• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 3.9 Gooi en Vechtstreek

    3.9 Gooi en Vechtstreek

    3.9.1 Doorgelaten containers Gooi en Vechtstreek

    Uit het onderzoek van de commissie blijkt dat de politieregio
    Gooi en Vechtstreek verschillende malen betrokken is geweest bij
    gecontroleerde afleveringen. De drugs zouden wel steeds in beslag
    zijn genomen. CID-chef Van der Putten vertrok van de politie
    Dordrecht naar de politie Gooi en Vechtstreek. Van der Putten
    introduceerde FIOD-medewerker De Jongh bij de CID Gooi en
    Vechtstreek. Voor de activiteiten van De Jongh voor Gooi en
    Vechtstreek is een convenant afgesloten tussen de FIOD en de
    politie Gooi en Vechtstreek. Het OM zou voor deze gecontroleerde
    afleveringen toestemming hebben gegeven. Het is echter onduidelijk
    of toenmalig CID-officier van justitie Van der Kerk ook op de
    hoogte is gesteld van de rol van de politie. De
    commissie heeft verschillende voorbeelden aangetroffen in de regio
    Gooi en Vechtstreek van het gebruik van deze methode.
    Informant
    In september 1994 werd een container met 11.000 kilo softdrugs
    via een gecontroleerd traject binnengebracht en in beslag genomen.
    Daarbij is een vergelijkbare methode gehanteerd als hiervoor is
    beschreven. Een criminele organisatie heeft een
    informant
    benaderd om een partij van ongeveer 10.000 kilo binnen te
    trekken. De
    informant zou daarvoor de beschikking krijgen
    over de bill of lading. Een andere
    informant zou met hulp
    van de politie de drugs naar een loods vervoeren, waarna de politie
    de drugs verder zou verspreiden naar de adressen die de criminele
    organisatie zou opgeven.

    De regio Gooi en Vechtstreek runde deze informant
    zelf. De RCID Kennemerland verleende echter ook hand- en
    spandiensten bij de uitvoering van de methode in
    Gooi en
    Vechtstreek. Gezien problemen met de sturing van de
    informant, heeft de RCID Gooi en Vechtstsreek verder
    afgezien van gebruik van deze
    informant. Zaak 17.000 kilo In
    een zaak zou volgens een
    informant een container met 5.000
    kilo marihuana binnenkomen. Gaandeweg het traject werd door de

    informant gemeld dat het niet om 5.000 kilo, maar om 17.500 kilo
    zou gaan. Op 18 oktober 1994 is uiteindelijk een hoeveelheid van
    17.000 kilo in beslag genomen. Voorzover bekend is de rol van
    de
    informant beperkt gebleven tot het afgeven aan de politie
    van een bill of lading. De
    informant heeft vermoedelijk geen
    rol gespeeld bij het transport van de drugs uit het verzendland en
    evenmin bij de totstandkoming van het notify-adres.

    De politie van Gooi en Vechtstreek heeft het OM
    Amsterdam gevraagd een deel van de 17.000 kilo door te laten. In
    een brief van mei 1995 stelt Bijlsma, hoofd recherche Hilversum,
    dat vanwege de veiligheid van de
    informant drugs moeten
    worden doorgelaten.

    De heer Vrakking :
    Daarin schrijft een politieman: wij beschikken over
    informatie, wij moeten een bepaald traject in, doet u dat niet, dan
    zullen wij die informatie teruggeven aan de crimineel en dan moet u
    ervan uitgaan dat de container in het milieu terechtkomt. Dat staat
    er. (…)
    De voorzitter:
    Dit impliceert, schrijft de heer Bijlsma, dat er sterk
    rekening mee gehouden moet worden dat circa zeventien ton softdrugs
    op de Nederlandse markt zal komen.
    De heer Vrakking:
    Ja.
    De voorzitter:
    Er komen natuurlijk meer softdrugs op de markt waar wij geen
    zicht op hebben.
    De heer Vrakking:
    Wat daar staat is: ga met die informant in zee, want
    anders komt het op de markt.
    De voorzitter:
    En dat vindt u onaanvaardbaar?
    De heer Vrakking:
    Ja, als je die vrachtbrief hebt, zeg je tegen de
    informant goedendag en je belt door waar de container staat. Dan
    ga je dat ding toch niet teruggeven?
    De heer Rabbae:
    Vindt u dit een soort chantage?
    De heer Vrakking:
    Ja. Noot In deze zaak kon de informant de
    financiering niet realiseren, waarna met toestemming van het OM
    door de politie Gooi en Vechtstreek een bedrag van 28.000 gulden
    ter beschikking werd gesteld voor opslag en transport. CID-officier
    van justitie Van der Kerk heeft hiervoor toestemming gegeven.

