3. VERZEKERINGSFRAUDE NADER GEANALYSEERD
Onder verzekeringsfraude wordt verstaan het verrichten van een
handeling bij de totstandkoming en/of bij de uitvoering van een
verzekeringsovereenkomst, die erop is gericht een uitkering te
verwerven waarop geen recht bestaat, of zich een
verzekeringsdekking te verschaffen onder vals voorwendsel.
Verzekeringsfraude kan worden gepleegd door de direct bij de
uitvoering van de verzekeringsovereenkomst betrokkenen, of door
intermediairen (tussenpersonen, assuradeuren en expertisebureaus)
of gevolmachtigden. In het eerste geval is sprake van
externe fraude, in het tweede geval van interne
fraude ( Westerman, 1992, p.103). Naast dit onderscheid kan
verzekeringsfraude worden getypeerd op basis van vier criteria: (1)
het tijdstip waarop fraude wordt gepleegd, (2) de aard van de
fraude, en (3) het type fraudeurs dat de fraude pleegt (Westerman,
1994) en (4) de soort verzekering waarom het gaat. Fraude kan in de
eerste plaats betrekking hebben op het tijdstip in de
afwikkeling van de overeenkomst tussen verzekeraar en
verzekeringnemer. Er kan gefraudeerd worden ten tijde van het
sluiten van de overeenkomst, tijdens de aangifte van het
schadevoorval en tijdens het claimen van een schadevergoeding.
Gedacht kan worden aan het frauderen met de provisie (door een
verzekeringsagent), met het geven van een verkeerde voorstelling
van zaken met betrekking tot de verzekering (maatschappij) en door
het onderdrukken of vervalsen van informatie die relevant is voor
de beoordeling van de polisaanvraag (verzekeringnemer). Bovendien
kan er worden gefraudeerd met de omvang en hoogte van de geleden
schade, er kan opzettelijk schade worden geleden om voor vergoeding
in aanmerking te komen of een schadeclaim kan worden voorgewend
(Wittkmper, 1990, p. 24).
De hierboven genoemde soorten fraude kunnen in de tweede plaats
naar de aard van de fraude worden onderscheiden (Westerman,
1994):
1. majoreren, het meer claimen dan er daadwerkelijk aan
schade geleden is; 2. fingeren, het doen voorkomen of schade
geleden is, of het zo verdraaien van de feiten dat schade onder de
polisdekking valt;
3. ensceneren, het opzettelijk veroorzaken van schade die
de onder dekking van de overeenkomst valt; 4. verzwijgen,
het doen afsluiten van een verzekering op grond van onvolledige of
verkeerde informatie.
Ten derde kan onderscheid worden gemaakt aan de hand van het
type dader dat fraudeert. Er worden drie categorien daders
onderscheiden: (1) de gelegenheidsfraudeur, hij die deel
uitmaakt van een groep daders die toevallig en onder actuele
omstandigheden op het idee komt misbruik van de
verzekeringsovereenkomst te maken, (2) de professionele
fraudeur, hij die beschikt over kennis van verzekeringen en
hier bewust en doelgericht gebruik van maakt om ten onrechte in een
betere financile positie te geraken en (3) de fraudeurs die deel
uitmaken van criminele groepen (Westerman, 1992, p. 107).
Ten vierde kan een onderscheid worden gemaakt in het soort
verzekering waarmee wordt gefraudeerd. We onderscheiden de
volgende typen verzekeringen. Levensverzekeringen en hypotheken,
motorrijtuigenverzekeringen, zorgverzekeringen zoals verzekeringen
tegen ongevallen en ziekte, transportverzekeringen, waaronder zee-,
weg- en luchtvaarttransport, brandverzekeringen,
inboedelverzekeringen en reisverzekeringen. Duidelijk zal zijn dat
al deze verschillende typen verzekeringen verschillende soorten
fraude mogelijk maken. We komen hier op terug in hoofdstuk 5, waar
we voor elke verzekeringsvorm zullen aangeven wat bekend is over de
soorten fraude, de omvang hiervan en de eventuele betrokkenheid van
criminele groepen hierbij.
Er worden diverse signalen afgegeven dat verzekeringsfraude hand
over hand zou toenemen. Het Verbond voor Verzekeraars schat dat van
de 14 miljard gulden die verzekeraars jaarlijks aan schadeclaims
uitkeren, vijf procent op basis van fraude wordt toegekend
(Westerman, 1994). Dit zou een bedrag van ongeveer 700 miljoen
gulden aan schade door verzekeringsfraude betekenen. In een
onderzoek onder schade-experts geven de ondervraagden aan dat in
12% van de schadeclaims vermoedens van fraude bestaan (Nas, Van
Schie en Wiegman, 1994). Dit zijn echter schattingen die niet hard
zijn of kunnen worden gemaakt. Ook ontbreken concrete
omvangscijfers naar branche. De meeste cijfers over de hoogte van
schade door fraude zijn echter onbetrouwbaar.
De verzekeringswereld is huiverig voor het in de publiciteit
brengen van fraudegevallen. Die huiver heeft gedeeltelijk te maken
met de concurrentie tussen verzekeringsmaatschappijen, gedeeltelijk
met het persoonlijke en vertrouwelijke karakter van de
relatie tussen de maatschappij en de verzekeringnemer. Het geloof
dat de verzekeringsmaatschappij stelt in de (claims van de)
verzekeringnemer is van belang voor het vertrouwen dat de
maatschappij bij de verzekeringnemer geniet. Voor een nog groter
deel is deze huiver te verklaren uit de gevoeligheid voor negatieve
publiciteit. Deze gevoeligheid is in de afgelopen jaren alleen nog
maar versterkt is door het consumentisme en de mondigheid van
consumenten. Verzekeringsmaatschappijen zijn bang te worden
afgeschilderd als zuinige uitbetalers en, erger nog, als onwillige
uitbetalers onder de vlag van fraudebestrijding.
Verzekeringsmaatschappijen ondervinden niet zozeer problemen met
het benoemen van mogelijk frauduleuze claims, als wel met het
verzamelen van bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hun vermoeden
juist is (Clarke, 1989, p. 3). Het verzekeren wordt door de
verzekeringsmaatschappijen nog altijd primair gezien als een zaak
tussen de verzekeringsmaatschappij en de verzekeringsnemer. Zelfs
als er wordt gefraudeerd, zullen maatschappijen de zaak het liefst
zelf oplossen, behalve wanneer zij over overduidelijke
strafrechtelijke bewijzen beschikken. Slechts in dat geval gaan zij
pas over tot aangifte bij de politie. Daarbij bestaat er de
verwachting dat de politie direct en effectief zal optreden tegen
de betreffende fraudeur (Clarke, 1989, p. 16). In de praktijk
gebeurt dat zelden. De voorkeur van verzekeringsmaatschappijen gaat
daarom uit naar de inschakeling van particuliere schadebureaus en
opsporings- en recherchebureaus boven de politie om fraude te
bestrijden (zie hierover verder het deelrapport van Bruinsma over
de autobranche).
Fraude, bijvoorbeeld opzettelijk verlies, is moeilijk te
bewijzen en verzekeringsmaatschappijen zullen gezien het hooghouden
van hun dienstverleningsethiek n om eigen kosten te besparen van
een mug geen olifant maken. De gebrekkige informatie over
polishouders maakt het hen lastiger om fraude op te sporen en te
beslissen niet over te gaan tot uitkering van een schadeclaim.
Keerzijde van deze medaille is dat de verzekeringsbranche wordt
gezien als een gemakkelijk doelwit voor frauduleuze praktijken
(Clarke, 1989, p. 19). Het opsporen van fraude wordt bovendien
bemoeilijkt doordat verzekeringsmaatschappijen gebruik maken van
standaard opsporingsmethoden en defensieve technieken:
verzekeringsmaatschappijen laten zich leiden door de fouten die
fraudeurs maken en door wat inmiddels bekend is geworden over
fraudeurs (Clarke, 1990, p. 2). Deze lijsten met aanwijzingen zijn
meestal op een zeer primitief beeld van de dader gebaseerd: mensen
die vaak een claim indienen binnen een bepaalde tijdsperiode,
mensen met een laag inkomen en een beroep met een lage status en
bewoners van sociaal zwakke wijken worden gepercipieerd als
potentile fraudeurs. Het gebrek aan inzicht in wie frauderen,
wanneer en op welke wijze, doet zich hier ernstig voelen. De
maatschappijen concentreren zich met dit soort lijsten volledig op
de kleine fraudeurs. Aan grote fraudeurs die hun fraudes misschien
slimmer inkleden, wordt minder aandacht geschonken.
Fraudemaatregelen kunnen ook strijdig zijn met de wens van de
verzekeringnemer om een snelle afhandeling van de schadeclaim en
dus met een klantgerichte houding. Volgens
verzekeringsmaatschappijen zijn verzekeringnemers tegenwoordig
assertiever en nemen zij geen genoegen met lange wachttijden of
minder goed gemotiveerde afwijzingen van
schadeclaims.
De aanpak van fraude loopt vooral stuk op de kosten die daaraan
zijn verbonden. Het voeren van een anti-fraudebeleid is voor
verzekeringsmaatschappijen slechts nuttig indien het beleid
inderdaad een kostenbesparing tot gevolg heeft. Dat is vaak niet
het geval, dus laten zij het meestal na. De conventionele en
klassieke, maar achterhaalde aanpak van fraude richt zich op het
niet uitbetalen of reduceren van claims: de waarde van een
effectief fraudebeheersingssysteem zou echter moeten liggen in het
opsporen van de mogelijkheid tot misbruik van verzekeringen
(Clarke, 1989, p. 18).