
    aangehouden. Deze vier diensten hebben CID-status, als bedoeld in
    artikel 10 en 11 van de CID-regeling, aangevraagd. Binnen het
    ministerie van Justitie circuleert een concept wetsontwerp dat
    de
    mogelijkheid opent om bij AMvB aan de bijzondere opsporingsdiensten
    CID-status te verlenen. De wens van de bijzondere
    opsporingsdiensten om een CID-status te verkrijgen heeft vooral te
    maken met de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van de
    CID-informatie van de politie. Daarnaast zou de politie zelf
    gebruik kunnen maken van de CID-gegevens van de bijzondere
    opsporingsdiensten. Noot Teneinde de uitwisseling van
    CID-informatie te vergemakkelijken en te controleren bestaan voor
    de AID, de FIOD en de ECD convenanten met de LCID, waarin de
    werkzaamheden van bijzondere opsporingsdiensten-liaisons worden
    geregeld. Via deze liaisons melden de AID, de ECD en de FIOD
    bijvoorbeeld informanten aan bij de CRI. Deze liaisons functioneren
    al enige tijd zonder dat de convenanten ten departemente
    bekrachtigd zijn. Het inwinnen van informatie op milieugebied dient
    voornamelijk in de bovenwereld plaats te vinden. Op het moment zijn
    met name de politile CID-en hierop niet berekend. Wel hebben alle
    RCID-en milieu in hun pakket. Er heeft een pilot-project `CID en
    milieu` plaatsgevonden dat onder meer heeft geresulteerd in de
    aanbeveling een CID-rechercheur te koppelen aan een ervaren
    politiefunctionaris uit de milieuhandhavingssector.

    De ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten werken op
    basis van art. 11 Politiewet 1993 samen met de politie. In een
    aantal gevallen wordt gebruik gemaakt van de specifieke
    bevoegdheden waarover de buitengewone opsporingsambtenaren kunnen
    beschikken. Noot De samenwerking met de politie verloopt
    niet altijd vlekkeloos. Naast cultuurverschillen,
    opleidingsverschillen en salarisverschillen lopen de belangen van
    de politie en de bijzondere opsporingsdiensten niet altijd
    parallel. Immers de bijzondere opsporingsdiensten vallen onder een
    vakministerie, dat vervolging niet als primaire taak heeft. Bij de
    handhaving van bijzondere wetten is strafvervolging veelal een
    subsidiair handhavingsmiddel.

    Samenwerking tussen FIOD en politie geschiedt het meest
    structureel in de kernteams. Daartoe zijn afzonderlijke convenanten
    afgesloten. De FIOD heeft verder n procent van zijn capaciteit ter
    beschikking gesteld van de Bureaus financile ondersteuning (BFO’s).
    De samenwerking tussen de FIOD en de politie is intensiever dan
    tussen de andere bijzondere opsporingsdiensten en de politie.

    8.6.3 Opsporings- en controlebevoegdheden

    Eerst een opmerking over het proactieve optreden van bijzondere
    opsporingsdiensten. Bij deze diensten zijn drie fasen te
    onderscheiden: de toezichtfase, de proactieve fase en de
    opsporingsfase. De overgang van controle naar proactief geschiedt
    zodra een inspectie/toezichthouder de zaak overdraagt aan de
    opsporingsdienst/-afdeling. Daar wordt bezien of de feiten die naar
    voren zijn gebracht op grond van het toezicht voldoende zijn om te
    spreken van een redelijk vermoeden van schuld. Zo niet, dan zal er
    eerst informatie moeten worden vergaard uit open bronnen, de eigen
    CID, althans een eigen bestand, of een CID van de regionale politie
    die soms al bij het onderzoek is betrokken, of er kan een OT worden
    ingezet. In de bijzondere wetten staan bevoegdheden omschreven voor
    twee soorten ambtenaren: toezichthoudende ambtenaren en
    opsporingsambtenaren. Inhoudelijk onderscheiden dergelijke
    bevoegdheden zich dikwijls niet bijzonder van elkaar. De bijzondere
    opsporingsdiensten stellen eenstemmig dat zij geen gebruik maken
    van hun controle-bevoegdheden tijdens de opsporingsfase. Van een
    vermenging van de verschillende bevoegdheden is nauwelijks sprake.
    Bijzondere opsporingsambtenaren blijken zich goed bewust van deze
    zogenaamde sfeerovergang en maken daar ook doordacht gebruik van.
    Deze overgang tussen controle en opsporing biedt voldoende ruimte
    voor het verzamelen van informatie.

