6.4 Casusonderzoek
6.4.1 RAMOLA (Rabo Money Laundering)
Feiten en omstandigheden
Op een dinsdag in september 1991 gaat een man met een sporttas
een filiaal van de Rabobank in Utrecht binnen. Noot Hij
stelt zich voor als Soussi en kondigt aan dat hij van plan is
veelvuldig grote hoeveelheden buitenlands geld, Frans en Belgisch,
te wisselen. Het bankpersoneel verwijst hem vervolgens naar het
hoofdkantoor. Daar wordt gevraagd naar de herkomst van het geld in
de sporttassen die hij inmiddels bijna dagelijks aanbiedt. Soussi,
die meneer T. blijkt te heten, vertelt dat het geld afkomstig is
van zijn autohandel en van andere Marokkanen. De bank is voorlopig
gerustgesteld en verleent haar diensten. In ruim een jaar gaan
sporttassen met 25 miljoen gulden aan buitenlandse valuta over de
balie. De directie van de bank vraagt op een gegeven moment naar
een mogelijke relatie met verdovende middelen. De heer T. ontkent
met klem. Ondanks het feit dat de Wet melding ongebruikelijke
transacties bij financile dienstverlening nog niet van kracht is,
acht de bank het toch wenselijk melding te maken van deze
opmerkelijk grote hoeveelheden buitenlandse valuta in sporttassen.
Het Meldpunt ongebruikelijke transacties bij de CRI ontvangt in
januari 1993 (na zestien maanden) de eerste melding. De RCID
Utrecht besluit deze melding na te trekken en ontdekt dat de heer
T. zeer regelmatig naar Rotterdam rijdt, daar een aantal panden
bezoekt en direct weer terugrijdt naar Utrecht. Daar wordt een
aantal sporttassen geleegd bij de bank. Inmiddels doet de bank een
vervolgmelding aan het MOT waarin staat dat inmiddels weer 30
miljoen is aangeboden aan de bank om te wisselen. De zaak wordt
overgedragen aan de RCID Rotterdam die reeds informatie blijkt te
hebben over de panden in relatie tot verdovende middelen. Besloten
wordt een gerechtelijk vooronderzoek te openen. Ontdekt wordt dat
de handel in verdovende middelen onder meer plaatsvindt vanuit een
snackbar en een videotheek. Vanuit de videotheek worden per
telefoon regelmatig vreemde zaken besteld. Zo wordt gesproken over
zendingen colberts, spul, jonge varkentjes, zuivere aarde, melk,
kamers. Bovendien blijkt het mogelijk om halve cassettes en halve
films te bestellen en wordt vaak verzocht om te komen met een
weegschaal. De bestellingen worden gedaan bij een woning die
naderhand een safehouse van verdovende middelen blijkt te zijn. In
de loop der tijd wordt duidelijk dat de organisatie bestaat uit
twee Marokkaanse families Z. en B. en een groep geldwisselaars die
in anderhalf jaar tijd 270 miljoen gulden aan buitenlands geld
hebben gewisseld.
Politieel en justitieel onderzoek
Tussen de eerste MOT-melding en de opening van het gerechtelijk
vooronderzoek wordt proactief onderzoek
gedaan. In deze periode wordt een aantal vaststellingen gedaan,
zoals blijkt uit de verklaringen ter terechtzitting. Niet duidelijk
wordt op welke wijze dit vooronderzoek heeft plaatsgevonden. Gezien
de vaststellingen lijkt observatie te zijn gebruikt. Vervolgens
wordt het onderzoek overgedragen aan het regionale bureau
bovenlokale criminaliteit Rotterdam (RBBC). Op 10 juni 1993 wordt
een gerechtelijk vooronderzoek geopend op de geldwisselaar T. Door
middel van langdurige observatie en het tappen van
telefoongesprekken komt de politie onder andere uit bij de twee
Marokkaanse families Z. en B. Bij de observatie in dit onderzoek
werd onder andere gebruik gemaakt van fotocamera’s en
videocamera’s. De opgenomen telefoongesprekken worden vertaald door
tolken. Verder worden nog registraties van een aantal autotelefoons
opgevraagd met een machtiging van de rechter-commissaris. In de
doorlichting staat dat diverse ATF gesprekken zijn afgeluisterd
middels de kolibrie. In het requisitoir wordt nadrukkelijk vermeld
dat er geen autotelefoons zijn afgeluisterd. Noot
Vooraankopen
Een informant die zich in het criminele milieu kon bewegen doet
vier vooraankopen van herone en cocane in opdracht van de RCID
Rotterdam/Rijnmond.
Deze informant is in de ogen van officier van justitie De Groot
geen infiltrant, immers hij bevindt zich al in het criminele milieu
dus hij hoeft hierin niet meer te infiltreren, noch is er sprake
van pseudo-koop. Van het begin af aan was het de bedoeling door
middel van deze aankopen CID-informatie te bemachtigen. Er is geen
sprake geweest van pseudo-koop. Noot Voor
deze aankopen wordt vooraf onder andere buitenlandse valuta
verstrekt door het ministerie van Justitie. Dit geld wordt gemerkt
teneinde de geldstromen te kunnen volgen. Noot De
informant krijgt een beloning voor het doen van de aankopen. Dit
CID-traject loopt parallel met het gerechtelijk vooronderzoek. De
vooraankopen vinden plaats tussen 1 september 1993 en geruime tijd
voor 3 oktober 1994 Noot en betreffen hoeveelheden van
minder dan 100 gram, tussen de 100 en 750 gram of meer dan 750
gram. Noot Elke aankoop heeft een ander aspect zoals een
andere hoeveelheid of een andere persoon. Het doel van de aankopen
is bevestiging te verkrijgen van reeds aanwezige informatie over de
samenstelling van de organisatie en met name over de safehouses en
de geldstromen. De aankopen zijn niet bedoeld om bewijs tegen
personen te verkrijgen. In dit kader worden deze aankopen door het
openbaar ministerie niet beschouwd als opsporingshandelingen
Noot omdat zij niet hebben plaatsgevonden in een
opsporingsonderzoek en niet gericht zijn geweest op bewijsgaring.
Slechts informatie over het feit dat twee panden drugsgerelateerd
zijn is doorgegeven aan het tactisch team.
Het traject kwam tot stand in overleg tussen de RCID en de
CID-officier van justitie. De informant zat strak aan de
regie. De informant mag geen mensen uitlokken. De
informant heeft zich gedragen op de manier waarop een
informant zich moet gedragen. Noot De
hoeveelheden werden vooraf afgesproken. Toen zijn geen afspraken
gemaakt over het totale aantal voorkopen, noch om de operatie
buiten het dossier te houden. Deze afweging is later gemaakt.
Noot De inzet van dit middel werd nodig geacht omdat het
hier een gesloten familie-organisatie betrof waarin een groot
aantal familieleden zich bezighield met strafbare feiten en omdat
het verkrijgen van informatie over deze groep erg moeilijk was. Om
deze reden werd het ook niet voor mogelijk gehouden om een
politie-infiltrant in te zetten. Bovendien was reeds een informant
ingeschreven bij de RCID die informatie over deze groepering kon
verschaffen.
De CID-officier van justitie en de zaaksofficieren zijn achteraf
op de hoogte gehouden van de voorkopen door middel van mondelinge
verslaggeving en processen-verbaal waarin van elke aankoop het
tijdstip, de hoeveelheid en de prijs staat vermeld. Noot
De runners waren niet op de plaats aanwezig waar de aankoop zich
had afgespeeld en de informant was evenmin in het bezit van
afluisterapparatuur. Noot De rechtsgrond voor de
aankopen is onduidelijk. In deze aankopen is niet voorzien in de
Richtlijn infiltratie 1991. De Groot: De richtlijnen voor
pseudo-koop zijn zo gemaakt maar de ontwikkelingen gaan wat
harder. Ik heb deze affaire besproken met de HOvJ. We hebben intern
besproken of we van de richtlijn af zouden wijken. We vonden de
richtlijn achterhaald. Noot
Het onderzoek ter terechtzitting
Processen-verbaal van de vooraankopen komen aanvankelijk niet voor
in het zittingsdossier. Op herhaald verzoek van de rechtbank wordt
informatie hierover verstrekt door het openbaar ministerie en de
criminele inlichtingendienst in de vorm van een proces verbaal en
een getuigenverhoor van de chef CID, het getuigenverhoor van de
CID-officier van justitie en geanonimiseerde processen-verbaal van
de vooraankopen. Deze blijken zodanig geanonimiseerd dat niet veel
duidelijkheid geschapen wordt over de feiten en omstandigheden van
elke aankoop. De getuigenverhoren van de CID-officier van justitie
en de CID-chef werpen ook niet meer licht op de zaak en worden
gekenmerkt door: Ik weet dat wel, maar wil er geen uitspraak over
doen. Als ik dat bevestig of ontken, is dat een vingerwijzing naar
de identiteit. Noot De rechtbank verzucht:
- Voorzitter (In ‘t Velt-Meijer):
- Dat betekent dus dat u nooit volledige opening van zaken kan
geven zonder de identiteit van de informant vrij te geven?
Getuige RCID-chef (In ‘t Veld): Dat klopt. Dat was ook van tevoren
voorzien, en het is de afweging geweest die wij hebben gemaakt.
