7.5 Internationale opsporing
7.5.1 Inleiding
In het licht van de bestrijding van de op internationale schaal
opererende criminele organisaties wordt aandacht besteed aan de
praktijk van de internationale opsporing. In dit kader wordt
ingegaan op internationale samenwerking en gegevensuitwisseling.
Tevens komt het functioneren van buitenlandse opsporingsambtenaren
in Nederland en Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland
aan de orde. Er zal geen aandacht worden besteed aan andere vormen
van rechtshulp dan de rogatoire commissie en politile samenwerking.
7.5.2 Juridische structuur en organisatie
Regelmatig blijkt tussen verschillende staten behoefte te
bestaan aan strafprocessuele bijstand in de vorm van kleine
rechtshulp. Kleine rechtshulp vindt plaats op basis van
schriftelijke verzoeken tot het verzamelen van bewijsmateriaal van
de ene justitile autoriteit aan de andere. Dergelijke verzoeken
moeten ex artikel 552 n Sv op een verdrag zijn gebaseerd als zij de
toepassing van dwangmiddelen, zoals inbeslagneming en onvrijwillig
verhoor van personen, vergen. Dergelijke tot Nederland gerichte
verzoeken vragen de inschakeling van de rechter-commissaris. Men
noemt dergelijke verzoeken rogatoire commissies. Er zijn
verschillende rechtshulpverdragen gesloten. Zo is Nederland partij
bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse hulp in
strafzaken (1959), inclusief het protocol (1978), de
Nederlands-Duitse overeenkomst van Wittem (1979), de Schengen
Uitvoeringsovereenkomst. Nederland zal naar verwachting partij
worden bij het Europolverdrag. Indien geen dwangmiddelen nodig zijn
om aan een rechtshulpverzoek tegemoet te kunnen komen, kan sinds
kort de politie zelfstandig, zonder tussenkomst van een officier
van justitie, hieraan gevolg geven (zie art. 552i Sv).
Gegevensverstrekking in het kader van internationale
politiesamenwerking is geregeld in artikel 13 Besluit
politieregisters (1991). Er is geen aparte wettelijke regeling voor
uitgaande rechtshulpverzoeken anders dan artikel 539a Sv. Hierin is
bepaald dat het optreden van politie/justitie in het buitenland
gehouden is aan het Nederlandse Wetboek van Strafvordering.
Sinds september 1991 is een landelijk officier van justitie
werkzaam op het gebied van de internationale opsporing. Zo worden
inkomende rechtshulpverzoeken die niet kunnen worden ondergebracht
bij een bepaald parket, zoals bijvoorbeeld een verzoek tot
observatie waarbij het niet zeker is waar de gevraagde observatie
heen zal leiden, behandeld door de landelijke officier van
justitie. Bovendien valt de cordinatie van samenwerking met de
Nederlandse Antillen en Aruba en de buitenlandse
verbindingsofficieren (liaison-officers) tot zijn competentie. Ook
is zijn tussenkomst vereist bij het optreden van buitenlandse
informanten en infiltranten in Nederland en gecontroleerde
afleveringen. De landelijke officier van justitie speelt een niet
onaanzienlijke rol bij de inzet van bijzondere opsporingsmethoden.
In de meeste gevallen echter handelt een lokale officier van
justitie de reguliere stroom van inkomende en de uitgaande
rechtshulpverzoeken af. In principe dienen de verzoeken tot
rechtshulp via de CRI te lopen alwaar registratie en cordinatie kan
plaatsvinden. In spoedeisende gevallen kan een inkomend verzoek ook
rechtstreeks aan een korps worden gericht.
Jaarlijks worden ongeveer 2500 rechtshulpverzoeken gedaan om
Nederlandse strafprocessuele bijstand. Deze jaarlijkse stroom kan
een politie- of een bijzondere opsporingsdienst rechtstreeks
bereiken van een buitenlandse collega, via de CRI, via het openbaar
ministerie, via de rechter-commissaris, van een buitenlandse of een
Nederlandse liaison-officer (LO) dan wel via het ministerie van
Justitie, wat evenwel in reguliere zaken weinig voorkomt. De
ongeveer 400 uitgaande verzoeken worden veelal rechtstreeks, zonder
tussenkomst van het ministerie van Justitie, verzonden. Een
belangrijke positie in het grensoverschrijdende politile
gegevensverkeer nemen de afdelingen recherche-informatie (ARI) in.
Dit zijn vijf regionaal vooruitgeschoven posten van de CRI, die de
uitvoering van de internationale opsporingsverzoeken en de
liaison-officers begeleiden. Van geringe importantie maar wel in
opkomst zijn de internationale informatiesystemen. Zo bestaat het
Schengen Informatie Systeem, wat echter nog niet door alle
lidstaten is gevuld met gegevens. Ook is de voorloper van Europol,
de Europese Drugs Eenheid in Den Haag, operationeel.
Noot Echter, tot op heden functioneert deze voornamelijk
als een faciliterende dienst voor informatie-uitwisseling tussen de
gedetacheerde liaison-officers.
7.5.3 Informatie-uitwisseling
Een niet onaanzienlijk deel van de informatie-uitwisseling
geschiedt via de informele kanalen, omdat de officile weg vaak lang
duurt. Deze informatie wordt opgevraagd om eerst te kunnen bepalen
of en zoja welke stukken later als bewijs kunnen worden gebruikt.
Deze bewijsstukken worden dan alsnog via de officile weg wederom
opgevraagd.