    De FIOD, bestaande uit de fiscale- en douanerecherche, wordt als
    opsporingsdienst normaliter pas ingeschakeld als de
    belastinginspecties of de douane hun toezichthoudende werkzaamheden
    hebben verricht. De FIOD stelt dan ook scherp onderscheid te maken
    tussen opsporing en toezicht. Als een strafzaak is begonnen, ligt
    de controle stil. Ook de ECD en DRZ zijn in beginsel
    opsporingsdiensten. Voor bijna 90% bestaan de werkzaamheden van de
    ECD uit opsporingsactiviteiten. Bij de ECD is de scheiding tussen
    toezicht en opsporing niet scherp. Anders is het met de AID, waar
    zowel toezichthouders als opsporingsambtenaren werken. De recherche
    is bij de AID wel in een aparte eenheid ondergebracht. Het
    Milieubijstandsteam neemt een enigszins bijzondere plaats in. Het
    is geen recherchedienst pur sang, maar een dienst waarvan het
    toezichthoudend personeel ook opsporingsbevoegdheid heeft en
    technische ondersteuning levert aan de politie.

    Al met al erkennen de bijzondere opsporingsdiensten het belang
    om toezicht en opsporing niet door elkaar te laten lopen, wat niet
    wil zeggen dat zulks nimmer gebeurt. Veel aanwijzingen van het door
    elkaar gebruiken van bevoegdheden zijn echter niet gevonden.

    8.6.4 Methoden

    FIOD:
    douanerecherche

    De douanerecherche van de FIOD verricht de opsporing van zaken die
    voortkomen uit de controles van de douane. Binnen de
    douanerecherche opereert landelijk het drugs (Kolibrie)team en het
    EG-fraudeteam. Beide voeren grote strafrechtelijke onderzoeken uit
    die gericht zijn op criminele organisaties. De douanerecherche runt
    incidenteel informanten. In hoofdstuk drie heeft de commissie
    aangegeven hoe de douanerecherche betrokken raakte bij de
    doorlating van vele containers met drugs. Het Douane
    informatiecentrum (DIC) analyseert wetgeving op fraudegevoeligheid
    en analyseert branches en goederenstromen. Op dit moment beperkt de
    analyse zich nog tot ladingsbescheiden in de maritieme sector,
    waarbij met name gedacht moet worden aan de Rotterdamse haven. De
    analyse wordt waarschijnlijk uitgebreid naar Schiphol. De analyse
    richt zich op afwijkende patronen van vracht uit bepaalde
    bestemmingen.

    De heer Huisman :
    (…) Het Douane-informatiecentrum is een eenheid die in
    1992 als een project is begonnen en in 1993 officieel is
    genstalleerd binnen de Nederlandse douane. Het is een
    ondersteunende eenheid. Ons werk ligt voornamelijk op het vlak van
    het analyseren van gegevens aan de hand waarvan de douane veel
    gerichter kan controleren. Immers, de douane is een controledienst.
    Maar met deze gegevens is het dus in een aantal gevallen goed
    mogelijk dat onze eigen opsporingsdienst, de
    FIOD, wat
    gerichter kan opsporen. Als ik praat over het analyseren, dan kunt
    u daar een aantal dingen in onderscheiden. Het eerste, en dat is
    ook datgene waar wij ooit mee begonnen zijn, is het analyseren van
    ladingbescheiden. Daarbij proberen wij – ik geef het maar wat
    eenvoudig weer – om zendingen te traceren die afwijken van het
    normale patroon.
    Noot
    De heer Huisman:
    (…) Dan zijn er weer twee mogelijkheden. Het kan zijn dat
    wij zeggen: de zending wijkt wat af van het normale patroon, maar
    verder kunnen wij daar toch niet al te veel informatie omheen
    verzamelen. Dan wordt zo’n zending uitgezet ter controle bij de
    douane. Het kan ook zijn, en dat maakt het soms moeilijk, dat bij
    het analyseren van die ladingsbescheiden er zoveel informatie op
    tafel komt, dat wij zeggen: nu ontstaat er een redelijk vermoeden
    van een strafbaar feit. Dan wordt een dergelijke geselecteerde
    zending niet uitgezet bij de douane zelf, maar gaat die naar onze
    collega’s van de
    FIOD. Noot