    3.9.2 Zaken en banden

    5.000 kilo zaak

    De politieregio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland deden een
    onderzoek naar de criminele organisatie V. In dit onderzoek werd
    gebruik gemaakt van een informant, die informatie leverde over
    verschillende drugtransporten. Daarbij werden verschillende
    partijen drugs in beslag genomen. Op 19 april 1995 spraken CID Gooi
    en Vechtstreek en het OM Amsterdam over een nieuw onderzoek. In
    deze bijeenkomst, waar CID-chef Van der Putten en CID-officier
    Valente aanwezig waren, is volgens Van der Putten het volgende
    afgesproken:

    De heer Van der Putten:
    Dat wij een loods zouden huren, dat wij zouden zorgen dat de
    container binnengehaald zou worden, dat wij de container over
    zouden nemen op een bepaalde plaats, dat wij met die container naar
    een loods zouden rijden, dat wij de handel over zouden pakken en
    dat de handel in een bestelbus uitgereden zou worden. Daarbij
    moesten wij de desbetreffende
    informanten sturen om een
    ander gerealiseerd te krijgen.
    Noot

    Op 24 april 1995 had in Naarden overleg plaats tussen CID-officier
    van justitie Valente, CID-chef Van der Putten en de CID-medewerkers
    Lijnschoten en Dorst. Er werd een presentatie gegeven van de
    voortgang van het onderzoek. Tevens werd overleg gevoerd over
    nieuwe trajecten, waaronder een traject van 5.000 kilo softdrugs
    uit Pakistan. Valente gaf toestemming aan de CID om de container te
    laten binnenhalen en overpakken in een door de CID gehuurde loods
    en vervolgens tactisch uit te rijden. Op een geschikt moment zouden
    de drugs in beslag genomen worden. Op die manier kon de informant
    afdoende afgeschermd worden. Het inklaren bij de douane, het
    vrijstellen bij de rederij, het transport vanuit de haven en het
    huren van een loods zouden worden gefinancierd door de informant
    met criminele gelden. Van der Putten stelde Valente daarvan op de
    hoogte. Noot Valente ging akkoord met het feit dat de
    criminele organisatie deze loods zou betalen. Valente stelt echter
    niet op de hoogte te zijn geweest van de verdiensten van de
    informant. Noot Op 26 april, tijdens een bijeenkomst te
    Bussum in een restaurant, werd nogmaals gesproken over de 5.000
    kilo softdrugs. Valente deelde tijdens de bespreking nogmaals mee
    dat inbeslagneming van de drugs uitgangspunt moest blijven. Valente
    zou tegen Van der Putten hebben gezegd dat hij de zaak had
    besproken met hoofdofficier Vrakking.

    In zijn tweede verhoor stelt Valente echter dat hij op een dag
    voor de bijeenkomst in Bussum besefte dat hij in een Delta-achtig
    traject was terecht gekomen en dat hij het traject wilde stoppen.
    Hij kreeg van de hoofdofficier de opdracht de situatie in Gooi en
    Vechtstreek te onderzoeken. Valente liet naar eigen zeggen Van der
    Putten nog even in de waan om te bezien of hij nog meer informatie
    kon krijgen voor zijn eigen onderzoek naar de situatie in Gooi en
    Vechtstreek. Noot

    Banden

    Uit het openbare verhoor van Van der Putten is duidelijk
    geworden dat hij alle telefonische contacten op een cassetteband
    opnam zonder dat zijn gesprekspartners hiervan op de hoogte
    waren.

    De heer De Graaf:
    Mijnheer Van der Putten, is het niet uiterst raar dat u een
    gesprek met degene die gezag over u uitoefent, van het openbaar
    ministerie, opneemt zonder dat de ander dat weet? Dat is toch niet
    de normale verhouding?
    De heer Van der Putten:
    Ik heb dat al jaren gedaan. Ze hebben nu tegen mij gezegd
    dat dat een soort plichtsverzuim is. Ik zie het eerder als
    plichtsbesef. Ik heb alles heel nauwkeurig vastgelegd. Normaliter
    is er verder niets mee aan de hand, want dan worden alle banden
    gedemagnetiseerd. Maar nu is er wel iets aan de hand.
    De voorzitter:
    Maar is het niet zo dat u met de officier iets anders omgaat
    dan met een mogelijke verdachte, op wie u een

