5.3 Bevindingen
5.3.1 Werving en registratie
Informanten worden vaak geworven als zij als verdachten met de
politie in aanraking zijn geweest. In andere gevallen melden zij
zich spontaan aan. Ook zijn er informanten die benaderd worden door
de CID. Het komt voor dat er ook buitenlandse informanten worden
gerund. Deze worden meestal geworven door Nederlandse liaison
officers in het buitenland en indien zij interessant zijn
Nederlandse zaken worden zij bij een RCID gentroduceerd .
Van elke informant wordt bij de CID een informantendossier
aangelegd. De inhoud van deze informantendossiers varieert sterk.
Soms bevatten ze uitgebreide informatie over de informant zoals de
achtergronden, activiteiten, verschafte inlichtingen en betalingen,
soms slechts enkele kerngegevens zoals naam, adres en
telefoonnummer. Er zijn geen richtlijnen die bepalen welke
informatie over informanten moet worden opgeslagen.
Niet iedereen die informatie aan de CID geeft wordt
geregistreerd als informant. Bij de beslissing of iemand al dan
niet als informant wordt ingeschreven is cruciaal het antwoord op
de vraag of de identiteit van de informant beschermd moet worden.
Als dat het geval is, volgt inschrijving als informant, ook als het
een incidentele tipgever betreft.
Het is onduidelijk wie de bevoegdheid heeft om te beslissen of
iemand als informant wordt ingeschreven. Feitelijk is de CID-chef
degene die informanten inschrijft, op voorspraak van de
CID-rechercheurs. Schoning van de informantendossiers vindt in de
praktijk weinig plaats. Hierover is ook geen regeling getroffen.
Ingeschreven informanten zijn bijna altijd afkomstig uit het
criminele milieu. De veronderstelling is dat criminelen over betere
informatie omtrent strafbare feiten beschikken dan anderen.
Informanten die onbetrouwbaar zijn gebleken voor de politie, worden
op een zwarte lijst geplaatst die door de CRI wordt
bijgehouden.
- De heer Paulissen:
- Toen ik in 1987 in dat wereldje terecht kwam, was 90% van
de informanten crimineel. Zij pleegden nauwelijks strafbare
feiten en hadden niet ergens echt actief in deel. Toch wisten zij
redelijk veel van datgene wat zich afspeelde. Je ziet in die jaren
een verandering. Er ontstaat zoiets van, omdat men natuurlijk ook
weet dat er met informanten wordt gewerkt: als je iets wilt
weten, doe je dus mee. Dat betekent bijna per definitie dat de
informanten vervolgens in een rol kwamen waarin zij actief in
bepaalde constructies of actief in bepaalde handelingen, ook
strafbare handelingen, betrokken werden. Dus dan ga je een
informant een zaak in sturen. Je maakt goede afspraken. Hoe
zwaarder zijn zaak, hoe meer vertrouwen je moet hebben in de
informant. - De voorzitter:
- Dus hoe meer strafbare feiten hij pleegt, hoe meer
vertrouwen je in hem moet hebben? - De heer Paulissen:
- Absoluut. Stel dat een informant een wat actievere
rol gaat spelen binnen zo’n organisatie. Dat doet ik niet met
een informant die ik niet ken, die ik nooit heb kunnen
controleren.
Informanten zijn in mijn ogen nooit 100% stuurbaar. Het is een
illusie om mensen voor te schilderen: luister, dit is het scenario
en dit gebeurt er. Wat je moet doen, is duidelijke afspraken met
die man maken: dit zijn de kaders waarbinnen jij opereert met
dekking van politie en justitie, als jij daarbuiten gaat, zijn de
problemen en de effecten daarvan ook voor jezelf, als wij je buiten
die kaders op een strafbaar feit betrappen waarover wij vooraf met
jou geen afspraken hebben gemaakt, dan ga je daarmee gewoon het
strafrechtelijke circuit in. Dus je probeert de stuurbaarheid wel
te vergroten, maar op 100% moet je nooit rekenen. Je moet altijd
wantrouwend
blijven ten opzichte van hetgeen zo’n informant voor je
doet. Dat is het spel. En die onzekerheid moet je meenemen.
Noot
In enkele gevallen staan ook niet-criminele burgers als informant
ingeschreven: omwonenden, familieleden en vriendinnen van
criminelen, bewakingspersoneel, journalisten, advocaten,
accountants, garagehouders, autoverhuurders. Het streven om
informanten uit de bovenwereld te werven staat echter nog in de
kinderschoenen.
- De voorzitter:
- U heeft ons eerder verteld dat u heeft overwogen om
journalisten als informant te gaan gebruiken. - De heer Paulissen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Zijn zij uiteindelijk ook ingeschreven?
- De heer Paulissen:
- Neen, zij zijn uiteindelijk niet ingeschreven, omdat
onze korpsbeheerder vond dat wij hierin toch een beetje te
ver gingen. Noot
Bij enkele RCID-en is geconstateerd dat politiemensen uit andere
regio’s als informant waren ingeschreven. Dat had tot doel de bron
af te schermen. Met het inschrijven van politiemensen als informant
wordt voorkomen dat zij in het openbaar getuigenis moeten afleggen.
Het bergt echter het risico in zich dat informatie op deze wijze
opgewaardeerd kan worden. Inmiddels zou het nauwelijks meer
voorkomen dat politiemensen ingeschreven worden als informant.
- De voorzitter:
- Hebt u politiemensen als informant
ingeschreven? - De heer Mosterd:
- Niet meer. Dat niet meer geldt vanaf het moment dat ik er
kwam. Daarvoor was er al het een en ander gepasseerd. Toen was het
allemaal net geschoond. Voor die tijd stonden er PS’ers… - De voorzitter:
- Pseudo-kopers.
- De heer Mosterd:
- …of mensen van het arrestatieteam als informant
ingeschreven. - De voorzitter:
- Tot wanneer is dat gebeurd?
- De heer Mosterd:
- Dat was voor mijn tijd. Ik heb bij wijze van spreken de
laatste zelf eruit gehaald. Ik ben wat dat betreft met een schone
lei begonnen. Noot - De voorzitter:
- Noemt u eens een voorbeeld van wat u bij de hand hebt gehad,
op zo’n manier dat het geen schade kan doen. - De heer Van Steeg:
- Nu, een informant die gezien heeft dat er in een
bepaald pand vuurwapens liggen; wij weten alleen maar dat die
informant het gezien heeft. De informant weet het en de
verdachte weet het, die twee, en daarbij komt dat de informant
in Utrecht of in de omgeving van de verdachte woont. Op het
moment dat de informant deze informatie ter beschikking
stelt aan Utrecht en de informatie in de openbaarheid komt, zal het
heel gauw duidelijk zijn voor de betrokken verdachte dat deze
informatie van die informant af komt. Bij het toepassen van
deze constructie zoek je naar mogelijkheden en vraag je je af: waar
heeft de verdachte bijvoorbeeld nog meer contacten? Als dan blijkt
dat hij veelvuldig in Amsterdam komt, zou je gebruik kunnen maken
van die wetenschap en zeggen: we gaan wat zand in de ogen van de
verdachte strooien en wij gaan de U-bochtconstructie
toepassen. - De voorzitter:
- Heeft u het ook wel eens zo gedaan, dat u het uit meerdere
steden liet terugkomen? - De heer Van Steeg:
- Nee.
- De voorzitter:
- Ik vraag dit, omdat er ook een voorbeeld is waarbij de
CID-informatie vanuit n bron, uit verschillende korpsen bleek terug
te komen. Want dat kan natuurlijk niemand controleren: u kunt het
aan Amsterdam vragen, u kunt het aan Rotterdam vragen en als zij
het allebei doen, heb je twee bronnen. - De heer Van Steeg:
- Ja, wie gaat er dan met zijn vingers omhoog staan? Ik niet,
in ieder geval. - De heer Vos:
- Ik zou nog iets over de U-bocht willen vragen: vindt er dan
geen opwaardering van de informatie plaats? Ik heb begrepen dat de
U-bocht ook wel eens gebruikt wordt om informatie als het ware een
zwaarder kaliber te geven. - De heer Van Steeg:
- Ik doe dat niet. Wij doen dat, zo durf ik te zeggen, in
Utrecht zeker niet. Gebruikelijk is dat wij in Utrecht de
informatie opmaken en dat deze de (waarderings)codering meekrijgt
die wij in kunnen vullen. Die kunnen wij ook alleen maar invullen,
want wij hebben contact met de informant. Die krijgt die en
die waardering en wij geven dat door aan het andere korps, aan de
andere regio. De andere regio neemt die waardering over – ik vind
in ieder geval dat dit zo moet; dat spreken wij ook af – en deze
waardering komt uiteindelijk bij de tactische recherche
terecht. - De voorzitter:
- Heeft u er kennis van dat er wel eens opwaardering heeft
plaatsgevonden? - De heer Van Steeg:
- Nee.