In de praktijk verschilt de verstrekking van politiegegevens aan
het buitenland niet wezenlijk van verstrekking aan andere
politieregio’s. De politie kan dit zelfstandig afhandelen, met
uitzondering van CID-informatie. Hierin moet de CID-officier worden
gekend (artikel 13 CID-regeling 1995). Verstrekking dient via de
NCID te worden gedaan. De indruk is dat dit niet consequent
gebeurt. Theeuwes beaamt dit in zijn verhoor:
-
- De voorzitter:
- Ik wil graag met de heer Theeuwes het geven van informatie
aan en de contacten met het buitenland bespreken. Komt alle
politie-informatie aan het buitenland bij u langs? - De heer Theeuwes:
- Neen, niet alle politie-informatie aan het buitenland komt
bij de CRIlangs. - De voorzitter:
- Kunnen politiekorpsen direct die informatie
leveren? - De heer Theeuwes:
- Strikt volgens de regeling, zoals neergelegd in het
besluit politieregisters, moet alle politie-informatie langs
de CRI gaan. - De voorzitter:
- Waarom gebeurt dat niet?
- De heer Theeuwes:
- Het apparaat van de CRI is daarvoor veel te klein. De
regionale korpsen in Nederland zijn misschien niet op de hoogte van
deze kleine bepaling in artikel 13 van het besluit
politieregisters. Noot
In het buitenland kent men ons systeem van gecodeerde zachte
informatie veelal niet. Het is voorgekomen dat niet operationeel te
gebruiken informatie in een zaaksdossier is beland. Bij het omgaan
met uit het buitenland afkomstige informatie wordt gehandeld naar
het vertrouwensbeginsel, dat wil zeggen dat ervan uitgegaan wordt
dat de informatie rechtmatig is verkregen door de buitenlandse
autoriteit, alsmede dat de informatie gebruikt zal worden voor geen
ander doel dan het doel waarvoor zij is verstrekt.
-
- De voorzitter:
- Hoe controleer je of de informatie die je geeft nog
rechtmatig gebruikt wordt en of de informatie die je krijgt,
rechtmatig verkregen is? Nederland is in Europa het enige land met
een CID-systeem met een waardering van soms heel gevoelige
informatie. In het buitenland bestaat dit niet. - De heer Theeuwes:
- Niet overal. Er zijn landen die waarde aan hun informatie
toekennen door middel van dit systeem. Uit een gesprek met
liaison-officieren bleek mij dat het in Engelandgebruikelijk
is om waardering van informatie en de bron toe te kennen. - De voorzitter:
- Is er praktische controle op wat er in- en uitgaat? Wat
gebeurt daarmee en hoe is de informatie verkregen? - De heer Theeuwes:
- Internationale samenwerking is een kwestie van
professionaliteit en vertrouwen. Wij spreken nu over het
vertrouwensbeginsel. - De voorzitter:
- Hebt u enige controle op dat vertrouwen?
- De heer Theeuwes:
- Als het enig doel dient, kan ernaar worden genformeerd. Je
stelt echter wel op dat zelfde moment de vertrouwensvraag.
Noot
Zelden wordt gecontroleerd of de informatie rechtmatig is
verkregen. Derhalve is het denkbaar dat informatie verkregen door
uitlokking al dan niet van landen waar dit onder omstandigheden is
toegestaan, zoals Duitsland, gebruikt wordt in een Nederlandse
rechtzaak. Naast politiediensten wordt ook informatie uitgewisseld
tussen bijzonder opsporingsdiensten en veiligheidsdiensten. Zo
heeft de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) regelmatig contact
met haar zusterdiensten in het buitenland. Sommige hiervan hebben
ook de bestrijding van de georganiseerde misdaad in hun
portefeuille. Vragen hierover aan de BVD worden doorgegeven aan de
landelijke BVD-officier van justitie. Deze praktijk van
gegevensverkeer tussen zusterdiensten met verschillen in taken,
vindt men ook terug bij de douane. De uitwisseling van, soms
ongelijksoortige, douane-informatie geschiedt op basis van de
Europese verordening 1468 of een apart verdrag.
De uit het buitenland verkregen CID-informatie krijgt doorgaans
de evaluatie A1 hetgeen wil zeggen afkomstig uit zeer betrouwbare
bron alsmede dat de informatie door de bron zelf is waargenomen en
er een bevestiging uit andere bron is.
7.5.4 Uitvoering van buitenlandse assistentieverzoeken door
Nederland
Er is een stijgende lijn merkbaar in het aantal officile
verzoeken om kleine rechtshulp. Van 38 verzoeken in 1991 naar 52
verzoeken in 1994, waarvan het merendeel betrekking had op
verdovende middelenzaken. In het kader van een rogatoire commissie
kan worden verzocht een politiefunctionaris aanwezig te laten zijn
bij de tenuitvoerlegging van het verzoek. Sinds 1993 is het tappen
van telecommunicatieverkeer ten behoeve van buitenlandse
strafrechtelijke autoriteiten toelaatbaar (art. 552o, eerste lid
Sv).
In het kader van dit onderzoek gaat de aandacht verder vooral
uit naar de politile samenwerking en wordt vooral aandacht besteed
aan de verzoeken betreffende bijzondere opsporingsmethoden als
observatie, gecontroleerde aflevering en infiltratie. Zelden of
nooit wordt een verzoek om observatie geweigerd, of er moet sprake
zijn capaciteitsproblemen. Voor internationale verzoeken uit de
Schengenlanden zijn vijf observatieteams opgericht. De meeste
verzoeken om observatie, onder andere in het kader van een
gecontroleerde aflevering, komen dan ook uit de buurlanden. In een
onderzoek verzocht de Duitse politie om een doorlating en het
overnemen van een burger-infiltrant: Een kernteam heeft
een (open) infiltratietraject overgenomen van de Duitsers in een
druglijn van Colombia naar Nederland. Het betreft een
buitenlandse burger-infiltrant en een
politie-infiltrant. Ten tijde van het overnemen is een partij
marihuana doorgelaten uit Colombia via Duitsland naar
Nederland.