    Het DIC is meermalen verzocht containers niet te laten controleren
    door de douane omdat politie en justitie hadden besloten tot een
    gecontroleerde aflevering of doorlating van de containers.
    Noot De douane werkt mee aan opsporingsmethoden die door
    politie en douanerecherche ingezet worden. Met name betreft dit
    gecontroleerde afleveringen en het plaatsen van peilbakens.
    Getwijfeld wordt of het inkijken in containers op het haventerrein,
    voordat een gecontroleerde aflevering aanvangt, een inkijkoperatie
    kan worden genoemd. Peilbakens worden incidenteel door de
    douanerecherche betrokken van het KLPD; het plakken van een
    peilbaken gebeurt vooral in samenwerking met een AT. De inbouw van
    bewegingsmelders in containers komt ook voor. Vuilnissnuffel
    gebeurt door de FIOD al sinds heugenis. Dit wordt niet als
    onrechtmatig beschouwd. De FIOD beschikt over een eigen
    observatieteam. De observatieteams beschikken over mobilofoons,
    portofoons, verrekijkers, film- en video-apparatuur.

    De douanerecherche heeft in het recente verleden intensief
    contact gehad met enkele informanten. Officier van justitie Teeven
    spreekt in zijn verhoor van ongeveer tien informanten die door de
    douanerecherche gerund zouden zijn. In hoofdstuk 3 is geconstateerd
    dat sommigen van hen voldeden aan de commissie-omschrijving van
    infiltranten.

    De FIOD heeft jarenlang een informant gerund
    die later actief is geweest in het sigarettentraject in
    Kennemerland. Met deze
    informant was geregeld contact vanaf
    1989 en stond vanaf 1993 in het FIOD-informantenbestand
    ingeschreven. In het sigarettentraject werd hij in combinatie met
    de
    RCID Kennemerland gerund. Het komt wel vaker voor dat in
    een samenwerkingsverband iemand uit de bovenwereld wordt mee-gerund
    met een
    RCID, omdat de FIOD daartoe de inhoudelijke
    deskundigheid heeft. In het sigarettentraject is echter wat
    misgegaan. In de praktijk opereerde de
    informant min of meer
    los van de runners omdat de
    RCID Kennemerland en de
    FIOD-medewerker (de mee-runner) allebei in de veronderstelling
    verkeerden dat de ander actief runde. In het kader van het
    sigarettentraject, zo stelt de FIOD-medewerker
    Noot
    , heeft de FIOD ook enkele proeftransporten laten
    uitvoeren door de
    informant. Er is niet gebleken dat
    hierover enig overleg met het OM heeft plaatsgevonden of dat
    daarvoor toestemming is gegeven. De
    informant heeft zich
    niet aan de afspraken gehouden. Hij meldde proeftransporten niet
    tevoren aan en kwam met bewijsstukken van uitgevoerde transporten
    uit een voorliggende periode.

    Op dit moment worden, volgens de directeur van de FIOD Van
    Blijswijk en het hoofd van de douanerecherche Bakker, geen
    informanten meer gerund. De FIOD zou alleen zogenoemde tipgevers of
    relaties kennen.

