8.2 Criminele inlichtingendiensten
8.2.1 Inleiding
Informatie vanuit de criminele wereld is altijd belangrijk
geweest voor het werk van politie en justitie. Vanaf de jaren
zeventig wordt op een systematische manier criminele informatie
verzameld. Het leggen en onderhouden van contacten met informanten
en het op andere wijze verzamelen van criminele informatie, door
bijvoorbeeld observatie, wordt in de loop der tijd meer en meer
werk voor specialisten. Sinds het begin van de jaren zeventig is
sprake van aparte criminele inlichtingendiensten (CID-en).
De commissie heeft onderzoek gedaan naar de CID-en in Nederland.
Bij alle regionale politiekorpsen, de CRI en de kernteams zijn
interviews gehouden en documenten verzameld. In zes korpsen is meer
intensief onderzoek gedaan naar de organisatie en het functioneren
van de CID-en. De CID van de Koninklijke marechaussee is eveneens
onderwerp van onderzoek geweest. Een aantal bijzondere
opsporingsdiensten beschikt over een soort CID. De commissie stelt
dit eveneens aan de orde. De bevindingen op basis van zowel dit
onderzoek als de verhoren worden hieronder weergegeven.
8.2.2 Organisatie
Verschijningsvormen en juridische basis
Alle 25 regionale politiekorpsen beschikken over een CID. Deze
vinden hun juridische basis in artikel 4 Besluit beheer regionale
politie (BBRP) en de daarop gebaseerde CID-regeling 1995. Het
onderzoek door CID-en heeft echter geen expliciete wettelijke
basis. De gegevens van de CID-en dienen te worden verwerkt,
opgeslagen en uitgewisseld conform de Wet politieregisters en het
daarop gebaseerde CID-privacy reglement. Noot Op
landelijk niveau bestaat een Nationale criminele inlichtingendienst
(NCID) bij de divisie Centrale recherche informatie (CRI). Alle
CID-en dienen zogenaamde CID-subjecten, grijze-veld-subjecten,
informantencoderingen en overige relevante informatie
Noot aan te melden bij de NCID. Noot
Kernteams hebben formeel geen toegang tot CID-informatieregisters,
zij missen de zogenaamde CID-status (waarmee de
verstrekkingsgerechtigheid op grond van artikel 10 en 11 CID
regeling 1995 wordt bedoeld). Per kernteam zijn afspraken gemaakt
over de verhouding tussen de regionale CID en de medewerkers van
het kernteam die CID-informatie verwerken en verzamelen. Daarmee
kunnen de kernteams feitelijk alle CID-activiteiten uitvoeren.
Verschillende bijzondere opsporingsdiensten ontplooien sinds een
aantal jaren activiteiten die binnen de politie door een CID worden
verricht, ook al is daar nog geen wettelijke basis voor. Met name
de Algemene inspectie dienst (AID) en de Economische controle
dienst (ECD) hebben in samenspraak met de CRI een CID opgezet.
De Koninklijke marechaussee en de Divisie mobiliteit van het
Korps landelijke politiediensten beschikken op
basis van artikel 1 van de CID-regeling 1995 over een CID. Het
verlenen van de CID-status aan de Rijksrecherche is nog
voorwerpwerp van onderhandelingen tussen de ministeries van
Binnenlandse Zaken en Justitie.
Taak
De taak van de criminele inlichtingendiensten is, conform
artikel 2 CID-regeling 1995, het bevorderen van: ade opsporing van
misdrijven, die gezien hun ernst of frequentie dan wel het
georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige
inbreuk op de rechtsorde maken;bde opsporing van natuurlijke en
rechtspersonen die zich aan deze misdrijven schuldig maken of
hebben gemaakt;chet voorkomen van dergelijke misdrijven;dhet
inwinnen van gegevens omtrent de financile situatie van de
natuurlijke en rechtspersonen, genoemd onder b.
De taak van de CID-en laat zich het best omschrijven als het
systematisch en gericht inwinnen van gegevens over ernstige
criminaliteit en de (potentile) daders daarvan.
- De voorzitter :
- Hoe vergaart u die informatie?
- De heer Van Teijlingen:
- Door met allerlei mensen te praten en te trachten van hen
informatie te verkrijgen. - De voorzitter:
- Alleen praten? Of doet u nog mr dan praten?
- De heer Van Teijlingen:
- Wij praten alleen met bronnen.
- De voorzitter:
- Behalve praten doet u niets anders?
- De heer Van Teijlingen:
- Nee. Noot Het inlichtingenwerk is de taak van
de CID; de bewijsvoering is de taak van de tactische recherche. Het
geheime inlichtingenwerk is niet bedoeld om ter zitting aan de orde
te komen, maar moet gegevens opleveren om de opsporing te sturen.
Noot Deze sturing krijgt vorm in de beslissing welk
onderzoek wordt aangevat en welke richting een lopend onderzoek op
moet. Deze gegevens kunnen door de inzet van verschillende
opsporingsmethoden worden vergaard, zoals het werken met
informanten, observeren, analyseren van informatie uit oude
onderzoeken, en het vergaren van financile informatie.
Noot - De voorzitter:
- U bent dan toch aan het opsporen? U bent toch niet
informatie aan het verzamelen om een mooi boek te schrijven? Het
gaat er toch om, daarmee verdachten goed in kaart te brengen en het
tot een veroordeling te laten komen? - De heer Van Teijlingen:
- Jawel, maar ik maak onderscheid tussen het vergaren van
informatie en het aandragen van informatie aan de mensen die daar
vervolgens tactisch mee aan het werk moeten. Die opsporingstaak
vervullen wij, als CID, dus niet. - De voorzitter:
- Als de criminele inlichtingendienst geen opsporing
verricht, wat doet ze dan wel? - De heer Van Teijlingen:
- Het vergaren van zoveel mogelijk informatie, ten behoeve van
anderen. - De voorzitter:
- En is ze dan niet aan dezelfde regels gebonden, als
opsporingsambtenaar? - De heer Van Teijlingen:
- De RCID gaat niet daadwerkelijk zelf wat met die
informatie doen. Daar gaan anderen mee aan de slag. Of die
informatie voldoende is om daar een opsporingsonderzoek mee te
starten, is iedere keer weer verschillend. Daar beslist een
tactisch teamleider over, in overleg met zijn officier van
justitie. - De voorzitter:
- Maar u bent toch al aan het opsporen?
- De heer Koekkoek:
- In ruime zin genomen.
- De voorzitter:
- Zonder u is er vaak helemaal geen opsporing.