    politie-infiltrant afstuurt en die afgeluisterd mag worden met
    medeweten van een van de deelnemers aan dat gesprek?
    De heer Van der Putten:
    Mijnheer Van Traa, ik denk dat wij moeten voorkomen om te
    stellen dat het allemaal gent is geweest op de officieren van
    justitie, want er staan ook collega’s op; er staan meerdere mensen
    op.
    De voorzitter:
    Maar is het niet normaal in het werkverkeer dat je dat zegt?
    Een man die dat niet deed, was president Nixon: die liet ook alles
    opnemen wat er maar gezegd werd. Daar liep het uiteindelijk niet
    goed mee af.
    De heer Van der Putten:
    Ik heb daar niet geheimzinnig over gedaan, zeker niet op de
    afdeling. Maar als men dit nu heel vreemd vindt, ja, dan wil ik
    wel…
    De voorzitter:
    Ik belde u laatst op. Heeft u dat ook opgenomen?
    De heer Van der Putten:
    Dat heb ik niet opgenomen.
    De voorzitter:
    Het zou kunnen zijn.
    De heer De Graaf:
    Maar de officier van justitie wel. Uw collega’s weten het
    wel, maar de officier van justitie niet.
    De heer Van der Putten:
    Nee.
    De heer De Graaf:
    En dat al jaren, dus niet alleen die ene officier van
    justitie, de heer Valente, maar ook zijn collega’s?
    De heer Van der Putten:
    Nu, jaren… Als ik een actie draai, dan neem ik meestal de
    gesprekken op.
    Noot De commissie heeft de
    beschikking gekregen over enkele van deze banden. Van der Putten
    achtte het noodzakelijk deze gesprekken op te nemen om later te
    kunnen verdedigen welke beslissingen genomen zijn. Van der Putten
    stelt in zijn verhoor van 27 oktober 1995 dat hij de gesprekken
    heeft opgenomen uit zorgvuldigheid.
    De voorzitter:
    Waarom heeft u niet gewoon aan gemeld aan de officieren,
    luister eens, dit doe ik?
    De heer Van der Putten:
    Ja, ik heb er niet bij stilgestaan om dat te melden. Dat is
    gewoon in een automatisch

    traject gegaan. (…). Noot

    Valente verklaarde in zijn verhoor dat hij het opnemen van deze
    gesprekken niet aanvaardbaar vindt. Noot In een
    opgenomen gesprek van Van der Putten en Valente op 27 april zei
    Valente geen zaaksofficier ter beschikking te hebben voor het
    traject van de 5.000 kilo. Volgens Valente paste het traject in
    geen van de tactische onderzoeken. Van der Putten stelde
    daartegenover dat het CID-traject paste in een tactisch onderzoek
    van zaaksofficier Teeven. Valente was het daar niet mee eens. Hij
    wilde dat het traject gestopt werd. Een duidelijke afspraak dat het
    traject gestopt zou moeten worden is echter niet terug te vinden op
    de banden. Inmiddels waren de loodsen al gehuurd door de CID.

    Van der Putten had tevens telefonisch contact met voormalig
    CID-officier Van der Kerk om te bezien of Valente niet onjuist
    handelde. Van der Kerk adviseerde Van der Putten contact op te
    nemen met Brilman, de nieuwe CID-officier in Amsterdam. Van der
    Putten stelt in zijn verhoor dat communicatiestoornissen binnen het
    Amsterdamse parket ertoe hebben geleid dat uiteindelijk de
    toestemming voor de methode werd ingetrokken. In een
    telefoongesprek van 1 mei 1995 over een ander onderzoek
    (Midden-Nederland traject) tussen Van der Putten en Valente gaf
    Valente aan dat hij geen vergaande trajecten met informanten wilde:
    Ik wil niet dat informanten misdrijven plegen. Ik heb
    geen vertrouwen in dat traject en ik heb op het ogenblik een hele
    harde lijn en dat is mijn
    informanten plegen geen
    misdrijven.
    Noot Eerder had Valente in ditzelfde
    onderzoek wel toestemming gegeven. Valente had ermee ingestemd dat
    de informant periodiek als chauffeur een transport softdrugs zou
    rijden voor een criminele organisatie. Nadat hij meer informatie
    had verkregen over de activiteiten van de informant besloot hij de
    zaak niet door te laten gaan. Noot

