7.3 Informatiehuishouding
7.3.1 Omschrijving
Onder informatiehuishouding verstaat de commissie het aanleggen van
persoonsregisters en de opslag van gegevens in deze registers, het
beheer daarvan en de verstrekking van gegevens aan derden. De in
het register opgenomen personen en organisaties hoeven niet per se
veroordeelden of verdachten te zijn. In (tactische) onderzoeken
worden veelal tijdelijke registers aangelegd, waarin alle in het
onderzoek op enigerlei wijze betrokken personen worden opgenomen.
Een CID-subject is een natuurlijke of rechtspersoon die als
verdachte betrokken is, of naar redelijkerwijs kan worden vermoed
als verdachte betrokken kan worden bij enig misdrijf dat gezien de
ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin het
wordt gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Noot Een CID-subject is niet per definitie verdachte in
de zin van artikel 27, eerste lid Wetboek van Strafvordering. Een
CID- subject kan immers ook zijn een persoon of organisatie ten
aanzien van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij of zij
als verdachte betrokken zal worden bij enig misdrijf met het oog
waarop een CID-register is aangelegd (artikel 1 sub c CID-regeling
1995). Hetzelfde geldt haast per definitie voor een
grijze-veld-subject.
De Wet politieregisters en de Wet persoonsregistraties
Noot bieden de kaders waarbinnen de opslag en de
verstrekking van gegevens behoren plaats te vinden. Het staat de
regionale korpsen vrij die bestanden aan te leggen die zij
noodzakelijk achten voor de uitoefening van hun taken. Daarbij zijn
de korpsen gebonden aan de Wet politieregisters en de daarop
gebaseerde regelgeving. Dit betekent in ieder geval dat voor elk
register een reglement ter goedkeuring aan de Registratiekamer moet
worden voorgelegd, dan wel dat de houder verklaart dat een
modelreglement van toepassing is.
7.3.2 Bevindingen
Aanleg en opslag van gegevens
De door elke politiefunctionaris te (laten) bevragen registers zijn
het Opsporingssysteem, het Herkenningsdienstsysteem en Centrale
verwijzingsindex, Nationaal Schengen informatiesysteem, het
Kentekenregister en het computersysteem Landelijke
informatiesystemen (LIST). Noot Deze registers staan
onder het regime van de Wet politieregisters (behalve het
kentekenregister).
De Regionale criminele inlichtingendienst onderhoudt een aantal
persoonsregistraties, die gezamenlijk het CID-register vormen. Deze
registraties zijn door het centraal gezag aangewezen in de thans
vigerende CID-regeling 1995. Voor het register van de zogenaamde
CID- subjecten (natuurlijke en rechtspersonen) en het register van
de zogenaamde grijze-veld- subjecten (natuurlijke en
rechtspersonen) zijn afzonderlijke (model)privacyreglementen
vastgesteld. In het CID-register zijn eveneens opgenomen de
(rechts)personen met wie CID-subjecten contact hebben (gehad).
In de CID-regeling 1995 staat vermeld welke gegevens van
CID-subjecten, contacten van CID-subjecten en grijze-veld subjecten
geregistreerd mogen worden. Het is de commissie opgevallen dat in
de registers informatie van velerlei aard is opgenomen. Het lijkt
erop dat daarbij van enige selectie van beschikbare informatie niet
of nauwelijks sprake is. De regionale CID-en dienen hun
CID-subjecten en grijze-veld-subjecten naar de landelijke CID te
zenden. Daar staan eind 1995 ongeveer 60.000 personen als
CID-subject geregistreerd terwijl ongeveer 10.000 personen als
grijze-velders zijn opgenomen. Het aantal personen dat als
contacten van subjecten is opgenomen wordt niet centraal
bijgehouden. Tevens worden incidenteel rechtspersonen als
CID-subject opgenomen. Gebleken is dat melding aan de landelijke
CID niet altijd gebeurt De informatie in een CID-register wordt
voorafgaand aan de opslag gevalueerd. De informatie wordt voorzien
van een betrouwbaarheidscodering naar bron en naar gegevens. De
waardering inzake de betrouwbaarheid naar de bron is als volgt: A
betrouwbaar, dat wil zeggen afkomstig van politie-ambtenaar,
overheidsinstelling of uit een anderszins zeer betrouwbare
bron;
B meestal betrouwbaar, dat wil zeggen afkomstig van een
informant die in het verleden betrouwbaar is gebleken;
C niet betrouwbaar, dat wil zeggen afkomstig van een informant die
in het verleden niet altijd betrouwbaar is gebleken;
X niet te beoordelen, dat wil zeggen afkomstig van een informant
waarvan de betrouwbaarheid (nog) geheel onbekend is.
Bovendien worden vier niveaus van betrouwbaarheid aangegeven:
1 de informatie is zeker juist;
2 de informatie is door de bron zelf waargenomen;
3 de informatie is door een ander dan de bron waargenomen, maar
wordt bevestigd door gegevens uit andere bron;
4 de informatie is door een ander dan de bron waargenomen en wordt
niet door andere gegevens bevestigd.
De criteria op basis waarvan deze beoordelingen worden gegeven zijn
multi-interpretabel. De beoordeling is sterk afhankelijk van de
individuele runners en hun contacten met de informanten. Van een
objectieve controle van deze betrouwbaarheid kan nauwelijks sprake
zijn. De commissie heeft geen officier van justitie aangetroffen
die zelfstandig een oordeel wilde geven over de betrouwbaarheid van
een informant. Desondanks is de inschatting van de betrouwbaarheid
van de informatie en de informant van wezenlijk belang hoe verder
met de informatie kan en moet worden omgegaan. Naast de
CID-registers komen bij de CID ook dagrapporten en journaals voor
waarin de ruwe gegevens worden opgeslagen. De commissie constateert
dat in de CID-registers geen afzonderlijke melding wordt gemaakt
van de methoden waarmee de informatie is verzameld. In de
CID-registers staat inhoudelijke informatie over personen. Er
bestaan geen regels over het vastleggen van de methoden waarmee de
informatie is verzameld. Afhankelijk van de CID-en wordt de
gebruikte opsporingsmethoden vermeld in het journaal van
activiteiten van de CID-rechercheurs of in de afzonderlijke
computers van de rechercheurs. In andere CID-en wordt geheel geen
administratie bijgehouden van de gebruikte opsporingsmethoden. De
herkomst van de opgeslagen informatie is door de wijze van
administreren vrijwel nooit te traceren. Controle of de verzamelde
informatie rechtmatig is verkregen is daarmee nauwelijks mogelijk.
In een politieregister mogen slechts gegevens worden opgenomen die
rechtmatig zijn verkregen (artikel 4 Wet politieregisters ). De
commissie is niet gebleken dat een dergelijke controle op
CID-gegevens wordt toegepast.
Verstrekking van gegevens
Afgezien van de CID-registers zijn de politieregisters gevuld
met gegevens, die zonder nadere voorwaarden bruikbaar zijn in het
kader van de vervulling van de politietaak. Indien de bevraging
past in dit kader geldt voor de beheerder van een politieregister
een verplichting tot verstrekking. Dit verplichtende regime geldt
niet voor de RCID-en (artikel 11 Besluit politieregisters en
artikel 11 CID-regeling 1995). Zij kunnen volstaan met
verstrekkingen aan de projectleiders van tactische onderzoeken en
verder aan andere RCID-en en de NCID. Verstrekkingen door de CID
aan anderen gaan voornamelijk mondeling. Veelal worden de
mondelinge verstrekkingen gevolgd door een formulier waarop de
gegevens staan vermeld (4×4-formulieren), soms door een
proces-verbaal opgemaakt door de chef CID. Bij de evaluatie van de
ingewonnen inlichtingen staat naast een betrouwbaarheidscode ook
een afhandelingscode. De waardering voor bruikbaarheid
(afhandelingscodes) is: 00 kan niet gebruikt worden;
01 alleen gebruiken na overleg met afzender;
10 operationeel te gebruiken, afzender niet vermelden;
11 operationeel te gebruiken.
00-informatie kan niet gebruikt worden door de tactische recherche.
Dat neemt niet weg dat de tactische recherche soms informeel wel op
de hoogte is van de inhoud van de 00- informatie. Informeel wordt
de tactische recherche op de hoogte gesteld van deze informatie.
Niet in alle regio’s is dat het geval. Soms is sprake van een
strikte scheiding tussen CID en tactische recherche.
Noot Officieren van justitie hebben formeel geen
mogelijkheid tot inzage in de CID-registers en de
informantendossiers. In de CID-regeling 1995 staan zij niet vermeld
als rechthebbenden op inzage in de registers. Daarmee onstaat de
onduidelijke situatie dat een CID-officier van justitie geen inzage
kan hebben in de registers, maar wel gezagsmatig verantwoordelijk
is voor het functioneren van de CID. Feitelijk constateert de
commissie dat slechts weinig officieren van justitie daadwerkelijk
behoefte hebben aan het inzien van de verschillende CID-registers.
De korpsbeheerder is formeel de beheerder van de registers van de
CID.
Er is nauwelijks zicht op de vele formele en informele
informatiestromen tussen politie, justitie en derden. Hoewel er
signalen zijn dat de informele informatiestromen een grote omvang
hebben, is er moeilijk vat op te krijgen. Het blijft steken in
incidentele voorbeelden over informatie-uitwisseling tussen
politie-afdelingen onderling, met banken, creditcardmaatschappijen,
Kamers van Koophandel, etc.
-
- De voorzitter:
- Kunt u de U-bochtconstructie nog even uitleggen?
- De heer Van Steeg:
- Ja, soms denk ik: je hebt een U- en een
L-bochtconstructie. - De voorzitter:
- Legt u ze allebei dan uit.
- De heer Van Steeg:
- De U-bochtconstructie betreft in mijn beleving de situatie
dat er in Utrecht bijvoorbeeld een informatie binnenkomt, waarvan
je zegt: om afschermingstechnische redenen kan het feit niet in de
openbaarheid komen dat het uit Utrecht komt. Wij zoeken dan een
partner, bijvoorbeeld Amsterdam, en wij vragen aan Amsterdam:
willen jullie deze informatie overnemen en vervolgens terug laten
komen als zijnde informatie in Amsterdam ingewonnen, en die terug
bij Utrecht insluizen? Dat is de U-bochtconstructie.
-
- De heer Vos:
- Wat zijn, voor alle duidelijkheid, afschermingstechnische
redenen? - De heer Van Steeg:
- Afschermingstechnische redenen zijn er, indien, als de
informatie zoals die is opgemaakt, in de openbaarheid komt – dus te
zijner tijd in een proces-verbaal zal worden opgetekend – de
informant niet veilig is. Dan zal iedereen uit de omgeving van
de verdachte, de medeverdachten of een hoofdverdachte, bedenken en
zien: h, dit komt van mijnheer X af. Noot
(…)
-
- De voorzitter:
- Dan nu de uitleg van de L-bocht.
- De heer Van Steeg:
- De L-bocht houdt in, dat Utrecht de informatie opmaakt. Om
redenen die ik zojuist noemde, kan de informatie niet uit Utrecht
komen. De informatie is bijvoorbeeld bestemd voor het korps
Amsterdam. In dat geval maak je de informatie op en je vraagt of ze
in Amsterdam die informatie over willen nemen op hun papier.
Vervolgens geef je die aan de tactische recherche in
Amsterdam. Dan heb ik niet de controle dat in dat korps dezelfde
waardering aan de informatie wordt gegeven als wij er in Utrecht
aan geven, maar als later dingen getoetst zouden moeten staan,
staan wij voor de aangeleverde de informatie. Hierover ging de
vraag van de heer Rabbae. De informatie staat dus in ons systeem
als B3 aangemerkt. Als de informatie er elders als B2 uitkomt,
hebben ze daar malversatie gepleegd. Maar ik heb dat nog nooit
gemerkt. Laat dat duidelijk zijn. Noot
Desinformatie
De commissie heeft geconstateerd dat verschillende
politiefunctionarissen en officieren van justitie hebben overwogen
desinformatie te gebruiken om de leden van een criminele
organisatie te verwarren. Slechts een enkele keer is het ook tot
uitvoering gekomen.
-
- De voorzitter:
- Ik bedoel het in algemene zin. Heeft u overwogen om onjuiste
informatie naar te pers te lekken? - De heer Koers:
- Nee, dat is niet overwogen. Er is wel iets anders overwogen.
Er liep op dat moment een redelijk aantal telefoontaps. Als
je in een groep van 60 mensen wilt proberen te achterhalen wat de
waarheid is, kan een bericht in de krant of in dat soort bladen
soms een rumoer over de telefoon veroorzaken. Als dat zou gebeuren,
is dat meegenomen. Allerlei opties c.q. mogelijkheden om die zaak
tot een oplossing te brengen hebben de revue gepasseerd. Hoe kun je
achter de waarheid van deze zaak komen? - De voorzitter:
- In algemene zin, mag het OM onjuist informatie naar buiten
brengen om achter de waarheid te komen? - De heer Koers:
- Ik vind van niet. Ik zou het ook niet doen. Je kunt echter
soms wel een klein beetje informatie naar buiten brengen die waar
is en die reacties oplevert. Ik vind echter niet dat je onware
informatie naar buiten moet brengen. - De voorzitter:
- U vindt niet dat je mag liegen in het belang van de
zaak? - De heer Koers:
- Absoluut niet.
- De heer Rabbae:
- Het gebeurt ook niet in de praktijk?
- De heer Koers:
- Ik weet niet wat een ander doet, maar ik doe het niet.
Noot
Wel komt het in ieder geval voor dat bepaalde informatie op een
door de politie (al dan niet in overleg met het openbaar
ministerie) gekozen moment aan de pers wordt gegeven. Dit wordt
gedaan teneinde na te gaan of getapte personen over de telefoon
over die perspublicaties spreken waardoor wellicht duidelijk wordt
of van enige betrokkenheid sprake is. Het gaat dan om met het oog
op de opsporing gefaseerde en gestructureerde
informatievoorziening. Van een zelfstandige opsporingsmethode kan
dan eigenlijk niet worden gesproken.
7.3.3 Beoordeling
Privacy-regelgeving wordt veelal opgevat als een belemmering
voor de opsporing. De commissie heeft niet kunnen constateren dat
privacy-regelgeving daadwerkelijk een belemmering vormt in het
functioneren van politie en justitie. De commissie constateert dat
politie en justitie alle gegevens opslaan die verkregen worden. Van
enige selectie van de opgeslagen gegevens is nauwelijks sprake. De
commissie constateert tevens een uitgebreide uitwisseling van
gegevens tussen de CID-en onderling en de CID en de tactische
recherche. De commissie ziet onvoldoende argumenten voor de
opvatting dat de opsporing wordt gefrustreerd doordat
privacy-regelgeving daaraan in de weg staat. Politie en justitie
hebben inmiddels leren werken met deze regelgeving. De commissie is
van oordeel dat de geldende regelgeving voor de verschillende
politieregisters kan en moet worden gevolgd. Daarbij moet nader
worden bezien of de uitwisseling van informatie kan worden
bespoedigd. De commissie is een tegenstander van de
U-bochtconstructie. De commissie is van oordeel dat de controle op
de vaststelling van de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van
CID-informatie moet verbeteren. De officier van justitie moet naar
het oordeel van de commissie inzage kunnen hebben in de
CID-registers. De officier van justitie dient ook daadwerkelijk
controle uit te oefenen op de inhoud van deze registers. De
beoordeling van de inhoud van deze registers is een onderdeel van
de taak van de officier van justitie. Daarnaast is de commissie van
oordeel dat in de verschillende politieregisters, maar vooral in de
CID-registers moet worden vastgelegd op welke wijze de informatie
is verzameld of verkregen. Naast een registratie van de inhoud van
de informatie dient naar het oordeel van de commissie ook een
registratie van de gebruikte methoden plaats te vinden. Te allen
tijde moet het mogelijk zijn achteraf vast te stellen zowel wat de
inhoud van de informatie is als hoe de informatie is verkregen. In
hoofdstuk 9 wordt aangegeven hoe de commissie meent dat omgegaan
moet worden met de begrippen CID-subject en grijze-veld-subject. De
commissie is van oordeel dat de omschrijving van deze begrippen in
de CID-regeling 1995 niet adequaat is en tot effect heeft dat
overbodige informatie wordt opgeslagen over teveel personen.