    De voorzitter:
    De FIOD heeft vroeger wel informanten
    gehad.
    De heer Bakker:
    Ik gebruik het woord informanten liever niet. Ik zou liever
    het woord relaties willen gebruiken. Het regime van
    informanten
    impliceert een CID-regime, dat wij als FIOD nooit hebben
    gehad. Dat hebben wij dus ook niet gebruikt. Het is wl juist dat we
    in het verleden signalen kregen van die relaties. Op het moment dat
    sprake was van heel frequente contacten, hebben wij die relaties
    uiteindelijk overgedragen aan RCID’s.
    De voorzitter:
    Maar dat waren toch eigenlijk mensen die te vergelijken zijn
    met
    informanten van de politie?
    De heer Bakker:
    Uiteindelijk zijn die mensen, doordat ze frequent
    kwalitatief gezien goede informatie leverden, informatie die ook
    vaak in een bredere context was dan informatie die wij als
    FIOD
    alleen nodig hadden, overgedragen, samen met hun informatie, aan
    de RCID’s. Het is mij bekend dat zij daar werden ingeschreven
    als
    informant.
    De heer Rabbae:
    Maar u wilt toch niet zeggen dat de FIOD geen
    informanten heeft gehad en ook niet heeft gerund?
    De heer Bakker:
    Ik heb al aangegeven dat ik spreek over relaties. In het
    verleden zijn er contacten geweest met die relaties.
    De heer De Graaf:
    Bent u bang voor het woord informant?
    De heer Bakker:
    Nee, ik ben niet bang voor het woord informant.
    De heer De Graaf:
    Waarom noemt u dan mensen die informatie leveren,
    relaties?
    De heer Bakker:
    Dat past in een veel bredere context van signalen die wij
    als
    FIOD soms krijgen.
    De heer De Graaf:
    Daar begrijp ik niets van.
    De heer Bakker:
    Wij krijgen tips, en wanneer er frequent tips van dezelfde
    persoon komen, is dat een relatie. Op het moment dat dat informatie
    is die bruikbaar is, kunnen wij dat niet gebruiken onder een
    CID-regime. Dus zeggen we dan: deze man moet worden overgedragen
    aan de
    RCID.
    De voorzitter:
    Wanneer zijn uw tipgevers/informanten overgedragen aan
    de
    criminele inlichtingendiensten?
    De heer Bakker:
    U suggereert dat wij lijsten met dat soort mensen hebben. Ik
    ken die lijsten en die personen niet. Ik heb zelf begrepen dat op
    enig moment dit soort contacten die binnen de douane en de
    FIOD
    aanwezig waren, zijn genventariseerd. De mensen die geen
    kwalitatief goede informatie meer leverden, zijn toen geschoond, in
    die zin dat daarmee geen contact meer is geweest. De

    informanten die kwalitatief gezien goede informatie leverden,
    zijn overgedragen. Dat is gebeurd in 1992.
    Noot

    Desondanks krijgt de CRI via de FIOD-liaison verzoeken om
    informantencodes voor de douanerecherche te checken. Wat betreft
    informanten speelt tipgeld slechts een zeer geringe rol. Een enkele
    maal is een FIOD-ambtenaar benaderd om vanwege zijn specifieke
    deskundigheid bij te dragen aan het opzetten van een frontstore.
    Ook is het ministerie van Financin geraadpleegd over
    belastingtechnische aspecten van frontstores.

    De FIOD, en met name de douanerecherche, verleent facilitaire
    diensten aan RCID-en ten bate van gecontroleerde afleveringen. De
    dienst kent tenslotte de douaneprocedures en heeft inzage in
    gegevens over al dan niet verdachte containers. De RCID-verzoeken
    tot medewerking lopen via vaste contactambtenaren van beide
    diensten. Het uiteindelijk resultaat is veelal dat de douane
    verzocht wordt de bewuste container zonder nadere controle door te
    laten gaan of dat een container, voordat deze wordt afgehaald,
    gecontroleerd moet worden op verdovende middelen. Wanneer de
    container het douaneterrein verlaat en onder observatie wordt
    geplaatst, is daarmee de douanebemoeienis beindigd. De FIOD volgt
    deze procedure sinds januari 1994. De procedure is in convenanten
    met RCID-en vastgelegd. Noot In douanekringen wordt
    gesteld dat voor 1991 geen ongecontroleerde gecontroleerde
    afleveringen in de haven van Rotterdam hebben plaatsgevonden. Alle
    gecontroleerde afleveringen zijn toentertijd gecontroleerd en
    tezijnertijd in beslag genomen. Vooral de regio Dordrecht was zeer
    actief in dit opzicht. De afgelopen twee jaren zijn het vooral de
    regio’s Kennemerland en Gooi en Vechtstreek waar (on)gecontroleerd
    containers heengaan. Het omslagpunt ligt ongeveer eind 1991.
    Omstreeks dat moment werd de douane geconfronteerd met het fenomeen
    dat zendingen ongecontroleerd moesten worden doorgelaten in het
    belang van het onderzoek. Noot