- De heer Van Teijlingen:
- Naast het CID-matig vergaren van informatie wordt er
natuurlijk ook op andere manieren informatie vergaard. - De voorzitter:
- Goed, maar u bent een belangrijk element waar het gaat om de
zware criminaliteit. Zonder dat u bepaalde informatie aandraagt,
kan er niet verder worden opgespoord. U bent dan toch deel van de
opsporing? - De heer Van Teijlingen:
- In het grote geheel maak ik daar deel van uit, maar ik maak
voor mijzelf een verschil tussen zelf opsporen en niet zelf
opsporen. Noot
CID-rechercheurs zien het als hun eerste verantwoordelijkheid hun
bronnen van informatie te beschermen. Beschermen zij die niet, dan
is de kans groot dat de bronnen snel opdrogen. Het antwoord op de
vraag hoe maken we de CID-informatie operationeel of anders gezegd
hoe vertellen we het de tactische recherche zonder dat de informant
risico loopt, beheerst hun handelen. Deze situatie heeft tot gevolg
dat de CID niet altijd aan de behoefte aan informatie van de
tactische recherche kan voldoen. Sommige informatie kan om
veiligheidsredenen niet worden vrijgegeven. In de praktijk geven
CID-rechercheurs informeel hints welke kant
een tactisch onderzoek op moet. Noot De CID werkt niet
alleen in de proactieve fase, maar tevens in de tactische fase van
onderzoeker. Veelal wordt slechts een deel van het CID-onderzoek
overgedragen aan de tactische recherche en gaat de rest van het
CID-onderzoek verder. Ook naast een gerechtelijk vooronderzoek
vindt nog onderzoek door de CID plaats, de zogenaamde parallelle
opsporing. Noot Politie en justitie hanteren veelvuldig
de termen CID-status en CID-matig. Niet altijd is duidelijk wat
onder deze termen moet worden verstaan. In de CID-regeling wordt
geen melding gemaakt van deze termen. Mosterd licht in het openbaar
verhoor zijn visie op de term CID-matig toe:
- De voorzitter:
- Wij hebben al veel over de criminele-inlichtingendienst
gesproken, maar u bent de eerste chef, puur, van een
criminele-inlichtingendienst die wij verhoren. Wij hebben al vele
malen gesproken over alle bijvoeglijke naamwoorden die er bestaan
met het woord CID erin. Laat ik er met n beginnen: wat is
CID-matig? - De heer Mosterd:
- CID-matig is voor mij het inwinnen van inlichtingen, middels
personen en middels methodieken, in een fase vrdat er een
opsporingsonderzoek is of in de fase parallel aan een
opsporingsonderzoek. - De voorzitter:
- En wat is er dan bijzonder aan?
- De heer Mosterd:
- Het bijzondere aan de opsporingsmethodieken is mijns inziens
dat zij nog niet bij wet geregeld zijn en dat het methodieken zijn
ten aanzien waarvan wij over het algemeen de wijze waarop wij die
toepassen, zo min mogelijk aan de grote klok hangen. - De voorzitter:
- Is dat een ander woord voor: geheim houden?
- De heer Mosterd:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dus het woord CID-matig betekent niet zozeer: de
informatieve voorfase of de proactieve fase, zoals die ook wel
genoemd is. Het wezenlijke kenmerk is in feite dat je, naast
bijvoorbeeld een tactisch onderzoek, een CID-traject hebt waar de
dingen geheimer gebeuren? - De heer Mosterd:
- Ja, zo interpreteer ik het in ieder geval wel en zo hebben
wij het ook in onze regio georganiseerd. Ik heb ook gehoord van
andere korpsen waar tactische teams bijzondere
opsporingsmethodieken hanteren, maar in Hollands Midden is het zo
georganiseerd dat al die bijzondere opsporingsmethodieken zoals wij
ze nu noemen, in feite door de CID worden uitgevoerd, c.q.
met behulp van anderen worden uitgevoerd. Noot
In de meeste gevallen wordt in verband met de CID-status het in
artikel 10 en 11 CID regeling 1995 bepaalde bedoeld, te weten de
toegang tot CID-registers en de aanspraak op verstrekking.
Noot De politieministers kunnen op grond van artikel 24
CID-reglement andere organisatorische eenheden aanmerken als CID.
Daarmee krijgen deze eenheden de reeds genoemde CID-status.
Voorzover bekend hebben de ministers van deze bevoegdheid nog geen
gebruik gemaakt.
Organisatievormen en opleiding
Er bestaat geen standaard CID-organisatie. Grote verschillen
bestaan tussen de CID-en van de regiokorpsen. Soms bestaat in een
politiekorps alleen een CID op regionaal niveau, soms ook op
districtsniveau. In enkele regio’s is de CID volledig
gedecentraliseerd. Soms is het observatieteam (OT) of de sectie
technische ondersteuning (STO) onderdeel van de CID.
Binnen elke CID zijn in ieder geval runners, misdaadanalisten en
administratief personeel werkzaam. Een runner is de contactpersoon
van een informant bij de CID. De omvang van een CID varieert van 5
tot ruim 80 personen, al naar gelang onderdelen als het OT en het
STO organisatorisch onder de CID vallen. De CID-chef
vertegenwoordigt de CID naar buiten. Hij verstrekt de criminele
inlichtingen, zowel binnen als buiten het korps, en voert overleg
met de chef van de tactische recherche over de te gebruiken
informatie. CID-rechercheurs zijn politie-ambtenaren in de rang van
hoofdagent of brigadier. Deze politieambtenaren dienen een zekere
recherche-ervaring te hebben. De opleiding van CID-rechercheurs
bestaat uit een sedert 1986 gegeven module Criminele
inlichtingendiensten op de Rechercheschool. Deelname aan de cursus
is niet verplicht gesteld voor CID-rechercheurs.
Nationale cordinatie
De Begeleidingscommissie CID heeft gedurende een aantal jaren
getracht cordinatie te bewerkstelligen in de activiteiten en de
organisatie van de CID. Noot Zij heeft in haar bestaan
(1986-1993) vele adviezen gegeven over het functioneren van de CID.
Inmiddels is de Raad van Advies voor de CID ingesteld. Deze raad
dient de ministers van adviezen te voorzien.
Bovendien organiseert de Raad van Hoofdcommissarissen ter nationale
cordinatie twee keer per jaar themadagen, waarop inhoudelijke en
organisatorische thema’s worden behandeld. In hoeverre deze
overlegorganen daadwerkelijk aan enige cordinatie hebben
bijgedragen is onduidelijk. Zij beschikken over geen enkele
bevoegdheid. Wel bieden zij een forum om standpunten en informatie
over het functioneren en de organisatie van de CID uit te
wisselen.