Noot
Vervolgens wordt door de officier van justitie de mogelijkheid van
het opvoeren van de informant/infiltrant als anonieme getuige
overwogen. Hiervan wordt echter afgezien omdat op dat moment er
niet voldoende concrete aanwijzingen zijn dat iemand uit de
Ramola-groepering zich bedreigend naar de informant uitliet. Noot
De officier van justitie vermeldt in zijn requisitoir dat naar
de mening van het openbaar ministerie de verstrekte informatie
voldoende mogelijkheden biedt tot toetsing door de rechter van de
rechtmatigheid van de vooraankopen. De rechtbank denkt hier anders
over. Tijdens de zitting worden hierover signalen gegeven. (..)
deelt de voorzitter mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om
nogmaals om overlegging van de processen-verbaal van
pseudo-koop te verzoeken, aangezien zij daar reeds eerder om
gevraagd heeft en zij de processen-verbaal ook toen niet heeft
gekregen. Wat de consequentie daarvan is zal door de rechtbank
worden overwogen. Noot
De verstrekte informatie wordt met name onvoldoende bevonden om
aan het Tallon-criterium te toetsen. De rechtbank oordeelt als
volgt:
Op dit punt is slechts bekend geworden dat er sprake was van een
groep van personen die reeds in grote hoeveelheden drugs handelde.
Dit is echter onvoldoende om voor elke verdachte afzonderlijk te
kunnen vaststellen of hij reeds in grotere hoeveelheden harddrugs
handelde voordat hij door de informant zou kunnen zijn
benaderd, hetgeen toch minimaal nodig is om ervan te kunnen uitgaan
dat de opzet van de verdachte met betrekking tot de telastegelegde
feiten niet door het optreden van de informant is
gevormd.(..) De rechtbank is van oordeel dat het openbaar
ministerie door de beslissing aankopen te laten doen door een
informant, zodat zonder diens identiteit prijs te geven
onvoldoende informatie kan worden verstrekt om het gebruik van deze
opsporingsmethode te kunnen toetsen en op grond daarvan is besloten
in het geheel geen melding te maken van het gebruik van deze
methode op zodanige wijze handelt in strijd met de goede procesorde
dat het de niet-ontvankelijkheid over zichzelf afroept.
Het feit dat door de verdediging wordt aangedragen dat deze
vooraankopen elke rechtsgrond missen wordt door de rechtbank niet
als zwaarwegend gezien. In ‘t Velt-Meijer zegt hierover tijdens het
openbaar verhoor:
- De heer Vos :
- De heer In ‘t Veld heeft zich afgevraagd of het wel zo
schokkend was dat aankopen werden gedaan en niet in het
proces-verbaal terechtkwamen. Die aankopen werden namelijk toch
niet als bewijs in de zaak gebruikt. Kunt u daarop
reageren? - Mevrouw In ‘t Velt-Meijer:
- Ja, ik verwijs dan ook weer naar het vonnis. De rechtbank
heeft daar ook op gereageerd. Van de kant van de verdediging werd
namelijk naar voren gebracht dat dit op zichzelf al zo erg was dat
dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. In het vonnis van
de rechtbank staat dat het een verkeerde inschatting is geweest dat
het, omdat het niet voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden,
niet nodig was om het te vermelden. Over de gang van zaken en de
vraag wie er is ingelicht over de beslissing om de informant
in te zetten, hoe vaak dit is gebeurd en of daar voldoende
controle op is geweest, is ter zitting voor de rechtbank voldoende
duidelijkheid gekomen. De rechtbank heeft ook gezegd: het enkele
niet vermelden is voor ons geen reden om te zeggen dat het openbaar
ministerie niet ontvankelijk is. Noot
Uit het vonnis blijkt dat op een aantal andere punten de rechtbank
van mening verschilt met het openbaar ministerie. Dit betreft
ondermeer de vraag wanneer een methode een opsporingsmethode
is.
Het betreft in casu aankopen van verdovende middelen die gedaan
zijn tijdens een gerechtelijk vooronderzoek en met het doel om ten
behoeve van dat onderzoek informatie te verkrijgen. Het betreft
derhalve een opsporingsmethode en wel een die vergaand en
ingrijpend van aard is. (..) Ongeacht de benaming van deze methode
(vooraankoop of pseudokoop) dient een dergelijke gang van zaken
volledig door de rechter te worden getoetst. Noot
Een mogelijke interpretatie van dit vonnis is dat het staat voor
een vertrouwensbreuk tussen de zittende en staande
magistratuur:
- De heer Gerding:
- Los van de vraag of dit vonnis in hoger beroep stand zal
houden, vind ik het een vrij dramatisch vonnis, omdat de rechtbank
tussen de regels door heeft gezegd: officier van justitie, openbaar
ministerie, wij geloven u niet. De geloofwaardigheid van het OM in
Rotterdam heeft toen een geduchte knauw gekregen.
Noot
De plaatsvervangend hoofdofficier te Rotterdam Gerding voegt
hieraan toe dat vroeger het woord van de officier van justitie het
is goed gegaan in de opsporing voldoende was. Nu is dit naar zijn
mening niet meer zo. Niet iedereen deelt deze mening. CID-officier
van justitie De Groot acht deze suggestie van vertrouwensbreuk
begrijpelijk doch niet juist. Dit wordt bevestigd door de
voorzitter van de strafkamer In ‘t Velt-Meijer. Immers het feit dat
het openbaar ministerie ter terechtzitting meldt dat de verdachte
schuldig is aan het plegen van bepaalde strafbare feiten maakt toch
ook niet dat de rechtbank dit zonder zelfstandige toetsing
overneemt?
- De heer Vos:
- Ik wil aan de orde stellen dat van de zijde van de officier
gezegd is: rechtbank, geloof mij nu maar; het is voldoende
zorgvuldig gegaan. En dat is voor u uiteindelijk toch onvoldoende
gebleken? - Mevrouw In ‘t Velt-Meijer:
- Ja, het gaat namelijk om een juridisch oordeel over de vraag
of er is uitgelokt of niet. Het feit dat het OM zegt dat dit niet
zo is geweest, vond de rechtbank onvoldoende. Wij wilden dat
zelfstandig kunnen toetsen. Om de lijn door te trekken: als iemand
verdacht wordt van moord en de officier zegt dat wij hem maar
moeten geloven dat diegene dat heeft gedaan, dan nemen wij daar ook
geen genoegen mee. Noot
In deze zaak van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
voor de helft van het Ramola-onderzoek is hoger beroep aangetekend.
In dit kader is extra informatie over een aantal verdachten
overhandigd aan de advocaat-generaal. Noot Op de vraag
welke les het openbaar ministerie uit deze zaak heeft getrokken
zegt De Groot tijdens het verhoor:
- De heer De Groot:
- De les uit het Ramola-vonnis is wat mij betreft
getrokken op het moment dat de Hoge Raad zijn oordeel heeft
geveld. Noot
In hoger beroep komt het gerechtshof te ‘s-Gravenhage tot een
andere eindconclusie: ten onrechte heeft de rechtbank de officier
van justitie in zijn vervolging niet-ontvankelijk verklaard.
Noot Het hof wijst de zaak terug naar de rechtbank voor
verdere afdoening. Het hof deelt overigens de kritiek van de
rechtbank op de handelwijze van het openbaar ministerie, maar acht
de bezwaren in dit specifieke geval in onderdelen en tezamen niet z
ernstig, dat niet-ontvankelijkheid behoort te volgen.
Het hof onderscheidt twee type bezwaren. Het ene type is dat
van de integriteit van de strafrechtspleging, een belang dat in een
meer verwijderd verband van de verdachten staat. Het hof acht deze
bezwaren groot, maar de omstandigheden van het geval voldoende
zwaarwichtig om van de infiltratierichtlijnen af te wijken. Die
omstandigheden zijn gelegen in de uitzonderlijke omvang van de
geldtransacties, die uit een navenante uitzonderlijke omvang van
drugshandel zouden kunnen voortkomen, met alle nevengevolgen
vandien; het gebrekkige resultaat van de reeds ingezette
opsporingsmiddelen; het kennelijke gebrek aan professionele
infiltranten; de lange duur van het onderzoek; de wat betreft zijn
betrouwbaarheid positieve ervaringen die men al met de
informant had, die bovendien ook zelf de risico’s van zijn
handelen op de koop toe zal hebben genomen; het beperkt aantal
aankopen dat men heeft verricht: de zorgvuldige begeleiding van
de informant; en het feit dat drugs uit de markt zijn
gehaald en vernietigd, welk laatste feit de ernst van het door de
overheid gepleegde misdrijf aanzienlijk relativeert.
Het andere type bezwaren betreft de controleerbaarheid van
gegevens, waartegen de verdachte zich moeilijk kan verdedigen. Het
hof merkt volledigheidshalve op dat geen omstandigheden aannemelijk
zijn geworden, die tot de conclusie zouden moeten leiden dat door
de toepassing van de methode grondrechten van de verdachte zijn
geschonden. Weliswaar is verder veel oncontroleerbaar, maar aan de
hand van de verklaringen
van de CID-officier van justitie en de CID-chef is wel
controleerbaar dat de aankopen niet hebben gestrekt tot het
verkrijgen van bewijs.