    FIOD:
    fiscale recherche

    De fiscale recherche houdt zich bezig met de opsporing van
    fiscale strafbare feiten. De fiscale recherche wordt actief naar
    aanleiding van ernstige onregelmatigheden die blijken uit reguliere
    controles door de belastingdienst. De FIOD beschikt over een eigen
    tapcentrale, observatieteam en technische recherche. De fiscale
    recherche maakt incidenteel gebruik van dit OT. In concrete zaken
    waarin de FIOD en de politie samenwerken krijgen de fiscale
    rechercheurs inzage in de politile CID-gegevens. De fiscale
    recherche runt zelf geen informanten. Wel wordt gebruik gemaakt van
    tipgevers. De FIOD wordt ook wel benaderd om informatie:

    De voorzitter:
    Ik wil u nog n heel ander ding vragen. Verleden week heeft
    de officier van justitie mevrouw

    Gonsalez hier gesproken over het bezoek dat zij aan de FIOD
    heeft gebracht om leggers van enkele journalisten in te zien.
    Bent u daarbij betrokken geweest?
    De heer Bakker:
    Ja. Zij heeft een verzoek om informatie aan mij
    gericht.
    De voorzitter:
    U had kunnen weigeren, omdat het ging om een pro-actief
    onderzoek, waarbij zij zich in het verhoor baseerde op de Wet
    persoonsregistratie.
    De heer Bakker:
    Mijn perceptie van de vraagstelling is geweest dat zij deze
    vraagstelling heeft gedaan in februari 1995. Wij hadden
    besprekingen in het kader van de bijdrage van de
    FIOD aan
    het
    kernteam, en mijn perceptie op dat moment was ook dat
    die vraagstelling plaatsvond in het kader van haar rol als

    CID-officier van dat kernteam. Die informatie heeft zij
    aan mij gevraagd, dus in het kader van een strafrechtelijk
    onderzoek wat zich bevindt in de GVO-fase. Dat was de perceptie die
    ik op dat moment had van haar vraagstelling. Ik heb dat voorgelegd
    aan het plaatsvervangend hoofd van de
    FIOD, gelet op het
    karakter van de vraagstelling. Dat karakter past in de
    mogelijkheden om in deze fase van het onderzoek de informatie
    beschikbaar te stellen. Wat ik vervolgens heb gedaan, is de leggers
    van deze mensen op te vragen binnen de belastingdienst. Ik heb daar
    persoonlijk naar gekeken; daar zijn slechts heel weinig mensen
    binnen de
    FIOD van op de hoogte, gelet op het karakter van
    de vraagstelling. Er was een vermoeden van relaties tussen
    criminelen en deze journalisten. De vraagstelling was of uit de
    gegevens van deze mensen zou blijken dat wellicht een veel groter
    uitgavenpatroon of vermogen aanwezig is…
    De voorzitter:
    Of betalingen krijgen…
    De heer Bakker:
    Precies. Meer dan wellicht mogelijk is in hun positie.
    Noot
    De heer Bakker:
    Ik ging ervan dat hier sprake was van een strafrechtelijk
    onderzoek, een gerechtelijk vooronderzoek, waarbij in het kader van
    het onderzoek dat daar plaatsvindt een relatie zou zijn en
    informatie zou moeten opkomen…
    De voorzitter:
    Maar dat deze journalisten…
    De heer Bakker:
    Het hoeft niet zo te zijn dat de journalisten verdacht zijn,
    het kan ook zijn dat onderzoekssubjecten, gegevens van derden, van
    belang zijn voor hoofdsubjecten of subjecten uit het onderzoek.

    Noot

    De FIOD verricht uit haar taakstelling structureel financieel
    onderzoek. In dit kader wordt de FIOD verzocht te participeren in
    financieel rechercheren door onder meer de kernteams.

    AID

    In tegenstelling tot de FIOD die exclusief gericht is op
    opsporing, houdt de AID zich voornamelijk bezig met toezicht en
    controle, gericht op de handhaving van regelgeving die tot stand is
    gekomen onder verantwoordelijkheid van de minister van Landbouw,
    Natuurbeheer en Visserij, en op relevante bepalingen van het
    Wetboek van Strafrecht. De afdeling Recherche van de AID verricht
    de opsporing, veelal op verzoek van de inspecties. De AID beschikt
    over een eigen CID en OT, die zijn samengebracht in n dienst,
    genaamd recherche-ondersteuning. De CID functioneert binnen de AID
    volgens het AID-CID-reglement. Voor het uitwisselen van
    CID-gegevens met de politie is een convenant opgesteld met de CRI
    en is een liaison geplaatst bij het CRI. Er is inmiddels een
    CID-subjecten register en een grijze-veld-register aangelegd. In
    zeer beperkte mate worden informanten gerund. Jaarlijks zou het
    gaan om n of twee informanten. Het gaat hierbij om
    concurrentie-informanten, zoals vissers, boeren, buurbedrijven, en
    vrachtwagenchauffeurs die uit concurrentie-overwegingen de AID
    inlichten over vermeende onregelmatigheden. Ook vervullen
    (ex-)werknemers de informantenrol. Er zijn geen criminele
    informanten. Formeel kan de AID geen informanten afschermen. Die
    worden dan ook bij een RCID ondergebracht.