    De heer Valente:
    Wat u krijgt, is een blik in mijn afwegingen. U krijgt via
    gesprekken en de stukken gewoon inzicht in het feit dat ik ook
    wankel. Uiteindelijk kom ik toch op mijn pootjes terecht. Dat kunt
    u niet ontkennen. Ik doe het niet en u kunt niet hard maken dat ik
    het wel doe.
    Noot

    Feitelijke uitvoering methode

    CID Gooi en Vechtstreek heeft in mei 1995 daadwerkelijk de
    volgende activiteiten verricht. De criminele organisatie zorgde
    voor de inklaring van de container en tevens voor transport naar
    een neutrale plaats, zoals een parkeerplaats. Daarvandaan werd de
    container door een gewoon transportbedrijf, dat door de politie was
    ingehuurd, overgebracht naar de politieloods. Vanuit de
    politieloods is een gedeelte van de partij door een
    politiechauffeur overgedragen aan de criminele groepering. Het
    resterende deel is in beslag genomen zonder dat overdracht aan de
    criminele organisatie had plaatsgevonden en zonder dat aanhoudingen
    zijn verricht. De huur van de loods en de kosten voor het inhuren
    van het transportbedrijf zijn betaald met crimineel geld, dat via
    de informanten van de criminele groepering aan de politie werd
    gegeven. Op 16 mei 1995 komt Valente aan de weet dat Van der Putten
    een bedrag van 50.000 gulden van een informant heeft aangenomen
    voor de huur van een loods voor zes maanden. Van der Putten zou
    nooit melding hebben gemaakt van het feit dat de RCID een zo groot
    bedrag had ontvangen. Van der Putten stelt dat hij dit wel gemeld
    heeft. Noot

    Valente en Teeven stellen dat zij niet op de hoogte waren van
    het feit dat de informanten de criminele winsten mochten behouden.
    Van der Putten stelt expliciet dat hij Valente heeft ingelicht over
    de verdiensten van de informanten. In de zaak van de 5.000 kilo zou
    de informant fl. 250,- per kilogram krijgen. In verschillende
    onderzoeken in Gooi en Vechtstreek is volgens Valente en Teeven
    gebruik gemaakt van informanten die tevens in het Delta-onderzoek
    en het Bever-onderzoek actief zijn geweest. De CID-officier was in
    beide gevallen niet op de hoogte. De chef CID Gooi en Vechtstreek
    Van der Putten was hiervan wel op de hoogte, volgens Teeven en
    Valente. Van der Putten ontkent dit. Van der Putten erkent dat hij
    een chauffeur heeft gebruikt die tevens een rol speelde in het
    IRT-onderzoek en dat hij het OM daarvan niet op de hoogte heeft
    gesteld. Noot De informanten zouden niet geregistreerd
    zijn in Gooi en Vechtstreek. Van der Putten ontkent dit en stelt
    dat de informanten in ieder geval steeds bij de CID Gooi en
    Vechtstreek of bij CID Kennemerland waren ingeschreven.

    In Gooi en Vechtstreek heeft de CID bemoeienis gehad met
    criminele gelden. Zo verklaarde Van der Putten in zijn verhoor dat
    in de periode 1991-1992 door een CID-rechercheur gelden naar leden
    van een criminele organisatie werden overgemaakt. De criminele
    organisatie vroeg een informant dat te doen. Omdat de CID Dordrecht
    de identiteit van de informant wilde beschermen werd door de CID
    het geld overgemaakt. De CID ontving het geld van de informant, die
    het had verkregen van de criminele organisatie. Het ging steeds om
    enkele duizenden dollars. Noot

    3.9.3 Onderzoek van de CID door het openbaar
    ministerie

    Op 1 mei 1995 bleek uit onderzoek van zaaksofficier Teeven en
    CID-officier Valente dat de container van de 5.000 kilo onder de
    aandacht van de NCID was gebracht. De beide officieren stelden
    tevens vast dat de container qua modus operandi, afzender en
    coverlading geheel overeenkwam met een container uit een
    Delta-traject. Teeven en Valente stellen dat Van der Putten hen
    daarover nooit heeft ingelicht. De officieren van justitie Teeven
    en Valente kregen argwaan na een bespreking met CID-chef Van der
    Putten over het gecontroleerd afleveren van een container
    softdrugs. Het afzendadres bleek eerder te zijn gebruikt. Beide
    officieren kregen het idee dat de CID-chef hen onvoldoende had
    ingelicht over de rol van informanten/infiltranten. Valente en
    Teeven begonnen een eigen onderzoek (zie voor algemene resultaten
    hierboven). Het bleek niet mogelijk van alle containers de herkomst
    en de aflevering te traceren. De archivering van de doorgelaten
    containers was zeer gebrekkig.