-
- De heer De Graaf:
- Als het gaat over een partij van zeg 10.000 kilo marihuana,
wordt dat ongetwijfeld weer verdeeld in deelpartijen. Je moet dat
met observatieteamszodanig bijhouden, dat je het dan ineens
in een heel andere regio laat wegtippen. - De heer Blok:
- De partij waarover u spreekt, is wel gevolgd met een
OT, maar het is niet gelukt om die partij vervolgens in beslag
te nemen. - De heer De Graaf:
- Maar daar was de doelstelling van de politie ook niet op
gericht? - De heer Blok:
- Jawel, want er was observatie, ook nadat er
doorgeleverd was. Noot Dit was een lijntester
waarna door het kartel een grote partij cocane zou worden
verzonden. De partij is ook gekomen, en wel vanuit Colombia via
Hamburg naar Nederland.
Maar ook de Amerikaanse Drugs Enforcement Administration (DEA)
dient regelmatig verzoeken om rechtshulp in. Zo heeft de DEA
gevraagd om een gecontroleerde aflevering van, wat later bleek,
enkele vuurwapens. Noot Het Landelijk cordinatiepunt
grensoverschrijdende observaties ( LCGO) Noot is het
centrale meldpunt voor grensoverschrijdende inkomende dan wel
uitgaande observaties. Tevens neemt deze dienst in het tweede geval
contact op met de buitenlandse autoriteiten en hij cordineert de
peilfrequenties van de eventueel in gebruik zijnde peilauto’s. In
meer dan de helft van de gevallen krijgt het verzoek geen
operationeel gevolg omdat de verdachte in kwestie toch niet de
verwachte kant op vertrekt. Het OT staat dan tevergeefs aan de
grens te wachten om de observatie over te nemen. Observatie kan
worden overgenomen aan de Nederlandse grens al dan niet met een
zogenaamde opstapper van het buitenlands team of Nederlandse
begeleiders gaan mee met een buitenlands OT dat de observatie
voortzet in Nederland. Deze grensoverschrijdende observatie is
mogelijk gemaakt door de Schengen-Uitvoeringovereenkomst (SUO). Het
komt ook voor dat er gecontroleerde afleveringen in transito
plaatsvinden. Dan wordt het transport begeleid van bijvoorbeeld
Duitsland via Nederland naar Engeland. Noot De
Uitvoeringsovereenkomst van Schengen regelt eveneens de
grensoverschrijdende achtervolging, die overigens al tot de
mogelijkheden behoorde tussen de Benelux-landen. Al eind jaren
zeventig kwam het voor dat buitenlandse politie-infiltranten van de
Amerikaanse Drugs Enforcement Administration (DEA), het Duitse
Bundes-kriminalamt (BKA) of het Belgische Infiltratieteam ingezet
werden op Nederlands grondgebied. Noot In het begin van
de Nederlandse praktijk inzake pseudo-koop is ook dankbaar gebruik
gemaakt van deze buitenlandse expertise. Noot
Tegenwoordig is voor deze samenwerking de International Working
Group on Police Undercover Work opgericht, waaraan 16 landen
deelnemen. Deze samenwerking kan vele vormen aannemen waaronder
bijvoorbeeld de inzet van een buitenlandse politie-infiltrant voor
een Nederlandse zaak. Zo speelden drie Engelse politie-infiltranten
in een Nederlands traject een belangrijke rol in het transport van
verdovende middelen. De buitenlandse politie-infiltranten worden in
principe begeleid door een Nederlands begeleidingsteam, opereren
naar Nederlandse rechtsregels en de inzet wordt gemeld aan de
landelijke officier van justitie. Tot eind 1993 was een probleem
dat een buitenlandse politie-ambtenaar voor de Nederlandse wet
slechts een ambteloos burger was, nadien is dit geregeld in artikel
185a Sr.
-
- De voorzitter:
- Vindt u het een probleem dat een buitenlandse infiltrant die
in Nederland werkt, bijvoorbeeld voor een deels Nederlandse zaak,
in feite geen opsporingsambtenaar is in Nederland? - De heer Karstens:
- Dat is een probleem waar wij altijd tegen aanlopen. Dat
geldt ook voor een Nederlandse opsporingsambtenaar die in het
buitenland opereert. Het gaat om een verklaring van een ambteloos
burger, zij het dat de rechter daaraan doorgaans een hogere waarde
toekent. Noot
Ook worden buitenlandse burgerinfiltranten ingezet in Nederland. De
identiteit van de informanten wordt afgeschermd. Zo zijn in een
zaak twee burgerinfiltranten door de Arubaanse politie naar
Nederland gestuurd om een partij van 2500 kilo softdrugs op te
vangen en door te laten. Echter, bij nader inzien ontstonden enige
twijfels over de betrouwbaarheid der infiltranten en is de operatie
van Nederlandse zijde na deze ene doorlating afgeblazen.
