• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 7.5 Internationale opsporing

    7.5 Internationale opsporing

    7.5.1 Inleiding

    In het licht van de bestrijding van de op internationale schaal
    opererende criminele organisaties wordt aandacht besteed aan de
    praktijk van de internationale opsporing. In dit kader wordt
    ingegaan op internationale samenwerking en gegevensuitwisseling.
    Tevens komt het functioneren van buitenlandse opsporingsambtenaren
    in Nederland en Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland
    aan de orde. Er zal geen aandacht worden besteed aan andere vormen
    van rechtshulp dan de rogatoire commissie en politile samenwerking.

    7.5.2 Juridische structuur en organisatie

    Regelmatig blijkt tussen verschillende staten behoefte te
    bestaan aan strafprocessuele bijstand in de vorm van kleine
    rechtshulp. Kleine rechtshulp vindt plaats op basis van
    schriftelijke verzoeken tot het verzamelen van bewijsmateriaal van
    de ene justitile autoriteit aan de andere. Dergelijke verzoeken
    moeten ex artikel 552 n Sv op een verdrag zijn gebaseerd als zij de
    toepassing van dwangmiddelen, zoals inbeslagneming en onvrijwillig
    verhoor van personen, vergen. Dergelijke tot Nederland gerichte
    verzoeken vragen de inschakeling van de rechter-commissaris. Men
    noemt dergelijke verzoeken rogatoire commissies. Er zijn
    verschillende rechtshulpverdragen gesloten. Zo is Nederland partij
    bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse hulp in
    strafzaken (1959), inclusief het protocol (1978), de
    Nederlands-Duitse overeenkomst van Wittem (1979), de Schengen
    Uitvoeringsovereenkomst. Nederland zal naar verwachting partij
    worden bij het Europolverdrag. Indien geen dwangmiddelen nodig zijn
    om aan een rechtshulpverzoek tegemoet te kunnen komen, kan sinds
    kort de politie zelfstandig, zonder tussenkomst van een officier
    van justitie, hieraan gevolg geven (zie art. 552i Sv).
    Gegevensverstrekking in het kader van internationale
    politiesamenwerking is geregeld in artikel 13 Besluit
    politieregisters (1991). Er is geen aparte wettelijke regeling voor
    uitgaande rechtshulpverzoeken anders dan artikel 539a Sv. Hierin is
    bepaald dat het optreden van politie/justitie in het buitenland
    gehouden is aan het Nederlandse Wetboek van Strafvordering.

    Sinds september 1991 is een landelijk officier van justitie
    werkzaam op het gebied van de internationale opsporing. Zo worden
    inkomende rechtshulpverzoeken die niet kunnen worden ondergebracht
    bij een bepaald parket, zoals bijvoorbeeld een verzoek tot
    observatie waarbij het niet zeker is waar de gevraagde observatie
    heen zal leiden, behandeld door de landelijke officier van
    justitie. Bovendien valt de cordinatie van samenwerking met de
    Nederlandse Antillen en Aruba en de buitenlandse
    verbindingsofficieren (liaison-officers) tot zijn competentie. Ook
    is zijn tussenkomst vereist bij het optreden van buitenlandse
    informanten en infiltranten in Nederland en gecontroleerde
    afleveringen. De landelijke officier van justitie speelt een niet
    onaanzienlijke rol bij de inzet van bijzondere opsporingsmethoden.
    In de meeste gevallen echter handelt een lokale officier van
    justitie de reguliere stroom van inkomende en de uitgaande
    rechtshulpverzoeken af. In principe dienen de verzoeken tot
    rechtshulp via de CRI te lopen alwaar registratie en cordinatie kan
    plaatsvinden. In spoedeisende gevallen kan een inkomend verzoek ook
    rechtstreeks aan een korps worden gericht.
    Jaarlijks worden ongeveer 2500 rechtshulpverzoeken gedaan om
    Nederlandse strafprocessuele bijstand. Deze jaarlijkse stroom kan
    een politie- of een bijzondere opsporingsdienst rechtstreeks
    bereiken van een buitenlandse collega, via de CRI, via het openbaar
    ministerie, via de rechter-commissaris, van een buitenlandse of een
    Nederlandse liaison-officer (LO) dan wel via het ministerie van
    Justitie, wat evenwel in reguliere zaken weinig voorkomt. De
    ongeveer 400 uitgaande verzoeken worden veelal rechtstreeks, zonder
    tussenkomst van het ministerie van Justitie, verzonden. Een
    belangrijke positie in het grensoverschrijdende politile
    gegevensverkeer nemen de afdelingen recherche-informatie (ARI) in.
    Dit zijn vijf regionaal vooruitgeschoven posten van de CRI, die de
    uitvoering van de internationale opsporingsverzoeken en de
    liaison-officers begeleiden. Van geringe importantie maar wel in
    opkomst zijn de internationale informatiesystemen. Zo bestaat het
    Schengen Informatie Systeem, wat echter nog niet door alle
    lidstaten is gevuld met gegevens. Ook is de voorloper van Europol,
    de Europese Drugs Eenheid in Den Haag, operationeel.
    Noot Echter, tot op heden functioneert deze voornamelijk
    als een faciliterende dienst voor informatie-uitwisseling tussen de
    gedetacheerde liaison-officers.

    7.5.3 Informatie-uitwisseling

    Een niet onaanzienlijk deel van de informatie-uitwisseling
    geschiedt via de informele kanalen, omdat de officile weg vaak lang
    duurt. Deze informatie wordt opgevraagd om eerst te kunnen bepalen
    of en zoja welke stukken later als bewijs kunnen worden gebruikt.
    Deze bewijsstukken worden dan alsnog via de officile weg wederom
    opgevraagd.

    In de praktijk verschilt de verstrekking van politiegegevens aan
    het buitenland niet wezenlijk van verstrekking aan andere
    politieregio’s. De politie kan dit zelfstandig afhandelen, met
    uitzondering van CID-informatie. Hierin moet de CID-officier worden
    gekend (artikel 13 CID-regeling 1995). Verstrekking dient via de
    NCID te worden gedaan. De indruk is dat dit niet consequent
    gebeurt. Theeuwes beaamt dit in zijn verhoor:

    De voorzitter:
    Ik wil graag met de heer Theeuwes het geven van informatie
    aan en de contacten met het buitenland bespreken. Komt alle
    politie-informatie aan het buitenland bij u langs?
    De heer Theeuwes:
    Neen, niet alle politie-informatie aan het buitenland komt
    bij de
    CRIlangs.
    De voorzitter:
    Kunnen politiekorpsen direct die informatie
    leveren?
    De heer Theeuwes:
    Strikt volgens de regeling, zoals neergelegd in het
    besluit
    politieregisters, moet alle politie-informatie langs
    de
    CRI gaan.
    De voorzitter:
    Waarom gebeurt dat niet?
    De heer Theeuwes:
    Het apparaat van de CRI is daarvoor veel te klein. De
    regionale korpsen in Nederland zijn misschien niet op de hoogte van
    deze kleine bepaling in artikel 13 van het besluit

    politieregisters. Noot

    In het buitenland kent men ons systeem van gecodeerde zachte
    informatie veelal niet. Het is voorgekomen dat niet operationeel te
    gebruiken informatie in een zaaksdossier is beland. Bij het omgaan
    met uit het buitenland afkomstige informatie wordt gehandeld naar
    het vertrouwensbeginsel, dat wil zeggen dat ervan uitgegaan wordt
    dat de informatie rechtmatig is verkregen door de buitenlandse
    autoriteit, alsmede dat de informatie gebruikt zal worden voor geen
    ander doel dan het doel waarvoor zij is verstrekt.

    De voorzitter:
    Hoe controleer je of de informatie die je geeft nog
    rechtmatig gebruikt wordt en of de informatie die je krijgt,
    rechtmatig verkregen is? Nederland is in Europa het enige land met
    een CID-systeem met een waardering van soms heel gevoelige
    informatie. In het buitenland bestaat dit niet.
    De heer Theeuwes:
    Niet overal. Er zijn landen die waarde aan hun informatie
    toekennen door middel van dit systeem. Uit een gesprek met
    liaison-officieren bleek mij dat het in
    Engelandgebruikelijk
    is om waardering van informatie en de bron toe te kennen.
    De voorzitter:
    Is er praktische controle op wat er in- en uitgaat? Wat
    gebeurt daarmee en hoe is de informatie verkregen?
    De heer Theeuwes:
    Internationale samenwerking is een kwestie van
    professionaliteit en vertrouwen. Wij spreken nu over het
    vertrouwensbeginsel.
    De voorzitter:
    Hebt u enige controle op dat vertrouwen?
    De heer Theeuwes:
    Als het enig doel dient, kan ernaar worden genformeerd. Je
    stelt echter wel op dat zelfde moment de vertrouwensvraag.

    Noot

    Zelden wordt gecontroleerd of de informatie rechtmatig is
    verkregen. Derhalve is het denkbaar dat informatie verkregen door
    uitlokking al dan niet van landen waar dit onder omstandigheden is
    toegestaan, zoals Duitsland, gebruikt wordt in een Nederlandse
    rechtzaak. Naast politiediensten wordt ook informatie uitgewisseld
    tussen bijzonder opsporingsdiensten en veiligheidsdiensten. Zo
    heeft de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) regelmatig contact
    met haar zusterdiensten in het buitenland. Sommige hiervan hebben
    ook de bestrijding van de georganiseerde misdaad in hun
    portefeuille. Vragen hierover aan de BVD worden doorgegeven aan de
    landelijke BVD-officier van justitie. Deze praktijk van
    gegevensverkeer tussen zusterdiensten met verschillen in taken,
    vindt men ook terug bij de douane. De uitwisseling van, soms
    ongelijksoortige, douane-informatie geschiedt op basis van de
    Europese verordening 1468 of een apart verdrag.

    De uit het buitenland verkregen CID-informatie krijgt doorgaans
    de evaluatie A1 hetgeen wil zeggen afkomstig uit zeer betrouwbare
    bron alsmede dat de informatie door de bron zelf is waargenomen en
    er een bevestiging uit andere bron is.

    7.5.4 Uitvoering van buitenlandse assistentieverzoeken door
    Nederland

    Er is een stijgende lijn merkbaar in het aantal officile
    verzoeken om kleine rechtshulp. Van 38 verzoeken in 1991 naar 52
    verzoeken in 1994, waarvan het merendeel betrekking had op
    verdovende middelenzaken. In het kader van een rogatoire commissie
    kan worden verzocht een politiefunctionaris aanwezig te laten zijn
    bij de tenuitvoerlegging van het verzoek. Sinds 1993 is het tappen
    van telecommunicatieverkeer ten behoeve van buitenlandse
    strafrechtelijke autoriteiten toelaatbaar (art. 552o, eerste lid
    Sv).

    In het kader van dit onderzoek gaat de aandacht verder vooral
    uit naar de politile samenwerking en wordt vooral aandacht besteed
    aan de verzoeken betreffende bijzondere opsporingsmethoden als
    observatie, gecontroleerde aflevering en infiltratie. Zelden of
    nooit wordt een verzoek om observatie geweigerd, of er moet sprake
    zijn capaciteitsproblemen. Voor internationale verzoeken uit de
    Schengenlanden zijn vijf observatieteams opgericht. De meeste
    verzoeken om observatie, onder andere in het kader van een
    gecontroleerde aflevering, komen dan ook uit de buurlanden. In een
    onderzoek verzocht de Duitse politie om een doorlating en het
    overnemen van een burger-infiltrant: Een kernteam heeft
    een (open) infiltratietraject overgenomen van de Duitsers in een
    druglijn van Colombia naar Nederland. Het betreft een
    buitenlandse
    burger-infiltrant en een
    politie-infiltrant. Ten tijde van het overnemen is een partij
    marihuana doorgelaten uit Colombia via
    Duitsland naar
    Nederland.

    De heer De Graaf:
    Als het gaat over een partij van zeg 10.000 kilo marihuana,
    wordt dat ongetwijfeld weer verdeeld in deelpartijen. Je moet dat
    met
    observatieteamszodanig bijhouden, dat je het dan ineens
    in een heel andere regio laat wegtippen.
    De heer Blok:
    De partij waarover u spreekt, is wel gevolgd met een
    OT, maar het is niet gelukt om die partij vervolgens in beslag
    te nemen.
    De heer De Graaf:
    Maar daar was de doelstelling van de politie ook niet op
    gericht?
    De heer Blok:
    Jawel, want er was observatie, ook nadat er
    doorgeleverd was.
    Noot Dit was een lijntester
    waarna door het kartel een grote partij cocane zou worden
    verzonden. De partij is ook gekomen, en wel vanuit Colombia via
    Hamburg naar Nederland.

    Maar ook de Amerikaanse Drugs Enforcement Administration (DEA)
    dient regelmatig verzoeken om rechtshulp in. Zo heeft de DEA
    gevraagd om een gecontroleerde aflevering van, wat later bleek,
    enkele vuurwapens. Noot Het Landelijk cordinatiepunt
    grensoverschrijdende observaties ( LCGO) Noot is het
    centrale meldpunt voor grensoverschrijdende inkomende dan wel
    uitgaande observaties. Tevens neemt deze dienst in het tweede geval
    contact op met de buitenlandse autoriteiten en hij cordineert de
    peilfrequenties van de eventueel in gebruik zijnde peilauto’s. In
    meer dan de helft van de gevallen krijgt het verzoek geen
    operationeel gevolg omdat de verdachte in kwestie toch niet de
    verwachte kant op vertrekt. Het OT staat dan tevergeefs aan de
    grens te wachten om de observatie over te nemen. Observatie kan
    worden overgenomen aan de Nederlandse grens al dan niet met een
    zogenaamde opstapper van het buitenlands team of Nederlandse
    begeleiders gaan mee met een buitenlands OT dat de observatie
    voortzet in Nederland. Deze grensoverschrijdende observatie is
    mogelijk gemaakt door de Schengen-Uitvoeringovereenkomst (SUO). Het
    komt ook voor dat er gecontroleerde afleveringen in transito
    plaatsvinden. Dan wordt het transport begeleid van bijvoorbeeld
    Duitsland via Nederland naar Engeland. Noot De
    Uitvoeringsovereenkomst van Schengen regelt eveneens de
    grensoverschrijdende achtervolging, die overigens al tot de
    mogelijkheden behoorde tussen de Benelux-landen. Al eind jaren
    zeventig kwam het voor dat buitenlandse politie-infiltranten van de
    Amerikaanse Drugs Enforcement Administration (DEA), het Duitse
    Bundes-kriminalamt (BKA) of het Belgische Infiltratieteam ingezet
    werden op Nederlands grondgebied. Noot In het begin van
    de Nederlandse praktijk inzake pseudo-koop is ook dankbaar gebruik
    gemaakt van deze buitenlandse expertise. Noot
    Tegenwoordig is voor deze samenwerking de International Working
    Group on Police Undercover Work opgericht, waaraan 16 landen
    deelnemen. Deze samenwerking kan vele vormen aannemen waaronder
    bijvoorbeeld de inzet van een buitenlandse politie-infiltrant voor
    een Nederlandse zaak. Zo speelden drie Engelse politie-infiltranten
    in een Nederlands traject een belangrijke rol in het transport van
    verdovende middelen. De buitenlandse politie-infiltranten worden in
    principe begeleid door een Nederlands begeleidingsteam, opereren
    naar Nederlandse rechtsregels en de inzet wordt gemeld aan de
    landelijke officier van justitie. Tot eind 1993 was een probleem
    dat een buitenlandse politie-ambtenaar voor de Nederlandse wet
    slechts een ambteloos burger was, nadien is dit geregeld in artikel
    185a Sr.

    De voorzitter:
    Vindt u het een probleem dat een buitenlandse infiltrant die
    in Nederland werkt, bijvoorbeeld voor een deels Nederlandse zaak,
    in feite geen opsporingsambtenaar is in Nederland?
    De heer Karstens:
    Dat is een probleem waar wij altijd tegen aanlopen. Dat
    geldt ook voor een Nederlandse opsporingsambtenaar die in het
    buitenland opereert. Het gaat om een verklaring van een ambteloos
    burger, zij het dat de rechter daaraan doorgaans een hogere waarde
    toekent.
    Noot

    Ook worden buitenlandse burgerinfiltranten ingezet in Nederland. De
    identiteit van de informanten wordt afgeschermd. Zo zijn in een
    zaak twee burgerinfiltranten door de Arubaanse politie naar
    Nederland gestuurd om een partij van 2500 kilo softdrugs op te
    vangen en door te laten. Echter, bij nader inzien ontstonden enige
    twijfels over de betrouwbaarheid der infiltranten en is de operatie
    van Nederlandse zijde na deze ene doorlating afgeblazen.
    Noot In een ander onderzoek is een Colombiaanse
    informant uit Colombia overgekomen om in Nederland de Colombiaanse
    criminele organisaties te scannen. Het had geen succes zodat na
    twee maanden de informant is teruggestuurd. Noot Ook is
    gebleken dat het Duitse BKA partijen verdovende middelen, begeleid
    door een informant, naar Nederland heeft gestuurd zonder hier al
    een afnemer voor te hebben. Na bemiddeling van de CRI is getracht
    dit onderzoek bij een regio onder te brengen, waar afnemers werden
    gezocht. Het is de commissie bekend dat in de regio Zuid-Holland
    Zuid zo’n BKA-partij, bij gebrek aan afnemers, alsnog in beslag is
    genomen.

    De voorzitter:
    Er zijn verschillende berichten, vooral uit
    Duitsland, dat wel degelijk nog door informanten gepoogd
    wordt, uitlokking te plegen. Er heeft laatst een geval in de krant
    gestaan. Dat speelde bij de rechtbank in Rheinland Pfalz. Er is ook
    een geval in Limburg waarbij sprake is van een Duitse
    informant/infiltrant die probeert een Nederlander naar

    Duitsland te krijgen.
    De heer Karstens:
    Er zijn tal van opsporingsinstanties in Duitsland. Ik
    bedoel de Duitse VE-teams, dat zijn de verdeckte Ermittlungsteams.
    Zij weten van de hoed en de rand van onze afspraken. Zij melden
    zich trouw. Dat er daarnaast instanties, politie-instanties
    wellicht of douane-instanties zijn die met
    informanten of
    infiltranten, wellicht
    burgerinfiltranten werken, onttrekt
    zich aan mijn waarneming.
    De voorzitter:
    U ziet dus ook de mogelijkheid dat die VP’s
    vertrouwenspersonen zijn waarbij dit toch voorkomt?
    De heer Karstens:
    Als het voorkomt, ligt het niet op mijn weg, daaraan iets te
    doen. Ik heb mijn handen al vol aan het politile
    infiltratiegebeuren, dat goed on line is.
    De voorzitter:
    Geldt wat u zegt ook voor de Duitsers? U zegt immers dat het
    niet voorkomt bij
    politie-infiltranten, maar dat u voor
    burgerinformanten uw handen niet in het vuur durft te steken. Geldt
    dat ook voor de Amerikanen?
    De heer Karstens:
    Daarvan ben ik niet helemaal zeker. De verhoudingen zijn de
    laatste tijd aanzienlijk verbeterd. Het is in ons mtier vaker zo
    dat op basis van vertrouwen gewerkt wordt. Voor de afgelopen
    periode durf ik mijn hand niet in het vuur te steken.
    De voorzitter:
    Welke aanwijzingen heeft u daarvoor?
    De heer Karstens:
    Ik moet verwijzen naar kranteartikelen waarbij Nederlandse
    onderdanen betrokken zijn geweest bij operaties van een
    buitenlandse, in dit geval Amerikaanse, opsporingsinstantie die
    zich in ieder geval niet bij mij heeft gemeld.
    De voorzitter:
    Hebt u dat verder onderzocht? Hebt u daaraan iets
    gedaan?
    De heer Karstens:
    De commotie in de kranten was dermate dat het hele
    ministerie waarschijnlijk al gealarmeerd was. Ik vond het niet op
    mijn weg liggen, daar nog eens een keer achteraan te gaan.
    De voorzitter:
    Hoeveel keer heeft u contact met de mensen van de DEA
    over dit soort dingen?
    De heer Karstens:
    De laatste tijd zijn de verhoudingen aanzienlijk verbeterd.
    Ik hoop dat de
    DEA zich houdt aan onze regels.
    Noot

    Ook de DEA zou operaties in Nederland zonder medeweten van de CRI
    of andere autoriteiten hebben uitgevoerd. De commissie heeft hier
    geen harde aanwijzingen voor gevonden. Om een hoeveelheidsindicatie
    te geven: 42, dus meer dan de helft van de het totaal van 65
    daadwerkelijke infiltratie-acties in 1994 behelsden een buitenlands
    verzoek om Nederlandse assistentie. Vijf Nederlandse
    infiltratie-acties hadden op een of ander wijze een link met het
    buitenland. Noot Een aantal infiltratieverzoeken heeft
    geen operationeel gevolg gekregen. Karstens zegt hierover tijdens
    zijn verhoor:

    De heer Karstens:
    Nogmaals, ik doel op de ontwikkelingen die zich na 1993
    hebben ingezet. Er is een groot aantal internationale verzoeken om
    assistentie gestopt omdat de buitenlandse instanties niets meer van
    zich lieten horen of omdat de operaties niet aan de voorwaarden
    voldeden. Dat kan ook nog. Er wordt dan bijvoorbeeld eerst een
    gesprek gevoerd, waarin wij tot de conclusie komen dat men, gelet
    op ons systeem en onze richtlijnen, eerst zijn huiswerk beter moet
    maken en later maar eens terug moet komen.
    Noot

    De verzoeken om rechtshulp komen onder meer van de buitenlandse
    liaison-officers die in Nederland zijn gestationeerd. Zij zijn
    allen officeel geaccrediteerd en hebben de diplomatieke status. In
    totaal verblijven er 34 liaison-officers uit dertien landen in
    Nederland. Met name de Verenigde Staten met tien liaison-officers
    en het Verenigd Koninkrijk met vijf zijn goed vertegenwoordigd.
    Cordinatie van hun activiteiten vindt plaats door de Afdeling
    liaisons van de CRI, onder het toezicht van de landelijke officier
    van justitie. Noot Over de controle op het functioneren
    van de buitenlandse liaison-officers zegt Barendregt tijdens zijn
    verhoor:

    De voorzitter:
    Dan is het natuurlijk ook nog mogelijk, dat de liaisons
    direct met de korpsen contact hebben.
    De heer Barendregt:
    Ja, dat voorbeeld gaf ik u daarnet. Dat is dus
    mogelijk.
    De voorzitter:
    Daar heeft u verder geen zicht op?
    De heer Barendregt:
    Daar hebben we niet altijd zicht op. Wij trachten wel – ik
    zal proberen dat nog strakker te doen – om die liaisons aan ons te
    binden met goede afspraken, zodat het wel gebeurt. Nogmaals, echt
    dwingen – wat de heer Theeuwes zegt – lukt echt niet.

    Noot

    De meeste liaison-officers houden zich bezig met drugzaken.

    De heer Theeuwes:
    De buitenlandse informatie die bijvoorbeeld door
    buitenlandse liaison-officieren die hier zijn gestationeerd wordt
    geleverd of die anderszins op ons afkomt proberen we van een
    codering te voorzien. De CID-chef waar die informatie terechtkomt,
    heeft behoefte aan deze codering en er ontstaat enige mate van
    zekerheid omtrent de waarde daarvan. Maar dit is niet altijd
    mogelijk. De eerste vraag bij de levering van dit soort
    buitenlandse informatie is altijd: wat is de waarde en hoe ben je
    er aan gekomen? Dat geeft een indicatie. Als een antwoord is
    verkregen uit het land waar de informatie vandaan komt, is het
    mogelijk om er een codering aan toe te kennen.
    De voorzitter:
    U zei daarnet dat dit op basis van vertrouwen gaat.
    De heer Theeuwes:
    Het is professioneel om aan buitenlandse liaison-officieren
    die hier gestationeerd zijn te vragen hoe de informatie tot stand
    is gekomen. Het is ook een gebruikelijke vraag van een buitenlandse
    liaison-officier die hier CID-informatie krijgt.

    Noot

    Tijdens het onderzoek rees de vraag of zij ook alles melden.

    De voorzitter:
    Moeten zij u alles melden wat zij hier aan opsporings- en
    inlichtingenactiviteiten inwinnen?
    De heer Theeuwes:
    Ze worden geacht dat te doen.
    De voorzitter:
    Maar ze doen het niet altijd.
    De heer Theeuwes:
    Er is geen sprake van een verplichting, ze worden geacht dat
    te doen. In Europees verband is er een raamregeling tot stand
    gebracht met betrekking tot de posting for liaison-officers. Per
    land in Europa bestaat de vrijheid om daar nadere voorschriften aan
    te verbinden. Ook Nederland heeft daartoe een poging
    ondernomen.
    De voorzitter:
    Een poging?
    De heer Theeuwes:
    Ja, ik spreek over een aantal jaren geleden. Ook de CRI
    is betrokken geweest bij het tot stand brengen van een
    hoeveelheid voorschriften waarmee we de liaison-officieren kunnen
    controleren. Destijds werd die wens uitgesproken naar aanleiding
    van incidenten met buitenlandse liaison-officieren hier.
    De voorzitter:
    Wat voor incidenten?
    De heer Theeuwes:
    Ik herinner me incidenten met de Amerikaanse collega’s op
    het terrein van het zelfstandig runnen van
    informanten en
    een affaire waarbij de Canadese collega informatie die hem in
    Nederland ter ore was gekomen had gebruikt om een hasj-zaak in de
    richting van Canada op te zetten. Dat was destijds aanleiding tot
    het stellen van vragen in de Tweede Kamer. Toen zijn er pogingen
    ondernomen om voorschriften tot stand te brengen om dit wat
    strakker te krijgen.
    De voorzitter:
    Dat is niet gelukt.
    De heer Theeuwes:
    Het is geen instrument waarmee de CRI de buitenlandse
    liaison- officieren krachtdadig kan controleren op hun
    handelen.
    Noot

    De Guidelines with regard to stationing liaison-officers
    in the Netherlands regelen de grenzen waarbinnen de
    liaison-officer moet opereren. Op dit moment wordt door de CRI
    gewerkt aan een handleiding voor de buitenlandse liaisons waarin
    wordt aangegeven aan welke voorwaarden rechtshulpverzoeken moeten
    voldoen. Voorts worden enkele controlepunten aangegeven ten aanzien
    van het voortraject van een buitenlands onderzoek zoals de
    vermelding van de totstandkoming, de waarde en de betrouwbaarheid
    van de informatie. Noot Tevens bestaat een richtlijn van
    de procureurs-generaal inzake de toepassing van artikel 552i Sv.
    Hierin staat onder meer dat informatievertrekking kan plaatsvinden
    op basis van afspraken die met individuele landen kunnen worden
    gemaakt.

    De heer Barendregt:
    Sinds kort zit ik de vergaderingen voor en ben ik
    operationeel verantwoordelijk voor de liaison-begeleiding. Ik weet
    ook niet of de
    DEAinformanten runnen. Ik heb daar te kort
    zicht op, maar ze worden geacht dit niet te doen.
    De voorzitter:
    Ze worden geacht het niet te doen, dat is duidelijk. Behoort
    dit tot het gebied waarover men elkaar geen vragen stelt?
    De heer Barendregt:
    Wij hebben toevallig gisteren vijf nieuwe liaisons
    toegesproken en de situatie in Nederland uitgelegd. Wij hebben ze
    duidelijk de richtlijnen voorgehouden. In de richtlijnen staat dat
    ze geacht worden zelfstandig geen
    informanten te runnen.
    Doen ze het toch, dan hebben we een diplomatiek probleem.
    De heer Vos:
    Ik wil hier nog even een vraag over stellen, want ik vind
    het antwoord wel heel subtiel. U zegt, dat u denkt van niet maar u
    weet niet of de
    DEA hier wellicht informanten runt.
    Denkt u het wel?
    De heer Barendregt:
    Ik herinner mij de afspraken die destijds zijn gemaakt. In
    de richtlijnen staat, dat ontmoetingen met personen in Nederland
    met de liaisons wel mogelijk zijn – dat kunnen dus ook

    informanten zijn – maar op het moment dat die informanten
    in Nederland actief zijn met betrekking tot Nederlandse
    misdrijven, moeten zij dat melden aan of de regio of aan de

    CRI. Kortom, een Amerikaanse collega kan best op Schiphol
    een ontmoeting hebben met een informant maar op het
    moment dat het Nederlandse raakvlakken heeft, moet hij dat melden.
    Ik ken geen gevallen, dat het gebeurd is en dat het niet gemeld
    is.
    Noot

    7.5.5 Uitvoering van Nederlandse assistentieverzoeken in het
    buitenland

    Uitgaande rechtshulpverzoeken zijn opgesteld volgens de regels van
    een van toepassing zijnd verdrag. Volgens de (summiere) rechtspraak
    mogen de officieren van justitie niet meer vragen dan wat in
    Nederland toelaatbaar is en waartoe zij zelf bevoegd zijn. Tevens
    dienen de Nederlandse politie-ambtenaren zich in het buitenland te
    houden aan de aldaar geldende rechtsregels. Wederom zal worden
    ingegaan op observatie, gecontroleerde aflevering, informanten en
    infiltratie. Een andersoortig verzoek om buitenlandse rechtshulp is
    bijvoorbeeld het verzoek aan de Turkse autoriteiten om
    GSM-telefoons in Turkije af te luisteren. Noot
    Grensoverschrijdende observatie door een Nederlands OT, al dan niet
    in het kader van gecontroleerde aflevering en doorlaten, komt
    regelmatig voor. Via het LCGO en de landelijke officier van
    justitie worden de buitenlandse autoriteiten op de hoogte gesteld.
    Dit is geregeld in de Schengen Uitvoerings overeenkomst (artikel
    40) en het VN-verdrag van Wenen (1988). Gebleken is dat de melding
    niet altijd wordt gedaan. In de XTC-zaak van het IRT (zie hoofdstuk
    drie) zijn diverse transporten gevolgd naar Engeland die niet aan
    de Engelse autoriteiten zijn gemeld.

    In 1993 heeft de LCGO bij 64 grensoverschrijdende
    observatie-acties bemiddeld naar Belgi en Duitsland, maar ook in
    het kader van gecontroleerde afleveringen naar Frankrijk of Spanje.
    Incidenteel wordt dan gebruik gemaakt van buitenlandse
    kentekenplaten. Niet alleen politile OT’s opereren
    grensoverschrijdend, ook de bijzondere opsporingsdiensten en
    bijvoorbeeld de douane doen dat. Het DTOO plaatst ter ondersteuning
    van observatie wel eens technische apparatuur zoals een peilzender
    in het buitenland en vervolgens worden aldaar ook de batterijen
    verwisseld. De Belgische rijkswacht maakt graag gebruik van de
    voorzieningen en expertise van het KLPD.

    In het buitenland gestationeerde Nederlandse liaison-officers
    worden regelmatig geconfronteerd met informanten die informatie
    bieden over criminele organisaties of drugtransporten. Dit was het
    geval in de Radar-zaak die door bemiddeling van de Colombiaanse
    liaison-officer tot stand kon komen.

    In Pakistan zijn er voorbeelden van informanten die tips over
    drugtransporten proberen te slijten. Een aantal hiervan is
    beroepsinformant. Soms wordt op geloofwaardige verhalen ingegaan en
    probeert de liaison-officer de zaak aan een Nederlands korps te
    slijten. Niet altijd blijkt het te gaan om een Nederlands belang,
    waarna geen actie op de aangekondigde partijen wordt ondernomen.
    Ook is dit wel te wijten aan capaciteitsproblemen, zo stelt
    Barendregt tijdens zijn verhoor. Noot De
    liaison-officers onderhouden contacten met informanten.

    De voorzitter:
    Hoeveel personen zijn er op dit moment bij de CRI
    geregistreerd als informant met wie in het buitenland door
    liaison-officers wordt gesproken?
    De heer Barendregt:
    (…) Het zijn er wat minder dan 20, die ingeschreven staan.
    Een beperkt aantal daarvan is op dit moment actief, althans levert
    informatie die actueel interessant is. Een
    informant die
    ingeschreven staat, is op zichzelf en ook vanuit de
    cordinatierol… hij kan zich ook in andere landen aandienen of
    zelfs in Nederland… om die gegevens vast te houden ter
    cordinatie. Wij coderen ook
    informanten in een
    coderingssysteem om doublures te voorkomen en om te cordineren. Het
    aantal actuele
    informanten is echter op de vingers van n
    hand te tellen die op dit moment voor de
    CRI informatie
    produceren.
    De voorzitter:
    Worden ze ook gestuurd?
    De heer Barendregt:
    Wij sturen niet, althans wij sturen in de zin… Daarmee
    geef ik tevens aan, dat wij niet zelfstandig operationeel runnen en
    zeker niet in het buitenland. Dat zouden wij, omgekeerd, het
    buitenland ook niet in dank afnemen als zij in Nederland

    informanten runnen zonder dat wij dat weten… (…)
    De heer Barendregt:
    …het is een situatie waarin wij of samenwerken met het
    betreffende land, sterker nog, waarin wij
    informanten die
    zich bij ons aandienen zich eventueel overgeven aan de lokale
    autoriteiten of het geeft de situatie, dat het inderdaad voor de
    Nederlandse situatie direct interessant is. Dan zoeken wij een
    competente, een verantwoordelijke recherchechef of CID-chef of
    een
    CID-officier van justitie, na overigens de zaak
    besproken te hebben – in dit geval – met de landelijke officier van
    justitie of wij inderdaad aan de hand van de informatie die wordt
    geboden met zo’n persoon in zee willen gaan. Wij toetsen aan de
    hand van de bekende criteria zoals rechtmatigheid etcetera. Als
    zo’n
    informant inderdaad blijft komen aan die post in het
    buitenland, hebben wij de praktische invalshoek waarin wij de
    contacten onderhouden, maar onder verantwoordelijkheid van een
    lokale CID-chef.
    De voorzitter:
    In Nederland?
    De heer Barendregt:
    Nee, ook in het buitenland.
    De voorzitter:
    Maar in het buitenland heb je toch geen CID-chefs, want je
    hebt er geen
    CID?
    De heer Barendregt:
    Nee, maar de instructies die wij geven… de sturing op zich
    vindt dus niet door ons plaats. Als instructies worden gegeven,
    proberen wij in de eerste plaats die
    informantdirect te
    koppelen aan de
    CID. Gelet op de reisafstand en de kosten
    kan gevraagd worden om nog even de contacten te onderhouden. Wordt
    het echt operationeel en is er echt sprake van runnen, van inzetten
    van de
    informant, dan is het de regionale CIDdie de
    contacten onderhoudt. Dan kunnen wij daarin hooguit nog
    assisteren.
    Noot

    Infiltratie door Nederlandse politie-infiltranten in het
    buitenland komt voor. In principe blijft de infiltrant gebonden aan
    de Nederlandse rechtsregels.

    De voorzitter:
    Kan dat wel met verschillende systemen en met verschillende
    vormen van geaccepteerd zijn van uitlokking, minder uitlokking,
    meer uitlokking?
    De heer Karstens:
    In dat verband wil ik er toch op wijzen dat de meeste landen
    wel een soort uitlokkingscriterium hanteren.
    De voorzitter:
    Dat criterium wordt toch zeer verschillend
    gehanteerd?
    De heer Karstens:
    Het is werkbaar op dit moment. De Nederlandse infiltrant die
    op buitenlands grondgebied optreedt, heeft zich te houden aan de
    regelgeving van dat betreffende land. Als die regelgeving
    uitgebreider is, dan heeft hij zich te houden aan de eigen
    Nederlandse regelgeving.
    De voorzitter:
    De Nederlandse regelgeving kent voorlopig toch slechts een
    vaag aantal richtlijnen?
    De heer Karstens:
    U heeft mij al eens eerder gevraagd of ik tegen legalisering
    ben. Op zichzelf ben ik niet tegen wetgeving op dit gebied. Ik hoop
    alleen dat er kaderwetgeving zal ontstaan en geen strak keurslijf
    die onze mogelijkheden aanzienlijk aan banden legt. Met de
    richtlijn uit 1991 kan ik nog steeds onder voldoende waarborgen
    opereren.
    Noot

    In principe gaat een Nederlands begeleidingsteam mee. Dit is
    bijvoorbeeld gebeurd in de Contrat-zaak. Een aantal Nederlandse
    politie-infiltranten heeft een belangrijke rol gespeeld in een
    Canadese zaak, die mede hierdoor uiteindelijk succesvol kon worden
    afgerond. Noot Ook in het onderzoek van het kernteam
    Noord-Oost-Nederland is door een Nederlandse politie- infiltrant ,
    dit keer ten behoeve van een Nederlandse onderzoek, genfiltreerd in
    het buitenland. Hij is afgereisd naar Turkije om besprekingen te
    voeren met Turkse verdachten. Dit traject is besproken met de
    minister en goedkeuring is verleend zowel door de Nederlandse
    minister van Justitie als door de Turkse autoriteiten.
    Noot De uitvoering van Nederlandse rechtshulpverzoeken
    in het buitenland gebeurt meestal, indien aanwezig, via aldaar
    gestationeerde Nederlandse verbindingsofficieren. In 18 landen
    heeft Nederland liaison-officers gestationeerd, allen met de
    diplomatieke status met uitzondering van de twee liaison-officers
    op de Antillen aangezien dit geen buitenland is. De ambassadeur is
    verantwoordelijk voor hun optreden. Verder dient de liaison-officer
    dagrapportages in te dienen bij de Afdeling liaisons. In de
    praktijk heeft hij veel handelingsvrijheid. De liaison-officer
    richt zich onder andere op de informatie-inwinning ter zake van de
    georganiseerde misdaad, met name met een link naar Nederland.

    De voorzitter:
    Wat doet een liaison-officer voor de CRI in
    Thailand en Pakistan, behalve zijn ogen en oren goed open
    houden?
    De heer Theeuwes:
    Hij zal behalve kijken en luisteren in samenspraak met zijn
    Thaise respectievelijk Pakistaanse collega’s proberen om zicht te
    krijgen op criminele organisaties, met name organisaties die in de
    richting van Nederland bezig zijn met de smokkel van verdovende
    middelen. We praten hier over stationeringen van

    liaison-officers in bronlanden, waar de verdovende middelen
    vandaan komen.
    De voorzitter:
    Doet u daar ook directe recherchefuncties in zo’n land, toen
    u daar zat?
    De heer Theeuwes:
    Neen, het woord liaison houdt het in feite al in:
    verbindingsofficier, het rechtstreeks uitoefenen van de
    recherchefunctie in de zin van het zelf doen van verhoren, het
    meegaan met een eventuele arrestatie, komt niet voor. De

    liaison-officer is niet bij het daadwerkelijke recherchewerk in
    die landen betrokken.
    De voorzitter:
    Maar een liaison-officer kan wel, zoals we gezien
    hebben – zij het misschien voor kortere tijd – in dat land een

    informant runnen?
    De heer Theeuwes:
    U gebruikt het woord runnen. Ik zou dat eraf willen halen.
    Dan houden we over dat een
    liaison-officer wel eens in
    aanraking komt met een
    informant in het buitenland. Runnen
    heeft in de Engelse betekenis toch iets in zich van sturen en dan
    zit je toch al gauw in de richting van de
    infiltratie. Daar
    is hier al uitgebreid over gesproken. Ik zou het eerder willen
    noemen een gesprek met iemand, die zich op een Nederlandse
    vertegenwoordiging in het buitenland waarvan bekend is dat er
    een
    liaison-officer zit – en wij zijn daar vrij open in –
    met een verhaal meldt dat hij wel kwijt wil maar die toch anoniem
    wenst te blijven.
    De voorzitter:
    Wat doet u met zo’n verhaal?
    De heer Theeuwes:
    Zo’n verhaal hoor ik aan. Het is natuurlijk een tijd geleden
    dat ik dat gedaan heb en ik rapporteer de inhoud, voorzover
    relevant en voorzover die kan aansluiten bij een Nederlands
    onderzoek richting Nederland.
    Noot

    Veel informatie komt van lokale informanten, maar ook de
    liaison-officers onderling wisselen informatie uit.

    De heer Theeuwes:
    Ja, maar dat hoeft niet te beginnen met een
    informantenverhaal. Er zijn bijvoorbeeld organisaties onderzocht in
    samenwerking met de Thaise politie naar aanleiding van informatie
    die van een heel andere plek ter wereld kwam. De Royal
    Hongkong-police, waar wij in Thailand redelijk veel zaken mee
    deden, gaf bijvoorbeeld aan dat men van een
    informanthoorde
    dat een paar koeriers onderweg waren naar Bangkok om herone op te
    halen die vervolgens naar Nederland moest worden getransporteerd.
    Het logische gevolg van die informatie was dat, gezien de
    Nederlandse betrokkenheid, de Nederlandse liaison-officier daarbij
    werd ingeschakeld. In samenwerking met de Thaise politie werd
    geprobeerd de koeriers in Bangkok of elders op te sporen om vast te
    stellen op welk tijdstip ze naar Nederland zouden vertrekken.

    Noot

    Ook de politiekorpsen komen via de ARI’s met gerichte vragen op
    allerlei terreinen. De liaison-officer wordt wel gevraagd enige
    kleine observaties te verrichten in het gastland bijvoorbeeld het
    vaststellen van het vertrek van een persoon van de luchthaven. Ook
    het volgen van verdachten en informanten in Nederlandse onderzoeken
    komt voor. Tevens hebben zij een feitelijke CID-status zodat zij de
    verkregen informatie eventueel gecodeerd kunnen doorgeven aan de
    LCID.

    De voorzitter:
    Wanneer wordt iemand nu bij de CRI als
    informantingeschreven in zo’n situatie?
    De heer Theeuwes:
    In zo’n situatie vindt een inschrijving plaats bij de
    CRI, waarbij aan het hoofd van de afdeling, in dit geval de heer
    Barendregt, bekend wordt gemaakt wie het is die zich met een
    hoeveelheid informatie gemeld heeft. Dat is een zogenaamd
    informantendossier A. Vervolgens komt de informatie van die

    informant in aanvulling op die personalia richting Nederland en
    komt in een apart dossier terecht. Ik noem hem echter getuige,
    omdat ik het runnen er even af wilde halen.
    De voorzitter:
    Maar het is toch geen getuige, want hij wil het voorlopig
    alleen aan u vertellen.
    De heer Theeuwes:
    Hij wenst anoniem te blijven en op datzelfde moment zou je
    kunnen zeggen, dat er sprake is van een
    informant. Ik wilde
    echter even een onderscheid maken tussen het luisteren naar een
    verhaal in het buitenland dat op een
    liaison-officerafkomt
    en het runnen van een
    informant in het buitenland. Ik denk,
    dat daar een wezenlijk verschil tussen zit.

    Noot

    Op het moment zijn bij de Afdeling liaisons van de CRI twee
    liaison-officers in opleiding die bijzondere opdrachten in
    specifieke zaken kunnen verrichten in landen zonder een post.
    Bovendien hebben ook andere Nederlandse diensten de beschikking
    over eigen mensen in het buitenland. Zo hebben de BVD en de
    Immigratie- en Naturalisatiedienst in diverse landen eigen
    verbindingsofficieren. Ook het Douane Informatie Centrum (DIC)
    heeft liaison- officers in het buitenland te weten n in Parijs, n
    in Bonn en binnenkort n in Londen.

    7.5.6 Beoordeling

    De commissie is van oordeel dat er nauwelijks controle is op de
    rechtmatigheid van de uit het buitenland verkregen informatie. Bij
    het omgaan met uit het buitenland afkomstige informatie wordt
    gehandeld naar het vertrouwensbeginsel. Controle is derhalve niet
    gebruikelijk. De commissie acht dit een onwenselijke situatie omdat
    de informatie ook door uitlokking kan zijn verkregen. Een gezond
    wantrouwen is hier naar het oordeel van de commissie op zijn
    plaats. De commissie is van oordeel dat alle politie-informatie aan
    en van de korpsen eerst de CRI moet passeren. De CRI dient de
    waarde van de informatie te toetsen. De buitenlandse
    opsporingsinformatie dient alszodanig herkenbaar te zijn.

    De commissie is van oordeel dat de inzet van buitenlandse
    infiltranten slechts toegestaan is met instemming vooraf door de
    landelijk CRI-officier van justitie en onder regie van de CRI. De
    identiteit van de buitenlandse infiltrant moet in ieder geval bij
    het hoofd van de ANCPI bekend zijn.

    De commissie is van oordeel dat de samenwerking tussen de
    Nederlandse opsporingsdiensten en buitenlandse opsporingsdiensten
    (in het bijzonder de DEA en het BKA) een nadere reglementering
    behoeft voor wat betreft het gebonden zijn aan Nederlandse regels
    en rapportage aan Nederlandse instanties.


    vorige        
    inhoudsopgave en zoeken