- De voorzitter:
- Dit, omdat wij daar ook van gehoord hebben.
- De heer Van Steeg:
- Ja, u heeft mij dit bij een vorige gelegenheid ook gevraagd:
opwaardering via het CRI of zo, of via het buitenland. Nu,
dat is voor mij echt waanzin. Noot
Het is de bedoeling dat alle informanten worden aangemeld bij de
landelijke CID. Tot voor kort meldde een groot aantal CID-en
informanten niet aan. Inmiddels hebben alle CID-en hun informanten
gemeld. Melding vond niet altijd plaats omdat CID-en met het oog op
de vertrouwelijkheid en de kwetsbaarheid de kring van personen die
bekend zijn met de informant zo beperkt mogelijk willen houden.
5.3.2 Anonimiteit en bescherming
De CID houdt ten koste van nagenoeg alles de identiteit van de
informant geheim. De CID doet een informant dan ook de toezegging
van anonimiteit. Dit uitgangspunt beheerst al het handelen van de
CID-rechercheurs. Ook als dat betekent dat een bepaald
opsporingsonderzoek zal mislukken; de identiteit blijft geheim. Een
voorbeeld daarvan is de behandeling van de Ramola-zaak bij de
rechtbank Rotterdam. Bij de politie bestaat de vrees dat zij in de
toekomst geen informatie meer krijgt als zij de identiteit van
informanten bekend maakt.
In augustus 1995 werden de namen van drie informanten
die een rol hadden gespeeld in de zogenaamde ABN-AMRO-zaak
bekend. De advocaat van de verdachte bleek over zeer vertrouwelijke
stukken te beschikken waaruit duidelijk werd dat deze
informanten voor de Haarlemse CID werkzaam waren. Tevens
had de advocaat de beschikking over een proces-verbaal waarin
Haarlemse CID-rechercheurs bevestigen dat het drietal als
informant ingeschreven was.
Als bekend raakt wie aan de politie de informatie over de
criminele organisatie heeft verschaft, loopt de betrokken informant
grote risico’s wat betreft zijn veiligheid.
De commissie heeft niet daadwerkelijk kunnen vaststellen dat er
personen zijn geliquideerd vanwege hun optreden als informant, al
valt dit in een aantal gevallen niet uit te sluiten. Slechts zelden
worden informanten als getuige op de zitting gehoord. Incidenteel
worden informanten gehoord als anonieme getuige. Echter deze
procedure wordt door veel politiefunctionarissen over het algemeen
nog niet als voldoende beschouwd. De zaaksofficier in de
Ramola-zaak zegt hierover:
- De voorzitter:
- Maar het probleem is toch dat u een groot risico hebt
gelopen, blijkbaar, door met een informant te werken die u
om begrijpelijke redenen uiteindelijk niet als getuige wilt laten
optreden. Daar zit toch de kern van het probleem, dat wij hier in
verschillende dimensies al vaak gezien hebben? - De heer De Groot:
- Dat risico hebben wij gelopen, ja. (…)
- De voorzitter:
- Had u het niet kunnen voorkomen door toch nog te proberen,
in de vorm van anonieme getuigen etc., dat het niet hierop zou
uitlopen, te weten dat uw zaak stuk gaat? - De heer De Groot:
- Daar hebben wij van tevoren over gedacht en uiteindelijk de
beslissing genomen om dat niet te doen – het is nu makkelijk
achteraf praten – omdat er op dat moment niet voldoende concrete
aanwijzingen waren dat wie dan ook uit die Ramola-groepering
zich bedreigend ten opzichte van de
informant had uitgelaten. En als je iemand als anonieme
getuige bij de rechter-commissaris wilt laten horen, dan
zal de rechter-commissaris en in het verlengde daarvan, bij
een mogelijk hoger beroep, de raadkamer van de rechtbank, zich
ervan moeten vergewissen dat er feiten en omstandigheden zijn die
aanleiding geven om tot de conclusie te komen, dat betrokkene
inderdaad op enigerlei wijze wordt bedreigd. Noot In
ruil voor een getuigenis kunnen politie en justitie eventueel
bescherming aanbieden. In Nederland bestaat formeel geen
getuigenbeschermingsprogramma. Desondanks zijn enkele malen
getuigen voor langere tijd beschermd door politie en justitie en
een enkeling heeft een andere identiteit gekregen. Het ontbreken
van een regeling voor getuigenbescherming weerhield politie en
justitie niet van deze beslissingen. Het ging hierbij om getuigen
die in levensgevaar verkeerden omdat zij belastende verklaringen
ten overstaan van de politie hadden afgelegd.
5.3.3 Runnen van informanten
Het runnen van een informant vindt plaats door een koppel van
CID-rechercheurs, de runners. In het verleden runde ook de
tactische recherche informanten. Tegenwoordig is dat uitzondering.
De Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) geeft enkele
algemene regels voor de relatie tussen runner en informant. In juni
1995 is door de Werkgroep ethische aspecten van CID-werkzaamheden
onder leiding van officier van justitie Veurink
een rapport geschreven dat moest voorzien in het gemis van algemeen
aanvaardbare regels voor de wijze waarop de CID informatie vergaart
en in de daarmee samenhangende behoefte in de praktijk aan een
toetsingskader waarbinnen een antwoord kan worden gevonden op
ethische vragen die zich in de praktijk van het CID werk voordoen.
Noot Deze werkgroep heeft een enqute gehouden onder
CID-medewerkers. Uit de enqute-resultaten trok de Werkgroep
ethische aspecten van CID-werkzaamheden de conclusie dat
eenduidigheid van opvatting over ethische normen in het CID werk
ontbreekt.
- De belangrijkste enquteresultaten:
- * Een selectie van de handelingen waarover men het vrijwel
eens is dat zij acceptabel zijn: (U-bochtconstructie), toegestaan
92%. – Informatie via een andere CID exploitabel maken om
zodoende een informant af te schermen (bijvoorbeeld
informatie over een verstoorde relatie), toegestaan 86%. –
Informatie uit een telefoon tap (in het kader van een GVO)
gebruiken om actief informanten te winnen * Een selectie van
handelingen waarvan vrijwel iedereen vindt dat ze onacceptabel
zijn: (bijvoorbeeld noodzakelijk voor zijn geloofwaardigheid),
toegestaan 3%. – Een informant pleegt zonder overleg met het
OM strafbare feiten ten behoeve van de informatie inwinning- Aan een collega tipgeld verstrekken, toegestaan
5%. - In voorkomende gevallen bij een informant erop
aandringen bij een relatie te blijven (bijvoorbeeld de concubine
van iemand die kennis draagt van zeer zware delicten), toegestaan
16%. - Tegen de te werven informant zeggen: zolang we door
jouw informatie met anderen bezig zijn, hebben we geen tijd om
aandacht aan jou te besteden, toegestaan 14%. - Een informant een verkregen monster verdovende
middelen laten behouden, toegestaan 13%. - De naam van een verdachte verstrekken aan een medewerker van
een expertise-bureau, toegestaan 15%. * Een selectie van de
handelingen waarover men meer van mening verschilde: - Een informant blijft ongestraft terwijl hij u
confronteert met een helingsituatie, toegestaan: 44%. - Een informant blijft ongestraft terwijl hij u
ongevraagd confronteert met het bezit van een vuurwapen, toegestaan
45%. - Het achterhouden van het schuiladres van een informant
waarvan de opsporing, de aanhouding en de voorgeleiding is
gevraagd in verband met een kleine zaak in een andere regio,
toegestaan 73%. - Het verstrekken van informatie aan een medewerker van een
expertisebureau waarmee regelmatig wordt samengewerkt: een
tenaamstelling van een kenteken, 31% acceptabel; verstrekken van de
naam van een verdachte, 15% acceptabel; de antecedenten van een
verdachte verstrekken, 9% acceptabel. - Het afdekken van vergaande inlichtingenmethoden, 61%
acceptabel. - Het afdekken van illegale opsporingsmethoden, 11%
acceptabel.