Dat betekent, aldus het hof, dat de verdachte wordt aangesproken
op feiten, die niet direct met die aankopen in verband staan. Hij
zal zich dus niet hebben te verantwoorden voor andere handelingen
dan die waartoe hij mogelijkerwijs is uitgelokt of die rechtstreeks
met die vooraankopen in verband staan. Voor die handelingen wordt,
tot het tegendeel blijkt, steeds een afzonderlijk wilsbesluit
verondersteld. De vooraankoop, bezien vanuit het perspectief van de
mogelijk uitgelokte eerste verkoop, impliceert niet vanzelfsprekend
dat volgende wilsbesluit. Derhalve moet aannemelijk worden dat de
verdachte door toedoen van de politie onlosmakelijk in het
drugsmilieu is beland en dat hij daardoor geen andere keus had dan
het feit te begaan, wil zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid een
kans maken. Dat door de gewraakte handelingen de verdenking kan
zijn gerezen, acht het hof niet een omstandigheid waarvan gezegd
kan worden dat jegens de verdachte sprake is geweest van een
zodanige ernstige schending van procesrecht dat hij niet vervolgd
kan worden. Ernstig acht het hof dat politie en justitie niet
onmiddellijk opening van zaken hebben gegeven. Het mag volgens het
hof, niet zo zijn dat geheel en al van de verdediging afhankelijk
is of kennis wordt verkregen van een toegepaste opsporingsmethode.
Het hof verbindt in dit geval daar geen consequenties aan omdat
volstrekt niet aannemelijk is geworden dat de gegevens achter zijn
gehouden om de rechter te misleiden, maar dat de reden daartoe
veeleer gezocht moet worden in het op zichzelf te respecteren en
niet onbegrijpelijke feit dat men de informant heeft willen
afschermen. Het achterhouden van processen-verbaal wordt in de
infiltratierichtlijn mogelijk gemaakt, indien bewijs op andere
wijze kan worden geleverd, terwijl het in casu niet om bewijs gaat.
Bovendien is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende –
voor juist te houden – informatie verstrekt
6.4.2 COPA (Colombia-Paramaribo)
Opsporingsonderzoek
Het COPA-onderzoek wordt gestart in 1992 door de politieregio
Haaglanden en betreft een onderzoek naar de betrokkenheid van het
voormalige militair gezag in Suriname bij de cocanestroom van
Suriname naar Nederland. Tevens wordt een grootschalig financieel
onderzoek gestart naar hiermee gepaard gaande witwastrajecten. Aan
de start van dit ambitieuze onderzoek is wel wat voorafgegaan, zo
zegt de zaaksofficier:
- De heer Van der Voort:
- (…) Ik zal proberen om dat kort toe te lichten. De
onderzoeken tot dan toe hadden geleid tot succesvolle
verdovende-middelenzaken, waarbij partijen waren onderschept en
waarbij verdachten waren veroordeeld. Daarnaast werd steeds meer
informatie gegenereerd, waaruit aanwijzingen kwamen dat het
voormalige militaire gezag in Suriname, de voormalige legerleiding,
in feite betrokken was bij, dan wel achter die permanente
cocanestroom vanuit Nederland naar Suriname zat. - De voorzitter:
- Inclusief de hoogste baas. (…)
- De heer Van der Voort:
- De voormalige legerleiding, waaronder ook de voormalige
legerleider. - De voorzitter:
- Bouterse.
- De heer Van der Voort:
- Bouterse. Er was dus sprake van aanwijzingen.
Noot Uit onderzoek blijkt dat de cocane in heel- of
halffabrikaat uit Brazili of Colombia komt en via Suriname naar
Nederland wordt vervoerd. Dit is veelal verstopt bij de legale
goederenstroom, die kan bestaan uit vis, hout, groente of rijst.
Ook worden de halffabrikaten in laboratoria in Suriname verwerkt en
vervolgens doorgevoerd. Retour naar Suriname gaat een enorme
geldstroom van tientallen miljoenen dollars. Het doel van het
opsporingsonderzoek is tweeledig. Ten eerste een strafrechtelijke,
dan wel politieke uitschakeling van het zogenaamde
Paramaribo-kartel in Suriname. Van der Voort zegt hierover: - De heer Van der Voort:
- Dat is een verzameling van personen op hoog niveau, politiek
en militair, in Suriname met banden met landen die de cocane
leveren. De cocane komt uiteindelijk niet uit Suriname. Het wordt
ergens vandaan betrokken. Het gaat om de gezagsdragers daar die op
de achtergrond verantwoordelijk zouden zijn voor – het was nog maar
een aanname, wij hadden er aanwijzingen voor, maar geen bewijzen –
en betrokken zouden zijn bij de internationale handel in verdovende
middelen, namelijk cocane.
Als tweede doelstelling voegt hij hier aan toe:
De tweede doelstelling, de subdoelstelling was, om in elk geval
belangrijke tussenhandelaren in cocane strafrechtelijk te
vervolgen, aan te houden en in Nederland te berechten.
Noot Voormalig legerleider Bouterse behoort tot de
hoofdverdachten van het onderzoek.
- De heer De Graaf:
- (…) Ik vraag u niet om precies te zeggen wat u exact
heeft. Heeft u nog hoop dat het ooit tot aanhoudingen op grond van
de doelstellingen van het onderzoek komt? - De heer Van der Voort:
- Die hoop heb ik niet.
- De heer De Graaf:
- U heeft niet die hoop.
- De heer Van der Voort:
- Neen.
- De heer De Graaf:
- Laat staan de verwachting.
- De heer Van der Voort:
- Laat staan de verwachting.
- De voorzitter:
- Dat is nogal wat. Dan bent u toch eigenlijk met een
krankzinnig avontuur bezig, afgezien van alle successen die u
boekt? - De heer Van der Voort:
- Afgezien van alle successen, want die moeten vooral niet
worden vergeten. Als wij het hebben over de hogere doelstellingen,
moeten wij vooral niet vergeten dat wij in de loop van het traject
een aantal prachtige zaken hebben gedraaid. Uiteindelijk is het
echter iedereen te doen om die ene. (…) - De voorzitter:
- Een krankzinnige opdracht, een negatieve verwachting. Dan is
onze vraag toch wel gerechtvaardigd of men zich voldoende
rekenschap heeft gegeven van de moeilijkheden en de
mogelijkheden? - De heer Van der Voort:
- Het gaat mij erom of het politieteam en ik als behandelend
officier van justitie ons voldoende rekenschap hebben gegeven van
de strafrechtelijke en strafvorderlijke haalbaarheid van het
onderzoek. Dat is een andere vraag. - De voorzitter:
- Dat is correct, maar aangezien de beslissingen uiteindelijk
zozeer met elkaar verweven raken, ook in het strafvorderlijke
traject, is die vraag toch wel begrijpelijk? - De heer Van der Voort:
- De vraag is begrijpelijk, alleen…
- De voorzitter:
- Misschien kunt u er iets beter antwoord op geven. Hoe vaak
heeft u doorgekregen dat men er van hogerhand goed over heeft
gesproken, dat men weet wat de risico’s zijn, dat men weet wat de
politieke problemen zijn, maar dat men er toch vertrouwen in heeft?
Anders zou u deze opdracht toch niet als krankzinnig
betitelen? - De heer Van der Voort:
- De vorige minister, Hirsch Ballin, had daar een heel
duidelijke mening over. Hij zei: als het boeven zijn, dan moeten de
boeven worden gepakt. Dat is iets waar ik mee kan werken. Dat is
heel duidelijk. Dat is heel tastbaar. Dan ga ik ervan uit dat hij
een en ander politiek heeft afgewogen en dat hij dat politiek ook
kan waarmaken. - De heer De Graaf:
- De huidige minister is niet van dat standpunt van haar
voorganger afgeweken? - De heer Van der Voort:
- De huidige minister pleegt zich soms iets anders uit te
drukken. - De heer De Graaf:
- Het ging om de geest van de boodschap.
- De heer Van der Voort:
- Ik heb geen berichten gehoord dat het nu anders zou moeten
zijn. Noot Via een trapsgewijze aanpak wordt
getracht bij de top van de organisatie uit te komen. De
opsporingsmethoden tappen, observatie en informanten worden
gebruikt. Met tappen en observeren doet zich een aantal
moeilijkheden voor. De verdachten bevinden zich vaak op grote
afstand, onder andere veel in Suriname en Miami. Er is echter voor
gekozen om niet met Surinaamse diensten samen te werken. Ook worden
barrires opgeworpen door de machtspositie van de te onderzoeken
groep, zowel in politiek als economisch opzicht. Met de bronlanden
van de drugs, Colombia en Brazili, wordt wel samengewerkt.
Bovendien wordt ook gezocht naar informanten met deze
nationaliteiten om het onderzoek verder te helpen. Informanten
hebben onder meer een rol in de zogenaamde Prismamethode die
uitgeprobeerd is in dit onderzoek: - De heer De Graaf:
- U kent de Delta-methode. U heeft ooit tegen ons
gezegd dat er ook een Prisma-methode is. Kunt u ons dat in breed
perspectief uiteenzetten? - De heer Van der Voort:
- Je kunt de Prisma-methode op twee manieren definiren. De ene
is de negatieve, namelijk niet zijnde de Delta-methode. De
andere is een wat meer positieve. Binnen het Prisma-team krijgen
wij regelmatig te maken met informanten, die wetenschap
zeggen te hebben over aanstaande cocanetransporten, vanuit
Zuid-Amerika naar Nederland. Zij geven aan dat zij door de
criminele organisatie zijn gevraagd om daarin een bepaalde rol te
spelen. Zij vragen aan ons of wij daarin zijn genteresseerd. Veelal
zijn wij dat, niet altijd. Het gaat er vaak om dat de criminele
organisatie een nieuwe cocanelijn wil openen. Ze benaderen mensen,
omdat er in het verleden dingen zijn mis gegaan. Wat dan blijkt, is
dat de criminele organisatie vaak gebruik maakt van wat de heer
Brand bij u heeft aangeduid als een lijntester. Ik vind dat er
niets verkeerds aan
is om gebruik te maken van een lijntester. De methode betekent
heel simpel dat eerst een kleine hoeveelheid verdovende middelen
via die personen, die bedrijven, die schepen, die havens, vanuit
het bronland naar Nederland komt, om te bekijken of die lijn goed
is. Als die partij zou worden gepakt, in welk stadium dan ook, dan
weten wij zeker dat via die lijn, waarschijnlijk met behulp van de
mensen die er tot dan toe bij waren betrokken, de partij cocane
waar het werkelijk om gaat en die dus vele malen groter is, niet
wordt verzonden. Dat betekent dat wij in elk geval via die lijn
daar nooit meer zicht op krijgen. Als het gaat om dat soort
afwegingen, dan vind ik dat dit een verantwoorde methode kan
zijn.