    Mede naar aanleiding van deze gebeurtenissen kregen de
    officieren van justitie Teeven en Valente de opdracht van
    hoofdofficier Vrakking om ten behoeve van het
    rijksrecherche-onderzoek een analyse te maken van transporten
    verdovende middelen over de periode april 1992 tot en met mei 1995.
    Vrakking meende dat de ‘smeerpijp van de Delta-methode nu in Gooi
    en Vechtstreek was neergelegd. Noot Uit het onderzoek
    van de officieren Teeven en Valente komen vele gegevens die nu
    worden beoordeeld door de rijksrecherche. Noot In het
    voorgaande zijn de resultaten van het onderzoek verwerkt. Op 4 juli
    resulteerde het onderzoek van Teeven en Valente in een rapport
    waarin zij stelden dat het vertrouwen tussen RCID-chef Van der
    Putten en het Amsterdamse OM ontbrak vanwege:

    1. bewuste onvolledige en onjuiste voorlichting van het OM
    door Van der Putten in de periode van februari 1994 tot heden,
    2 het onder verantwoordelijkheid van het hoofd
    RCID laten
    verrichten van infiltratie-activiteiten door
    informanten
    zonder vooroverleg met het OM (…),
    3 het aangaan van financile afspraken met een
    informant
    zonder voorafgaande toestemming van het OM, 4 het overnemen
    van
    informanten van andere RCID-en zonder voorafgaande
    toestemming van het OM terwijl het hoofd
    RCID bekend was met
    het feit dat hier sprake was van risico-informanten in relatie tot
    de Delta en Bever projecten.
    Noot

    Teeven en Valente achtten het niet meer mogelijk de CID Gooi en
    Vechtstreek te laten leiden door Van der Putten.

    De voorzitter:
    U heeft een conflict gekregen met de chef van de
    Criminele inlichtingendienst in de regio Gooi en
    Vechtstreek.
    De heer Valente:
    Ik heb geen conflict met de chef van de inlichtingendienst.
    Het is zo dat ik het oneens ben met de wijze waarop deze
    inlichtingendienst heeft gefunctioneerd jegens het openbaar
    ministerie. Er is niets persoonlijks. Het is niet zo dat ik iets
    tegen de persoon heb. Er is alleen gebrekkige informatie gegeven
    aan het openbaar ministerie. Er is soms een beeld gegeven dat niet
    volledig was. Mijn grootste probleem was op een gegeven moment niet
    zozeer de informatie in de tijd dat ik
    CID-officier was,
    maar de informatie in de tijd dat mijn voorganger, Van der
    Kerk,
    CID-officier was. Bij nader onderzoek is mij gebleken
    dat in twee trajecten gebruik is gemaakt van infiltranten, terwijl
    de heer Van der Kerk zegt dat hij over de daadwerkelijke persoon
    van de infiltrant niet is ingelicht.
    De voorzitter:
    Niet is ingelicht of te laat is ingelicht?
    De heer Valente:
    Nee, over de personen is hij niet ingelicht.
    Noot Na deze vertrouwensbreuk werd Van der Putten door
    de korpsleiding overgeplaatst naar de vreemdelingenpolitie, waar
    hij als chef zou optreden. Na overleg tussen Van der Putten en de
    korpsleiding is deze overplaatsing van de baan en blijft hij op
    non-actief in afwachting van een een onafhankelijk onderzoek naar
    de gebeurtenissen.

    3.9.4 Stopzetten onderzoeken

    In de politieregio Gooi en Vechtstreek zijn in de zomer van 1995
    twee onderzoeken stopgezet. De CID Gooi en Vechtstreek kon naar het
    oordeel van het OM Amsterdam onvoldoende duidelijk maken welke
    methoden in deze onderzoeken waren gebruikt. Aangezien het OM
    Amsterdam geen risico wilde nemen, besloot het de
    onderzoeken stop te zetten.