Noot In een ander onderzoek is een Colombiaanse
informant uit Colombia overgekomen om in Nederland de Colombiaanse
criminele organisaties te scannen. Het had geen succes zodat na
twee maanden de informant is teruggestuurd. Noot Ook is
gebleken dat het Duitse BKA partijen verdovende middelen, begeleid
door een informant, naar Nederland heeft gestuurd zonder hier al
een afnemer voor te hebben. Na bemiddeling van de CRI is getracht
dit onderzoek bij een regio onder te brengen, waar afnemers werden
gezocht. Het is de commissie bekend dat in de regio Zuid-Holland
Zuid zo’n BKA-partij, bij gebrek aan afnemers, alsnog in beslag is
genomen.
-
- De voorzitter:
- Er zijn verschillende berichten, vooral uit
Duitsland, dat wel degelijk nog door informanten gepoogd
wordt, uitlokking te plegen. Er heeft laatst een geval in de krant
gestaan. Dat speelde bij de rechtbank in Rheinland Pfalz. Er is ook
een geval in Limburg waarbij sprake is van een Duitse
informant/infiltrant die probeert een Nederlander naar
Duitsland te krijgen. - De heer Karstens:
- Er zijn tal van opsporingsinstanties in Duitsland. Ik
bedoel de Duitse VE-teams, dat zijn de verdeckte Ermittlungsteams.
Zij weten van de hoed en de rand van onze afspraken. Zij melden
zich trouw. Dat er daarnaast instanties, politie-instanties
wellicht of douane-instanties zijn die met informanten of
infiltranten, wellicht burgerinfiltranten werken, onttrekt
zich aan mijn waarneming. - De voorzitter:
- U ziet dus ook de mogelijkheid dat die VP’s
vertrouwenspersonen zijn waarbij dit toch voorkomt? - De heer Karstens:
- Als het voorkomt, ligt het niet op mijn weg, daaraan iets te
doen. Ik heb mijn handen al vol aan het politile
infiltratiegebeuren, dat goed on line is. - De voorzitter:
- Geldt wat u zegt ook voor de Duitsers? U zegt immers dat het
niet voorkomt bij politie-infiltranten, maar dat u voor
burgerinformanten uw handen niet in het vuur durft te steken. Geldt
dat ook voor de Amerikanen? - De heer Karstens:
- Daarvan ben ik niet helemaal zeker. De verhoudingen zijn de
laatste tijd aanzienlijk verbeterd. Het is in ons mtier vaker zo
dat op basis van vertrouwen gewerkt wordt. Voor de afgelopen
periode durf ik mijn hand niet in het vuur te steken. - De voorzitter:
- Welke aanwijzingen heeft u daarvoor?
- De heer Karstens:
- Ik moet verwijzen naar kranteartikelen waarbij Nederlandse
onderdanen betrokken zijn geweest bij operaties van een
buitenlandse, in dit geval Amerikaanse, opsporingsinstantie die
zich in ieder geval niet bij mij heeft gemeld. - De voorzitter:
- Hebt u dat verder onderzocht? Hebt u daaraan iets
gedaan? - De heer Karstens:
- De commotie in de kranten was dermate dat het hele
ministerie waarschijnlijk al gealarmeerd was. Ik vond het niet op
mijn weg liggen, daar nog eens een keer achteraan te gaan. - De voorzitter:
- Hoeveel keer heeft u contact met de mensen van de DEA
over dit soort dingen? - De heer Karstens:
- De laatste tijd zijn de verhoudingen aanzienlijk verbeterd.
Ik hoop dat de DEA zich houdt aan onze regels.
Noot
Ook de DEA zou operaties in Nederland zonder medeweten van de CRI
of andere autoriteiten hebben uitgevoerd. De commissie heeft hier
geen harde aanwijzingen voor gevonden. Om een hoeveelheidsindicatie
te geven: 42, dus meer dan de helft van de het totaal van 65
daadwerkelijke infiltratie-acties in 1994 behelsden een buitenlands
verzoek om Nederlandse assistentie. Vijf Nederlandse
infiltratie-acties hadden op een of ander wijze een link met het
buitenland. Noot Een aantal infiltratieverzoeken heeft
geen operationeel gevolg gekregen. Karstens zegt hierover tijdens
zijn verhoor:
-
- De heer Karstens:
- Nogmaals, ik doel op de ontwikkelingen die zich na 1993
hebben ingezet. Er is een groot aantal internationale verzoeken om
assistentie gestopt omdat de buitenlandse instanties niets meer van
zich lieten horen of omdat de operaties niet aan de voorwaarden
voldeden. Dat kan ook nog. Er wordt dan bijvoorbeeld eerst een
gesprek gevoerd, waarin wij tot de conclusie komen dat men, gelet
op ons systeem en onze richtlijnen, eerst zijn huiswerk beter moet
maken en later maar eens terug moet komen. Noot
De verzoeken om rechtshulp komen onder meer van de buitenlandse
liaison-officers die in Nederland zijn gestationeerd. Zij zijn
allen officeel geaccrediteerd en hebben de diplomatieke status. In
totaal verblijven er 34 liaison-officers uit dertien landen in
Nederland. Met name de Verenigde Staten met tien liaison-officers
en het Verenigd Koninkrijk met vijf zijn goed vertegenwoordigd.
Cordinatie van hun activiteiten vindt plaats door de Afdeling
liaisons van de CRI, onder het toezicht van de landelijke officier
van justitie. Noot Over de controle op het functioneren
van de buitenlandse liaison-officers zegt Barendregt tijdens zijn
verhoor:
-
- De voorzitter:
- Dan is het natuurlijk ook nog mogelijk, dat de liaisons
direct met de korpsen contact hebben. - De heer Barendregt:
- Ja, dat voorbeeld gaf ik u daarnet. Dat is dus
mogelijk. - De voorzitter:
- Daar heeft u verder geen zicht op?