8.2.3 Zaken
Uitgangspunt is dat de CID-chef, de tactische chef en de
officier van justitie zware criminaliteit besluiten welke zaken
worden aangepakt. In een aantal zaken heeft de CID door de beperkte
orintatie van de runners en de eenzijdigheid van het
informantenbestand weinig te bieden. De CID heeft primair aandacht
voor het klassieke criminele milieu, waarbij de drughandel nog
steeds het belangrijkste aandachtsgebied is. Voor het aanpakken van
andere zaken bestaat onvoldoende kennis bij de huidige CID-en. De
informanten van de CID hebben voornamelijk informatie over
drugcriminaliteit en de vermogens- en geweldscriminaliteit
(overvallen, inbraken, wapens en dergelijke). De CID-en beschikken
nauwelijks over informanten in andere sectoren van de
georganiseerde criminaliteit. Dit kan ook te wijten zijn aan het
feit dat bevindingen op andere dan traditionele gebieden moeilijk
kunnen worden afgezet binnen het regiokorps en de inspanningen
derhalve geen vervolg krijgen. De CID-en zijn zich er wel van
bewust dat ook aan andere typen criminaliteit aandacht moet worden
besteed. Slechts enkele CID-en zijn daartoe daadwerkelijk in
staat.
- De voorzitter:
- Dus de verhalen van: we gaan het nu heel anders doen met de
CID, dat is in de praktijk nog niet zo. De basis van uw werk is nog
steeds wat u uit het criminele milieu hoort? - De heer Mosterd:
- Wij proberen daar nu wat meer koers aan te geven. Een bekend
probleem bij de CID was – het is het ten dele nog steeds,
maar het was het zeer zeker – dat het terechte verwijt werd
gemaakt: de
informant runt, managed de CID en bepaalt waar de politie
achteraan loopt. Door betere afspraken, betere procedures, zie je
nu dat wij proberen de beleidsdoelstellingen van het korps te
volgen. Het is in dit verband grappig dat ik, voordat ik hier
naartoe kwam, nog een managementrapportage zat door te nemen,
waarin wij ook dit jaar proberen de bedrijfsvoering wat beter te
verwoorden. Daarin zie je dan bijvoorbeeld dat wij op het item
woninginbraken zoveel informantengesprekken hebben gehad en op het
item roofovervallen zoveel informantengesprekken. Op die manier
proberen wij eigenlijk zelf veel meer de regie te bepalen.
Noot Desondanks fungeert de CID als een belangrijke bron
voor de aanvang van recherche-onderzoeken.
- De voorzitter:
- Hoeveel van de grote zaken worden in Amsterdam gestart op
basis van CID-informatie? - De heer Van Looijen:
- Vrijwel alle. Noot
Runnen van informanten Noot
Het CID-werk bestaat voor een groot deel uit het onderhouden van
contacten met informanten. Dit gebeurt door twee runners per
informant. De CID-chef heeft het laatste woord over de met de
informant te maken afspraken en heeft de eindverantwoordelijkheid
voor het runnen van de informanten.- De voorzitter:
- Hoeveel informanten heeft u ongeveer ingeschreven
staan? - De heer Van Teijlingen:
- Ik denk om en nabij de 400.
- De voorzitter:
- Hoeveel daarvan runt u actief?
- De heer Van Teijlingen:
- In principe worden zij allen gerund, met dien verstande dat
er mensen zijn die je vier keer in de week spreekt en dat er mensen
zijn waar je maar n keer in de maand mee spreekt.
Noot
Tot voor kort runden CID-chefs ook wel zelf informanten, maar de
overtuiging is dat de chef zich daar niet mee bezig moet houden. De
runners geven aanwijzingen aan de informant hoe zich te gedragen en
omtrent de aard van de gewenste inlichtingen. De runners zeggen
tegen hun informanten dat zij geen strafbare feiten mogen plegen.
Gebeurt dat wel, dan is dat geheel voor eigen verantwoordelijkheid
en lopen de informanten het risico dat zij strafrechtelijk worden
vervolgd. De CID-en zijn zich ervan bewust dat informanten wel
degelijk strafbare feiten plegen. Incidenteel wordt een informant
geobserveerd door een OT teneinde zijn betrouwbaarheid te kunnen
toetsen.Vastlegging en verstrekking gegevens
NootBinnen een CID worden verschillende administraties gevoerd: de
computer van de individuele rechercheur, informantendossiers,
journaals, CID-informatierapporten (zogenaamde 4×4-tjes), het
grijze-veld-register en het CID-register. De inhoud van deze
archieven varieert per CID. Noot Over de manier waarop
aan de informatie is gekomen, dus over de inzet van
opsporingsmethoden, is nauwelijks iets vastgelegd in deze
administraties. Niet alle personen die informatie geven aan de CID
staan geregistreerd als informanten; zogenaamde ndagsvliegen en
bovenwereldvertegenwoordigers worden vaak niet als informanten
ingeschreven. Contacten van CID-runners worden slechts ten dele
vastgelegd. De in de praktijk gehanteerde criteria voor de
inschrijving van informanten zijn onduidelijk. Politieambtenaren
bleken soms ingeschreven te zijn als informanten. Het is evenmin
duidelijk op basis van welke criteria iemand grijze veld-subject
danwel CID-subject wordt.- De voorzitter:
- Wanneer wordt men CID-subject? Wie beslist of
bijvoorbeeld ik CID-subject word en in de bak
terechtkom? - De heer Van Teijlingen:
- Als er informatie binnenkomt of er is al informatie in het
bestand, dan wordt met ons besproken of iemand al of niet tot
CID-subject dan wel tot grijze-veldsubject bestempeld mag
worden. - De voorzitter:
- Wanneer word je grijze-veldsubject?
- De heer Van Teijlingen:
- Dat word je als er aanleiding zou kunnen zijn om te gaan
veronderstellen dat betrokkene in aanmerking zou kunnen komen voor
het zijn van CID-subject. Dus dat is op zichzelf maar heel
flinterdun. - De voorzitter:
- Is het zo dat je grijze-veldsubject wordt als er n keer
informatie binnenkomt, zelfs als het dun is, en dat je
CID-subject wordt nadat er twee keer informatie is
binnengekomen? - De heer Van Teijlingen:
- Dat zou kunnen. Om aan te geven dat wij er voorzichtig mee
omgaan, zal ik wat aantallen geven. In het CID-register dat wij nu
hanteren gaat het binnen onze regio om 250 grijze-veldsubjecten op
een totaal van bijna 10.000 CID-subjecten. - De voorzitter:
- Bespreekt u met de officier van justitie of iemand nieuw aan
het bestand wordt toegevoegd? - De heer Van Teijlingen:
- Nee, die beslissing wordt niet met de CID-officier
besproken. Noot De CID-regeling 1995 geeft een
erg ruime omschrijving van de begrippen CID- en
grijze-veld-subject. Soms is het spuiten van graffiti voldoende;
soms dient het subject zich ten minste schuldig te maken aan zware
criminaliteit. In de praktijk worden de registers voor alle typen
strafbare feiten en de daders daarvan gebruikt. - De voorzitter:
- U bent praktisch, de laatste vijf, zes jaar, steeds bezig
geweest met het CID-werk. Maakte u nu de keuze wie er wel of niet
in kwam, deed de runner dat of deed Dros, als uw chef, dat? Hoe
gaat dat in de praktijk? - De heer Van Steeg:
- Dan moet ik iets vertellen van de organisatie in Utrecht.