    De heer De Graaf:
    Goed. Een onderzoek dat in samenwerking met of mede onder
    verantwoordelijkheid van het
    kernteam Amsterdam liep, is
    recentelijk stopgezet in verband met het runnen van
    informanten
    door een andere regio. De Kamer heeft daarover een brief gehad
    van de minister van Justitie, mede naar aanleiding van vragen uit
    de Kamer. Dat betrof dus een onderzoek waar u mee te maken had.
    Kunt u ons daarover iets meer vertellen?
    De heer Woelders:
    Ja, dat kan. November vorig jaar is binnen de groep van de
    heer Behling de principebeslissing genomen dat wij een onderzoek
    zouden krijgen dat is voorbereid in een andere regio. Dat zou
    operationeel naar het
    kernteam toe moeten.
    De voorzitter:
    In welke regio was dat voorbereid.
    De heer Woelders:
    Gooi en Vechtstreek. Het heeft er feitelijk toe geleid dat
    wij er inhoudelijk naar hebben gekeken en, ook gezien de opbouw van
    het
    kernteam, hebben gezegd: met ingang van januari kan de
    informatie naar onze
    CID toe komen; daar kunnen wij
    controleren of die informatie klopt en bekijken of wij
    informatieposities verder kunnen uitbreiden; met ingang van 1 juli
    1995 wordt het onderzoek operationeel, dan gaan wij er tactisch mee
    aan de gang. Dat had ook te maken met de opbouw van het

    kernteam, het operationeel worden en het opleiden van mensen.
    Wij hebben die informatie gekregen middels een inhoudelijk
    proces-verbaal. Daarin stond wat de doelgroep inhield, wat ze deden
    en waar zij van verdacht werden. Op zich was dat een keurig
    verbaal. Het was alleen net in de periode dat op het gebied van
    methodieken, met name in de zaak-Z., wat meer dingen helder zijn
    geworden. Toen is binnen Amsterdam met de heer Valente afgesproken,
    dat er bij elke start van een onderzoek in een grote zaak, los van
    de inhoud van CID-informatie, een methodieken-proces-verbaal komt
    waarin staat welke methoden zijn toegepast.
    De voorzitter:
    Dus dat was de les uit de zaak-Z.
    De heer Woelders:
    Ja. Wij hebben toen aan de desbetreffende CID om dat
    methodieken-proces-verbaal gevraagd. Het heeft een maand of drie,
    vier geduurd voordat wij dat kregen. Daar is een aantal
    telefoontjes overheen gegaan. Uiteindelijk heb ik met de
    desbetreffende collega-recherchechef daar gebeld en uiteindelijk
    hebben wij dat proces-verbaal gekregen.
    De heer De Graaf:
    De collega-recherchechef of de CID-chef?
    De heer Woelders:
    Er is in eerste instantie contact geweest tussen mijn
    CID-chef en hun CID-chef. Toen wij het na een paar maanden niet
    kregen, heb ik zijn baas gebeld en gezegd: dat is de afspraak, ik
    wil dat verbaal alsnog, want anders kan ik niet starten met het
    onderzoek. Dat verbaal heb ik gehad, maar het was zeer summier: een
    regeltje of vijf, zes. Ik heb dat neergelegd bij de toenmalige

    CID-officier, de heer Valente. Ik heb toen gezegd: ik wil van
    jullie het fiat hebben of ik op grond van dit verbaal met het
    onderzoek kan starten of niet. Daar is toen binnen het OM een
    onderzoek naar gestart. Dat heeft enige maanden geduurd. Dat heeft
    er in ieder geval toe geleid dat wij in juli niet tactisch aan de
    gang mochten met dat onderzoek. Uiteindelijk is, denk ik, in
    augustus door de hoofdofficier – ik dacht zelfs in overleg met de
    minister – beslist dat het onderzoek niet inhoudelijk gestart kon
    worden. Dat had te maken met met name de wijze waarop daar
    toentertijd

    informanten zijn gerund en met de vraag of dat gemeld
    was.

    De voorzitter:
    Waar gemeld?
    De heer Woelders:
    Bij de desbetreffende officier van justitie.
    De voorzitter:
    Maar er is blijkbaar verschil van mening tussen Gooi en
    Vechtstreek en Amsterdam over de precieze reden van het niet
    doorzetten van die zaken.
    De heer Woelders:
    Dan doelt u op het verschil van mening tussen het OM
    Amsterdam en de regio.
    De voorzitter:
    Ja, want daar hebben wij over gelezen.
    De heer Woelders:
    Ik ben niet inhoudelijk in die discussie betrokken. Ik ben
    er wel van op de hoogte geweest. Ik weet dat
    Gooi en
    Vechtstreek zegt: die achtergrond is gewoon goed, er is niks mee
    aan de hand. Aan de kant van het OM zegt men: er is wel het een en
    ander mee aan de hand; wij zien straks op de zitting dusdanige
    risico’s, dat wij die op voorhand niet willen lopen, dus wij leggen
    het onderzoek stil.
    De heer De Graaf:
    Heeft u zich daarover ook geen oordeel gevormd, omdat u er
    onvoldoende kennis van heeft? Wij zullen dat dan met andere mensen
    moeten opnemen, want u bent er zelf niet over gegaan. Maar als u er
    een oordeel over heeft, dan horen wij dat graag.
    De heer Woelders:
    Ik heb daar wel een oordeel over. Als er bij het OM
    uiteindelijk twijfel is over de achtergrond van de informatie en
    daar kennelijk niet volledig helder is hoe dingen zijn gegaan, dan
    kun je het onderzoek tactisch niet starten. Dan zou je immers de
    ellende over je heen trekken als je straks op de zitting komt. Het
    moet volkomen transparant zijn hoe je een onderzoek start: het moet
    rechtmatig zijn en het moet getoetst zijn. Op het moment dat degene
    die hier toetst, in dit geval justitie, vindt dat het niet kan,
    moet je er niet aan beginnen. Of er rare dingen gebeurd zijn, weet
    ik dus niet. Maar het is kennelijk niet helder. En dan moet je er
    dus niet aan beginnen.
    Noot

    Het eerste onderzoek werd stopgezet omdat het OM Amsterdam van
    mening was dat de informant in dit onderzoek een te groot risico
    vormde voor het onderzoek.
    Het tweede stopgezette onderzoek richtte zich op ex-medewerkers van
    Bruinsma. In oktober 1994 werd getracht een deel van het onderzoek
    te laten uitvoeren door het kernteam Amsterdam. Op 20 januari 1995
    werd op het verzoek van het kernteam het dossier overgedragen. Op 9
    mei 1995 stuurde Van der Putten een kort proces-verbaal waarin hij
    meldde dat geen bijzondere opsporingsmethoden waren gebruikt.
    Noot De CID-officier van justitie achtte de aangeleverde
    informatie over de gebruikte methoden onvoldoende en vroeg om
    nadere informatie. In een proces-verbaal van 12 juni 1995 gaf
    CID-chef Van der Putten nadere informatie. In dit proces-verbaal
    vermeldde Van der Putten dat in het onderzoek geen
    infiltratie-acties en geen trajecten hadden plaatsgehad met
    informanten die tot inbeslagneming en aanhoudingen hadden geleid.
    Noot Het proces-verbaal was voor het OM Amsterdam
    onvoldoende. Het OM Amsterdam besloot vervolgens het onderzoek stop
    te zetten. De processen-verbaal gaven volgens het OM Amsterdam een
    minieme aanduiding van de gebruikte methoden. In het onderzoek werd
    gebruik gemaakt van informanten en van pogingen tot gecontroleerde
    afleveringen.

    De voorzitter:
    Ook hebben wij vernomen, zowel door antwoorden van de
    minister op kamervragen als uit de pers, dat twee onderzoeken
    gestaakt zijn. Daar heeft de heer Woelders ook over
    gesproken.
    De heer Valente:
    Ja.
    De voorzitter:
    Mede blijkbaar door het volgens het parket Amsterdam niet
    voldoende zijn van de informatie die uit de
    CID Gooi en
    Vechtstreek kwam.
    De heer Valente:
    Dat is juist, hoewel ik niet… Ik kan er niet veel over
    zeggen, in de zin, zoals u ook kunt lezen in het ambtsbericht van
    de hoofdofficier, dat voor de objectiviteit, nadat de heer Teeven
    en ik een deel van het onderzoek hebben verricht, twee andere
    officieren ermee zijn belast om na te gaan of de twee onderzoeken
    die in aanloop waren, wel voldeden aan de eis. Naar de inhoud van
    een onderzoek heb ik niet gekeken. Naar het andere onderzoek heb ik
    wel gekeken. Ik heb de hoofdofficier medegedeeld dat, indien ik
    als
    CID-officier opgeroepen zou worden om als getuige te
    verschijnen – een deel van het onderzoek is gedeeltelijk onder mijn
    verantwoordelijk voorbereid – ik tegen de rechter zou moeten zeggen
    dat ik niet de zekerheid kon geven dat er geen sprake was van