- Aan een collega tipgeld verstrekken, toegestaan
Vervolgens is door de werkgroep getracht richtlijnen te formuleren
voor de contacten tussen runners en informanten. De belangrijkste
regel bij het runnen van informanten is dat de politie er te allen
tijde voor moet zorgen het initiatief te houden. De politie moet de
informant sturen en niet andersom. In een ethische code, opgesteld
door de Werkgroep ethiek worden 41 stellingen geponeerd, waarvan
een aantal hieronder wordt weergegeven:
1. Onder alle omstandigheden worden informanten door
twee CID-rechercheurs gerund. 2 Met informanten worden geen
priv-contacten onderhouden.
3 Informanten worden niet uitgelokt tot het plegen van
strafbare handelingen. 4 Tussen runners en informant wordt
geen ruilhandel bedreven.
5 Informantenrunners (en andere politiefunctionarissen) nemen geen
enkel geschenk aan. 6 Tussen informantenrunners en informant
bestaat een relatie, waarbij door eerstgenoemden steeds de
nodige afstand wordt bewaard.
7 De politie voert de regie over het optreden van de
informant.
8 Bij het regisseren van de informant staan
controleerbaarheid en beheersbaarheid voorop. 9 Op basis van het
aangaan van een contract met de informant wordt uitgegaan
van diens zakelijke betrouwbaarheid. Met de informant dienen
zakelijke afspraken te worden gemaakt die, liefst tweezijdig, maar
in ieder geval door de politie, moeten worden vastgelegd.
10 Binnen een CID wordt alle informatie en worden alle
(ambts)handelingen schriftelijk vastgelegd. Datzelfde geldt voor
gemaakte werkafspraken.
11 De directe chef van informanten-runners is tevens hun
controller. Dit houdt ondermeer in een directe
controle op het werk (het invulling geven aan het recht op
controle van de runners), het begeleiden van het werk en het
beschermen van en bieden van veiligheid aan de runners. Begrippen
als steun en betrokkenheid staan hierbij centraal.
12 De directe chef van informanten-runners runt zelf geen
informanten. 13 De directe chef van informanten-runners let op
het richtig aanwerven van informanten. Per regio gelden
verschillende afspraken tussen runners en informanten. Deze
afspraken worden niet steeds vastgelegd. In een dagjournaal moeten
de runners alle activiteiten met de informanten beschrijven. In de
praktijk bestaat er veel variatie in wat in de journaals wordt
weergegeven. In enkele regio’s wordt gexperimenteerd met
convenanten of contracten tussen runner en informant. In deze
convenanten wordt aangegeven welke activiteiten de informant wel en
niet mag verrichten en welke beloning hij bij succes tegemoet kan
zien. Het volgende citaat betreft een convenant met een informant
die wellicht burgerinfiltrant wordt:
- De heer Rabbae:
- Begrijp ik het goed dat u een convenant sluit met een
informant? - De heer Mosterd:
- De laatste tijd proberen wij, zeker als het gaat om
trajecten waarin de informant een infiltrant aan het worden
is, afspraken op papier te zetten. Dat hebben wij inmiddels n keer
heel expliciet gedaan. Aan die afspraken dient in dat geval de
infiltrant zich precies te houden. Die worden uiteraard in
samenspraak met de CID-officier opgesteld en door de
infiltrant ondertekend en die houden wij dan onder ons. Waarom doen
wij dat? Wij worden er de laatste tijd mee geconfronteerd dat een
infiltrant de opdracht, bewust natuurlijk, ruimer interpreteert dan
wij die in werkelijkheid gegeven hebben. Als hij ergens voor wordt
gepakt, zegt hij dan: wacht even, dat deed ik in opdracht van
de CID Hollands-midden. Daarom is het goed, de afspraken zo
goed mogelijk te concretiseren. - De heer De Graaf:
- Hoeveel convenanten, respectievelijk infiltranten hebt
u? - De heer Mosterd:
- Wij hebben drie trajecten van burgerinfiltratie
gehad. Die zijn door allerlei omstandigheden allemaal afgelopen.
Ik haal even mijn papieren erbij, want ik heb het nog opgezocht.
Wij hebben ook nog diverse besprekingen gehad over mogelijke
infiltratieacties, maar die gingen over het algemeen niet door,
niet zozeer omdat er juridische problemen mee waren, maar veel meer
omdat wij niet konden garanderen dat de infiltrant later, als de
zaak zou klappen, buiten schot zou blijven. Dan werd er gewoon geen
uitvoering gegeven aan het bedachte traject.
Noot
Soms worden informanten bij de RCID meegerund door buitengewone
opsporingsambtenaren, zoals een douane- of milieurechercheur, omdat
een bepaalde expertise nodig is. Niet altijd is duidelijk welke
dienst dan de verantwoordelijkheid draagt.
5.3.4 Activiteiten informanten
Informanten leveren criminele informatie. Informanten moeten
derhalve in de positie zijn om informatie te verkrijgen over
(toekomstige) strafbare feiten en het functioneren van criminele
organisaties. Zij participeren derhalve vaak in activiteiten van
criminele organisaties, ook in die van strafbare aard. De commissie
stuitte op een aantal van zulke gevallen. Benadrukt moet worden dat
het hierbij niet gaat om criminele activiteiten zoals afgesproken
met politie en justitie, maar om hand- en spandiensten voor de
criminele organisatie op eigen titel.
Zo verzorgen informanten vervoersdocumenten voor de legale
vracht waarin verdovende middelen worden verstopt. Ook vervoeren ze
verdovende middelen of stellen voertuigen ter beschikking. Tevens
worden grondstoffen en onderdelen geleverd voor de vervaardiging
van verdovende middelen en bieden informanten leden van criminele
organisaties onderdak aan of verzorgen voor hen
verblijfsdocumenten. De commissie heeft een CID-traject
aangetroffen waarbij sprake was van een nieuwe vorm van
informatievergaring door een informant.
Via de CRI-liaison te Bogota is een Colombiaan in zicht gekomen.
Hij heeft via zijn bedrijf legale contacten met het Calikartel. Nu
biedt hij zijn diensten aan. Er blijkt echter van de kant van de
politie niet veel belangstelling te zijn voor weer een
informant die informatie heeft over de invoer van concrete
partijen drugs of over de Colombiaanse kartels. De RCID
lijkt het wel nuttig dat hij inzicht verschaft in de in
Nederland werkzame Colombiaanse criminele organisaties. Hij zou een
soort scan kunnen maken van de Colombiaanse organisaties die zich
met de handel in verdovende middelen bezig houden. De Centrale
toetsingscommissie (CTC) is van oordeel dat er eerst een
kennismakingsgesprek plaats moet vinden, bij voorkeur buiten
Nederland, teneinde de betrouwbaarheid te toetsen. Hierna kan de
scan beginnen. Dit is gebeurd en de scanner wordt goed
bevonden. Hij is ongeveer twee maanden actief geweest in
Nederland, waarna de CID besluit dat zij niet veel verder
komen en dat hij terug kan.
Geregeld laat de CID door observatie vaststellen in hoeverre een
informant daadwerkelijk doet wat hij zegt te doen. Deze observatie
vindt veelal plaats door een observatieteam (OT). Deze controle
wordt noodzakelijk geacht. Veel CID-rechercheurs gaan ervan uit dat
informanten per definitie onbetrouwbaar zijn. Dat neemt niet weg
dat zij juiste informatie kunnen leveren.
Veel verzamelde CID-informatie wordt in het geheel niet
gebruikt.