Wij zitten in een nieuwe organisatie en werken als CID in
vier verschillende clusters: eentje Oost, eentje West en eentje
stad – dat zijn de clusters waar de informatie ingewonnen wordt –
en wij hebben een centraal cluster in Zeist: voorlopig nog in
Zeist; dat gaat binnenkort naar Soest. Dat is het hart van onze
CID; daar wordt alle informatie opgeslagen en vastgelegd. Aan de
drie verschillende clusters hebben wij een CID-verwerker; onder
mijn verantwoordelijkheid werkt dus n CID-verwerker. Die voert het
in; die is daartoe opgeleid, kan ook goede inschattingen maken en
in twijfelgevallen overlegt hij het met mij. Daarnaast hebben wij
centraal, in Zeist, de verwerker zitten, waar een hele hoop
informatie binnenkomt van buiten de CID-inwinning: het wordt
bijvoorbeeld van buiten, van andere CID’en, bij ons ingeslagen.
Daar zitten ook dezelfde mensen; die werken er ook weer onder
verantwoordelijkheid van een teamleider CID.
Misdaadanalyse is dat, een gecombineerde afdeling; het wordt er
onder zijn verantwoordelijkheid ingevoerd. - De voorzitter:
- Ziet u nu alle namen die er bij Utrecht-West
ingaan? - De heer Van Steeg:
- Ja, alle namen zie ik. Noot De gegevens van
de CID worden geclassificeerd naar bron, betrouwbaarheid en
bruikbaarheid. Dit gebeurt door de runners zelf. Controle van de
gegevens vindt plaats door de afdeling verwerking en analyse. Een
eenmaal gegeven waardering verandert zelden. De criteria voor
classificering zijn subjectief, waardoor vergelijkbare gegevens in
verschillende regiokorpsen verschillend worden geclassificeerd. De
waarde die toegekend kan worden aan CID-informatie is niet altijd
duidelijk: - De heer Van Duyne:
- CID-gegevens zijn richtingaanwijzers, zoals
ANWB-richtingaanwijzers. Zij geven aan: daar is iets aan de hand.
Zij zijn voor de politie onmisbaar, van grote waarde. Daarop is
echter geen wetenschappelijk onderzoek te gronden. Al te vaak het
ik CID-gegevens gezien die twee daders voor n dode aanwezen, om
maar eens wat te noemen. Of een CID-verhaal over een bepaalde
organisatie die achteraf geen organisatie bleek te zijn, maar een
soort van conglomeraat met aan het hoofd een man van eer die
waardig als
een soort van godfather rondliep. Als je achteraf kijkt wat
ervan overeind blijft, constateer je dat het heel gemengd is.
(…) Noot
Informatie wordt door de CID zowel mondeling als schriftelijk
aangeboden aan de tactische recherche. Als de tactische recherche
CID-informatie wil gaan gebruiken, en dat dus de basis voor verder
onderzoek vormt, met name voor de inzet van dwangmiddelen, wordt
door de CID een schriftelijke rapportage verstrekt. Deze
schriftelijke informatie wordt zelden toegevoegd aan het
strafdossier voor de zitting.- De voorzitter:
- Wat is er dan in de jaren daarvoor misgegaan?
- De heer Van Looijen:
- Nu, als er CID-informatie was, werd dat bijvoorbeeld
verstrekt aan een operationele dienst, een tactisch team, en die
verwoordde dan in het proces-verbaal zelf welke CID-informatie
binnen was gekomen bij de chef CID. - De voorzitter:
- De tactische recherche maakte dus het proces-verbaal
voor de CID? - De heer Van Looijen:
- Ja.
- De voorzitter:
- In welke gevallen heeft dat gespeeld?
- De heer Van Looijen:
- In elk geval waarin CID-informatie operationeel werd
gebruikt. - De voorzitter:
- Altijd?
- De heer Van Looijen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dus het proces-verbaal waarboven stond Uit CID-informatie is
ons gebleken, was niet opgemaakt door de CID? - De heer Van Looijen:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Zo ging het altijd in Amsterdam?
- De heer Van Looijen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Tot wanneer gebeurde het zo?
- De heer Van Looijen:
- Tot januari 1993.
- De voorzitter:
- Betekent het dat er eigenlijk processen-verbaal zijn gemaakt
die niet kloppen? - De heer Van Looijen:
- Nu, de tactische recherche verwoordde wat er bij de
chef CID binnengekomen zou zijn. Het kwam wel voor dat dit
later werd bekeken, tijdens de rechtszitting of zo, en dat dan
bleek dat die informatie niet bij de CID was. - De voorzitter:
- Betekent dit ook dat de tactische recherche in Amsterdam in
feite de eigen informanten runde en dat dan onder de CID
bracht? - De heer Van Looijen:
- Ja, dat is gebeurd, maar het kwam ook wel eens voor dat ze
het niet onder de CID brachten, maar op het CID-formulier
vermeldden. Noot
CID-gegevens worden pas in een proces-verbaal weergegeven op het
moment dat dit voor het begin en het vervolg van het tactisch
onderzoek nodig is. CID-gegevens worden in het algemeen gehanteerd
als informatie om het opsporingsonderzoek te (kunnen) sturen, soms
als ondersteunend bewijs, maar slechts zelden als direct
bewijsmiddel.8.2.4 Samenwerking
Tactische recherche – CID
Opsporingsmethoden die tijdens het tactisch onderzoek zijn
ingezet, moeten in processen-verbaal en op de zitting kunnen worden
verantwoord. De rechter stemt er veelal mee in dat
opsporingsmethoden die ingezet zijn in het CID-traject onbekend
blijven. De bron van de informatie behoeft van de rechter vrijwel
nooit openbaar gemaakt te worden. Al is de tendens te onderkennen
dat rechters in toenemende mate willen weten met behulp van welke
methode de informatie verkregen is.De relatie tussen de tactische recherche en de CID is complex en
in veel gevallen moeizaam. De CID weet vaak meer dan de tactische
recherche. Vanwege de bescherming van de bron is het volgens de CID
in voorkomende gevallen niet mogelijk de informatie te verstrekken
aan de tactische recherche, die zich daardoor geschaad kan voelen.
Ook kan het voorkomen dat de CID niet de informatie heeft die de
tactische recherche nodig heeft. De CID richt zich soms op andere
informatie dan waaraan bij de tactische recherche behoefte bestaat.