(..)
- De heer Van der Voort:
- Ja, je kunt de methode natuurlijk nog aanvullen met allerlei
varianten, bijvoorbeeld met de variant dat de informant
wordt bijgestaan door een politie-infiltrant, of met de
variant dat de informant wordt vervangen door een
politie-infiltrant. Noot
Een wezenlijk onderdeel van deze Prismamethode is het doorlaten van
de eerste partij drugs die als lijntester wordt ingezet door de
criminele organisatie. In het Copa-onderzoek zijn enkele honderden
kilo’s harddrugs doorgelaten als lijntester en op de markt
terechtgekomen. Dat het toch niet altijd tot n lijntester beperkt
hoeft te blijven blijkt uit een opmerking van Van der Voort:
- De heer Van der Voort:
- Dat hangt helemaal af van de hoeveelheden die bij die testen
zijn betrokken en van de doelstelling die bij een dergelijke
methode is gesteld. Noot
Na de lijntester wordt, als het goed gaat, een grotere partij drugs
verzonden. Brand zegt daarover:
- De heer Brand:
- (…) Wij moeten de mogelijkheid hebben om mee te werken aan
een situatie waarbij de criminele organisatie via de informant
een lijn gaat testen. Als die lijn loopt, zal daar een grote
hoeveelheid overheen komen. Het is ook zo dat, wanneer er een grote
hoeveelheid over een uitgeteste lijn gaat lopen, je dan de meeste
kans hebt dat je belangrijke mensen in de organisatie aanhoudt. Dat
is ook gebeurd. Want als er een kleine hoeveelheid over de lijn
loopt, zal men binnen de criminele organisatie niet hun
topkwaliteit inzetten. Als er dus grote hoeveelheden overheen
lopen, zet men zijn topcapaciteit in. Noot
Over het verschil met de Deltamethode zegt Van der Voort dan:
- De heer Van der Voort:
- Het verschil is dat het de bedoeling is dat direct na de
lijntester wordt ingegrepen. Ik zie de Delta-methode
voornamelijk als een methode om de betrouwbaarheid van de
informant, dan wel de infiltrant te testen en die langzaam in
vertrouwen te laten groeien. De methode, zoals ik die schetste, is
er veel meer n, waarbij de lijn eenmalig moet zijn getest. Het
gebeurt soms ook op andere manieren. Het is geen geheim dat met
name Colombiaanse organisaties, voordat ze een grote partij cocane
afzenden, via dezelfde lijn een partij marihuana afzenden. Als die
verloren gaat, dan is er niet zoveel aan de hand voor de
Colombianen. - De voorzitter:
- Dan kun je zo’n partij marihuana omgekeerd ook
doorlaten. - De heer Van der Voort:
- Dat zou ook kunnen.
- De voorzitter:
- Dat is, dacht ik, ook gebeurd.
- De heer Van der Voort:
- Dat is bij ons gebeurd.
- De voorzitter:
- Was zo’n lijntester altijd succesvol, in die zin dat daarna
de boel kwam die u wilde hebben? - De heer Van der Voort:
- Niet altijd. Noot Halverwege 1994 worden op
basis van drie gerechtelijke vooronderzoeken tegen Bouterse en twee
medeverdachten twee maal wereldwijd huiszoekingen verricht. De
eerste keer gaat het om ruim 30 huiszoekingen, de tweede keer
betreft het 130 huiszoekingen die tegelijkertijd in 12 landen
plaatsvinden. De criminele groepering is al vanaf het begin goed op
de hoogte van het COPA-onderzoek. Er worden zelfs processen-verbaal
in Paramaribo verkocht. In het gehele COPA-onderzoek is er
tactisch, financieel, CID- en inlichtingen-onderzoek gedaan. In dit
kader is contact geweest met de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. Tevens is de internationale samenwerking
belangrijk gebleken. In april 1995 is het afgeronde dossier
aangeboden aan de top van het openbaar ministerie. Dit wordt
doorgesproken met de minister waarna er een afweging moet worden
gemaakt over een eventuele vervolgactie. - De voorzitter:
- U bent toch nog niet zo succesvol geweest, bijvoorbeeld in
het grote onderzoek, waar we nu over spreken? Misschien zeer
succesvol op de deelterreinen, maar niet op de
hoofddoelstellingen. - De heer Blok:
- Dat hangt ervan af. Wanneer ik, net als de heer Van der
Voort, het totale traject bekijk, weet ik dat er in ieder geval
ruim 2000 kilo cocane in beslag is genomen, en dat er 65 mensen
zijn veroordeeld. Dat vind ik op zich, met name als ik naar die
veroordeelden kijk, die meestal straffen kregen van 10 tot 14 of
meer jaar, en waarbij het ging om belangrijke drugshandelaren, niet
onsuccesvol. Noot Inmiddels is het rechtshulpverdrag
tussen Nederland en Suriname in werking getreden. Hierin is niets
bepaald
over uitlevering.
CID-trajecten
Parallel aan het opsporingsonderzoek heeft een aantal gesloten
CID-trajecten gelopen waarin bijzondere opsporingsmethoden zijn
ingezet. Drie voorbeelden:
Traject A
Een informant wordt belast met de afhandeling van partijen
verdovende middelen die naar Nederland worden gestuurd door de
drugmafia in Zuid-Amerika. Hij levert aan de CID-Haaglanden
informatie over een schip met een paar duizend kilo cocane dat
binnen afzienbare tijd naar West-Europa zal komen. Deze partij is
bestemd voor drie groeperingen in Nederland. Inmiddels wordt bij
een politile actie een grote partij van meer dan duizend kilo
cocane in beslag genomen en een groot aantal leden van n van deze
drie groeperingen wordt aangehouden. De Zuidamerikanen komen
hierdoor in de problemen. Er is geen geld voor het vervoer van een
reeds gereedstaande partij cocane en zij willen nu eerst de
betrouwbaarheid van deze nieuwe lijn testen. Er wordt een plan
gesmeed om enkele duizenden kilo’s marihuana te verzenden, en
vervolgens van de opbrengst het vervoer van de cocane te betalen.
Met deze laatste partij zullen ook de Zuidamerikaanse
hoofdrolspelers overkomen, aldus de informant.
De CID vat het plan op om een doorlating van de lijntester van
softdrugs te doen. Hierna kunnen van criminele zijde de financin
worden afgehandeld waarna een gecontroleerde aflevering van
harddrugs zal kunnen volgen. De Centrale toetsingscommissie gaat op
9 februari 1995 niet akkoord met dit plan. Zij is er onder meer
niet van overtuigd dat wel een partij cocane zal volgen op de
doorlating van marihuana. Dit oordeel brengt grote problemen met
zich mee. Het blijkt dat de liaison officer in Zuid-Amerika de
informant runt voor Haaglanden en dat de informant er diep inzit en
niet meer terug kan inzake de partij drugs. Het gaat nu om een
proefzending van meer dan twintigduizend kilo marihuana. Bovendien
ligt de partij cocane van meer dan zesduizend kilo klaar ter
verscheping met hetzelfde schip als de softdrugszending. Nu blijkt
ook dat de partijen qua financiering niet van elkaar afhankelijk
zijn. De cocane zal toch komen, en is bestemd voor vijf
organisaties in Nederland. Wanneer deze partij in Nederland
aankomt, zal een aantal kopstukken van Zuidamerikaanse kartels
overkomen om de partij de inspecteren en te splitsen, aldus de
informant. De informant komt naar Nederland en zal hier gerund
worden door de CID. Hij opereert dan als een burgerinfiltrant en
zal daadwerkelijk een actieve rol gaan spelen. De doelstelling is
het doorlaten van de partij marihuana tot zover de Zuidamerikanen
van mening zijn dat de lijn safe is. Eventueel kan op een gegeven
moment een deel bij n van de afnemers in beslag worden genomen. Het
plan is om in ieder geval de partij cocane in beslag te nemen en de
kopstukken aan te houden. Voor dit traject wordt voorwaardelijke
toestemming door de Centrale toetsingscommissie gegeven. Aanbevolen
wordt dit traject aan de minister voor te leggen. Bij een latere
toetsing wordt gemeld dat de partij marihuana zoek is. De
infiltrant meldt nu dat de partij eigenlijk al binnen is, maar weet
niet met welk schip of in welke haven de partij is ingevoerd.
Onbekend is of deze partij misschien al door een dienst ergens
geveegd is of niet. Het vervolgtraject schijnt nog wel gewoon door
te gaan.
Traject B
Een informant benadert de RCID-Haaglanden met het verhaal dat
hij door een belangrijke drugcrimineel in Suriname gevraagd is om
een partij cocane Nederland binnen te brengen. Het is bekend dat
deze drugcrimineel onder bescherming van de voormalig legerleider
opereert. Het CoPa-team gaat erop in. De criminele organisatie
geeft aan eerst een proefzending te willen doen, waarna een grotere
partij zal volgen. De RCID gaat naar de douane met het verzoek om
doorlating. Er wordt een lijntester van meer dan tien kilo cocane
doorgelaten en het milieu in gevolgd zonder dat wordt ingegrepen.