    Het volgen van vrachtauto’s en containers is een specialisatie
    van het OT. Dit is aangesloten bij het Landelijk contactpunt
    observatieteams (LCO). Dit wordt als een erkenning ervaren van de
    professionaliteit van het team. In dit kader wordt het AID-OT ook
    weleens door de politie gevraagd bijstand te verlenen. Van
    infiltratie door de AID is de commissie niet gebleken.

    ECD

    De ECD heeft als centrale taak de preventie en bestrijding van
    economische (bedrijfs)criminaliteit van een zodanige omvang dat
    daardoor sprake is van een belemmering van gezonde economische
    groei en van aantoonbare schade voor de overheid, het bedrijfsleven
    en/of consumenten. Noot Binnen de ECD zijn drie
    afdelingen bezig met opsporing van strafbare feiten: economische
    ordeningsrecherche, internationale economische recherche en
    financieel-economische recherche.

    De ECD beschikt over de Centrale Inlichtingen- en Analysedienst
    (CIAD), die op een vergelijkbare wijze
    functioneert als een CID. De CIAD verzamelt en analyseert
    voornamelijk de gegevens die uit de onderzoeken van de drie
    hoofdafdelingen naar voren zijn gekomen. Verder worden open en
    gesloten bronnen geraadpleegd. Het inzien van gesloten bronnen
    gebeurt hoofdzakelijk op basis van toezichthoudende bevoegdheden.
    De CIAD is opgezet als wegbereider voor de ECD-CID. De
    CIAD-cordinator is tevens ECD-liaison bij de CRI. De CIAD heeft 151
    subjecten in het systeem; 61 natuurlijke personen en 90
    rechtspersonen. Allen zijn aangemeld bij de CRI.

    Twee rechercheurs houden zich bezig met het actief runnen van
    circa vijf informanten. De sturing vindt plaats door bijvoorbeeld
    de opdracht te geven om ontbrekende informatie te vinden in
    bijvoorbeeld een andere vestiging. Het eventuele tipgeld wordt
    conform de regeling Tip, toon- en voorkoopgelden betaald door het
    ministerie van Justitie. De meeste informatie wordt op 4 x 4-tjes
    aangeleverd door de 156 ECD-rechercheurs. Dat is voornamelijk
    CID-informatie waar binnen het kader van het lopende onderzoek
    tegenaan wordt gelopen. Als het geen betrekking heeft op de ECD
    wordt de informatie doorgesluisd naar de CID van de politie. Van
    observatie wordt spaarzaam gebruik gemaakt. De ECD heeft geen eigen
    observatieteam. Voor de inzet van een OT kan een beroep worden
    gedaan op de AID of de politie.

    Binnen de ECD wordt gediscussieerd of infiltratie moet worden
    ingezet. Infiltratie is overwogen in verband met een
    effectenfraude, maar als te riskant afgeblazen. Infiltreren op het
    terrein van de ECD vergt een goede materiekennis. Op de plank ligt
    een concept-infiltratiedraaiboek voor het geval dat zich eens een
    niet te missen kans zou voordoen. Op het terrein van merkenfraude
    wordt wel gewerkt met het middel pseudokoop. Incidenteel vindt een
    gecontroleerde aflevering plaats.

    Het plaatsen van peilbakens is voorgekomen in verband met
    drugprecursoren. Het plaatsen daarvan wordt overgelaten aan het
    KLPD. Alles wordt bij proces-verbaal vastgelegd, ook al heeft het
    niets opgeleverd.