5.3.5 Strafbare feiten
Informanten mogen geen strafbare feiten plegen. Deze
standaardformule wordt aan elke informant uitdrukkelijk meegedeeld.
De CID is er echter bij gebaat dat informanten op enigerlei wijze
weet hebben van het plegen van strafbare feiten aangezien de
informant dan over de meeste informatie beschikt. De
informantenrunners willen dan ook het liefst niet op de hoogte zijn
van de strafbare feiten van informanten. De individuele
informantenrunner bepaalt of de strafbare feiten die een informant
pleegt, worden doorgegeven. De commissie heeft geconstateerd dat
informanten veelvuldig participeren in het plegen van lichte
strafbare feiten rond criminele organisaties. Zij waren veelvuldig
toeschouwer bij het plegen van zwaardere strafbare feiten. Enkele
malen is geconstateerd dat informanten strafbare feiten plegen met
medeweten van de CID. De reactie van de politie op het plegen van
strafbare feiten door informanten loopt in de praktijk nogal
uiteen. Die reactie varieert van het negeren, het in beslag nemen
van een verboden voorwerp al dan niet in combinatie met het opmaken
van een proces-verbaal ter zake van het strafbare feit en het
opmaken van proces-verbaal al dan niet gecombineerd met het
verbreken van de relatie met de informant. De reactie is vaak
afhankelijk van de afweging van de individuele runners.
5.3.6 Informatie en bewijs
De informatie van informanten wordt over het algemeen niet
rechtstreeks gebruikt voor het bewijs. De verstrekte inlichtingen
worden veelal als basis voor de aanvang van een opsporingsonderzoek
gebruikt. Dat opsporingsonderzoek moet vervolgens het bewijs
leveren waarover de rechter ter terechtzitting moet oordelen. Het
is echter niet uitgesloten dat CID-informatie gebruikt wordt als
(ondersteunend) bewijs. De rechter is vrij in de selectie en
waardering van bewijsmiddelen. CID-informatie kan bijdragen aan de
veroordeling van een verdachte.
- De heer Vos:
- Mevrouw Rutten, is het mogelijk dat u een verdachte
veroordeelt op uitsluitend CID-informatie en welke rol, meer in het
algemeen, speelt CID-informatie als bewijsmiddel? - Mevrouw Rutten-Roos:
- Die vraag is in haar algemeenheid niet te beantwoorden.
CID-informatie kan een rol spelen bij het bewijs. - De heer Vos:
- Op welke manier?
- Mevrouw Rutten-Roos:
- Als bewijsmiddel. Maar niet als enig bewijsmiddel. Ik zie u
al verschrikt kijken. Maar ook CID-informatie op zichzelf kan
worden gehanteerd… - De voorzitter:
- …als een van de bewijsmiddelen…
- Mevrouw Rutten-Roos:
- …als een van de bewijsmiddelen. (…)
- De voorzitter:
- Ik herinner mij uit mijn eigen studie, dat er tenminste twee
bewijsmiddelen moeten zijn. - Mevrouw Rutten-Roos:
- Ja. Ja, zeker als… u schrikt net bij de gedachte, dat
iemand uitsluitend op n CID-bericht veroordeeld kan
worden… - De voorzitter:
- Maar kan het wel op CID-plus, dat wil zeggen op CID
als belangrijkste bewijsmiddel plus nog een extra
verklaring? - Mevrouw Rutten-Roos:
- Ik vind het moeilijk om dat in het algemeen te zeggen.
Iedere zaak is op zichzelf. Het gaat natuurlijk ook eigenlijk niet
alleen om de wettige bewijsmiddelen maar om de overtuiging. Dat is
de combinatie van de twee factoren die een rol spelen.
Noot
Desondanks heeft de commissie weinig tot geen voorbeelden gezien
van rechtszaken waarbij CID-informatie van informanten een
doorslaggevende rol speelde in de bewijsvoering. In de huidige
praktijk wordt CID-informatie ten behoeve van de bewijsvoering
gegoten in de vorm van een proces-verbaal van de chef CID, die in
algemene termen meedeelt welke feiten en omstandigheden bekend
zijn. Dat zegt niets over de vraag hoe informanten hebben
geopereerd en hoe de inlichtingen van informanten zijn verwerkt.
Informatie wordt
ook verwerkt in de zogenaamde 4.x.4 formulieren die ter beschikking
kunnen worden gesteld van andere CID-en en, indien van belang aan
de landelijke CID. In de gevallen waarin op basis van door de CID
verstrekte informatie bevoegdheden zijn uitgeoefend, zal de
informatie in samenvatting door middel van een proces-verbaal van
de CID-chef aan de rechter ter kennis worden gebracht. In het
proces-verbaal staat slechts de inhoud van de 4×4-formulieren
vermeld zonder enige aanduiding van de bron, wat onder
omstandigheden zelfs leidt tot achterwege laten van plaats en
tijdstip van de gebeurtenis, waar de informatie betrekking op
heeft. De wijze van inwinning of de toegepaste opsporingsmethode is
daarin niet opgenomen. De achterliggende 4×4-tjes worden niet aan
het proces-verbaal gehecht en komen niet op tafel bij de rechter.
In de praktijk nam de rechter genoegen met dit proces-verbaal of
volstond hij ermee de chef CID als getuige te horen. De tijd dat
het proces-verbaal, waarmee het opsporingsonderzoek aanving met de
mededeling dat uit CID-informatie was gebleken, en dat de rechter
daar genoegen mee nam lijkt voorbij. De rechter stelt vaker een
onderzoek in naar de wijze van informatie-inwinning.
5.3.7 Beloningen
Informanten kunnen op verschillende wijze beloond worden voor
hun informatie. Financile beloningen vormen een van de
mogelijkheden. In bepaalde gevallen zijn andere vormen van belonen
mogelijk, zoals het niet vervolgen voor het plegen van bepaalde
strafbare feiten.
De Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) geeft een
procedure voor het aanvragen van beloningen ( tipgelden) voor
informanten. Op voordracht van de CID en de CID-officier van
justitie van de regio waar de informant actief is, kan het
ministerie van Justitie een beloning uitloven. Deze beloning kan
oplopen tot vele tienduizenden guldens en in incidentele gevallen
zelfs honderdduizenden guldens.
Uitbetaalde tipgelden 1995-1990
Tabel
Zoals blijkt uit de tabel is in 1995 in totaal bijna twee miljoen
gulden aan tipgeld betaald door het ministerie van Justitie. In de
loop van de afgelopen vijf jaren is een gestage stijging te zien in
zowel dit totaalbedrag als in het aantal zaken die hiervoor in
aanmerking kwamen. Het gemiddeld bedrag per zaak is redelijk
constant gebleven. Over het algemeen wordt het meeste tipgeld
betaald voor verdovende middelenzaken. Over tipgelden is tijdens de
openbare verhoren onder meer het volgende opgemerkt:
- De heer De Graaf:
- Is het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor uitkeringen
in het kader van de tip-, toon- en voorkoopgeldenregeling onderdeel
van de post geheime uitgaven? - De heer Wooldrik:
- Dat klopt. Ik heb hier de rijksbegroting voor 1996 en daar
staat die in. - De heer Wooldrik:
- Voor 1996 is een post van 2 mln. aan uw Kamer voorgesteld.
De post was tot voor kort 1,5 mln. Noot - De heer Zwanenburg:
- In de praktijk wordt het maximum van een tipgeld
vastgesteld door het departement. Als de officier van mening is
dat een lager bedrag noodzakelijk is, stelt hij een minimum
vast. - De heer De Graaf:
- Zo gaat het in de praktijk toch niet? De officier dient toch
een aanvraag in en vermeldt dan het bedrag van de uitkering aan
een informant? - De heer Zwanenburg:
- Ja, maar in het vooroverleg, waarin er alleen nog sprake is
van de informatie die de informant mogelijk zal leveren,
wordt een indicatie gegeven van het bedrag van het tipgeld.
Soms blijkt achteraf dat de informatie veel minder is dan de
informant heeft toegezegd. Dan wordt het bedrag bijgesteld en
dat kan mede door de betrokken officier worden gedaan
(…). - De heer Zwanenburg:
- Het zijn incidenten, dus dat er echt verschil van mening is
over de hoogte van het tipgeld. Noot
De uitkering van beloningen is gebonden aan enkele voorwaarden. De
belangrijkste voorwaarde is dat de verstrekte inlichtingen leiden
tot aanhouding van de daders, of althans de vaststelling van hun
identiteit. Deze no cure, no pay regel kent enkele uitzonderingen.