De criminele winsten voor dit eerste transport levert de informant
niet in. Voor latere transporten worden hierover wel afspraken
gemaakt. Na deze succesvolle lijntester wordt door de criminele
organisatie een tweede partij afgezonden van meer dan honderd kilo
cocane naar een Nederlandse haven. Het schip ligt reeds voor de
rede als de informant gevraagd
wordt de partij ongezien door de douane te loodsen. Hij geeft dit
door aan de politie waarna de officier van justitie rechtstreeks
contact opneemt met de douane. Hier rijst een probleem. De
container is reeds geselecteerd voor controle en kan dus niet
ongezien worden doorgelaten. De informant komt in een lastig
pakket. Hij moet met een smoes terug naar de organisatie en
adviseert de organisatie om van de partij af te blijven. Later
wordt deze partij gecontroleerd afgeleverd, alwaar de partij in
beslag wordt genomen en er vijf aanhoudingen worden verricht.
De informant heeft voor bewezen diensten een beloning tussen de
20.000 en 30.000 gulden van justitie ontvangen. De hoofdverdachte
in dit onderzoek is niet naar Nerderland gekomen. Een andere reeds
lang nagejaagde Surinaamse drughandelaar is wel voor de partij op
komen dagen. Deze is in hoger beroep tot een langdurige
gevangenisstraf en een forse geldboete veroordeeld.
CID-traject C
In 1993 wordt A benaderd door X. Deze X onderhoudt goede
contacten met de voormalige en huidige legerleiding in Suriname. A
wordt door X gevraagd of hij cocane naar Nederland kan vervoeren.
Immers hij beschikt over transportfaciliteiten. A gaat met dit
verhaal naar de CID. X blijkt daar bekend te zijn. Onder andere
blijkt dat hij op grote schaal cocane smokkelt. Het COPA team is
genteresseerd. A zegt verder niets met de zaak te maken te willen
hebben. Besloten wordt een politie-infiltrant B te introduceren als
zaakwaarnemer. Deze buitenlandse undercover B gaat vervolgens
daadwerkelijk de zaken regelen in het buitenland.
De politie-infiltrant B wordt benaderd met het verzoek om een
partij van een paar honderd kilo cocane naar Nederland te vervoeren
als lijntester. Door het COPA-team wordt besloten om een doorlating
te laten plaatsvinden. De partij wordt door de politie-infiltrant B
vervoerd naar Nederland en overgedragen aan X die voor bewezen
diensten vervolgens bijna een miljoen gulden aan politie-infiltrant
B overhandigt. Het geld wordt door de RCID Haaglanden op een
speciale rekening gestort. De overdracht wordt geobserveerd en het
OT ziet een deel van de partij het Haagse Surinaamse circuit in
verdwijnen.
Direct na deze doorlating wordt een nieuwe politie-infiltrant C
bij X gentroduceerd. Inmiddels oefent X druk uit op de
politie-infiltrant B om een priv-partijtje van enkele tientallen
kilo’s ook nog te vervoeren alvorens de grotere partijen van 1000
kilo cocane zullen komen. Beloofd wordt dat politie-infiltrant B
dan ook gentroduceerd zal worden bij de voormalige legerleiding.
Besloten wordt om ook deze partij van enkele tientallen kilo cocane
door te laten. Hiervoor krijgt politie-infiltrant B bijna
tweehonderd duizend gulden, die wederom op een rekening wordt
geparkeerd.
Hierna wordt politie-infiltrant D gentroduceerd en er wordt een
gerechtelijk vooronderzoek tegen X geopend. Hiermee is het open
traject aangevangen, wat parallel loopt aan het gesloten traject
met de eerste undercover B. Dit blijft doorlopen om volledige
controle op X te houden.
In 1994 ontmoeten en bellen X en de politie-infiltrant D elkaar
regelmatig. Hierbij vertelt X dat hij grote partijen cocane aan hem
wil leveren en dat zijn bazen wel een ontmoeting willen met de
bazen van de politie-infiltrant D. Buiten Suriname kan geen
ontmoeting worden geregeld maar politie-infiltrant D wordt wel
uitgenodigd om in Suriname bij de topman te komen. Hierop wordt van
politiezijde niet ingegaan, maar afgesproken wordt dat
politie-infiltrant D een partij cocane in Nederland zal afnemen.
Het doel is om deze in beslag te nemen en de verdachte aan te
houden.
Echter, X blijkt voor het transport nog steeds de eerste
politie-infiltrant B nodig te hebben. In Midden-Amerika ligt voor
deze politie-infiltrant B een partij klaar van ruim tweehonderd
kilo cocane. In de loop van 1994 vervoert de eerste
politie-infiltrant B de cocane naar Nederland en draagt het daar
over aan X. Er zal worden ingegrepen als deze politie-infiltrant
buiten beeld is. Echter, het OT mist de overdracht en ondanks
reddingsoperaties van zowel de eerste als de tweede
politie-infiltrant gaat de partij van meet tweehonderd kilo cocane
het milieu in.
- De heer Koekkoek:
- Is het met doorleveren – lijntesten – voorgekomen dat een
partij onbedoeld toch verdween, omdat men het zicht erop
verloor? - De heer Blok:
- U bedoelt dat het de bedoeling was dat het een
gecontroleerde aflevering zou worden, en dat de partij
vervolgens gemist werd? - De heer Koekkoek:
- Ja.
- De heer Blok:
- Dat is voorgekomen.
- De heer Koekkoek:
- Ook met harddrugs?
- De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Grote hoeveelheden?
- De heer Blok:
- Zeker.
- De heer Koekkoek:
- Honderden kilo’s?
- De heer Blok:
- Ja.
- De voorzitter:
- Is dat dan een observatieteam dat voor een stoplicht
staat, of is het dan toch weer de positie van de informant,
die er te dicht op zit, waardoor we er niet meer bij kunnen
komen? - De heer Blok:
- Nee, het zit meer in de sfeer van puur ongeluk, bijvoorbeeld
aanrijdingen, of het eenvoudigweg missen. Zo simpel is het ook
niet: je moet als observatieteam vaak op vrij grote afstand
opereren, juist om de
informant te beschermen en eruit te kunnen houden. Ook in
verband met contra-observatie moet je soms op vrij grote
afstand opereren. Dan gaat het wel eens mis. Dan is de bedoeling
anders, maar de partij komt dan wel op de vrije markt.
Noot
6.4.3 Verantwoording van de Prisma-methode
Beslissing onderzoek en de Groep
De beslissing om tot specifiek onderzoek te komen naar de
betrokkenheid van de Surinaamse legerleiding bij de handel in
verdovende middelen is in 1992 genomen op aandringen van zowel,
voorzover de commissie kan nagaan, de Haagse hoofdcommissaris Brand
als minister van Justitie Hirsch Ballin. Bij notitie van 17 maart
1992 wordt deze doelstelling onderbouwd in een notitie die is
opgesteld door de Groep, een adviesgroep waarin zitting hadden een
vertegenwoordiger van de Binnenlandse veiligheidsdienst, de
procureur-generaal in Den Haag, Suyver, toen directeur-generaal
Politie- en Criminaliteitsbestrijding bij het ministerie van
Justitie, de secretaris-generaal van Algemene Zaken, Hoekstra en
Meulmeester, toen nog chef van de Inlichtingendienst Buitenland,
hoofdcommissaris Brand, het hoofd van de CRI en hoofdofficier Blok.
Noot In de voltallige ministerraad is de notitie niet
aan de orde geweest. Er is daar nooit een besluit gevallen
onderzoek naar onder meer Bouterse te doen. Wel moet de notitie
doorgeleid zijn aan de ministers Lubbers, Kok, Dales en Van den
Broek. Deze adviesgroep is gaandeweg verwaterd, in de woorden van
de heer Suyver. Van de kant van de Binnenlandse veiligheidsdienst
waren twijfels geuit of een dergelijke aanpak opportuun zou zijn.
Ook in de ministerraad van het kabinet Kok is deze zaak niet aan de
orde geweest. In kleinere kring is de kwestie wel besproken.
Volgens Suyver is de vraag of men tot vervolging zou willen
overgaan aldoor naar voren geschoven. Hijzelf heeft dat ook gedaan.
Noot Hirsch Ballin is die mening niet toegedaan. Het
onderzoek was erop gericht duidelijk te krijgen wat de banden waren
tussen de toenmalige militaire machthebbers en de handel in
drugs.
De vraag of strafvordelijk zou kunnen worden opgetreden moest
beantwoord worden indien de strafdossiers daartoe aanleiding zouden
geven. Noot Inmiddels heeft minister Sorgdrager op basis
van het rechtshulpverdrag met Suriname haar ambtgenoot op 15
december 1995 ingelicht dat er een gerechtelijk vooronderzoek tegen
onder meer Bouterse geopend is. Noot
Vast te stellen is dat de adviesgroep inzake COPA een zachte
dood gestorven is en dat verschillende voortgangsrapportages aan de
minister van Justitie gegeven zijn door de procureur-generaal in
Den Haag, de hoofdofficier van justitie Blok en betrokken
officieren van justitie en politiefunctionarissen waaronder de
teamleider, Driessen.
Methoden COPA-onderzoek
In de voortgangsrapportages aan de minister is de aard van de
bijzondere opsporingsmethoden en het doorlaten van drugs nooit
expliciet aan de orde geweest. Blok verklaarde dat in die
voortgangsrapportages gesproken werd over CID-operaties zonder
nadere specificatie. De minister van Justitie vroeg er ook niet
naar.
- De voorzitter:
- Maar had de minister dat toch niet moeten weten?
- De heer Blok:
- Ik heb meerdere malen gezegd, wanneer we een presentatie
hadden afgerond en er een gesprek of een discussie over kwam, dat
naast de voortgang van het onderzoek nog een aantal hoopgevende
CID-trajecten liepen. Meer heb ik daar nooit over gezegd. - De voorzitter:
- Had u dat niet moeten doen?
- De heer Blok:
- Ik vond dat mijn lijn eindigde bij de procureur-generaal.
Daar ligt dan weer een volgende verantwoordelijkheid om eventueel
de minister van Justitie op de hoogte te stellen. Door
uitdrukkelijk bij zo’n presentatie nog eens te melden dat er
CID-trajecten liepen, had de uitnodiging ook van de andere kant
kunnen komen. Noot
De minister van Justitie heeft ook niet verder gevraagd naar de
methoden die in dit traject gebruikt werden. De in dit hoofdstuk
beschreven doorlatingen van cocane zijn volgens Blok wel allemaal
besproken met procureur-generaal Addens in 1993. Addens kan zich
deze besprekingen herinneren. Van deze bespreking is
echter niets vastgelegd. Addens heeft aan de voorzitter van de
commissie telefonisch bevestigd dat hij toestemming heeft gegeven
om cocane door te laten.
Meningsverschil Sorgdrager – Blok
Tijdens de verhoren van de commissie heeft de kwestie zich ook
toegespitst op de vraag of ook procureur-generaal Sorgdrager, in
functie vanaf 1 januari 1994, van de doorlating van cocane geweten
heeft. Blok kan zich herinneren dat hij de doorlating met
Sorgdrager besproken heeft. Hij heeft dit verklaard op basis van
een notitie van 17 januari 1994 van officier Van der Voort. Daarin
wordt gesproken over het gebruik van politie-infiltranten om
proefzendingen te verzorgen. De notitie handelt niet expliciet over
het doorlaten van cocane, noch over hoeveelheden.
- De voorzitter:
- En hoe zit het nu met de notitie, waar de heer Van der Voort
het over had, van begin januari 1994, die hij aan u ter hand heeft
gesteld? - De heer Blok:
- Dat was een andersoortige notitie. Het was een notitie van
17 januari 1994, en het betrof een beschrijving van de trajecten
van de geleverde partijen, die toen reeds hadden plaatsgevonden.
Dat was dus na die datum. Hij heeft aan mij gevraagd om dat nog
eens met de toenmalige procureur-generaal te bespreken. Ik heb dat
gedaan in de vorm van een voortgangsrapportage, en niet in de vorm
van een heroverweging, of van een nieuwe beslissing. Dat kon ook
niet; de beslissing was al genomen. Bovendien had het geen zin
meer, want de partijen waren al binnen. Ik heb haar daarvan op de
hoogte gesteld. - De voorzitter:
- Heeft u haar daarvan mondeling op de hoogte
gesteld? - De heer Blok:
- Ik heb haar mondeling op de hoogte gesteld, aan de hand van
dat bekende rapport van 17 januari 1994. Noot - De voorzitter:
- Heeft mevrouw Sorgdrager gezegd: akkoord, of niet akkoord?
Heeft zij er kennis van genomen? Hoe is dat gegaan? - De heer Blok:
- Het laatste is het geval: zij heeft er kennis van genomen.
Wij hebben erover gesproken. Ik herinner mij in ieder geval nog
heel levendig een uitspraak van mijn kant: ik moet wennen aan dit
soort grote partijen. Kortom, ik had er ook enige zorg over; dat
waren geen makkelijke beslissingen. Zij maakte toen de opmerking:
wij zullen daar nog eens nader over moeten praten, en we zullen
vooral moeten kijken, of we de georganiseerde criminaliteit niet op
een andere manier kunnen bestrijden, met meer bestuurlijke
ingangen. Dat was ongeveer de teneur van het gesprek dat we hebben
gevoerd. Noot Minister Sorgdrager herinnert zich de
inhoud van het gesprek anders. Naar aanleiding van de doorlichting
van
opsporingsmethoden krijgt zij als minister informatie onder ogen
dat er cocane doorgelaten was. In het openbare verhoor citeert zij
uit een notitie van de Haagse officier van justitie Van den Broek.
- Mevrouw Sorgdrager:
- Ik lees het voor, omdat het belangrijk is dat erin staat:
het doel van de bespreking met de PG is de geheimhouding van het
traject. Ik herinner mij wel dat ik met de heer Blok heb gesproken
over een geheim traject, maar niet over doorlevering van drugs.
Daar heb ik gewoon met hem niet over gesproken. - De voorzitter:
- U heeft daar niet over gesproken?
- Mevrouw Sorgdrager:
- Nee. Het probleem is dat hij zegt dat hij er met mij over
gesproken heeft, dat hij daarbij nog vermeldt dat hij met mij samen
heeft geconstateerd dat hij nog wel moet wennen aan dat soort
hoeveelheden, maar dat de officier van justitie in zijn notitie –
vandaar dat ik nog niet helemaal klaar was – zegt dat de heer Blok
tegen hem gezegd had dat hij nog moest wennen aan dit soort
hoeveelheden. Ik vind het ook zo vreemd. Want als ik mij dat niet
kan herinneren, klopt er dus iets niet. - De voorzitter:
- Nee. Er klopt iets niet, want de heer Blok zegt bij ons: Het
laatste is het geval. Zij heeft er kennis van genomen. Dat was in
zijn verhoor. - Mevrouw Sorgdrager:
- Ja, dat zegt hij.
- De voorzitter:
- Wij hebben erover gesproken. En dan zegt hij: Ik herinner
mij in ieder geval nog heel levendig een uitspraak van mijn kant:
Ik moet wennen aan dit soort grote partijen. Kortom, ik had er ook
enige zorg over. Dat waren geen makkelijke beslissingen. Zij – u
dus -maakte toen de opmerking: Wij zullen daar nog eens nader over
moeten praten en wij zullen vooral moeten kijken of wij de
georganiseerde criminaliteit niet op een andere manier kunnen
bestrijden, met meer een bestuurlijke ingang. - Mevrouw Sorgdrager:
- Dat laatste klopt wel, want dat soort dingen zei ik ook.
Maar niet in dat verband. En ik heb ook niet met hem over die drugs
gesproken. Die zorg van hem over die grote hoeveelheden heeft hij
uitgesproken, blijkens de notitie van de officier van justitie,
tegenover die officier van justitie. Het maakt bij mij verder ook
niet een herinnering wakker. Ik weet zeker dat ik met hem niet
gesproken heb over doorlevering van drugs. Wel over geheime
trajecten. - De voorzitter:
- Wat was dan de inhoud van die geheime trajecten?
- Mevrouw Sorgdrager:
- De inhoud daarvan was dat er gewerkt werd met
informanten en pseudo-kopers en dat dit niet bekend mocht
worden. - De voorzitter:
- Maar was de inhoud van die geheime trajecten niet dat er ook
dingen doorheen gingen? - Mevrouw Sorgdrager:
- Nee, dat heeft hij mij er niet bij gezegd.
- De voorzitter:
- Dat weet u zeker? Dan hebben wij echt een probleem.
- Mevrouw Sorgdrager:
- Ja, dat klopt. Dat begrijp ik. Ik zie dat probleem ook, maar
hij heeft daar niet over gesproken. - De voorzitter:
- Wij hebben twee personen, en niet de eersten de besten, die
bij ons onder ede verschillende dingen zeggen. - Mevrouw Sorgdrager:
- Ja, dat klopt. Dat is ook zo. Ik begrijp best dat dit een
probleem is, maar ik kan alleen maar vertellen dat dit met mij
gewoon niet besproken is, dat ik het werkelijk niet weet.
(…) - De voorzitter:
- Is het nu zo dat de heer Blok dit wel degelijk gezegd heeft,
maar dat u het gewoon niet meer weet of heeft de heer Blok het,
denkt u, niet gezegd? - Mevrouw Sorgdrager:
- Ja. Kijk, hij heeft natuurlijk ook zijn herinnering
opgehaald. Dat duurde lang. Ik herinner het mij niet. Ik durf met –
ja, dan moet je dus – een aan grote zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid te zeggen dat hij dat niet gezegd heeft.
Noot
Nader onderzoek van de commissie heeft het volgende opgeleverd. Op
12 juli 1995 doet de plaatsvervangend procureur-generaal Vast een
brief toekomen aan het ministerie van Justitie met daarbij de
notitie van officier Van den Broek. Daaruit blijkt dat
procureur-generaal Addens in twee trajecten toestemming heeft
gegeven voor het doorlaten van cocane. Op 25 januari 1994 is er
sprake van een presentatie aan minister Hirsch Ballin en op 1
februari 1994 aan procureur-generaal Sorgdrager.
Het lijdt geen twijfel dat inderdaad op 1 februari een
voortgangsrapportage heeft plaatsgevonden over het COPA traject.
Blok en Sorgdrager bevestigen dat beide. Voor dat gesprek met
Sorgdrager was Blok voorzien van twee notities: de ene, van 17
januari van officier Van der Voort ging over het gebruik van
politie-infiltranten in het afhandelen van twee proefzendingen
cocane. De andere van 18 januari, behelsde een overzicht van de te
bespreken punten in de voortgangsrapportage en was in de eerste
plaats bestemd voor een eerder gesprek met Hirsch Ballin.
Op onnaspeurbare wijze zijn beide notities in de kluis van het
parket van de procureur-generaal terecht gekomen. Hoe dat is
gebeurd is niet te achterhalen. In een brief van 25 augustus 1995
meldt plaatsvervangend procureur-generaal Vast dit aan minister
Sorgdrager.
Nadat op 1 februari 1994 in groter gezelschap gesproken is over
COPA spreekt Sorgdrager nog alleen na met Blok. Tijdens dat gesprek
heeft Blok, naar zijn zeggen, gesproken aan de hand van de notitie
van 17 januari. Blok denkt dat hij de notitie toen aan Sorgdrager
heeft overhandigd. Sorgdrager weet zeker geen notitie van Blok
ontvangen te hebben tijdens dat gesprek.
Beiden herinneren zich dit korte gesprek. Er is geen verschil
van mening dat zij gesproken hebben over de rol van ps-ers
(pseudo-kopers, of te wel politie-infiltranten) en een geheim
traject. Blok blijft erbij aan Sorgdrager gezegd te hebben: Ik moet
wennen aan dit soort grote partijen in relatie tot de in de notitie
van 17 januari 1994 genoemde proefzendingen. Sorgdrager blijft er
bij dat hij dit niet gezegd heeft. Zij weet niet of, maar sluit
niet uit dat Blok zijdelings het woord proefzendingen heeft
genoemd. Dat kan best. Ik heb in ieder geval dat woord niet
genterpreteerd als iets wat doorlaten betekent. Noot
Sorgdrager wist op 1 februari 1994 wel dat het er op leek dat er
bij het IRT softdrugs waren doorgeleverd en dat er cocane
doorgeleverd zou gaan worden en dat toen gezegd is: stop ermee.
Stel je voor, dat ik toen had geweten of gehoord dat er cocane was
doorgeleverd, waren er op zo’n moment toch allemaal bellen gaan
rinkelen en rode lampen gaan branden? Noot
Blok blijft verbaasd als hij van de minister hoort dat ik het
niet verteld zou hebben(…), dat het met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid niet gebeurd is.(…) Ik heb gesproken over een
voortgangsrapportage. Die voortgangsrapportage ligt hier. Die geeft
expliciet aan waarover gesproken zou moeten worden: de
proefzendingen.(…) Achteraf sprekend zeg ik, dan zou ik
non-informatie hebben verschaft wanneer ik het niet over die
proefzending had gehad, want daar ging het om. Het gesloten traject
waren de proefzendingen.(…) Proefzendingen waren voor ons
zendingen die wij niet in beslag namen. Noot Door deze
weergave van de feiten heeft de commissie zo veel mogelijk
opheldering verschaft op dit punt. Een nadere reconstructie is niet
mogelijk. De commissie heeft geen redenen te twijfelen aan de
nadere uitleg van hoofdofficier Blok en minister Sorgdrager.
Minister Sorgdrager blijft bij haar eerdere verklaring de zinsnede:
Ik moet wennen aan dit soort partijen niet gehoord te hebben en
nooit gedacht te hebben aan doorlaten van cocane. Daarmee heeft zij
dit dus niet geweten.
In algemene zin is duidelijk geworden dat er geen meldingen van
deze doorlatingen zijn geweest aan de minister van Justitie Hirsch
Ballin. Procureur-generaal Addens noch hoofdofficier Blok, zij het
vanuit verschillende verantwoordelijkheden, hebben het nodig
geoordeeld na te gaan of de minister op de hoogte was en akkoord
ging met een geheel nieuwe wijze van opsporing, namelijk het
doorlaten van harddrugs. De commissie acht dit onverantwoord. Een
dergelijke ingrijpende beslissing had aan de minister gemeld moeten
worden en in de vergadering van procureurs-generaal aan de orde
moeten komen. In de toenmalige verhoudingen was dit echter niet
gebruikelijk. Pas door de instelling van de Centrale
toetsingscommissie en de doorlichting van opsporingsmethoden zijn
deze trajecten aan het licht gekomen.
6.4.4 AH Oosterbeek
De overval op het AH-filiaal te Oosterbeek
Op 14 mei 1990, ‘s ochtends vroeg, dringen mannen het filiaal
van de Albert Heijn in Oosterbeek binnen. Noot En
gewapend met een pistool en de ander met een riotgun. Er is reeds
personeel aanwezig. Zij bevelen dat iedereen moet gaan liggen en
dat de kluissleutel moet worden ingeleverd. Niemand is echter in
het bezit van deze sleutel. Na enig geschop en getrap beseffen de
overvallers uiteindelijk dat de kluis niet open zal gaan. Hierop
begint een overvaller n voor n de personeelsleden met een nekschot
te executeren. En van hen ziet dit twee maal gebeuren en probeert
te vluchten. In zijn vlucht wordt hij twee keer in de rug
geschoten. Naar aanleiding van enkele getuigenverklaringen en een
reconstructie van de werkwijze van de daders komt het Recherche
Bijstands Team (RBT) uit op Ab A. (bijgenaamd Appie) als n van de
vermoedelijke daders. Hij zou degene met de riotgun zijn geweest
die de personeelsleden in koelen bloede heeft vermoord c.q.
verwond. Gezien de werkwijze heeft hij waarschijnlijk ook al
verschillende bankovervallen in Hilversum en Bussum, een overval op
een postagentschap in Vreeland en een overval op een AH-filiaal in
Baarn op zijn geweten. Evenals in Oosterbeek waren bij deze
gelegenheden de overvallers gekleed in overalls en bivakmutsen,
dreigden zij met een riotgun en een pistool en gebruikten gestolen
Opels als vluchtauto’s die zij na achterlating besprenkelden met
ondermeer ammoniak. Noot Al snel is derhalve duidelijk
dat Appie A. waarschijnlijk betrokken is bij deze zoveelste
overval, dit keer met dodelijke afloop. Echter, sluitend bewijs kan
niet worden verkregen met methoden als semascan, het opvragen van
gegevens bij PTT-Telecom, de inbeslagneming van post,
videocamera’s, direct afluisteren in een Huis van Bewaring,
afluisteren van telefoongesprekken onder andere met een Kolibri,
opvragen van bankgegevens etcetera. Om in de buurt te kunnen komen
van Appie A. wordt besloten over te gaan op politile
infiltratie.
Politile infiltratie
Vanaf april 1992 heeft een pseudo-koper (A 807) van het
Amsterdamse infiltratieteam regelmatig contact met Appie A. tijdens
kerkdiensten van de Jehovagetuigen in Bussum. De CID-officier in
deze zaak, Koers, zegt hierover tijdens zijn openbaar verhoor:
- De heer Koers:
- (…) Het bijzondere in deze situatie was dat de
hoofdverdachte in die zaak, die het middelpunt was van, zeg maar,
zo’n zestig kennissen, vrienden om hem heen, slechts op n publiek
toegankelijke plaats echt kwam. Dat was in die gemeenschap. Toen
hebben wij ons de vraag gesteld: op welke manier zou het mogelijk
zijn, iemand in de buurt van die hoofdverdachte te brengen, niet om
hem te verhoren, maar om aanwezig te zijn? Als de politie, zeg
maar, in die kring van zestig betrokken of kennissen en vrienden
met getuigenverklaringen zou beginnen en als het ware steeds
dichterbij zou komen, dan ontstaat er psychologisch druk, zeker als
je geweten niet schoon is. En als je dan iemand in de buurt kunt
hebben die, als er onder die druk een uitlaatklep gezocht wordt,
aanwezig is om te horen wat er gezegd wordt, zou dat mooi zijn. Die
vraag hebben wij ons gesteld. Toen hebben wij gezegd: wij
kunnen/moeten gaan kijken of dat lukt. Vervolgens bleek dat
eigenlijk de enige plek om mogelijk een contact te laten ontstaan,
die bijeenkomst was. Toen hadden wij gelijk een groot probleem. Ik
had een gewetensprobleem; anderen ook: mag je dat doen of mag je
dat niet doen? Wij hebben daar intern over gepraat, er best lang
over gepraat. Ik kan mij nog herinneren dat wij toen bij de
hoofdofficier geweest zijn. Ik weet niet wanneer hij bij de PG
geweest is, maar er is behoorlijk over gepraat. Wij hebben gezegd:
als wij nou iemand gewoon daar laten binnenkomen die absoluut geen
contact zoekt… - De heer Vos:
- Geen politieman?
- De heer Koers:
- …een politieman die eruit ziet als – en nu zeg ik het even
zwart-wit – iemand met een crimineel verleden en je brengt hem dus
in die geloofsgemeenschap waar onze hoofdverdachte aanwezig was
die, zo zou je kunnen zeggen, het criminele verleden de rug toe
gekeerd had, gekozen had voor die gemeenschap,
maar wel dat wereldje nog kende en waarschijnlijk een
bekeringsdrang zou hebben… En gelijk de eerste keer dat onze
politieman zich daar vertoonde, gebeurde wat wij gehoopt hadden: de
hoofdverdachte zelf nam contact met onze man op.
Noot
Dit contact komt dus snel tot stand. Appie A. blijkt te weten
van het (gefingeerde) crimineel verleden van de politie-infiltrant,
wat het gehoopte gevoel van verwantschap biedt. Tevens gaat het
contact over woonruimte die Ab zal kunnen regelen voor A 807.
Naarmate het contact vordert worden de ontmoetingen uitgebreid naar
de woonadressen van zowel Ab als van A 807, alwaar bij de laatste
video-opnamen met geluidopname worden gemaakt. Koers verklaart dat
het tot nu toe verloopt volgens plan:
- De heer Koers:
- En dit is iets wat zo apart is en waar zo zwaar over
nagedacht is. Ik denk nog steeds na over de vraag: hoe ver mag je
juist met dat soort dingen gaan? Daarom kan ik het u zo precies
vertellen. Ik heb dit als CID-officier gedaan; ik heb ook
uiteindelijk gezegd: doen. Ik heb ook heel veel gesprekken gehad
bij de briefing en de debriefing en de begeleiding daarvan. Toen
hebben wij gezegd: het is mooi dat dat contact er is, maar er mag
in die gemeenschap absoluut niets gebeuren. - De heer De Graaf:
- Wat bedoelt u met niets gebeuren?
- De heer Koers:
- Al te uitgebreide gesprekken. Want het is een
geloofsgemeenschap. Maar je kunt wel misschien zo ver komen dat de
hoofdverdachte onze man een keer wou bezoeken. Dat is gebeurd.
Noot
Over en weer worden bij deze gelegenheden ontboezemingen gedaan
over ieders crimineel verleden. Bij n van deze ontmoetingen zou Ab
verteld hebben over zijn betrokkenheid bij de overval in
Oosterbeek. Tevens vertelt Ab dat hij wil trouwen met zijn
Chileense vriendin in Nederland waarna zij willen vertrekken naar
Chili. Echter, er zijn problemen met de formaliteiten van de
ondertrouw en hij vertelt geen geld te hebben om samen naar Chili
te vertrekken. Hij werkt immers als concirge bij een school,
waarvoor hij f.1.500 per maand krijgt. De politie-infiltrant biedt
hem aan om de tickets naar Chili te betalen, dit voorstellende in
het kader van een soort ruil voor de woonruimte van Ab waar de
politie-infiltrant dan in zou kunnen trekken. Zodoende kan er
controle gehouden worden op de vertrekdatum. Later is er nog het
plan om samen, Ab en A 807, naar Chili te vluchten omdat het de
politie-infiltrant ook te heet onder de voeten zou zijn geworden.
Om onduidelijke redenen verstrekt A 807 aan Ab A. een bedrag van
f.2.500 gulden.
Echter, op een gegeven moment komt Ab niet meer opdagen bij de
Jehovadiensten en niemand schijnt te weten waar hij is. Later
blijkt dat de druk van de politie hem te groot is geworden omdat
personen in zijn omgeving, waaronder zijn vriendin, worden
aangehouden voor een verhoor over de connectie van Ab met de
overval te Oosterbeek. Tevens blijkt hij gehoord te hebben dat A
807 een infiltrant is. In paniek stapt hij op een avond in oktober
1992 op het vliegtuig naar Chili, zonder zelfs zijn vriendin in te
lichten. De vogel is gevlogen. Noot
Het onderzoek ter terechtzitting
Naar aanleiding van een uitleveringsverzoek van de Nederlands
overheid aan de Chileense autoriteiten is Appie A. in november 1994
aan Nederland uitgeleverd. Dit ondanks het feit dat er geen
uitleveringsverdrag is tussen Nederland en Chili.
Ter terechtzitting wordt door de voorzitter een brief
voorgelezen van de hand van Appie A. waarin hij aan de nabestaanden
zijn spijt betuigt. Hij bekent de overvallen. De verdediging voert
ondermeer aan dat met betrekking tot de infiltratie-actie
onregelmatigheden hebben plaatsgevonden waardoor het openbaar
ministerie niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard. De
rechtbank is echter van mening dat met het getuigenverhoor van de
teamcommandant van het politile infiltratieteam en de overlegging
van de processen-verbaal van A 807 genoeg uitsluitsel wordt gegeven
over de goede gang van zaken tijdens de infiltratie. Tevens acht
zij het rustig en ongestoord verloop van de godsdienstuitoefening
niet geschonden. Bovendien wordt de op deze manier verzamelde
informatie niet als bewijs gebruikt. Het openbaar ministerie wordt
derhalve ontvankelijk verklaard in haar vervolging van Appie A.
Noot De rechtbank oordeelt op 18 april 1995 Appie A.
schuldig aan moord en poging tot moord, dubbele afpersing en een
poging tot afpersing. Ondanks een psychiatrisch rapport dat Appie
A. tijdens de misdrijven minder toerekeningsvatbaar was, is
levenslange gevangenisstraf zijn deel. Noot Het ingestelde hoger
beroep wordt ingetrokken.
6.4.5 Exportzaak Twente
In Twente houden de heren M., C. en B. zich bezig met criminele
zaken. Al geruime tijd gaan er in Twente geruchten over de aard van
deze zaken. Zij zouden zich bezig houden met mensensmokkel uit
India en
Pakistan naar Nederland en Engeland. Tevens zouden zij betrokken
zijn bij de handel in verdovende middelen. Deze informatie bereikt
de CID van de Koninklijke marechaussee (Kmar) en de RCID van de
regiopolitie Twente. De informant van de RCID Twente is
geclassificeerd meestal betrouwbaar en de informatie gehoord/niet
bevestigd. Noot Een proactief onderzoek wordt gestart.
In dit onderzoek komt wederom CID-informatie over de criminele
organisatie van de informant maar nu met betrekking tot een
concrete container, vermoedelijk met verdovende middelen. De
politie besluit deze zaak nader te onderzoeken en richt een
opsporingsteam op in januari 1994 onder de naam Exportteam. De
KMAR, in verband met de vermeende mensensmokkel, en de politie
Twente zijn hierin vertegenwoordigd. Het voornemen is om de
criminele organisatie op te rollen en het wederrechtelijk verkregen
vermogen te ontnemen. Noot In de loop van het onderzoek
blijkt inderdaad dat de organisatie zich bezighoudt met de smokkel
van mensen (Sikhs) en verdovende middelen, zowel hard- als
softdrugs. Het betreft eigenlijk twee deelorganisaties met enkele
dwarsverbindingen. Beide opereren wel onder de leiding van B. en C.
Deze Twentse organisatie is een zijtak van een criminele
organisatie die opereert in het westen des lands. De opsporing
richt zich op beide deelorganisaties. Deze casus richt zich met
name op het onderzoek naar de tak van de organisatie die zich
bezighoudt met de handel in verdovende middelen. Dit omdat in dit
kader burgerinfiltratie wordt ingezet.
Politieel en justitieel onderzoek
De RCID Twente doet vanaf eind 1992 proactief onderzoek naar
deze bende. Er wordt een observatieteam ingezet en er wordt
video-apparatuur geplaatst. Tevens worden er informanten gerund.
Tijdens deze proactieve fase nemen andere opsporingsinstanties
partijen verdovende middelen in beslag, die vervoerd worden in
containers en die bestemd zijn voor de criminele organisatie in
kwestie. Dit zijn drie partijen verdovende middelen. Deze acties
leveren niet veel duidelijkheid op over de criminele organisatie.
In de loop van het proactieve onderzoek kan de verkregen
CID-informatie informatie over de criminele activiteiten
onvoldoende bevestigd worden. In januari 1994 besluit de RCID
Twente om een container door te laten teneinde uitsluitsel te
krijgen over de vraag of de zaak zich nu leent voor ontmanteling
door opsporing of niet. De politie observeert de container die naar
een bedrijf in Geesteren gaat. De zich hierbij ophoudende personen
zijn M. en B. De verdovende middelen gaan zonder tussenkomst van de
politie het milieu in. Noot Het gaat om meer dan
tienduizend kilo softdrugs. De doorlating bevestigt de reeds
aanwezige CID-informatie. Duidelijk wordt dat een
opsporingsonderzoek kan worden gestart.
Burgerinfiltratie
In januari 1994 wordt het Exportteam opgericht dat onderzoek
gaat doen op basis van CID-informatie en een analyserapport. Het
blijkt dat er nog onvoldoende uitsluitsel is over de betrokkenheid
van individuele leden van de criminele organisatie zowel bij de
smokkel van verdovende middelen, als bij de mensensmokkel. Verder
is er nog geen duidelijkheid over de lokatie van de opslagplaatsen
van de verdovende middelen en de financile stand van zaken. De RCID
besluit in januari 1994 tot de inzet van de eerder vermelde
informant als burgerinfiltrant. De introductie van een
politie-infiltrant wordt niet mogelijk geacht gezien het gesloten
familiekarakter van de criminele organisatie. De burgerinfiltrant
moet duidelijkheid scheppen over de daadwerkelijke handel in
verdovende middelen. Incidenteel mag hij strafbare feiten plegen
teneinde zijn rol binnen de criminele organisatie op geloofwaardige
wijze te vervullen. Hij heeft deelgenomen aan diverse transporten.
De infiltratie-actie duurt ongeveer acht maanden. In deze periode
wordt de infiltrant afgeluisterd en geobserveerd teneinde te
checken of de verstrekte informatie klopt. Er worden geen
processen-verbaal opgemaakt van de activiteiten van de infiltrant.
Noot De infiltrant verdient aan zijn activiteiten voor
de criminele organsatie. De afspraak is dat hij alle verdiensten
inlevert bij de RCID. Dit is tot eind 1995 echter nog niet gebeurd.
Er is hem een tipgeld van f.10.000 in het vooruitzicht gesteld.
Noot In het kader van dit opsporingsonderzoek worden
zestien gerechtelijke vooronderzoeken geopend waarin een aantal
opsporingsmethoden wordt ingezet, te weten het tappen van faxen en
(auto)telefoons, al dan niet met een Kolibrie, het parallel
schakelen van semafoons en het opvragen van (historische)
printgegevens. Tevens worden er acht strafrechtelijk financile
onderzoeken geopend.