    Milieubijstandsteam

    Het Milieubijstandsteam valt onder de Inspectie Milieuhygine die
    een onderdeel is van het Directoraat-Generaal Milieubeheer van het
    Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
    Milieubeheer (VROM). Het MBT is opgericht in 1985. Het MBT beschikt
    over 121 personen met opsporingsbevoegdheid, waaronder
    recherche-tactische, milieuhyginische en milieu-juridische
    deskundigen. De taak van het MBT is om de aanpak van de zware
    milieucriminaliteit te stimuleren en assistentie te verlenen aan
    politie en justitie bij de opsporing van milieudelicten. Het MBT is
    dus geen zelfstandige opsporingsdienst. Het MBT heeft
    primair te maken met organisatiecriminaliteit en verzorgt
    technische bijstand voor de politie. Voor de cordinatie van de
    aanpak van regio-overschrijdende milieuzaken functioneert het
    projectteam zware milieu-criminaliteit.

    Het MBT maakt gebruik van observatiemiddelen. Enkele transporten
    zijn gevolgd met plaatsbepalingsapparatuur. Zo worden boten wel
    gevolgd met behulp van peilbakens. De informanten die zich tot het
    MBT richten, worden doorgaans doorverwezen naar een RCID. Soms
    neemt een medewerker van het MBT deel aan het gesprek tussen de
    informant en CID-rechercheur. De twee belangrijkste categorien
    informanten zijn vrachtwagenchauffeurs en ontslagen werknemers.
    Bovendien willen bedrijven uit concurrentie-overwegingen ook
    weleens een boekje open doen. Infiltratie bij bedrijven, gewoon via
    vacatures, is wel eens overwogen maar niet uitgevoerd.

    Dienst Recherchezaken VROM

    Deze dienst met 70 medewerkers houdt zich bezig met de opsporing
    van misbruik van VROM-subsidiegelden. Binnen de DRZ bestaat een
    eigen CID in oprichting. Op het moment worden geen informanten
    gerund. Wel zijn er tientallen personen, afkomstig uit het
    bedrijfsleven en de overheid maar ook personen met een crimineel
    verleden, die regelmatig informatie verschaffen. De DRZ maakt
    nauwelijks gebruik van andere opsporingsmethoden.

    De DRZ krijgt veel te maken met corrupte overheidsdienaren. Het
    OM is terughoudend in de vervolging hiervan. Van elke zaak die
    strafrechtelijk wordt afgehandeld wordt tevens een bestuurlijke
    rapportage opgemaakt. De verhouding tussen het MBT en de DRZ is
    complex: binnen een ministerie bestaan twee diensten die deels
    gelijksoortige zaken onderzoeken.

    8.6.5 Sturing en controle

    De vakminister is verantwoordelijkheid voor het beheer van de
    eigen bijzondere opsporingsdiensten. De bijzondere
    opsporingsdiensten ontlenen hun taken aan bijzondere wetten. Op
    grond van artikel 148 Sv heeft de officier van justitie het gezag
    over de opsporing door de bijzondere opsporingsdiensten. Het
    probleem
    daarbij is echter dat het in artikel 148 Sv gaat om het klassieke,
    strafvordelijke opsporingsbegrip. Anders dan ten aanzien van de
    politie het geval is beslaat het gezag van de officier van justitie
    derhalve niet het hele terrein van de strafrechtelijke handhaving
    van de rechtsorde. Over het optreden van de bijzondere
    opsporingsdiensten in de fase voorafgaand aan het vermoeden van een
    gepleegd strafbaar feit, heeft de officier van justitie formeel
    niets te zeggen. Een afwijkende regeling geldt ten aanzien van
    fiscale delicten; dan geschiedt opsporing onder
    verantwoordelijkheid van het bestuur van ‘s Rijks belastingen.
    Alleen bij de toepassing van dwangmiddelen komt het OM eraan te
    pas. De prioriteitsbepaling van de bijzondere opsporingsdiensten en
    de ministeries kan op gespannen voet staan met die van het OM.

    In hoofdstuk 3 heeft de commissie enkele gevallen beschreven
    waarin van daadwerkelijke sturing en controle van een bijzondere
    opsporingsdienst, in casu de douanerecherche, geen sprake was. Een
    ambtenaar van de douanerecherche kon lange tijd zelfstandig
    allerlei opsporingsmethoden hanteren. De commissie constateert dat
    de sturing en controle door het OM van de bijzondere
    opsporingsdiensten niet erg intensief is. De specifieke kennis en
    taken van de bijzondere opsporingsdiensten zijn daar, naast de
    voornoemde beperking in gezag dat aan de officier van justitie is
    toegekend, wellicht debet aan. De afstand tussen bijzondere
    opsporingsdiensten en het OM is vrij groot.