Indien een officier van justitie meent dat een informant ondanks
het niet voldoen aan deze voorwaarde toch voor de opsporing
waardevolle inlichtingen heeft verzameld, kan de officier van
justitie voorstellen aan de informant een beloning toe te kennen.
De hoogte van de tipgelden wordt berekend aan de hand van een
aantal wegingsfactoren, waarbij de belangrijkste factoren zijn het
risico van de informant, de moeite die de informant zich heeft
moeten getroosten, de schade die wordt aangebracht aan de criminele
organisatie door aanhouding van verdachten, het kaliber of de
organisatiegraad van de verdachten en het maatschappelijk belang
van de zaak. Het aantal in
beslag genomen kilo’s drugs speelt bij de bepaling van de hoogte
van de beloning volgens het ministerie van Justitie geen rol. In de
CID-praktijk blijkt de gewoonteregel: f.1.000,- per kilo harddrugs
en f.1,- per kilo per softdrugs, een hardnekkig bestaan te leiden.
De betrokken ambtenaar op het ministerie van Justitie maakt mede
aan de hand van het advies van de CRI een inschatting van de waarde
van de aanvraag en de hoogte van de beloning. De beleidsvrijheid
met betrekking tot de toekenning en de hoogte van de beloning is
groot.
- De heer De Graaf:
- Maar als niet wordt neergelegd hoe zwaar die wegingsfactoren
uiteindelijk zijn, dan kan toch licht de indruk ontstaan dat
betrekkelijk incidenteel tot besluitvorming wordt
overgegaan? - De heer Wooldrik:
- Nou incidenteel, het zijn steeds dezelfde mensen die het
doen. Dat is de garantie dat het zoveel mogelijk eenvormig is, naar
mijn idee. Dat is ook de reden waarom het centraal is gehouden in
1985. Ik kan u wel vertellen dat de secretaris-generaal bij die
keer dat het bedrag van f. 275.000 werd uitgekeerd, zich afvroeg of
de begroting niet uit de hand zou lopen, of er geen andere
maatregelen zouden moeten worden genomen en of het niet
overgeheveld zou moeten worden naar het reguliere politiebudget.
Moeten de regio’s dat niet zelf gaan doen? Wij hebben toen
geadviseerd om dat niet te doen maar om het in n hand te houden,
juist om de verschijnselen die u nu beschrijft zoveel mogelijk te
voorkomen. Wij hebben nu 26 regio’s en die zouden het dan 26 keer
verschillend kunnen toepassen. Wij vonden dat niet verstandig.
Noot
Het ministerie van Justitie heeft in het verleden enkele malen zeer
hoge beloningen aan informanten ter beschikking gesteld. Het gaat
daarbij om bedragen van enkele honderdduizenden guldens die aan
informanten zijn verstrekt. In de nasleep van de opheffing van het
IRT is aan een informant 2 miljoen gulden uitgekeerd. Uit het
budget voor geheime uitgaven van een CID, ongeveer 25 35 duizend
gulden per regio, wordt ook een soort tipgelden betaald. Dit
betreft enkele honderden tot enkele duizenden guldens, wat geldt
als een soort onkostenvergoeding of aanmoedigingspremie. Van deze
mogelijkheid wordt zeer frequent gebruik gemaakt. Van deze post
moeten ook de onkosten van de runners betaald worden.
Naast politie en justitie loven ook verzekeringsmaatschappijen,
banken, PTT en andere instanties beloningen uit. Het gaat dan
vooral om het opsporen van ontvreemde goederen en geld. Daarbij
wordt de regel gehanteerd dat informanten 10% van de waarde van de
ontvreemde goederen als tipgeld kunnen krijgen. Deze bedragen zijn
in de praktijk vaak veel hoger dan de tipgelden van politie en
justitie.
5.3.8 Afspraken met informanten
Naast financile beloningen worden met informanten ook andere
afspraken gemaakt. Daarvoor bestaan geen algemene regels. Voor
deals met informanten in geval van zaken van leven en dood of
vergelijkbaar ernstige zaken geldt de Richtlijn deals met
criminelen van de procureurs-generaal van 1 juli 1983. In deze
regeling wordt gemeld dat een deal mogelijk is, ook buiten het
gebruikelijke strafrechtelijke beleid. Welke vorm deze deals kunnen
aannemen staat niet vermeld. Volgens deze regeling moet de
procureur-generaal op de hoogte worden gebracht door de
hoofdofficier van justitie indien gebruik gemaakt gaat worden van
deze regeling. Deze regeling wordt vaak niet toegepast indien het
gaat om deals met informanten. Het is voorgekomen dat noch de
hoofdofficier, noch de procureur-generaal op de hoogte werden
gesteld van deals met informanten. De commissie heeft tijdens haar
onderzoek vastgesteld dat politie en justitie verschillende deals
met informanten hebben gesloten. Hierbij belooft het OM onder meer
niet tot actieve opsporing over te gaan, sepot, de toezegging van
een lagere strafeis, een milder regime, wegzenden of
strafonderbreking. Deze deals geschiedden niet altijd na
tussenkomst van een officier van justitie. Op dit terrein zijn ook
contacten tussen CID-en en andere ambtenaren van het OM
geweest:
- De heer Van Steeg:
- In, ik meen, 1991, kon de CID op het openbaar
ministerie nog een ambtenaar aantreffen die ons bijvoorbeeld met de
opschorting van een straf van dienst kon zijn. Hiervan heb ik u
verslag gedaan. - De voorzitter:
- Zonder de officier te raadplegen. Hoe vaak heeft u van die
mogelijkheid gebruik gemaakt? - De heer Van Steeg:
- Ik denk heel weinig. In een bepaalde tijd is het misschien
twee keer voorgekomen. Noot De commissie kwam in n
geval ter ore dat politie en justitie voornemens waren om een
informant, die tevens als verdachte in een zaak was aangehouden,
vrij te krijgen door bewust een vormfout te plegen. Hierover waren
met de informant reeds afspraken gemaakt. De verdachte had
waardevolle informatie over een drugbende verstrekt. De commissie
heeft gemeend de minister van Justitie van dit geval op de hoogte
te moeten stellen. De minister van Justitie heeft daarop
maatregelen genomen die ertoe hebben geleid dat de vormfout niet
heeft plaatsgevonden. De deal moest vervolgens worden aangepast:
anonimiteit kon gewaarborgd blijven maar afzien van strafvervolging
zat er niet meer in. Noot - De heer Jansen:
- Dat was een geval waarin het probleem zat – het is al even
aan de orde geweest – van de vrijwaring van de infiltrant. Men had
gezegd: natuurlijk, wij moeten jou op een bepaald ogenblik ook wel
aanhouden samen met de andere verdachten, want je speelt een rol in
die zaak, maar wij halen je er wel uit. Men kwam daarmee in de
problemen en stuurde toen aan op het maken van een
vormfout. - De voorzitter:
- Een welbewuste vormfout?
- De heer Jansen:
- Ja. Wij hebben gezegd dat wij dat volstrekt onaanvaardbaar
vinden. - De voorzitter:
- Heeft men toen naar u geluisterd?
- De heer Jansen:
- Toen heeft men naar ons geluisterd in die zin dat men zei:
wij zijn het niet met je eens. Maar dat is ook de zaak waarin het
beroep op de portefeuillehouder heeft plaatsgevonden.
Noot
Tijdens het Laundry-onderzoek in Rotterdam waren politie en
justitie begonnen met het sluiten van een deal met een verdachte
die was aangehouden tijdens dit onderzoek. Overeengekomen was dat
de informant informatie zou leveren over de criminele organisatie
en zou getuigen op de zitting en dat het OM op haar beurt dan zou
afzien van verdere vervolging van deze verdachte, met uitzondering
van eventuele betrokkenheid bij geweldsdelicten. Echter voordat de
informant al zijn verklaringen had kunnen afleggen werd hij
geliquideerd. Noot
Niet alleen met verdachten, maar ook met afgestraften worden
deals gesloten. In de volgende casus worden deals met gedetineerden
overwogen:
In het kader van het Copa-onderzoek is een voorstel gedaan aan
een aantal personen, die aanzienlijke vrijheidsstraf was opgelegd,
voor door hen te leveren informatie strafvermindering te verlenen.
