2. DE VERZEKERINGSBRANCHE
2.1. Aard en omvang van de verzekeringsbranche
Dankzij het Nederlandse verzekeringswezen worden wij in staat
gesteld een onzekere kans op mogelijk niet te dragen financile of
persoonlijke risico’s in te ruilen tegen de zekerheid van
premiebetaling (Welwezen, 1995, p. 3). Dit principe wordt
verzekeren genoemd: een vorm van onderlinge risicodeling waarbij
essentile kenmerken de toekomstige onzekere gebeurtenis, de
risico-overdracht en een bepaalde mate van solidariteit zijn.
Verzekeraars verplichten zich door middel van een
verzekeringsovereenkomst tot het geheel of gedeeltelijk overnemen
van de financile risico’s die samenhangen met het (al dan niet)
optreden van zo’n onzekere gebeurtenis. Sociale verzekeringen
(zoals de arbeidsongeschiktheidsverzekering, ziekengeldverzekering,
en ouderdomsverzekering) hebben een verplichtend karakter,
particuliere verzekeringen kunnen vrijwillig worden aangegaan. In
het eerste geval is de prijs van de verzekering meestal afhankelijk
van de hoogte van het inkomen, in het tweede geval is de prijs van
de verzekering afgeleid van de hoogte van het risico (Welwezen,
1995, p. 5). In beide instanties treedt de verzekeraar op als
producent van diensten. De verzekeraar is daarmee een belangrijke
schakel in het Nederlandse stelsel van sociale voorzieningen.
Tegelijkertijd zijn verzekeraars echter ook risicodrager: de
verzekeringnemer neemt het risico van een toekomstige onzekere
gebeurtenis over (Assurantie Jaarboek, 1994, p. 5).
In Nederland zijn in de verzekeringsbranche ongeveer 600
verzekeringsmaatschappijen, 350 gevolmachtigde agenten en 25.000
assurantietussenpersonen en subagenten actief. Er wordt een
onderscheid gemaakt naar levensverzekeraars en schadeverzekeraars
Noot . Heeft de onzekere gebeurtenis betrekking op het
leven of de dood van de mens dan wordt gesproken van een
levensverzekering, in alle andere gevallen is sprake van een
schadeverzekering (Assurantie Jaarboek, 1994, p. 27). Hierbij moet
worden gedacht aan verzekeringen tegen ongevallen en ziekte,
motorrijtuigenverzekering, zee-, transport,- en
luchtvaartverzekering, brandverzekering en andere verzekering tegen
schades aan goederen.
In 1992 steeg de netto winst van de levensverzekeraars met 8.5%
ten opzichte van 1991 tot f.1.94 miljard. In 1991 was de winst
f.1.78 miljard. In tabel 1 in de appendix wordt weergegeven hoe het
premie-inkomen van de levensverzekeraars in 1991 en 1992 was
opgebouwd. Het premie-inkomen van de levensverzekeraars liet in
1992 een groei zien van 4.4% naar f.25.15 miljard.
De netto winst van de schadeverzekeraars is in 1992 ten opzichte
van 1991 met 23.8% gedaald van f.1.065 miljoen naar f.811 miljoen.
In tabel 2 in de appendix wordt weergegeven hoe het premie-inkomen
van de
schadeverzekeraars in 1991 en 1992 was opgebouwd. Het totale
premie-inkomen van de schadeverzekeraars bedroeg in 1992 f.22.1
miljard. Het grootste aandeel hiervan, f.8.6 miljard, bestaat uit
de premies voor ongevallen- en ziekteverzekeringen. Het aandeel van
de motorrijtuigenverzekeringen bedraagt f.5.2 miljard en van
verzekeringen voor brand en andere schade aan goederen f.4.4
miljard. De zee-, transport- en luchtvaartverzekeringen zijn in
1992 goed voor f.1.1 miljard aan premie-inkomsten. Tenslotte wordt
f.2.8 miljard aan inkomsten verworven uit de overige branches.
De daling van de netto winst van de schadeverzekeraars wordt
vooral veroorzaakt door de tegenvallende resultaten in de branches
motorrijtuigen en brand. In tabel 3 in de appendix worden deze
bedrijfsresultaten gepresenteerd. Verwacht wordt dat over 1993 deze
resultaten van de schadeverzekeraars tot bijna nul zijn
gereduceerd.
Sinds het begin van de jaren tachtig heeft zich een verschuiving
voorgedaan in de verhouding tussen levens- en schadeverzekering.
Deze verschuiving laat zich het best illustreren met behulp van de
percentages aan betaalde premies over de jaren ’82, ’87 en ’92
(tabel 4 in de appendix). Hieruit blijkt dat het aandeel van de
levensverzekeringen in 1982 40.6% bedroeg. Vijf jaar later, in
1987, was dit aandeel gegroeid naar 43.6% en in 1992 tot 53.3%.
Duidelijk is dat het belang van de levensverzekeringen toeneemt ten
opzichte van de schadeverzekeringen.