Ten slotte speelt de geheimzinnigheid van de CID ten opzichte van
de openheid van de tactische recherche een rol in de soms moeizame
onderlinge verhoudingen.Samenwerking met andere CID-en
Tot voor kort bestond bij veel CID-en een grote terughoudendheid
met betrekking tot onderlinge samenwerking. Deze terughoudendheid
werd onder meer veroorzaakt doordat de CID-en zich voornamelijk
beperken tot lokale en regionale criminaliteit en derhalve de
behoefte tot samenwerking niet gevoelden. Soms leidde de beperkte
samenwerking tot het dubbel runnen van informanten en het niet
beschikken over relevante informatie. Deels ook werd de
terughoudendheid veroorzaakt doordat de CID-en de informatie voor
zichzelf wensten te houden. Het gevaar van het uitlekken van
informatie werd te groot geacht.- De heer Rabbae:
- In een eerder gesprek vertelde u dat u een prettige
samenwerkingssfeer hebt in het ressort, dat u niet alleen
landelijk, maar ook ressortelijk contact met elkaar hebt en dat u
geen kiekeboe meer met elkaar speelt. - De heer Mosterd:
- Dat is op zich al enorm verbeterd, maar ik merk, ook door
dit hele gebeuren, dat wij toch nog terughoudend zijn tegenover
elkaar als het er werkelijk om gaat, het achterste van je tong te
laten zien. - De voorzitter:
- Is dat terughoudendheid om de macht te houden, of omdat het
zo gevaarlijk is als de informatie op straat ligt? - De heer Mosterd:
- Beide redenen kunnen eraan ten grondslag liggen. Ik moet ook
zeggen dat ik tot mijn spijt vaak genoeg problemen ontmoet wanneer
ik, waar dat nodig is, meer mensen in vertrouwen neem. Dan is er
niet zozeer sprake van corruptie, maar is het meer dat ik
iets aan de teamleider van de tactische recherche vertel wat
hij nodig heeft om zijn strategie te kunnen bepalen, en dat hij het
weer vertelt aan een goede collega die naast hem staat. Dan zie je
de informatie langzamerhand als een inktvlek het korps ingaan en
weten ook mensen ervan die het volstrekt niet hoeven te weten. Op
een gegeven moment is het dan zover dat het op een
verjaardagspartijtje verteld wordt. Dan komt het bij de verkeerde
mensen terecht. Daar maak ik mij wel zorgen over, dus over de
professionele houding van de politie. Als ik een stuk informatie
heb weggedaan, is het vaak een kwestie van tijd voordat het ergens
anders opduikt. Noot
Deze terughoudendheid in de verstrekking van criminele informatie
wordt ook geduid met het need-to-know- principe, in tegenstelling
tot het nice-to-know-principe.
Na de reorganisatie van de politie is de informatie-uitwisseling
beter op gang gekomen.Nationale CID
De verschillende CID-en in Nederland dienen hun informatie
betreffende CID-subjecten, grijze-veld-subjecten en gecodeerde
informanten aan te melden bij de NCID. Deze nationale CID is
gevestigd bij de CRI. Noot Tot voor kort deed slechts de
helft van de regionale CID-en dat ook daadwerkelijk.- De heer Barendregt:
- De CRI krijgt nooit alle informatie want het is in de
eerste plaats bijna ondoenlijk om alle informatie te krijgen die
een regio op regionaal niveau opslaat. Ook automatiseringstechnisch
is dat al onmogelijk. In de tweede plaats hebben wij al afspraken
gemaakt over de relevante informatie. Sterker nog: uit de
CID-regeling blijkt, dat die informatie die van bovenregionaal
belang is, gemeld moet worden. Dat gebeurt nog steeds niet
voldoende, moet ik zeggen. Noot
Een gebrek aan vertrouwen en angst voor het uitventen van gegevens
was daarvan de oorzaak. Inmiddels melden alle CID-en hun
CID-subjecten aan bij de NCID.- De voorzitter:
- Hoeveel slechte leveranciers waren er nog meer?
- De heer Barendregt:
- In die tijd, maar dan praat ik echt over de opbouw van
de CID, waren dat met name de grote korpsen. Amsterdam had
daar problemen mee. - De voorzitter:
- Welke jaren spreken we nu?
- De heer Barendregt:
- Ik ben er in 1991 begonnen en Amsterdam was voor de
landelijke CID op dat moment toch een min of meer blinde
vlek. - De voorzitter:
- Amsterdam, Kennemerland. Dan gaan we verder?
- De heer Barendregt:
- Dat zijn wel ongeveer degenen die eruit sprongen. De rest…
varirend. Nu zit ik in de situatie dat we alle CID-subjecten
krijgen. Ik wil dus niet verwijten naar die regio’s toe, dat men
niet heeft aangeleverd omdat men niet wilde maar voor welke regio’s
het ook onmogelijk was om aan te leveren. Men had een organisatie
die dat niet aankon. Men had nog niet de computersystemen. Dus het
voldoen aan de regeling om de CID te informeren, sterker nog
om de verplichting om dat te doen, staat pas nu in de regeling van
1995. - De voorzitter:
- Nu staat in de regeling CID dat de regionale CID’s
gegevens omtrent de CID-subjecten moeten aanleveren.
Althans, van die waarvan het van nationale betekenis is. - De heer Barendregt:
- Ja.
- De voorzitter:
- Doen alle CID’s dat?
- De heer Barendregt:
- Alle CID’s leveren nu hun informatie aan. Er zijn dus geen
regio’s meer die niet aanleveren. Op het gebied van de
informantencoderingssystemen mis ik nog vijf of zes
regio’s. - De voorzitter:
- Wie mist u nog?
- De heer Barendregt:
- Dan moet ik even kijken… Ik mis op dit moment nog de
Gelderland-Midden CID; de Noord-Holland noord regionale
CID; met de Midden- en West-Brabant CID is de afspraak
gemaakt dat zij zouden aanleveren in week 37, als ik het goed heb;
ik mis Brabant-Zuidoost, Limburg-Noord en Flevoland. Dat is dus op
het gebied van de aanlevering van gecodeerde
informanten. Noot
De NCID onderhoudt de CID-Subjecten-Index (CIDSI) Noot
waarin de CID-en kunnen nagaan welk regiokorps informatie heeft
over een bepaald CID-subject. Eind 1995 stonden ongeveer 60.000
CID-subjecten, 10.000 grijze-veld-subjecten, en 5.259 informanten
ingeschreven.De NCID voert geen controle uit op het aangeleverde materiaal.
Wel kan informele controle uitgaan van de zogenaamde Afdelingen
recherche informatie (ARI’s). In 1992 heeft de CRI op vijf plaatsen
in Nederland van deze steunpunten gevestigd, die onder meer zijn
belast met de informatie-uitwisseling tussen de CRI en de regionale
recherche-eenheden en de kernteams. Noot De commissie
heeft geconstateerd dat drie ARI’s zelf informanten runnen, veelal
onder de vlag van de regionale CID.Internationale samenwerking
De verstrekking van CID-informatie aan het buitenland vergt
inschakeling van de landelijk CRI/CID-officier van justitie.
Noot De commissie heeft kunnen constateren dat in
sommige gevallen ook zonder toestemming van de landelijk
CRI/CID-officier van justitie zachte informatie aan het buitenland
wordt verstrekt. Van elk ingewilligd verzoek tot het zelfstandig
verstrekken van inlichtingen door de politie aan het buitenland
dient een aantekening te worden gemaakt in een met het oog daarop
aangelegd register. Noot Het is niet bekend of elk korps
een register heeft en of hierin consequent aangetekend wordt.
Informatie vanuit het buitenland wordt niet systematisch getoetst
op de herkomst. Veel uit het buitenland afkomstige informatie
krijgt een hoge betrouwbaarheidsevaluatie. Het is de politie niet
altijd duidelijk met behulp van welke methode informatie is
verzameld.8.2.5 Sturing en controle
Openbaar ministerie
De controle van de CID door de CID-officier van justitie
varieert. Sommige CID-officieren van justitie controleren de
beslissingen van de CID-chef marginaal. Andere CID-officieren van
justitie zijn zeer direct betrokken bij allerlei CID-operaties.
Slechts zelden heeft een CID-officier van justitie inzage in het
informantenregister. De commissie constateert een ontwikkeling naar
een actievere rol van de CID-officier van justitie.- De voorzitter:
- In hoeverre kunt u als officier het beleid van de CID
bepalen? - De heer De Groot:
- Ik wil het wel.
- De voorzitter:
- Dat begrijp ik, maar kunt u het ook?
- De heer De Groot:
- Ik probeer het. Dat is weer een stap verder. En of ik het
kan? Dan moet ik uiterst bescheiden zijn. - De voorzitter:
- Dus u kunt het eigenlijk niet.
- De heer De Groot:
- Niet in de mate zoals ik zou willen.
- De voorzitter:
- Wat kunt u niet wat u wel zou willen?
- De heer De Groot:
- Ik vind dat een CID als onderdeel van de
politieorganisatie ondersteunend is aan de recherchetaak. De
recherchetaak is gericht op criminaliteitsbestrijding. De
prioriteiten daarvan worden deels landelijk maar ook lokaal
bepaald. Ik vind dat de inzet van de CID eigenlijk de
prioriteiten dient te volgen, zoals die door het bevoegd gezag
worden vastgesteld. Als ik het via de andere kant mag benaderen:
een CID moet niet voor zichzelf werken, moet geen informatie
verzamelen om maar informatie te hebben; een CID moet ook
niet achter de informanten aanlopen; een CID moet
gericht investeren in de projecten die door het bevoegd gezag zijn
uitgekozen in het kader van de prioriteitenstelling.
Noot - De heer Vos:
- De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de
CID-bestanden kijkt. (…) Hoe maakt u de afweging om eens een keer
door te prikken? - Mevrouw Gonzales:
- Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de
ontwikkelingen. Een keer in de
week hebben wij een vast overleg met de CID. Als het
enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast wat journalen door, zodat
zij niet alleen maar feiten hoeven te vertellen die zij al hebben
genoteerd. Dan kunnen wij er wat op doorgaan. Dat is dus minstens
een keer per week. - De heer Vos:
- Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het
CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of drie keer? - Mevrouw Gonzales:
- Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe
vaak. - De heer Vos:
- Talloze keren.
- De heer De Graaf:
- Het CID-bestand is iets anders dan een
informantenbestand. - Mevrouw Gonzales:
- Exact. Het is goed dat u het zegt.
- De heer De Graaf:
- Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
- Mevrouw Gonzales:
- Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene
waarvoor de heer Van Traa is gekomen, dat ga ik natuurlijk niet
talloze keren bekijken. - De heer De Graaf:
- Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
- Mevrouw Gonzales:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Kent u de namen van de informanten?
- Mevrouw Gonzales:
- Ja, die ken ik.
- De voorzitter:
- Kent u de aliassen of de echte namen van de
informanten? - Mevrouw Gonzales:
- Ook de echte naam. (…) De namen zijn mij verteld door de
chef CID, de heer Augusteijn. Ik heb nooit de moeite genomen
om het per persoon na te zoeken. Ik kijk alleen op de bijnamen.
Noot
Desondanks constateert de commissie dat het OM de CID slechts
zelden daadwerkelijk stuurt en controleert. Ook voor het OM blijft
het functioneren van de CID ondoorzichtig. Hoewel daarin
verandering lijkt te komen, is de sturing en controle door het OM
in het verleden onvoldoende geweest. In voorgaande hoofdstukken
heeft de commissie verschillende voorbeelden gegeven tot welke
problemen gebrek aan sturing en controle leidt. Officieren van
justitie geven nauwelijks kaders voor het CID-werk. Het regelmatige
contact tussen CID-chef en CID-officier van justitie geeft
aanleiding om bekendheid met elkaars standpunten over de inhoud van
het CID werk, toestemmingsprocedures, verslagleggingen, enzovoort
te veronderstellen. Echter, tijdens dit contact worden slechts
mondjesmaat concrete aanwijzingen over te volgen onderzoekslijnen
gegeven. Het is voornamelijk een kwestie van bijpraten.
CID-officieren van justitie stellen zelf dat hun sturings- en
controlemogelijkheden beperkt zijn. De CID-chef beschikt over alle
relevante informatie; de CID-officier van justitie is derhalve
afhankelijk van hetgeen hem/haar wordt verteld. De commissie
constateert dat enkele CID-chefs de CID-officieren van justitie
onvolledig en onjuist hebben ingelicht. De commissie constateert
tevens dat CID-officieren van justitie onvoldoende hebben
doorgevraagd. Overbelasting, waardoor onvoldoende tijd aan de CID
kan worden besteed, speelt op een aantal parketten zeker een rol.