    De strafrechtelijke handhaving van bijzondere wetten betreft
    zeer grote schadebedragen. In verhouding daarmee is de beschikbare
    capaciteit van het OM om vervolg te geven aan het
    opsporingsonderzoek opmerkelijk gering.

    8.6.6 Beoordeling

    De commissie constateert dat organisatiewetgeving op het terrein
    van de bijzondere opsporingsdiensten ontbreekt. De commissie heeft
    zich geen oordeel aangemeten over de wenselijkheid van
    organisatiewetgeving en samenvoeging van de verschillende
    bijzondere opsporingsdiensten. Wel meent de commissie dat een
    nadere omschrijving van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden
    wenselijk is. Nagenoeg alle besproken bijzondere opsporingsdiensten
    hebben enigerlei bemoeienis met de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit. Bij opsporing van georganiseerde
    criminaliteit moeten naar het oordeel van de commissie de
    bijzondere opsporingsdiensten te allen tijde samenwerken met de
    reguliere politie. De afbakening van taken en bevoegdheden is
    buitengewoon complex. Slechts specialisten in de bijzondere
    wetgeving kunnen de precieze nuances en verschillen ontwarren en
    waarderen. De commissie meent dat een duidelijke verdeling van
    bevoegdheden en verantwoordelijkheden wenselijk is. De commissie
    beseft dat zij zich met dit oordeel enigszins buiten haar opdracht
    begeeft. Dat neemt niet weg dat de diffuse verdeling van taken en
    bevoegdheden effect heeft op de opsporing van strafbare feiten die
    een relatie hebben met de zware, georganiseerde criminaliteit. De
    commissie meent dat een reorganisatie van taken en bevoegdheden tot
    een meer effectieve en efficinte opsporing van bijzondere strafbare
    feiten kan leiden. De huidige cordinatie- en samenwerkingskosten
    zijn buitengewoon hoog.

    De commissie constateert dat de bijzondere opsporingsdiensten in
    vergelijking met de politie spaarzaam gebruik maken van observatie
    informanten en infiltratie. De commissie constateert evenwel dat
    met name de douanerecherche, de ECD en de AID steeds vaker deze
    middelen inzetten. In het bijzonder bij de douanerecherche is de
    oncontroleerbaarheid hiervan duidelijk gebleken. De vastlegging van
    de gebruikte methoden door de douanerecherche liet nogal te wensen
    over. Ook blijken bijzondere opsporingsdiensten in toenemende mate
    informanten te runnen, al dan niet in samenwerking met een
    regionale CID. De commissie is van oordeel dat bij de normering van
    de opsporingsmethoden tevens moet worden aangegeven in hoeverre
    bijzondere opsporingsdiensten gebruik mogen maken van deze
    methoden.

    De commissie constateert dat de bijzondere opsporingsdiensten
    behoefte hebben aan een orgaan dat hen in staat stelt gebruik te
    maken van CID-informatie. De bijzondere opsporingsdiensten willen
    vertrouwelijk informatie kunnen opslaan en vertrouwelijke
    informatie kunnen uitwisselen met politie en andere bijzondere
    opsporingdiensten. De commissie is van oordeel dat voorzieningen
    moeten worden getroffen die de politie en bijzondere
    opsporingsdiensten in staat stellen informatie uit te wisselen. In
    het merendeel van de gevallen doen zich geen problemen voor in de
    verhouding tussen bijzondere opsporingsdiensten en het OM. De
    commissie constateert echter wel dat de afstand tussen politie en
    OM minder groot is dan tussen bijzondere opsporingsdiensten en OM.
    Overigens lijkt de sturing die door het OM plaatsvindt door
    bijzondere diensten beter gevolgd te worden dan door de politie.
    Desondanks is de commissie van mening dat ook bij de bijzondere
    opsporingsdiensten tot een intensievere controle moet worden
    gekomen. Het gezag van het OM over de opsporing zou daartoe moeten
    worden uitgebreid tot de fase die aan opsporing voorafgaat.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken