6.6 Beoordeling
Infiltratie vindt zijn juridische grondslag in de Richtlijn
infiltratie en de jurisprudentie. De commissie constateert dat een
expliciete wettelijke basis voor de verschillende vormen van
infiltratie niet bestaat. Dat neemt niet weg dat infiltratie
inmiddels veelvuldig gebruikt wordt door politie en justitie. De
commissie is van oordeel dat voor infiltratie een wettelijke basis
noodzakelijk is. Infiltratie maakt inbreuk op grondrechten van
burgers. Door een fictieve voorstelling van zaken worden burgers
geconfronteerd met een infiltrant die stelt bepaalde activiteiten
te kunnen verrichten. Het rechtmatig en effectief kunnen uitvoeren
van infiltratie-acties maakt het noodzakelijk infiltratie wettelijk
te normeren. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij politile
infiltratie en pseudo-koop-acties zijn inmiddels redelijk
uitgekristalliseerd. Pseudo-koop en -verkoop spelen samen met
andere infiltratiemethoden nog steeds een rol bij de opsporing van
de georganiseerde criminaliteit. Pseudo-verkoop betekent dat de
overheid welbewust illegale goederen op de markt brengt zonder die
in beslag te nemen. Daartegen bestaan dezelfde bezwaren als tegen
doorlating.
De criteria in de jurisprudentie en de intensieve begeleiding
van politie-infiltranten verkleinen het risico van een
niet-rechtmatige of niet-verantwoorde inzet. Op allerlei momenten
vinden afwegingen plaats. De toestemming voor en controle van de
politile infiltratie werkt in de praktijk goed. Het openbaar
ministerie wordt over het algemeen goed genformeerd. De
activiteiten van de infiltrant en zijn begeleiders worden bij
proces-verbaal vastgelegd. De rechter heeft de mogelijkheid tot
toetsing van het politile infiltratietraject. Politile infiltratie
betekent dat politie-ambtenaren (voor een soms erg lange tijd)
nauwe relaties onderhouden met het criminele milieu. Hier bestaat
het risico van going native, dat wil zeggen dat deze contacten, en
de levensgewoonten die daarbij horen (drugs, wapens, grote
hoeveelheden geld) worden voortgezet wanneer de infiltratie is
beindigd. Nauwe contacten met het criminele milieu, die zijn
aangegaan vanuit het oogpunt van politile infiltratie, behelzen een
risico voor het weglekken van vertrouwelijke politieinformatie.
Ondanks een gedegen opleiding en goede begeleiding zijn er aan
politile infiltratie altijd risico’s verbonden. Deze worden
vergroot wanneer politiemensen als infiltrant worden ingezet,
zonder dat zij de hiervoor vereiste opleiding hebben gevolgd. Dit
risico lijkt toe te nemen nu, door het wegvallen van de P.I.T.’s in
het westen van het land, volgens sommigen een groot gebrek aan
politie-infiltranten bestaat. Zowel de methode van politile als
burgerinfiltratie kent een afglij-risico. De politile infiltrant
kan overstappen naar de andere kant en zich schuldig maken aan
criminele activiteiten. Bij criminele infiltratie bestaat het
risico dat de politile begeleiders delen in criminele winsten.
Niet altijd is duidelijk met welk specifiek doel een politieel
infiltratietraject wordt opgezet. In sommige gevallen vindt
infiltratie plaats om een beter zicht te krijgen op de criminele
groep. In andere gevallen wordt specifiek geprobeerd bewijs te
verzamelen over bepaalde personen. De diffuse doelstellingen
bemoeilijken een beoordeling van de proportionaliteit en
subsidiariteit van de infiltratie. Of het gebruik van politile
infiltratie in alle gevallen verantwoord is, kan de commissie dan
ook niet vaststellen. De commissie is van oordeel dat politile
infiltratie een opsporingsmethode is die zowel effectief kan zijn
als rechtsstatelijk verantwoord. Bij een nog meer verfijnde
normering biedt politile infiltratie de mogelijkheid het evenwicht
te vinden tussen effectieve opsporing en controle op de
methode.
Over de inzet van burgerinfiltranten is de commissie een ander
oordeel toegedaan. Met niet-criminele burgerinfiltranten bestaat
nauwelijks ervaring. De commissie constateert dat het problematisch
is criminele burgerinfiltranten te sturen en te controleren. De
commissie heeft verschillende gevallen aangetroffen waarbij geen
sprake meer was van voldoende controle op de criminele
burgerinfiltrant. In een enkel geval lijkt het er eerder op dat
politie en justitie gestuurd werden door de burgerinfiltrant dan
andersom. De commissie acht de risico’s van de inzet van een
criminele burgerinfiltrant op de huidige wijze buitengewoon groot.
De gecontroleerde aflevering waarbij direct in beslag wordt genomen
voldoet in het overgrote deel van de gevallen aan de criteria van
controleerbaarheid en stuurbaarheid. Deze opsporingsmethode kan ook
nagenoeg steeds ter zitting worden besproken. Maar ook hier is het
voor de commissie moeilijk vast te stellen of in concrete gevallen
de methode verantwoord is ingezet en of de methode effectief is
geweest. De doelomschrijving van gecontroleerde afleveringen is
veelal te algemeen om tot een eenduidig oordeel te kunnen komen.
Dat neemt niet weg dat de commissie van oordeel is dat onder de
voorwaarde van een wettelijke normering van gecontroleerde
aflevering deze methode een effectieve en verantwoorde bijdrage kan
leveren aan de opsporing van de georganiseerde criminaliteit.
De commissie is van oordeel dat bij doorlating, met uitzondering
van een kleine proefzending softdrugs, geen sprake is van een
effectieve en verantwoorde bijdrage aan de bestrijding van de
criminaliteit. Controle op de partijen verboden goederen als zij
eenmaal zijn afgeleverd aan de criminele organisatie is niet meer
mogelijk. Het bewust op de markt laten komen van grote hoeveelheden
verdovende middelen en andere verboden goederen is onverantwoord.
De geloofwaardigheid en de legitimiteit van politie en justitie
worden daarmee ondermijnd. De overheid moet niet meewerken aan
strafbare feiten die zij moet bestrijden. De commissie is dan ook
van oordeel dat gecontroleerde aflevering slechts kan plaatsvinden
indien de inzet erop gericht is om in beslag te nemen, en voldoende
waarborgen kunnen worden gegeven dat dit op een bepaald moment ook
daadwerkelijk gebeurt. De commissie constateert dat met het gebruik
van frontstores nog weinig ervaring is opgedaan in Nederland.
Frontstores lijken echter een vergelijkbare sturings- en
controlestructuur te krijgen als politile infiltratie. De bekende
frontstores voldoen aan de voorwaarde van adequate sturing en
controle, ook al is het ook hier vanwege de algemene doelstelling
moeilijk vast te stellen of sprake is van een proportioneel en
subsidiair gebruik van dit middel. Desalniettemin is de commissie
van oordeel dat het gebruik van dit infiltratiemiddel bij een meer
uitgebreide wettelijke normering van zowel de inhoudelijke als de
procedurele aspecten van frontstores effectief en verantwoord kan
plaatsvinden. De commissie is van oordeel dat de wisselwerking
tussen de verschillende methoden tot nog toe onvoldoende is bezien.
Het effect van combinatie van methoden op de privacy van verdachten
lijkt groter te zijn dan de inbreuk op de privacy door de methoden
afzonderlijk. De commissie komt dan ook tot het oordeel dat de
combinaties van methoden nader genormeerd moeten worden. Er dient
niet alleen een normering te volgen van de afzonderlijke
methoden.