Uit het voorstel is niet zonder meer in elk geval duidelijk om
hoeveel strafvermindering het gaat. Er wordt eenmaal uitdrukkelijk
de periode van zes maanden genoemd. Ook wordt gesproken van
strafvermindering van substantile duur. Een andere informant
wilde dat bewerkstelligd werd dat via een voortvarende
toepassing van de WOTS-procedure hij zijn straf in Nederland kon
ondergaan (soepeler regime). Met dit voorstel verklaarde de
Centrale Toetsingscommissie zich in beginsel accoord. Belangrijk is
de volgende overweging in het oordeel van de Toetsingscommissie :
De commissie heeft zich bij haar oordeel voornamelijk gebaseerd op
het feit dat dat indien bedoelde verklaringen door betrokkenen
zouden zijn afgelegd bij de behandeling van hun zaak ter zitting,
het aannemelijk is dat dit zou hebben geleid tot een lagere eis van
de officier van justitie dan wel tot een lagere strafoplegging door
de rechtbank dan wel in hoger beroep door het gerechtshof.
- De heer Van der Voort:
- Deals met criminelen kunnen conform de richtlijnen van de
PG’s als een ultimum remedium worden gezien, als een laatste poging
om een belangrijke zaak, een zaak van leven of dood, daarmee rond
te krijgen, wat op een andere manier niet zou lukken. Wij stonden
voor de volgende keuze. Er was een zaak rond te krijgen, maar
daarvoor was een deal noodzakelijk. Men vond dat, alles in
aanmerking genomen, een te zwakke basis om die zaak daarmee
uiteindelijk voor de rechter te brengen. Toen is gezegd: dan is het
ook zinloos om de deal met de crimineel te sluiten. - De heer De Graaf:
- Om wat voor soort deals ging het?
- De heer Van der Voort:
- U moet denken aan strafvermindering,
strafonderbreking. - De heer De Graaf:
- Criminelen die reeds zitten, kunnen strafverlichting
krijgen. - De heer Van der Voort:
- Als u vraagt of vooraf wel eens deals met criminelen
zijn of worden gesloten, in die zin dat ze daarmee
strafvervolging kunnen ontlopen, dan is mijn antwoord heel
duidelijk: neen. Noot
Ook Blok, hoofdofficier te ‘s-Gravenhage wordt gevraagd naar dit
afgestraftentraject:
- De heer Koekkoek:
- Maar het ligt anders ten aanzien van afgestraften?
- De heer Blok:
- Dat traject zijn wij ingegaan, ja. Het is er overigens nooit
van gekomen, maar wij hebben daar wel voorstellen over gedaan. Het
voordeel was misschien ook dat de beslissing uiteindelijk bij de
minister ligt of dat al dan niet doorgaat. Dat kunnen wij zelfs
wettelijk niet eens. Noot Heden ten dage wordt
overwogen om met n van de zeven een concrete deal te
sluiten.
In de volgende casus is het wel gekomen tot een deal met een
informant/tipgever: Een verdachte van een moord uit 1986 zit
vast voor de uitlokking van brandstichting op het caf van zijn
ex-vriendin. De ex-vriendin zou kunnen verklaren over zijn
betrokkenheid bij de moord in kwestie. In ruil voor haar verklaring
op naam wordt haar door het plaatselijk OM bescherming beloofd.
Voor deze toezegging was geen goedkeuring gevraagd van het
ministerie van Justitie dat echter wel geacht werd de kosten voor
dit getuigenbeschermingsprogramma te voldoen. Enigszins voor het
blok gezet, stemde het ministerie in en
verzorgde voor de ex-vriendin een verblijf elders in het land
onder een andere identiteit. Het betreffende parket OM gaf toe dat
getuigenbescherming gecompliceerder is dan men had gedacht. De
commissie heeft ook in een lopend onderzoek een deal met een
criminele informant aangetroffen die sterk vergelijkbaar is met het
principe van een kroongetuige. Noot In ruil voor
informatie over een criminele organisatie hebben een hoofdofficier
van justitie, de Centrale toetsingscommissie en de minister van
Justitie ingestemd met de vrijwaring van strafvervolging en het
gedurende langere tijd beschermen van de getuige en zijn familie.
De getuige en zijn familie wordt tevens de mogelijkheid geboden
elders een nieuw leven op te bouwen. De betrokken officieren van
justitie hebben toegezegd te zijner tijd de gehele deal bij
proces-verbaal voor te leggen aan de rechter. Noot
5.3.9 Sturing en controle
De controle op de CID bij het runnen van de informanten is
gering. Vanwege de bescherming van de identiteit van de informanten
heeft niemand buiten de CID een volledig zicht op diens
activiteiten. De tactische recherchechef heeft slechts invloed op
de CID voor zover hij de CID vraagt informatie te verzamelen. Maar
ook dan is het niet vanzelfsprekend dat de CID-chef de
recherchechef inlicht over de wijze waarop de informatie wordt
verzameld. De korpsleiding heeft nauwelijks enige bemoeienis met de
inhoud van het werk van de CID. De bemoeienis van de korpsleiding
beperkt zich veelal tot organisatorische beslissingen. De
onderlinge verhoudingen tussen de CID-en laten te wensen over. Mede
vanwege het vertrouwelijke karakter van de informatie is er weinig
intensieve samenwerking. Bij de overdracht van informanten doen
zich nogal eens problemen voor. Regelmatig worden informanten
gerund voor een andere regio. De CID-officier van justitie heeft de
mogelijkheid tot sturing en controle van de CID. Noot
Dat neemt niet weg dat veel CID-officieren van justitie slecht op
de hoogte zijn van de activiteiten van de CID. Tot voor kort
bestond er een grote afstand tussen de CID-officier van justitie en
de CID. De identiteit van de informanten is in het merendeel van de
gevallen niet bekend bij de CID-officieren van justitie. Slechts
zelden hebben de officieren daadwerkelijk weleens de
informantendossiers en/of CID-registers ingekeken. Er lijkt een
verandering te komen in de houding van de CID-officieren van
justitie ten opzichte van de CID. Tegenwoordig wordt een veel
actievere houding aangetroffen, waarbij CID-officieren van justitie
op eigen initiatief vragen stellen en informatie eisen over de
activiteiten van de CID.
Een rechter-commissaris heeft tot op heden geen vastgelegde taak
ten opzichte van informanten. Slechts een enkele
rechter-commissaris is op de hoogte van de activiteiten en de
identiteit van een informant. Hoewel de rechter-commissaris soms
een beslissing moet nemen tot het inzetten van dwangmiddelen (mede)
op basis van informatie van een informant zal een
rechter-commissaris zelden beslissen een informant zelf te horen.
Het proces-verbaal van de CID-chef wordt voldoende geacht.
5.3.10 Corruptiegevoeligheid
Verschillende opsporingsmethoden dragen risico’s van corrumptief
gedrag in zich. Er is een aantal gevallen bekend van rechercheurs
die in hun werkuitoefening bezweken zijn voor ongewenste
benvloeding door onder meer informanten. Deze benvloeding zou ook
een directe link hebben met de georganiseerde misdaad.
Noot Kuijper zegt hierover tijdens zijn openbaar
verhoor:
- De heer Rabbae:
- In het kader van ons onderzoek is het interessant om van u
te weten welke invloed, structureel of incidenteel, de
georganiseerde criminaliteit heeft op de politie. - De heer Kuijper:
- Uit eigen ervaring kan ik daar betrekkelijk weinig over
zeggen. Ik kan alleen maar een gevoel vertalen. Erg veel zaken zijn
er nog niet geweest, maar de zaken die er zijn geweest laten wel
zien dat er sprake was van regelrechte omkoping voor het verkrijgen
van diensten van de betrokken politieman. In het onderhavige geval
ging het over informatie. Ik ben er eigenlijk van overtuigd dat de
georganiseerde criminaliteit het erop toelegt punten binnen de
politie te krijgen waar men gebruik van kan maken. In een bepaalde
zaak, die speelde in het gokhuizencircuit, was iemand gewoon
platgelegd door de organisatie. - De voorzitter:
- Platgelegd?