Het gebrek aan sturing en controle is te wijten aan zowel de CID
als het OM.Een complicerende factor wordt gevormd door het feit dat binnen
het OM meer officieren van justitie met dezelfde zaak bezig zijn,
te weten een CID-officier en een zaaksofficier en in geval van een
kernteamonderzoek ook nog een kernteamofficier. De CID-officier van
justitie heeft soms meer informatie dan de zaaksofficier van
justitie. Indien de CID-officier onvoldoende is ingelicht, geldt
dat al helemaal voor de zaaksofficier van justitie. De afspraken
tussen de CID-chef en de CID-officier van justitie worden zelden in
een door beiden geaccordeerd document vastgelegd. Steeds vaker
leggen de afzonderlijke functionarissen de afspraken voor zichzelf
vast. In n geval heeft de commissie vastgesteld dat de CID-chef Van
der Putten telefoongesprekken met de CID-officier van justitie en
anderen opnam, zodat zij achteraf als bewijs konden dienen bij
verschillen van mening.Korpsleiding
Veel korpschefs hebben weinig aandacht gehad voor de
ontwikkeling van het CID-werk. De verantwoordelijkheid voor de
recherche en de CID is gedelegeerd aan enig lid van de
korpsleiding.- De voorzitter:
- Heeft de korpsleiding zich ooit wel eens met deze praktische
dingen beziggehouden? - De heer Van Steeg:
- Niet in die zin dat de korpsleiding gekeken heeft: is dit nu
een CID-subject, of een opvraag heeft gedaan van een
CID-subject en daar inhoudelijk naar gekeken heeft. Maar de
korpsleiding heeft zich bijvoorbeeld heel uitdrukkelijk bemoeid met
het moment waarop het geautomatiseerd ging worden en met het moment
waarop wij de nieuwe organisatie ingingen en op verschillende
locaties de informatie in gingen kloppen. U kunt zich immers
voorstellen dat dit gaat via telefoonlijnen die beveiligd moeten
worden. De heer Wiarda heeft zich daar zeer persoonlijk en
nadrukkelijk mee bemoeid. - De voorzitter: Ik bedoel:
- met het praktische werk?
- De heer Van Steeg:
- Nee.
- De voorzitter:
- U heeft zich in een ander verband nog wel eens wat krasser
uitgelaten over het verstand dat de korpsleiding heeft van het
CID-werk. - De heer Van Steeg:
- Ja.
- De voorzitter:
- Hoe kras was?
- De heer Van Steeg:
- Dat was zo kras dat ik zei, dat Jan Wiarda veel verstand
heeft van het managen van ons korps en ik van het CID-werk, en dat
wij het ieder op ons eigen vlak moeten doen. Ik denk dat dit heel
goed werkt. Uiteraard heeft hij wel de taak van controleren en daar
heeft hij weer een afdelingschef voor. - De voorzitter:
- Als hij er helemaal geen verstand van heeft, hoe kan hij,
Wiarda, uw hoofdcommissaris, het dan controleren? - De heer Van Steeg:
- De grote lijnen moet hij natuurlijk weten, maar van het werk
op de werkvloer hoeft hij, in mijn beleving, maar ten dele te
weten. Boven mij zit nog een afdelingschef die mij weer kan
controleren. Noot
Inmiddels hebben verschillende korpschefs hun verantwoordelijkheid
opgepakt.- De voorzitter:
- Sinds wanneer bent u direct betrokken bij het onderwerp
zwaar georganiseerde criminaliteit? Ik vraag dit omdat veel
korpschefs deze achtergrond niet hebben. - De heer Straver:
- Dat klopt en dat geldt ook voor mij. Ik was vooral bezig met
veiligheid in mijn stad en mijn regio. Betrokkenheid bij de zware
en georganiseerde criminaliteit was op afstand en is pas na de
IRT-affaire heel intensief geworden […] Noot
Het is daarbij de vraag of de korpschef inzage krijgt in alle
vertrouwelijke informatie. In hoofdstuk 3 zijn enkele voorbeelden
gegeven waarbij korpschefs ondanks herhaald verzoek geen informatie
kregen over het gebruik van bepaalde methoden. Vooral in de regio
Kennemerland deden zich enkele gevallen voor waarin de toenmalige
CID-chef de korpschef bewust niet informeerde over onderdelen van
een methode. Een bijzondere situatie doet zich voor als
CID-rechercheurs werken voor andere regiokorpsen of een kernteam.
De verantwoordelijkheden van de leverende en de ontvangende
korpschef zijn onduidelijk. Wie is nu de chef over deze uitgeleende
CID-rechercheurs of over CID-rechercheurs die voor een andere regio
bepaalde activiteiten verrichten? Ook is tijdens de openbare
verhoren gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de
verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden bij de CID van
buitengewone opsporingsambtenaren. Deze onduidelijkheid betreft de
korpschef en het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst.Korpsbeheerders
Korpsbeheerders hebben een beheersmatige verantwoordelijkheid
voor de CID. De korpsbeheerders zijn derhalve ook beheerders van de
politieregisters. Feitelijk hebben de korpsbeheerders een geringe
bemoeienis met de CID-en en de methoden die zij hanteren. Inmiddels
willen verschillende korpsbeheerders op de hoogte worden gesteld
als in hun korps exceptionele methoden worden gehanteerd. De
korpsbeheerders moeten immers kunnen beoordelen in hoeverre het
politiepersoneel door het gebruik van bepaalde methoden in gevaar
kan komen.Rechter
Ten eerste kunnen rechters-commissarissen alleen controle
uitoefenen op het opsporingsonderzoek indien en voorzover hun
bemoeienis in een concrete strafzaak wordt gevraagd. Lang niet elke
rechter-commissaris rekent het daarbij tot zijn taak inzicht te
krijgen in het CID-matig onderzoek. Ten tweede pleegt de
zittingsrechter zich bij zijn controle op het vooronderzoek te
beperken tot de vraag of er in de hem voorgelegde strafzaak reden
is het OM niet-ontvankelijk te verklaren of het bewijs als
onrechtmatig verkregen ter zijde te stellen. Daarbij pleegt de
zittingsrechter zich terughoudend op te stellen. In het algemeen
vindt pas een onderzoek plaats als er van de kant van de
verdediging een signaal komt dat er iets mis is met de gebruikte
opsporingsmethoden. Ten derde heeft het min of meer geheime
karakter van het inlichtingenwerk tot gevolg dat de CID-journaals
en de 4 x 4-tjes in de praktijk nooit op de tafel van de
zittingsrechter komen. Er wordt doorgaans gerapporteerd door middel
van een proces-verbaal van de CID-chef. CID-rechercheurs worden
zelden ter zitting als getuige opgeroepen.8.2.6 Beoordeling
Wettelijke basis
De commissie constateert dat voor de CID geen aparte wettelijke
basis bestaat. Naar het oordeel van de commissie is het verzamelen,
bewerken, opslaan en verstrekken van informatie een integraal
onderdeel van de taak van de politie. Het verzamelen, bewerken,
opslaan en verstrekken van informatie door de CID dient nader
wettelijk genormeerd te worden. De voorwaarden waaronder
inlichtingen mogen worden verzameld, bewerkt, opgeslagen en
verstrekt dienen tevens wettelijk te worden vastgesteld. Tenslotte
moet wettelijk worden vastgelegd hoe de controle en sturing van dit
inlichtingenproces vorm moet krijgen. Met andere woorden de taken
en bevoegdheden van de CID moeten expliciet wettelijk worden
genormeerd. De commissie is van oordeel dat de diversiteit aan
organisatievormen van de CID groot is. Dat geldt voor de omvang, de
interne verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden,
alsmede voor de interne positie van de CID binnen het korps. De
commissie is van oordeel dat, middels regelingen krachtens de wet,
gestreefd dient te worden naar een meer uniforme organisatie van de
inlichtingenverzameling, -bewerking en -verstrekking.Bevoegdheden, verantwoordelijkheden en
samenwerkingDe bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CID-rechercheurs
en de CID-chef zijn naar het oordeel van de commissie onduidelijk.