- De heer Barendregt:
- Daar hebben we niet altijd zicht op. Wij trachten wel – ik
zal proberen dat nog strakker te doen – om die liaisons aan ons te
binden met goede afspraken, zodat het wel gebeurt. Nogmaals, echt
dwingen – wat de heer Theeuwes zegt – lukt echt niet.
Noot
De meeste liaison-officers houden zich bezig met drugzaken.
-
- De heer Theeuwes:
- De buitenlandse informatie die bijvoorbeeld door
buitenlandse liaison-officieren die hier zijn gestationeerd wordt
geleverd of die anderszins op ons afkomt proberen we van een
codering te voorzien. De CID-chef waar die informatie terechtkomt,
heeft behoefte aan deze codering en er ontstaat enige mate van
zekerheid omtrent de waarde daarvan. Maar dit is niet altijd
mogelijk. De eerste vraag bij de levering van dit soort
buitenlandse informatie is altijd: wat is de waarde en hoe ben je
er aan gekomen? Dat geeft een indicatie. Als een antwoord is
verkregen uit het land waar de informatie vandaan komt, is het
mogelijk om er een codering aan toe te kennen. - De voorzitter:
- U zei daarnet dat dit op basis van vertrouwen gaat.
- De heer Theeuwes:
- Het is professioneel om aan buitenlandse liaison-officieren
die hier gestationeerd zijn te vragen hoe de informatie tot stand
is gekomen. Het is ook een gebruikelijke vraag van een buitenlandse
liaison-officier die hier CID-informatie krijgt.
Noot
Tijdens het onderzoek rees de vraag of zij ook alles melden.
-
- De voorzitter:
- Moeten zij u alles melden wat zij hier aan opsporings- en
inlichtingenactiviteiten inwinnen? - De heer Theeuwes:
- Ze worden geacht dat te doen.
- De voorzitter:
- Maar ze doen het niet altijd.
- De heer Theeuwes:
- Er is geen sprake van een verplichting, ze worden geacht dat
te doen. In Europees verband is er een raamregeling tot stand
gebracht met betrekking tot de posting for liaison-officers. Per
land in Europa bestaat de vrijheid om daar nadere voorschriften aan
te verbinden. Ook Nederland heeft daartoe een poging
ondernomen. - De voorzitter:
- Een poging?
- De heer Theeuwes:
- Ja, ik spreek over een aantal jaren geleden. Ook de CRI
is betrokken geweest bij het tot stand brengen van een
hoeveelheid voorschriften waarmee we de liaison-officieren kunnen
controleren. Destijds werd die wens uitgesproken naar aanleiding
van incidenten met buitenlandse liaison-officieren hier. - De voorzitter:
- Wat voor incidenten?
- De heer Theeuwes:
- Ik herinner me incidenten met de Amerikaanse collega’s op
het terrein van het zelfstandig runnen van informanten en
een affaire waarbij de Canadese collega informatie die hem in
Nederland ter ore was gekomen had gebruikt om een hasj-zaak in de
richting van Canada op te zetten. Dat was destijds aanleiding tot
het stellen van vragen in de Tweede Kamer. Toen zijn er pogingen
ondernomen om voorschriften tot stand te brengen om dit wat
strakker te krijgen. - De voorzitter:
- Dat is niet gelukt.
- De heer Theeuwes:
- Het is geen instrument waarmee de CRI de buitenlandse
liaison- officieren krachtdadig kan controleren op hun
handelen. Noot
De Guidelines with regard to stationing liaison-officers
in the Netherlands regelen de grenzen waarbinnen de
liaison-officer moet opereren. Op dit moment wordt door de CRI
gewerkt aan een handleiding voor de buitenlandse liaisons waarin
wordt aangegeven aan welke voorwaarden rechtshulpverzoeken moeten
voldoen. Voorts worden enkele controlepunten aangegeven ten aanzien
van het voortraject van een buitenlands onderzoek zoals de
vermelding van de totstandkoming, de waarde en de betrouwbaarheid
van de informatie. Noot Tevens bestaat een richtlijn van
de procureurs-generaal inzake de toepassing van artikel 552i Sv.
Hierin staat onder meer dat informatievertrekking kan plaatsvinden
op basis van afspraken die met individuele landen kunnen worden
gemaakt.
-
- De heer Barendregt:
- Sinds kort zit ik de vergaderingen voor en ben ik
operationeel verantwoordelijk voor de liaison-begeleiding. Ik weet
ook niet of de DEAinformanten runnen. Ik heb daar te kort
zicht op, maar ze worden geacht dit niet te doen. - De voorzitter:
- Ze worden geacht het niet te doen, dat is duidelijk. Behoort
dit tot het gebied waarover men elkaar geen vragen stelt? - De heer Barendregt:
- Wij hebben toevallig gisteren vijf nieuwe liaisons
toegesproken en de situatie in Nederland uitgelegd. Wij hebben ze
duidelijk de richtlijnen voorgehouden. In de richtlijnen staat dat
ze geacht worden zelfstandig geen informanten te runnen.
Doen ze het toch, dan hebben we een diplomatiek probleem. - De heer Vos:
- Ik wil hier nog even een vraag over stellen, want ik vind
het antwoord wel heel subtiel. U zegt, dat u denkt van niet maar u
weet niet of de DEA hier wellicht informanten runt.
Denkt u het wel? - De heer Barendregt:
- Ik herinner mij de afspraken die destijds zijn gemaakt. In
de richtlijnen staat, dat ontmoetingen met personen in Nederland
met de liaisons wel mogelijk zijn – dat kunnen dus ook
informanten zijn – maar op het moment dat die informanten
in Nederland actief zijn met betrekking tot Nederlandse
misdrijven, moeten zij dat melden aan of de regio of aan de
CRI. Kortom, een Amerikaanse collega kan best op Schiphol
een ontmoeting hebben met een informant maar op het
moment dat het Nederlandse raakvlakken heeft, moet hij dat melden.
Ik ken geen gevallen, dat het gebeurd is en dat het niet gemeld
is. Noot
7.5.5 Uitvoering van Nederlandse assistentieverzoeken in het
buitenland
Uitgaande rechtshulpverzoeken zijn opgesteld volgens de regels van
een van toepassing zijnd verdrag. Volgens de (summiere) rechtspraak
mogen de officieren van justitie niet meer vragen dan wat in
Nederland toelaatbaar is en waartoe zij zelf bevoegd zijn. Tevens
dienen de Nederlandse politie-ambtenaren zich in het buitenland te
houden aan de aldaar geldende rechtsregels. Wederom zal worden
ingegaan op observatie, gecontroleerde aflevering, informanten en
infiltratie. Een andersoortig verzoek om buitenlandse rechtshulp is
bijvoorbeeld het verzoek aan de Turkse autoriteiten om
GSM-telefoons in Turkije af te luisteren. Noot
Grensoverschrijdende observatie door een Nederlands OT, al dan niet
in het kader van gecontroleerde aflevering en doorlaten, komt
regelmatig voor. Via het LCGO en de landelijke officier van
justitie worden de buitenlandse autoriteiten op de hoogte gesteld.
Dit is geregeld in de Schengen Uitvoerings overeenkomst (artikel
40) en het VN-verdrag van Wenen (1988). Gebleken is dat de melding
niet altijd wordt gedaan. In de XTC-zaak van het IRT (zie hoofdstuk
drie) zijn diverse transporten gevolgd naar Engeland die niet aan
de Engelse autoriteiten zijn gemeld.
In 1993 heeft de LCGO bij 64 grensoverschrijdende
observatie-acties bemiddeld naar Belgi en Duitsland, maar ook in
het kader van gecontroleerde afleveringen naar Frankrijk of Spanje.
Incidenteel wordt dan gebruik gemaakt van buitenlandse
kentekenplaten. Niet alleen politile OT’s opereren
grensoverschrijdend, ook de bijzondere opsporingsdiensten en
bijvoorbeeld de douane doen dat. Het DTOO plaatst ter ondersteuning
van observatie wel eens technische apparatuur zoals een peilzender
in het buitenland en vervolgens worden aldaar ook de batterijen
verwisseld. De Belgische rijkswacht maakt graag gebruik van de
voorzieningen en expertise van het KLPD.
In het buitenland gestationeerde Nederlandse liaison-officers
worden regelmatig geconfronteerd met informanten die informatie
bieden over criminele organisaties of drugtransporten. Dit was het
geval in de Radar-zaak die door bemiddeling van de Colombiaanse
liaison-officer tot stand kon komen.
In Pakistan zijn er voorbeelden van informanten die tips over
drugtransporten proberen te slijten. Een aantal hiervan is
beroepsinformant. Soms wordt op geloofwaardige verhalen ingegaan en
probeert de liaison-officer de zaak aan een Nederlands korps te
slijten. Niet altijd blijkt het te gaan om een Nederlands belang,
waarna geen actie op de aangekondigde partijen wordt ondernomen.
Ook is dit wel te wijten aan capaciteitsproblemen, zo stelt
Barendregt tijdens zijn verhoor. Noot De
liaison-officers onderhouden contacten met informanten.
-
- De voorzitter:
- Hoeveel personen zijn er op dit moment bij de CRI
geregistreerd als informant met wie in het buitenland door
liaison-officers wordt gesproken? - De heer Barendregt:
- (…) Het zijn er wat minder dan 20, die ingeschreven staan.
Een beperkt aantal daarvan is op dit moment actief, althans levert
informatie die actueel interessant is. Een informant die
ingeschreven staat, is op zichzelf en ook vanuit de
cordinatierol… hij kan zich ook in andere landen aandienen of
zelfs in Nederland… om die gegevens vast te houden ter
cordinatie. Wij coderen ook informanten in een
coderingssysteem om doublures te voorkomen en om te cordineren. Het
aantal actuele informanten is echter op de vingers van n
hand te tellen die op dit moment voor de CRI informatie
produceren. - De voorzitter:
- Worden ze ook gestuurd?
- De heer Barendregt:
- Wij sturen niet, althans wij sturen in de zin… Daarmee
geef ik tevens aan, dat wij niet zelfstandig operationeel runnen en
zeker niet in het buitenland. Dat zouden wij, omgekeerd, het
buitenland ook niet in dank afnemen als zij in Nederland
informanten runnen zonder dat wij dat weten… (…) - De heer Barendregt:
- …het is een situatie waarin wij of samenwerken met het
betreffende land, sterker nog, waarin wij informanten die
zich bij ons aandienen zich eventueel overgeven aan de lokale
autoriteiten of het geeft de situatie, dat het inderdaad voor de
Nederlandse situatie direct interessant is. Dan zoeken wij een
competente, een verantwoordelijke recherchechef of CID-chef of
een CID-officier van justitie, na overigens de zaak
besproken te hebben – in dit geval – met de landelijke officier van
justitie of wij inderdaad aan de hand van de informatie die wordt
geboden met zo’n persoon in zee willen gaan. Wij toetsen aan de
hand van de bekende criteria zoals rechtmatigheid etcetera. Als
zo’n informant inderdaad blijft komen aan die post in het
buitenland, hebben wij de praktische invalshoek waarin wij de
contacten onderhouden, maar onder verantwoordelijkheid van een
lokale CID-chef. - De voorzitter:
- In Nederland?