- De heer Kuijper:
- Corrupt gemaakt. Hij kreeg wekelijks een uitkering, varirend
tussen de f.300 en f.500. Daar hoefde hij eigenlijk niets voor te
doen. In het gokhuizencircuit was de verwachting dat de geldgever
de intentie had om deze politieman in voorkomende gevallen te
gebruiken, als dat nodig was. Dat is ook naar voren gekomen. Er is
ook een veroordeling van de betrokken geldgever gekomen.
Noot
In dit hoofdstuk en het hoofdstuk over infiltratie wordt aandacht
besteed aan deze en andere vormen van
politieel corrumptief gedrag. Gezien de onenigheid die bestaat over
de juiste definitie van het begrip corruptie heeft de commissie
besloten een aantal verschijningsvormen te onderscheiden. Een
onderscheid wordt gemaakt in normafwijkend gedrag (naggen), het
lekken van politie-informatie, het behalen van (financieel of
ander) voordeel aan criminele activiteiten, omkoping in de zin van
het Wetboek van Strafrecht (of het Algemeen
rijksambtenarenreglement) of anderzins het plegen van strafbare
feiten. Dit ongewenste gedrag wordt bekeken in relatie tot
bijzondere opsporingsmethoden die een directie relatie met het
criminele milieu veronderstellen. Kuijper zegt desgevraagd
hierover:
- De heer Rabbae:
- Kunt u ons aangeven welke opsporingsmethoden en -technieken
van de politie corruptiegevoelig zijn? - De heer Kuijper:
- Dat is het direct omgaan met het criminele milieu, in de
breedste zin van het woord, varirend dus van het runnen van
informanten tot het ondernemen van infiltratie-acties: ik denk
dat dat zeer sterke corruptogene factoren zijn.
Noot
Contacten tussen informanten en runners
Tijdens het onderzoek is gebleken dat de contacten tussen de
informant en zijn runner(s) enkele jaren kunnen duren, in een enkel
geval zelfs wel twintig jaar. Binnen een dergelijk tijdsbestek komt
het voor dat de verhouding tussen de politieambtenaar en de
informant uitgroeit tot meer dan een werkrelatie. Uit onderzoek is
ondermeer gebleken dat een (voormalig) runner aan het ziekbed van n
van zijn informanten heeft gezeten en dat een runner de begrafenis
van zijn informant heeft bijgewoond.
De volgende twee casussen laten zien hoe een vriendschappelijke
relatie tussen een rechercheur en een informant zich kan
ontwikkelen en op welke manier dat op gespannen voet kan komen te
staan met het op een integere wijze uitvoeren van
politiewerkzaamheden. Bij het runnen van informanten bestaat het
risico dat er (onbedoeld) politie-informatie terug het criminele
milieu ingaat. In de gevallen die hieronder worden beschreven
ontstaat de verdenking dat de betrokken politiemensen al of niet
bewust politie-informatie doorgeven aan hun informant.
Casus 1. Een (tactisch) districtsrechercheur is in het
midden van de jaren zeventig betrokken bij een aantal
drugsonderzoeken naar een plaatselijk bekende crimineel. Vanaf die
tijd hebben beiden regelmatig contact, waarbij de rechercheur met
goedvinden van zijn superieuren de crimineel feitelijk als
informant runt. Wanneer in het midden van de jaren tachtig in
het district een CID wordt ingesteld, draagt de rechercheur
zijn informant over aan twee CID-runners. De informant
en de rechercheur hebben hierna echter nog steeds regelmatig
contact. Mede naar aanleiding van een belastende verklaring van een
gedetineerde, onderzoekt de Rijksrecherche de relatie tussen
beiden. Uit het onderzoek blijkt dat ze in de loop der jaren een
vrij hechte band hebben opgebouwd. De rechercheur heeft
verschillende malen wanneer de informant in de gevangenis
zat, bescherming geboden aan de echtgenote van de informant
als deze zich bedreigd voelde. De rechercheur en de
informant zijn tot twee keer toe samen met hun beider
echtgenotes uiteten gegaan. De rekening werd beide keren door
de informant voldaan. Een van die twee etentjes was kort
nadat de informant op vrije voeten was gesteld. Bij een
huiszoeking bleek de rechercheur op de verjaardagskalender van
de informant te staan. Bovendien is gebleken dat de
rechercheur en de informant er een gewoonte van hadden
gemaakt om elkaar verjaardagskaarten en vakantiegroeten te sturen.
Tijdens het Rijksrecherche onderzoek is van het wegtippen van
informatie aan de informant over een op stapel staande
huiszoeking, zoals de gedetineerde in zijn verklaring beweerde,
niets gebleken.
Casus 2. Een wachtmeester van de Rijkspolitie heeft op
verzoek – en onder begeleiding van – de CID een aantal jaren
een informant gerund. Hun relatie is in verschillende
opzichten opmerkelijk te noemen. De wachtmeester was eerder
bijvoorbeeld nauw betrokken bij het in verzekering stellen van
de informant, wegens diens betrokkenheid in een zaak van
uitkerings-fraude. Hij heeft naar aanleiding van die zaak bovendien
een reprimande van zijn chef gekregen omdat hij daags na de
aanhouding de verdachte weer in vrijheid heeft gesteld, zonder
enige vorm van overleg vooraf met bijvoorbeeld de hulpofficier van
justitie. De wachtmeester werd er in de tijd dat hij de
informant runde – die hij ten opzichte van anderen aanduidde als
mijn man – door collega’s regelmatig voor gewaarschuwd hun relatie
niet te vertrouwelijk te laten worden. Desondanks bleek uit
verschillende verklaringen in het kader van een
Rijksrecherche-onderzoek onder meer, dat de wachtmeester een
gemeenteambtenaar en zelfs de burgemeester persoonlijk heeft
benaderd met het verzoek om de korting op de bijstandsuitkering van
zijn informant – vanwege diens betrokkenheid in de
fraude-zaak – op te heffen. Op verzoek van de wachtmeester heeft
diens chef, voorafgaand aan de zitting in de fraude-zaak – met de
officier van justitie overlegd over het eventueel seponeren van de
zaak. De officier van justitie heeft toen geen toezeggingen
hierover gedaan en nadrukkelijk gevraagd hun overleg kabinet
(vertrouwelijk) te houden.
Later blijkt dat de wachtmeester zijn informant toch
hiervan op de hoogte heeft gesteld. De informant verschijnt
uiteindelijk niet op de zitting, maar hij meldt zich ziek. Gevraagd
naar de (werkelijke) weigering van de informant om te
verschijnen, antwoordt de wachtmeester desgevraagd: Als hij naar de
zitting zou gaan wordt hij veroordeeld en kan de gemeente het
totale bedrag op hem terugvorderen en dat zou toch te gek zijn.
Een nauwe relatie tussen de informant en zijn runner kan er toe
leiden dat het voor de politie-ambtenaar steeds moeilijker wordt om
bijvoorbeeld cadeaus van zijn criminele kennis te weigeren of ze
zelfs als zodanig te herkennen. Illustratief zijn in dit verband
een CID-rechercheur die van een crimineel een paar dure schoenen
aanneemt en een runner die op kosten van een crimineel op vakantie
gaat.
- Het risico van financieel voordeel:
- tipgeld
Naast informanten die incidenteel en vrijblijvend informatie
verstrekken, zijn er ook broodinformanten die uitsluitend
informatie verstrekken in ruil voor het tipgeld van justitie of van
verzekeringsmaatschappijen. Bij het runnen van informanten gaat
veel geld om. Het ministerie van Justitie heeft bijvoorbeeld in
1994 fl. 1.576.100,- aan tipgeld uitbetaald. Er blijkt bovendien
sprake te zijn van een aanzienlijke stijging van het totaal aan
tipgelden (zie paragraaf beloningen). In de praktijk kunnen zich
ten aanzien van de uitbetaling van tipgeld verschillende
corruptie-risico’s voordoen. Er is melding gemaakt van een CID die
voor de uitbetaling van zijn tipgelden een particulier
bewakingsbedrijf heeft ingeschakeld, met alle gevaren van dien. De
volgende casussen illustreren nog een aantal andere risico’s.
Casus 3. De Rijksrecherche is een onderzoek gestart naar
aanleiding van de verklaring van een informant dat hij
geen tipgeld zou hebben ontvangen, terwijl hem dat wel was
toegezegd. Tussen de uitbetaler en de ontvanger zou iets zijn
blijven zitten, aldus een van de betrokken rijksrechercheurs. Dit
bleek echter niet het geval te zijn geweest. Bij de uitbetaling van
het tipgeld zijn geen onregelmatigheden aan het licht
gekomen. Wel is gebleken dat de afspraken over de uitbetaling van
het tipgeld in een n-op-n-situatie zijn gemaakt. De
Rijksrecherche heeft toen de aanbeveling gedaan dat in het vervolg
runners beter met z’n tween kunnen opereren en de informant
een bewijs van betaling moeten laten ondertekenen. Casus
4. Een voormalig runner is van baan veranderd en verricht nu
andere politie-werkzaamheden. Hij onderhoudt echter nog wel
regelmatig contact met enkele van zijn oude informanten. Een
van hen heeft recentelijk nog belangrijke informatie geleverd en is
hiervoor betaald door een verzekeringsmaatschappij. Het
tipgeld wordt daarvoor eerst overgemaakt op de giro-rekening van
de ex-runner. De Rijksrecherche heeft aanwijzingen dat het geld
niet verder komt en dat de politieman het tipgeld in eigen
zak stopt. Tijdens het onderzoek dat hierop volgt is hiervan echter
niets gebleken. De voormalige runner maakt het tipgeld over
van zijn giro naar de rekening van de informant. De
Rijksrecherche heeft de politieman wel te kennen te geven, dat hij
– nu hij geen runner meer is – moet stoppen met runnen van
informanten. Casus 5. Uit diverse verklaringen en
omstandigheden kan door de politieleiding, die al langer argwaan
jegens betrokkene koestert, worden opgemaakt dat een rechercheur
delen van partijen in beslaggenomen verdovende middelen, kennelijk
samen met een informant waarmee hij zeer vriendschappelijke
relaties onderhoudt, in het illegale handelsverkeer heeft gebracht
en een fors deel van de inkomsten hieruit ook zelf heeft gend. De
betrokken politieman ontkent dit maar geeft wel toe dat hij mee
heeft gedeeld in hoge tipgelden die dezelfde informant
door zijn toedoen heeft opgestreken. Ook komt vast te staan dat
hij met deze persoon nog contacten onderhield nadat hem dit
uitdrukkelijk was verboden. Na het nodige onderzoek wordt deze
politieman ontslagen. Noot
Een vergelijkbaar probleem doet zich in omgekeerde zin voor bij
het inleveren van criminele verdiensten door informanten bij de
CID. Noot Deze gelden worden tot op heden op een
speciale rekening van de CRI geparkeerd. Het is voorstelbaar dat
door de ondoorzichtige gebruiken en administratie op dit gebied,
ingeleverde verdiensten aan de strijkstok blijven hangen. Dit
risico wordt slechts gesignaleerd: een concreet voorbeeld is de
commissie niet bekend.
Omkoping
De relatie tussen een informant en zijn begeleider kan op
verschillende manieren aanleiding geven tot vormen van politile
corruptie. Hierbij speelt ook een rol dat het overgrote deel van de
informanten afkomstig is uit het criminele (drug)milieu. Over het
nut van informanten wordt door politiemensen wel gezegd: hoe fouter
hoe
beter. Met andere woorden: een grote crimineel kan over de meeste
informatie beschikken. Wanneer in de praktijk sprake is van
corruptie ten aanzien van het runnen van informanten, is dat soms
het resultaat van een heel geleidelijk proces dat misschien begint
als een vorm van normafwijkend gedrag en kan uitmonden in omkoping.
Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende casus.
Casus 6. Het begon met een simpel verzoek van de
tipgever aan de rechercheur: of die even een kenteken voor hem
wilde opvragen: voor wat hoort wat, nietwaar? Het volgende verzoek
kwam enkele weken later: de tipgever wilde graag weten of mijnheer
X bij de HKD (herkenningsdienst) bekend was. Ook die informatie
werd hem verstrekt. Dat gebeurde nog een paar keer. Daar tussendoor
een drankje en een etentje, alles op rekening van de
informant. Het venijnige staartstuk kwam ongeveer een jaar
later: de runner werd nu gerund en leverde de ene vitale
strategische recherche-informatie na de andere aan zijn
informant. De tegenprestatie bestond uit een (vaste) plaats op
de loonlijst van een criminele organisatie. Noot
Controle
En van de problemen bij het omgaan met informanten is, dat niet
altijd duidelijk is wie de regie heeft: de runners of de informant.
Wie runt wie? Het is van groot belang, dat de informant zich door
de runner laat leiden en dat hij het initiatief niet van de runner
overneemt. In de praktijk hebben zich inmiddels verschillende
gevallen van omgekeerde sturing voorgedaan. Noot Een
bijzondere vorm hiervan is de informant die optreedt als
dubbelspion en niet alleen informatie doorgeeft aan de
politie, maar ook over de politie. Dit risico is volgens
sommigen toegenomen, doordat in toenemende mate gebruik wordt
gemaakt van gestuurde informanten/burgerinfiltranten:
- De heer Hiddema:
- Er is een heel gevaarlijke trend, die zich aldus laat
situeren. De criminele organisaties weten stuk voor stuk – er zijn
immers zoveel processen geweest – dat er wordt gewerkt met
burgerinfiltranten. - De voorzitter:
- Maar dat weet men al jaren.
- De heer Hiddema:
- Ja. Maar dan gaat men ervan uit dat ook hun organisatie al
is, of ooit bezocht zal worden, door een burgerinfiltrant.
Wat doet men? Men anticipeert op die mogelijkheid; men stuurt zelf
een vertrouweling naar het politiebureau. Die man moet dan zeggen:
ik ben Pietje en ik wil graag infiltreren in de organisatie van Y,
want daar weet ik alles van. Maar Y heeft hem zelf gestuurd. Dat is
zeer profijtelijk, want zo neutraliseer je het effect van een
politie-informant – het is immers je eigen informant – maar
je kunt gelijktijdig ook in de politiekeuken kijken, om te zien wat
ze tegen jou aan het uitbroeden zijn. Dat is een mogelijkheid die
de criminaliteit nooit zo sterk heeft gehad. Toen er geen
burgerinfiltranten waren, kwam je daar ook niet zo makkelijk met
een runner in. Noot - De heer Rouvoet:
- Ik wil even stilstaan bij die criminele infiltranten. Is een
consequentie van uw opmerking dat de criminele organisaties niet om
iemand heen kunnen, dat een succesvolle criminele infiltrant
eigenlijk per definitie niet voor de politie is te
regisseren? - De heer Snijders:
- Het hangt ervan af wat je met hem afspreekt. Maar ik moet
vaststellen dat er in de trajecten die ik heb bekeken, te vaak
momenten zijn dat de man of vrouw in kwestie bepaalt wat er
gebeurt. Zij hadden althans invloed op het proces. Ik denk dat dit
absoluut niet mogelijk moet zijn. Dan heb je geen strakke sturing
meer. - De voorzitter:
- Aan welke elementen van de doorleveringstrajecten die wij nu
bespreken, denkt u dan? - De heer Snijders:
- Ik wil het wat breed houden. Er is een keten van handelingen
van mensen. Er worden auto’s gebruikt, er worden loodsen gebruikt.
Soms werden de voorwaarden gesteld vanuit het milieu: wij willen
dit of dat. Ik kan daar niet dieper op ingaan. Maar dan werd
feitelijk vastgesteld dat vanuit het milieu, de groepering waarop
gedraaid werd, heel nadrukkelijk werd gezegd: wij willen dit of wij
willen die. Dat is opgevolgd. Noot