Bij de regiokorpsen bestaan verschillende interne afspraken voor
het runnen van informanten. Wie bevoegd is tot het maken van
afspraken is nergens vastgelegd. De afbakening van bevoegdheden
tussen de CID-chef en de runners varieert per CID. Het gebrek aan
eenduidigheid van bevoegdheden en verantwoordelijkheden heeft
enkele malen tot gevolg gehad dat onderlinge
communicatiestoornissen strafprocessen hebben gefrustreerd. De
Begeleidingscommissie CID en de CID-regeling hebben niet
geresulteerd in afstemming van de vele visies die bestaan op de
verantwoordelijkheden en bevoegdheden van CID-chefs en
CID-rechercheurs.De samenwerking tussen de CID-en en andere politie-diensten laat
veelal te wensen over. De commissie is van oordeel dat de constante
en inherente spanning tussen de CID en de tactische recherche
ongewenst is. Door deze scheiding wordt onvoldoende informatie
uitgewisseld en komen onderzoeken in gevaar. Zowel de CID als de
tactische recherche zijn veel tijd kwijt aan afstemming en
cordinatie. Dat leidt niet zelden tot conflicten tussen de CID en
de tactische recherche. De commissie is van oordeel dat de
scheiding tussen de CID en de tactische recherche meer nadelen dan
voordelen oplevert. De kosten van de scheiding zijn te hoog, de
opbrengsten te gering.De commissie constateert dat al te vaak sprake is van slechte
samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de CID-en. Te vaak
heerst onderling wantrouwen. Op oneigenlijke argumenten wordt
geweigerd informatie uit te wisselen. De ene CID weet iets wat voor
een andere CID van belang is zonder dat deze informatie wordt
uitgewisseld. De CRI en specifiek de NCID moeten veel moeite doen
om enige cordinatie te bewerkstelligen. Tot op dit moment gebeurt
dat slechts mondjesmaat.De commissie is van oordeel dat de CID volledig moet worden
gentegreerd in de recherche. Noot De recherchechef dient
volledig op de hoogte te zijn van de organisatie en het
functioneren van de CID. De CID moet onderdeel zijn van n
organisatorisch verband met de recherche.Verslaglegging
De commissie is van oordeel dat de verslaglegging binnen de
CID-en onvoldoende is. In verschillende gevallen is er totaal geen
sprake van verslaglegging. In andere gevallen is een minimale
verslaglegging van gegevens aangetroffen. Van enige uniformiteit in
de vastlegging van gegevens is de commissie niet gebleken. In
informantenregisters worden soms wel en soms niet de activiteiten
van de informanten beschreven. Van een structurele en systematische
weergave van de gebruikte methoden is al helemaal geen sprake. De
commissie acht dit gebrek aan vastlegging en documentatie van
activiteiten onverantwoord. De vaststelling wie als CID-subject of
grijze-veld-subject wordt ingeschreven, is afhankelijk van de
individuele CID-rechercheur. De criteria zijn dermate vaag dat
nagenoeg iedereen, die op enigerlei wijze in contact komt met de
politie, daaraan kan voldoen. De commissie heeft tevens moeten
constateren dat een regelmatige schoning van de bestanden in
verscheidene gevallen niet plaats heeft. De omvang van het aantal
CID-subjecten en grijze-veldsubjecten (70.000) doet de commissie
vermoeden dat vele personen onterecht in dit bestand zijn
opgenomen.Effectiviteit
De commissie stelt vragen bij de effectiviteit van de huidige
wijze van verzamelen van CID-informatie. Het is de commissie
gebleken dat CID-en niet altijd die informatie verzamelen waaraan
de tactische recherche
behoefte heeft. Het blijft voor de commissie onduidelijk hoeveel
informatie van de CID daadwerkelijk gebruikt wordt. De schattingen
daarover lopen uiteen van 10% tot 50%. Dit betekent hoe dan ook dat
veel informatie wordt verzameld zonder dat daarmee werkelijk tot
opsporing gekomen wordt. De commissie is van oordeel dat een meer
gerichte verzameling van informatie noodzakelijk is. De huidige
open verzameling van informatie door de CID-en voorziet te weinig
in de behoeften van de tactische recherche. In hoofdstuk 5 en 6
heeft de commissie al haar oordeel gegeven over het runnen van
informanten en het runnen van infiltranten. Hier kan daaraan worden
toegevoegd dat de commissie van oordeel is dat de organisatorische
voorwaarden voor het runnen van informanten niet toereikend zijn.
De organisatorische context van de CID-en biedt zowel runners als
informanten te weinig waarborgen en richtlijnen.Sturing en controle
De commissie acht de sturing en controle van de CID-en volstrekt
onvoldoende. Van enige sturing en controle door korpsleiding of
korpsbeheerder is de commissie nauwelijks iets gebleken. Het OM
heeft te weinig greep op de activiteiten van de CID-en. Het heeft
te weinig zicht op de informatie die de CID-en verzamelen. Slechts
een enkele officier van justitie heeft daadwerkelijk in de
registers van de CID gekeken. De commissie acht het onwenselijk dat
de officier van justitie uitgesloten is als rechthebbende op inzage
in de registers. Het OM heeft de CID-chefs te weinig gevraagd naar
de gebruikte methoden en over de organisatie van de CID. De
gezagsuitoefening van de officier van justitie noodzaakt de
officier van justitie zowel de organisatie als de inhoud van de
activiteiten van de CID te sturen en te controleren. De commissie
is van oordeel dat het OM in deze verplichting tot sturing en
controle tekort is geschoten.De commissie is tevens van oordeel dat de CID-en zich teveel
hebben beroepen op vertrouwelijkheid van gegevens. Volledige
afscherming en afscheiding van onderdelen met het oog op hun
gevoelige taken is uiterst kwetsbaar gebleken. Mede daardoor is er
een sfeer en cultuur van geheimzinnigheid en vertrouwelijkheid
ontstaan, die schade toebrengt aan het belang van een
rechtsstatelijke opsporing. Enkele CID-chefs hebben officieren van
justitie onjuist en onvolledig ingelicht. De commissie is van
oordeel dat de CID-en onterecht de mogelijkheid tot gezagsmatige
sturing en controle hebben weerhouden. De commissie meent dat de
CID-en teveel als autonome organisaties hebben gefunctioneerd
zonder zich daarbij rekenschap te geven van de gezags- en
beheersverantwoordelijkheid van het OM. Korpsbeheerders hebben
nimmer blijk gegeven van gevoel van verantwoordelijkheid voor dit
geheime deel van het politiekorps, in de veronderstelling dat zulks
een justitile aangelegenheid was.