    infiltratie in die zaak.
    De voorzitter:
    Maar dat had wellicht toch gewoon gevraagd kunnen worden aan
    de
    CID Gooi en Vechtstreek? Het probleem was ook dat er
    blijkbaar twee processen-verbaal van methodieken waren. Het ene
    waarover de heer Woelders het heeft gehad en dat vanuit de
    Gooi
    en Vechtstreek op 9 mei is binnengekomen. Het andere is van
    juni, dat weer iets uitgebreider is. Heeft u daar kennis
    van?
    De heer Valente:
    Ja. Dat proces-verbaal heb ik ook gezien.
    De voorzitter:
    Maar dat vond u niet voldoende?
    De heer Valente:
    Ik vond het niet voldoende, in de zin dat ik de
    onderliggende stukken graag wilde hebben. Die heb ik allemaal niet
    gehad. Toen is mijn opvolger Brilman verder doorgegaan en die heeft
    ook alle onderliggende stukken gekregen. Kennelijk heeft hij zelf
    in dat onderzoek de conclusie getrokken dat het niet voldeed aan de
    normen, om het zo maar te stellen.
    De voorzitter:
    Het is toch een dramatische beslissing om iets te stoppen,
    waarin klaarblijkelijk veel werk is genvesteerd?
    De heer Valente:
    Het is beter nu dan later. Als ik kijk naar onderzoeken
    elders in het land die in een veel later stadium van onderzoek zijn
    stopgezet, denk ik dat het verstandiger is om in de aanlooptijd…
    Het is juist dat het op zichzelf dramatisch is, maar u moet ook
    bedenken dat het opbouwen van een onderzoek verschillende
    beleidsmomenten kent. Een van die beleidsmomenten is de beslissing
    of je overgaat naar de volgende fase. Voordat je die beslissing
    neemt – dat is inderdaad iets wat na het arrest van het hof in de
    zaak Zwolsman mede door mij is ingevoerd -moet je ook kijken naar
    de gebruikte methodieken. Die methodieken zijn gewogen en kennelijk
    heeft de hoofdofficier na advies van verschillende officieren van
    justitie – bij mijn weten zijn er vier bij betrokken geweest,
    inclusief mijn persoon – en nadat hij ook met de korpschef had
    gesproken, besloten een eind aan het onderzoek te maken. Ik heb
    begrepen uit het ambtsbericht dat een onderzoek nog doorgaat, maar
    dat kunt u beter aan de mensen vragen die na mijn tijd in het
    Amsterdamse bezig zijn.
    Noot
    De voorzitter:
    Dat begrijp ik wel, maar wij moeten gewoon constateren dat
    door een verschil van mening dergelijke onderzoeken stopgezet
    worden.
    De heer Van der Putten:
    Ik zou dat niet doen.
    De voorzitter:
    Het is een feit dat u niet tot overeenstemming komt met
    het
    kernteam Amsterdam en de CID van dat
    kernteam.
    De heer Van der Putten:
    Er is nooit meer iets gevraagd over een
    methodieken-proces-verbaal. Ik heb er twee ingeleverd.
    De voorzitter:
    De heer Woelders heeft hier in zijn verhoor verklaard dat
    hij het verschillende keren aan u

    gevraagd heeft en dat het maar steeds niet kwam. Hij zegt: in
    mei komt er iets van vier regels en dat was ons onvoldoende.
    Daarna, op 12 juni, schrijft u inderdaad een langer
    verhaal.
    De heer Van der Putten:
    En daarna heb ik niets meer gehoord.
    De voorzitter:
    Maar toen was het u toch al tig keer gevraagd?
    De heer Van der Putten:
    Toen heb ik het ook aangeleverd.
    De heer Koekkoek:
    Had u het desgewenst nog veel uitvoeriger kunnen maken en
    kunnen aankleden?
    De heer Van der Putten:
    Het tweede proces-verbaal heb ik er al uit moeten persen,
    want ik heb niet meer: ik heb echt niet meer.
    De heer Koekkoek:
    Is dat niet vreemd: u hebt een aantal mappen, heel veel
    informatie, en er komt een proces-verbaal van n A-viertje
    uit?
    De heer Van der Putten:
    Nee, zo werkt het niet, mijnheer Koekkoek. Er is een ander
    proces-verbaal aan voorafgegaan. Zij hebben dus al een
    proces-verbaal gehad. Dan geef ik nog een keer de mappen die ten
    grondslag hebben gelegen aan dat proces-verbaal, en dan geef ik nog
    een keer twee methodieken-processen-verbaal.
    De heer Koekkoek:
    Maar had dat methodieken-proces-verbaal nog meer aangekleed
    kunnen worden of kon u er niet meer uit persen?
    De heer Van der Putten:
    Nee, ik zou niet weten wat. Noot


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken