10.2 Crisis in de opsporing
Voordat de commissie de specifieke conclusies van haar onderzoek
geeft, wil zij een aantal meer algemene conclusies trekken. De
commissie is van oordeel dat sprake is van een crisis in de
opsporing. Deze crisis in de opsporing kent drie elementen:
ontbrekende normen, een niet goed functionerende organisatie en
problemen in de gezagsverhoudingen.
In de eerste plaats constateert de commissie dat sprake is van
een normeringscrisis. Het ontbreekt aan een adequate
normstelling voor het optreden van politie en justitie tegen de
georganiseerde criminaliteit. Er is naar het oordeel van de
commissie in de eerste plaats door wetgever maar ook door de
rechter te veel ruimte gelaten voor politie en justitie. Niemand
weet precies waar men aan toe is bij het gebruik van
opsporingsmethoden. Dit gebrek aan normstelling heeft ertoe kunnen
leiden dat in Nederland op heel verschillende wijzen
opsporingsmethoden worden ingezet.
Politie en justitie hebben langere tijd opsporingsmethoden
kunnen gebruiken zonder dat een adequate normstelling aanwezig was.
De commissie heeft in verschillende gevallen verwarring
aangetroffen bij politie en justitie over de de toepassing van
opsporingsmethoden. Wat mag wel en wat mag niet? Wie is
verantwoordelijk binnen de rechtsstaat en wie niet? Bij opsporing
is in toenemende mate sprake van een rechtersstaat. De
jurisprudentie bepaalt voor een te groot gedeelte de normen van de
opsporing. Normering vooraf, een fundamentele eis in de
rechtsstaat, is te lang achterwege gebleven.
In de tweede plaats is er sprake van een
organisatiecrisis. Er is een bijzonder groot aantal
afzonderlijke organisaties betrokken bij de opsporing. Gebrekkige
cordinatie levert veel problemen op. Organisaties werken vaak niet
met elkaar samen, maar werken elkaar eerder tegen. Vastlegging van
activiteiten heeft veelal onvoldoende plaats.
De organisatiecrisis manifesteert zich naar het oordeel van de
commissie vooral in onduidelijke besluitvorming over wie nu
waarvoor daadwerkelijk verantwoordelijk is. De bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van vele betrokkenen zijn diffuus. De
commissie is van oordeel dat dringend behoefte bestaat aan meer
duidelijkheid over wie de verantwoordelijkheid dragen voor de
opsporing in Nederland. Daarbij benadrukt de commissie dat het
verwijzen naar de wettelijke structuur, met de toespitsing op de
officier van justitie, te eenvoudig is. De praktijk van de
opsporing toont immers dat de feitelijke verantwoordelijkheid
gespreid is over vele functionarissen. Opheldering en wellicht
vereenvoudiging is noodzakelijk. In de derde plaats heerst een
gezagscrisis. Het gezag over de opsporing staat ter
discussie. Het gezag van het OM over de politie, voorzover het de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft, is weliswaar
terug te voeren tot een expliciete wettelijke opdracht van bevoegd
gezag over de politie, maar is daarmee in de praktijk
van de opsporing nog niet vanzelfsprekend. Veel officieren van
justitie kost het grote moeite hun gezag daadwerkelijk te laten
gelden. Hun gezag is meer een afgeleide van de preponderante
positie van de politie. Daarbij komt dat de commissie heeft moeten
constateren dat over de wijze en de inhoud van de gezagsuitoefening
door het OM zeer verschillende meningen bestaan, ook binnen het OM
zelf. Over gezag dient niet te veel te worden gediscussieerd. Maar
de gezagsconceptie voor en van het OM varieert nog altijd van de
super-rechercheur die dag en nacht boven op de zaak zit tot sturing
op (grote) afstand. Bovendien bestaan bij het OM sterk
uiteenlopende opvattingen over de normering van de
opsporingsmethoden, op zijn minst varirend van rekkelijken tot
preciezen.
De gezagscrisis is versterkt door onduidelijkheden in de relatie
tussen gezag en beheer, en door de daarmee samenhangende
bestuurlijke lijdelijkheid met betrekking tot de opsporing. De
complexe verhouding tot de beheersverantwoordelijkheid maakt de
gezagscrisis des te moeilijker op te lossen. Het OM heeft teveel
hooi op zijn vork genomen door een algemene regierol in de
rechtshandhaving op te eisen. Het OM dient zich in de eerste plaats
te concentreren op zijn kerntaken: strafzaken en het gezag over de
politie, zoals ook verwoord in het Plan van Aanpak.
De gezagscrisis doet zich niet in heel Nederland even sterk
voor. Zij heeft zich vooral in het ressort Amsterdam
gemanifesteerd, maar is ook elders zichtbaar. De onderlinge
verhoudingen tussen functionarissen en organisaties in de opsporing
zijn soms slecht. In een aantal gevallen zijn de persoonlijke
verhoudingen tussen politie en justitie op zo verstoord dat van een
werkbare situatie geen sprake meer kan zijn. De commissie acht het
noodzakelijk dat gezag wordt uitgeoefend. Zij stelt daarbij vast
dat de verstoring van persoonlijke verhoudingen niet synoniem is
met een gezagscrisis, maar veeleer die gezagscrisis op een schrille
wijze demonstreert.
De crisis in de opsporing gaat diep. Zij raakt de legitimiteit
van de rechtshandhaving. Het gaat om ernstige problemen binnen een
essentieel deel van de democratische rechtsstaat. De beginselen van
de democratische rechtsstaat zijn geen boekenwijsheid maar vormen
de grondslag voor een levende rechtsstaat die geen ongetoetst,
beter nog ongecontroleerd domein in de rechtshandhaving en
opsporing duldt. Een vrij politiebedrijf is ongepast.
De verschillende machten in de staat dienen hun
verantwoordelijkheid te nemen. De wetgever dient het gebruik en de
organisatie van de opsporingsmethoden te normeren. De uitvoerende
macht dient op te sporen en te vervolgen volgens de normen van de
wetgever. De rechterlijke macht dient de toepassing van het gebruik
van de methoden aan deze normen te toetsen. De balans tussen de
machten laat niet toe dat de rechtsstaat zich tot een rechtersstaat
ontwikkelt. Zo’n ontwikkeling zou afbreuk doen aan het vertrouwen
in de democratische rechtsstaat waarin regering en parlement de
belangrijkste regels stellen. De opvattingen over gezag en
verantwoordelijkheden bij justitie, bestuur en politie dienen
eenduidig te zijn. Dit geldt voor de werkelijke uitoefening van het
gezag over de politie. Maar het geldt evenzeer voor de
mogelijkheden voor de politie om haar professionele
verantwoordelijkheid te dragen, en over haar handelen
verantwoording af te leggen. Gezag over de opsporing moet
uitgeoefend worden, verantwoordelijkheid voor de opsporing moet
actief worden genomen. Alle betrokkenen bij de opsporing, zowel in
gezags- als uitvoerende posities, dienen zich hiernaar te gedragen.
Herstel van de verhoudingen vraagt kracht van het bevoegd gezag en
de bereidheid van de politie zich in ondergeschiktheid te
voegen.
Bij deze crisis in de opsporing gaat het niet om een probleem
dat met enkele resolute maatregelen op korte termijn kan worden
opgelost. Noodzakelijk is een herziening van het functioneren van
de opsporing, zodat ook voor de langere termijn oplossingen tot
stand komen. Een complexe crisis leent zich niet voor eenvoudige
oplossingen.