- De heer Barendregt:
- Nee, ook in het buitenland.
- De voorzitter:
- Maar in het buitenland heb je toch geen CID-chefs, want je
hebt er geen CID? - De heer Barendregt:
- Nee, maar de instructies die wij geven… de sturing op zich
vindt dus niet door ons plaats. Als instructies worden gegeven,
proberen wij in de eerste plaats die informantdirect te
koppelen aan de CID. Gelet op de reisafstand en de kosten
kan gevraagd worden om nog even de contacten te onderhouden. Wordt
het echt operationeel en is er echt sprake van runnen, van inzetten
van de informant, dan is het de regionale CIDdie de
contacten onderhoudt. Dan kunnen wij daarin hooguit nog
assisteren. Noot
Infiltratie door Nederlandse politie-infiltranten in het
buitenland komt voor. In principe blijft de infiltrant gebonden aan
de Nederlandse rechtsregels.
-
- De voorzitter:
- Kan dat wel met verschillende systemen en met verschillende
vormen van geaccepteerd zijn van uitlokking, minder uitlokking,
meer uitlokking? - De heer Karstens:
- In dat verband wil ik er toch op wijzen dat de meeste landen
wel een soort uitlokkingscriterium hanteren. - De voorzitter:
- Dat criterium wordt toch zeer verschillend
gehanteerd? - De heer Karstens:
- Het is werkbaar op dit moment. De Nederlandse infiltrant die
op buitenlands grondgebied optreedt, heeft zich te houden aan de
regelgeving van dat betreffende land. Als die regelgeving
uitgebreider is, dan heeft hij zich te houden aan de eigen
Nederlandse regelgeving. - De voorzitter:
- De Nederlandse regelgeving kent voorlopig toch slechts een
vaag aantal richtlijnen? - De heer Karstens:
- U heeft mij al eens eerder gevraagd of ik tegen legalisering
ben. Op zichzelf ben ik niet tegen wetgeving op dit gebied. Ik hoop
alleen dat er kaderwetgeving zal ontstaan en geen strak keurslijf
die onze mogelijkheden aanzienlijk aan banden legt. Met de
richtlijn uit 1991 kan ik nog steeds onder voldoende waarborgen
opereren. Noot
In principe gaat een Nederlands begeleidingsteam mee. Dit is
bijvoorbeeld gebeurd in de Contrat-zaak. Een aantal Nederlandse
politie-infiltranten heeft een belangrijke rol gespeeld in een
Canadese zaak, die mede hierdoor uiteindelijk succesvol kon worden
afgerond. Noot Ook in het onderzoek van het kernteam
Noord-Oost-Nederland is door een Nederlandse politie- infiltrant ,
dit keer ten behoeve van een Nederlandse onderzoek, genfiltreerd in
het buitenland. Hij is afgereisd naar Turkije om besprekingen te
voeren met Turkse verdachten. Dit traject is besproken met de
minister en goedkeuring is verleend zowel door de Nederlandse
minister van Justitie als door de Turkse autoriteiten.
Noot De uitvoering van Nederlandse rechtshulpverzoeken
in het buitenland gebeurt meestal, indien aanwezig, via aldaar
gestationeerde Nederlandse verbindingsofficieren. In 18 landen
heeft Nederland liaison-officers gestationeerd, allen met de
diplomatieke status met uitzondering van de twee liaison-officers
op de Antillen aangezien dit geen buitenland is. De ambassadeur is
verantwoordelijk voor hun optreden. Verder dient de liaison-officer
dagrapportages in te dienen bij de Afdeling liaisons. In de
praktijk heeft hij veel handelingsvrijheid. De liaison-officer
richt zich onder andere op de informatie-inwinning ter zake van de
georganiseerde misdaad, met name met een link naar Nederland.
-
- De voorzitter:
- Wat doet een liaison-officer voor de CRI in
Thailand en Pakistan, behalve zijn ogen en oren goed open
houden? - De heer Theeuwes:
- Hij zal behalve kijken en luisteren in samenspraak met zijn
Thaise respectievelijk Pakistaanse collega’s proberen om zicht te
krijgen op criminele organisaties, met name organisaties die in de
richting van Nederland bezig zijn met de smokkel van verdovende
middelen. We praten hier over stationeringen van
liaison-officers in bronlanden, waar de verdovende middelen
vandaan komen. - De voorzitter:
- Doet u daar ook directe recherchefuncties in zo’n land, toen
u daar zat? - De heer Theeuwes:
- Neen, het woord liaison houdt het in feite al in:
verbindingsofficier, het rechtstreeks uitoefenen van de
recherchefunctie in de zin van het zelf doen van verhoren, het
meegaan met een eventuele arrestatie, komt niet voor. De
liaison-officer is niet bij het daadwerkelijke recherchewerk in
die landen betrokken. - De voorzitter:
- Maar een liaison-officer kan wel, zoals we gezien
hebben – zij het misschien voor kortere tijd – in dat land een
informant runnen? - De heer Theeuwes:
- U gebruikt het woord runnen. Ik zou dat eraf willen halen.
Dan houden we over dat een liaison-officer wel eens in
aanraking komt met een informant in het buitenland. Runnen
heeft in de Engelse betekenis toch iets in zich van sturen en dan
zit je toch al gauw in de richting van de infiltratie. Daar
is hier al uitgebreid over gesproken. Ik zou het eerder willen
noemen een gesprek met iemand, die zich op een Nederlandse
vertegenwoordiging in het buitenland waarvan bekend is dat er
een liaison-officer zit – en wij zijn daar vrij open in –
met een verhaal meldt dat hij wel kwijt wil maar die toch anoniem
wenst te blijven. - De voorzitter:
- Wat doet u met zo’n verhaal?
- De heer Theeuwes:
- Zo’n verhaal hoor ik aan. Het is natuurlijk een tijd geleden
dat ik dat gedaan heb en ik rapporteer de inhoud, voorzover
relevant en voorzover die kan aansluiten bij een Nederlands
onderzoek richting Nederland. Noot
Veel informatie komt van lokale informanten, maar ook de
liaison-officers onderling wisselen informatie uit.
-
- De heer Theeuwes:
- Ja, maar dat hoeft niet te beginnen met een
informantenverhaal. Er zijn bijvoorbeeld organisaties onderzocht in
samenwerking met de Thaise politie naar aanleiding van informatie
die van een heel andere plek ter wereld kwam. De Royal
Hongkong-police, waar wij in Thailand redelijk veel zaken mee
deden, gaf bijvoorbeeld aan dat men van een informanthoorde
dat een paar koeriers onderweg waren naar Bangkok om herone op te
halen die vervolgens naar Nederland moest worden getransporteerd.
Het logische gevolg van die informatie was dat, gezien de
Nederlandse betrokkenheid, de Nederlandse liaison-officier daarbij
werd ingeschakeld. In samenwerking met de Thaise politie werd
geprobeerd de koeriers in Bangkok of elders op te sporen om vast te
stellen op welk tijdstip ze naar Nederland zouden vertrekken.
Noot
Ook de politiekorpsen komen via de ARI’s met gerichte vragen op
allerlei terreinen. De liaison-officer wordt wel gevraagd enige
kleine observaties te verrichten in het gastland bijvoorbeeld het
vaststellen van het vertrek van een persoon van de luchthaven. Ook
het volgen van verdachten en informanten in Nederlandse onderzoeken
komt voor. Tevens hebben zij een feitelijke CID-status zodat zij de
verkregen informatie eventueel gecodeerd kunnen doorgeven aan de
LCID.
-
- De voorzitter:
- Wanneer wordt iemand nu bij de CRI als
informantingeschreven in zo’n situatie? - De heer Theeuwes:
- In zo’n situatie vindt een inschrijving plaats bij de
CRI, waarbij aan het hoofd van de afdeling, in dit geval de heer
Barendregt, bekend wordt gemaakt wie het is die zich met een
hoeveelheid informatie gemeld heeft. Dat is een zogenaamd
informantendossier A. Vervolgens komt de informatie van die
informant in aanvulling op die personalia richting Nederland en
komt in een apart dossier terecht. Ik noem hem echter getuige,
omdat ik het runnen er even af wilde halen. - De voorzitter:
- Maar het is toch geen getuige, want hij wil het voorlopig
alleen aan u vertellen. - De heer Theeuwes:
- Hij wenst anoniem te blijven en op datzelfde moment zou je
kunnen zeggen, dat er sprake is van een informant. Ik wilde
echter even een onderscheid maken tussen het luisteren naar een
verhaal in het buitenland dat op een liaison-officerafkomt
en het runnen van een informant in het buitenland. Ik denk,
dat daar een wezenlijk verschil tussen zit.
Noot
Op het moment zijn bij de Afdeling liaisons van de CRI twee
liaison-officers in opleiding die bijzondere opdrachten in
specifieke zaken kunnen verrichten in landen zonder een post.
Bovendien hebben ook andere Nederlandse diensten de beschikking
over eigen mensen in het buitenland. Zo hebben de BVD en de
Immigratie- en Naturalisatiedienst in diverse landen eigen
verbindingsofficieren. Ook het Douane Informatie Centrum (DIC)
heeft liaison- officers in het buitenland te weten n in Parijs, n
in Bonn en binnenkort n in Londen.
7.5.6 Beoordeling
De commissie is van oordeel dat er nauwelijks controle is op de
rechtmatigheid van de uit het buitenland verkregen informatie. Bij
het omgaan met uit het buitenland afkomstige informatie wordt
gehandeld naar het vertrouwensbeginsel. Controle is derhalve niet
gebruikelijk. De commissie acht dit een onwenselijke situatie omdat
de informatie ook door uitlokking kan zijn verkregen. Een gezond
wantrouwen is hier naar het oordeel van de commissie op zijn
plaats. De commissie is van oordeel dat alle politie-informatie aan
en van de korpsen eerst de CRI moet passeren. De CRI dient de
waarde van de informatie te toetsen. De buitenlandse
opsporingsinformatie dient alszodanig herkenbaar te zijn.
De commissie is van oordeel dat de inzet van buitenlandse
infiltranten slechts toegestaan is met instemming vooraf door de
landelijk CRI-officier van justitie en onder regie van de CRI. De
identiteit van de buitenlandse infiltrant moet in ieder geval bij
het hoofd van de ANCPI bekend zijn.
De commissie is van oordeel dat de samenwerking tussen de
Nederlandse opsporingsdiensten en buitenlandse opsporingsdiensten
(in het bijzonder de DEA en het BKA) een nadere reglementering
behoeft voor wat betreft het gebonden zijn aan Nederlandse regels
en rapportage aan Nederlandse instanties.