6.2. De zaakanalyses van de afvalverwerkingsbranche
Na de Tweede Wereldoorlog hebben zich op aarde grote
milieurampen voltrokken die de mensen met de neus op de (ernstige)
feiten drukten. Een deel van die rampen kan worden toegeschreven
aan ongelukken die het gevolg zijn van menselijk falen. Soms is het
een direct gevolg van onverschilligheid of onkunde. Voor een ander
deel is opzet aanwezig om met criminaliteit geld te verdienen. In
Nederland hebben wij niet met grote milieurampen zoals met de
Torrey Cannion te maken gehad maar werden wij in de jaren zeventig
wel geconfronteerd met enkele fikse bodemverontreinigingen in
woonwijken (in Hengelo) en op oude stortplaatsen en
fabrieksterreinen.
In Nederland staat het opsporingsonderzoek naar milieuzaken door
politie en justitie nog altijd in de kinderschoenen. In het midden
van de jaren tachtig, de periode waarin ook het Milieu Bijstands
Team van het VROM wordt opgericht, werden aarzelend de eerste
grootschalige opsporingsonderzoeken ter hand genomen. Het vereist
veel geduld, nieuwe deskundigheid en interdisciplinair
samengestelde tactische teams om dergelijke strafrechtelijke
processen tot een goed einde te brengen. De laatste jaren is
daarvoor veel werk verzet en zijn meer Officieren van Justitie
ingezet om milieudelicten te vervolgen.
Maar deze verbetering betekent nog niet dat de politie over veel
ervaring beschikt en dat veel tactische opsporingsonderzoeken op
het gebied van de zware milieucriminaliteit hebben gedraaid. In
Nederland is er vrijwel geen politieman of -vrouw te vinden die
meer dan n grote milieuzaak heeft gedaan. Bovendien is de
informatiepositie van de politie (CID) nog altijd zwak, ook al komt
daar het laatste jaar langzaam verbetering in. Pas wanneer men met
de nek in de rotzooi staat, grijpen politie en justitie misschien
een keer in, zei een van de genterviewden. Het was derhalve te
verwachten dat dientengevolge ook niet erg veel dossiers op het
gebied van zware milieucriminaliteit voor dit deelrapport ter
beschikking konden worden besteld. Het dark number moet wel
groot zijn en dat betekent dat in dit deelrapport geen volledig
beeld van de zware milieucriminaliteit kan worden geboden. Het
aantal milieuzaken neemt nog altijd toe en veel beleidsnota’s uit
het driehoeksoverleg hebben de milieucriminaliteit tot prioriteit
van opsporing verheven.
In de bijlage van de Notitie aanpak zware milieucriminaliteit
van de regering (1995) staat de jaaropgave van milieuzaken in 1994
vermeld. Het aantal lopende milieuzaken in dat jaar bedroeg 45 en
14 opsporingsonderzoeken werden in dat jaar afgesloten. In 1993 en
1994 is het MBT ter ondersteuning bij 40 grote en kleinere
strafrechtelijke onderzoeken op het gebied van het milieu betrokken
geweest.
Dit aantal, zo mag worden aangenomen, is slechts een fractie van
het werkelijke aantal zware milieudelicten dat zich jaarlijks
afspeelt. Wanneer de CID-informatiepositie zal zijn verbeterd en
door politie en justitie systematischer en meer gestructureerd de
opsporing te hand zal worden genomen, zal het aantal bekend
geworden zaken aanzienlijk stijgen.
6.2.1. Het dossieronderzoek
Door de CRI, het Milieu Bijstands Team van het ministerie van
VROM en de regiokorpsen zijn 25 zakendossiers aangeboden voor dit
deelrapport. Zes daarvan waren f van onvoldoende kwaliteit, gingen
over kleine overtredingen f bevatten te weinig gegevens om een
zinnige en verantwoorde analyse te maken. Voorts zijn onder de
noemer zakendossiers twee zogenaamde fenomeenanalyses van zware
criminaliteit op milieugebied opgestuurd, maar slechts n van beide
fenomeenanalyses bevatte concrete empirische informatie die voor
dit deelrapport relevant zou kunnen zijn. Uiteindelijk zijn 18
dossiers voor dit deelrapport gebruikt. Op grond van bovenstaande
is besloten voor de volgende opzet voor deze paragraaf te kiezen.
Om van zware milieucriminaliteit een goed beeld te schetsen wordt
eerst een uitgebreide beschrijving gegeven van drie milieuzaken aan
de hand van het door ons ontwikkelde analyseschema. Deze drie zaken
zijn gekozen omdat zij illustratief zijn voor de zware
milieucriminaliteit en omdat zij gevallen vertegenwoordigen die het
dichtst tegen onze definitie van georganiseerde criminaliteit
aanliggen. Vervolgens worden de 15 overige dossiers besproken.
6.2.1.1. Drie casussen
De geschiedenis van afvalverwerkingsbedrijf A is typisch voor het
ontstaan en de ontwikkeling van veel afvalverwerkingsbedrijven in
Nederland aan het eind van de jaren zestig en de expansieve groei
die zij doormaakten in de jaren zeventig en tachtig. A strijkt in
de jaren zestig neer op een terrein waar hij de grond laat afgraven
en vervolgens verkoopt. Het ontstane gat op zijn bedrijfsterrein
wordt gedicht met vermalen huisvuil. Niet lang daarna richt A zijn
bedrijf op voor de verwerking van rioolslib dat hij van
waterzuiveringsbedrijven krijgt aangeleverd. In vrij korte tijd
ontwikkelt dit familiebedrijf zich tot een miljoenenbedrijf
bestaande uit een reeks van BV’s waarmee in de jaren tachtig de
hele afvalverwerkingsketen van zuiveringsslib wordt beheerst. A’s
bedrijven verzorgen de inzameling, het transport, de opslag, de
bewerking en de eindbestemming van vervuild slib.
Wanneer bedrijf A in 1993 uiteindelijk tegen de lamp loopt,
bestaat het enkele tientallen jaren. Het is een typisch
familiebedrijf waarvan de oprichter na verloop van tijd om
leeftijdsredenen door de tweede generatie werd opgevolgd.
Familietegenstellingen bepaalden het verloop van de
bedrijfsontwikkeling. De zonen namen in de jaren zeventig beiden
een plaats in de directie in, maar als gevolg van ruzies verliet n
van twee in 1991 het bedrijf. Daarvoor in de plaats werd extern een
niet-familielid als mede-directeur aangetrokken. De administratie
werd door diens echtgenote verzorgd en verder maakte het bedrijf
gebruik van chauffeurs, bedrijfsleiders, verladers, enz. die ieder
een deel van de werkzaamheden verrichtte. De familie had het voor
het zeggen en bepaalde alles wat er te bepalen was Noot
. Het bedrijf A bestond uit een top-holding, een holding, een
pensioen-bv en drie werkmaatschappijen, alle in bezit van de
familie. De legale activiteiten besloegen voornamelijk uit het be-
en verwerken van GFT-afval (tot compost) en van het zuiveren van
rioolslib. In de loop der jaren stichtte het bedrijf ook
verschillende vestigingen in het land. Het bedrijf had een
monopoliepositie en beheerste daardoor de hele afvalketen van
rioolslib. Het verwierf daarmee een zodanige positie dat controle
door de overheid nauwelijks meer mogelijk was. Het bedrijf kon elke
prijs vragen en die ook werd betaald door de verschillende
overheden.
De omzet van het bedrijf bedroeg volgens de boeken in 1993 ruim
50 miljoen gulden. Daarvan was 19 miljoen winst (voor belastingen).
Een dergelijk winstaandeel is opmerkelijk hoog voor gewone legale
economische activiteiten in Nederland, maar in de afvalbranche niet
echt ongebruikelijk. Gelet op de aard en de omvang van de illegale
afvalverwerkingspraktijken moesten de winsten voor A feitelijk veel
hoger zijn geweest dan uit de door register-accountants
goedgekeurde boeken blijkt. Van de verontreinigde slib die niet
legaal werd verwerkt, was uiteraard niets in de officile
boekhouding en administratie terug te vinden. In 1993 waren 52
mensen in dienst. Het personeel verdiende royaal boven wat normaal
moet worden geacht gelet op hun opleiding en de aard van de te
verrichten werkzaamheden. Met deze hoge salariring, zo mag worden
aangenomen, werd door het bedrijf de loyaliteit van het personeel
gekocht en verzekerd. Doordat A vanaf de beginperiode actief was
kende hij vrijwel iedereen in de binnenlandse en buitenlandse
afvalverwerkingsbranche en wist hij met wie hij kon samenwerken en
met wie niet. Hij ging ook allerlei samenwerkingsverbanden aan met
andere bedrijven wanneer dat voor de oplossing van een probleem
noodzakelijk was. Ook samenwerking met allerlei overheidsinstanties
schuwde A niet. Het bedrijf achtte zich onaantastbaar en trok zich
niet of nauwelijks iets aan van de milieuwetgeving of
administratieve verplichtingen waaraan elk respectabel bedrijf zich
dient te houden. Controles waren eigenlijk ondoenlijk omdat op het
bedrijfsterrein en in de bedrijfgebouwen allerlei activiteiten door
elkaar heen liepen. Op het bedrijfsterrein lag een wirwar van
bergen grond en slib. Shovels woelden in deze bergen en
vrachtwagens reden af en aan. Voor de buitenstaander was het
vrijwel onmogelijk te begrijpen wat A precies uitvoerde.
De waan onaantastbaar te zijn voor opsporing en vervolging werd
gellustreerd door de advocaat van het bedrijf die aangaf dat de
overheid maar moet kunnen aangeven en bewijzen of iets water met
aspirine is of aspirine met water. Desondanks zorgde A er voor een
deel van zijn administratie elders onder te brengen om het bedrijf
en hemzelf zo veel mogelijk af te schermen tegen de bestuurlijke
toezichthouders en handhavers van het milieurecht. A wordt
beschuldigd van het jarenlang systematisch overtreden van allerlei
vergunningvoorwaarden en van het uitvoeren van allerlei illegale
praktijken binnen een legale markt. Zo zou A zich schuldig hebben
gemaakt aan het illegaal verwerken van tonnen verontreinigd slib en
aan ontoelaatbare mengpraktijken bij het composteren. Tevens is
valsheid in geschrifte in de aanklacht opgenomen, alsmede de
deelname aan een criminele organisatie (art. 140). Met deze
140-constructie wordt door het Openbaar Ministerie aangenomen dat
de illegale praktijken welbewust zijn georganiseerd waarbij A (en
de andere directieleden) opdracht heeft gegeven aan ondergeschikten
om deze illegale handelingen te verrichten of mogelijk te maken.
Ook is in de aanklacht opgenomen dat vervuild slib dat in de
akkerbouw is afgezet niet meer in de administratie is terug te
vinden, dat resultaten van analyserapporten zijn vervalst en dat
verontreinigd slib op illegale wijze naar het buitenland is
vervoerd en daar gestort. In dit slib werd ook zeer gevaarlijk
afval gemengd waarvoor overigens wel hoge rekeningen werden
verstuurd aan de ontdoeners daarvan. Gelet op deze illegale
milieucriminaliteit is het niet verwonderlijk dat fraudes werden
geconstateerd. A maakte ook gebruik van een samenwerkingsverband
met een aantal afvalverwerkers en aannemers om de provincie buiten
spel te zetten. Door namelijk niet met elkaar de concurrentie aan
te gaan, zoals de provincie hoopte en verwachtte bij de
afvalverwerking van een stortplaats, sloegen zij de handen ineen en
zetten de provincie daarmee feitelijk buiten spel. De bedrijven
richtten namelijk een eigen BV op om de onderhandelingen met de
provincie aan te gaan. Deze BV van de gezamenlijke bedrijven kreeg
voor de verwerking van gestort afval vele miljoenen van de
provincie, maar gebruikt de stortplaats voornamelijk voor de
illegale stort van de deelnemende bedrijven (zie ook .5.6).
Het bedrijf A schakelde ook allerlei deskundigen en adviseurs in
om de zaken zo gladjes mogelijk te laten verlopen en om het bedrijf
een respectabel aanzien te geven. Een ex-journalist/publicist werd
in de arm genomen om het slechte imago in de media op te vijzelen
na een aantal verdachtmakingen van milieucriminaliteit. Als
adviseurs werden een oud-medewerker van provinciale Waterstaat en
een hoogleraar milieurecht aangetrokken. Andere ervaren juristen
werden ingeschakeld om de illegale praktijken onder te brengen
binnen een wirwar van legale activiteiten. Niet onvermeld mag
blijven het in dienst treden van een ex-hoofd van het laboratorium
van de provinciale Dienst Milieu en Water als adviseur van het
bedrijf. Deze persoon had in zijn oude functie gedurende vele jaren
de stank die A veroorzaakte, moeten analyseren en beoordelen voor
de provincie. Het bedrijf zond ook royaal giften (bijv. het
schenken van ruim 900 Kerstpakketten) aan allerlei
overheidsfunctionarissen en had met de fiscus een regeling
getroffen voor de belastingaftrek van steekpenningen van rond de
f.100.000,-. Geweld hoorde bij het bedrijf niet thuis en was ook
niet nodig omdat geld wonderen deed bij personeel, adviseurs en
partners.
De verdiensten die met de illegale afvalverwerking werden
behaald, werden voor meer doeleinden gebruikt. Voor het grootste
deel werden zij genvesteerd in het bedrijf, voor een deel om hogere
dividenden aan de aandeelhouders uit te keren, om gratificaties aan
het personeel toe te kennen of hogere salarissen zwart te kunnen
betalen, om de pensioen-bv van de familie te versterken en om de
directieleden een royaal uitgavenpatroon te garanderen. Dat laatste
was mogelijk door met een informele kas te werken waarin cash geld
werd gedeponeerd. Uitgaven uit deze kas werden nooit schriftelijk
verantwoord.
Een andere casus is die van het bedrijf B. In dat bedrijf werd
chemisch afval ingezameld zonder vergunning dat, vermengd met
huishoudelijk afval, in Belgi illegaal werd gedumpt (in Mellery en
Mont Saint-Guibert). Ook loosde B illegaal olie-water-slibmengsels
en ander vloeibaar chemisch afval in de riolering van een gemeente.
B was directeur van het naar hem genoemde bedrijf en stond in hoog
aanzien bij zijn personeel. Dit aanzien werd mede verkregen door
personeel aan te nemen dat door een strafrechtelijk verleden elders
niet meer aan de slag kon komen. Deze personeelsleden gingen voor B
door het vuur en schonken hem hun onvoorwaardelijke trouw. Zelfs
een bedrijfsleider (planner) was bereid als katvanger op te treden
in de rechtszaak. Deze personeelsleden met antecedenten zorgden ook
voor de vuile werkjes en benvloedden met hun gedrag de andere
personeelsleden. Mochten de laatsten opmerkingen hebben over de
illegale praktijken in het bedrijf dan werden zij door B
overgeplaatst naar een andere vestiging (die bijvoorbeeld in plaats
van twee km ruim veertig kilometer van hun woning af lag). Ook was
het niet ongebruikelijk dat B van mopperend of klagend personeel
zijn overuren afpakte. De meesten hielden daarom maar hun mond.
Bovendien gedroeg de planner zich als een tiran en schreeuwde tegen
zijn personeel. Wie het waagde tegen deze man in te gaan, vloog
direct zonder verdere plichtplegingen het bedrijf uit, de straat
op. In de alledaagse praktijk wist eigenlijk maar een klein deel
van het personeel wat er zich feitelijk aan bedrijfsmatige illegale
activiteiten afspeelden. Naast de directie waren de bedrijfsleider
(de planner) en een heel beperkt groepje vertrouwelingen van alles
op de hoogte. De meeste personeelsleden werden in het ongewisse
gelaten en moesten geloven en aannemen dat alle
bedrijfsactiviteiten legaal waren. Daardoor gingen zij zonder enige
bescherming op onverantwoorde en soms levensgevaarlijke wijze om
met gevaarlijk afval. Chauffeurs wisten nauwelijks wat voor een
troep zij vervoerden. De arbeidsverdeling kwam overeen met die van
een gewoon afvalverwerkingsbedrijf (chauffeurs, planners,
administrateurs en factureerders) en voorzag niet in speciale
arbeidsplaatsen voor illegale praktijken. B had een adviseur in
dienst die een hoog aanzien genoot in Nederland en die vele
overheidsinstellingen eveneens van advies diende. Deze persoon was
afkomstig van een zeer respectabel bedrijf waardoor B in staat was
zijn eigen bedrijf voor de buitenwereld het etiket van
gerespecteerde en nette onderneming op te plakken. Verder werden
diverse top-juristen die zijn gespecialiseerd in milieuzaken
ingehuurd ter verdediging van hemzelf, zijn planner en zijn
medewerkers in Nederland en in Belgi waar ook strafzaken tegen het
bedrijf B liepen. Het einde van het bedrijf kwam door de
onderneming op het moment dat de rechtszaak speelde, te verkopen
aan een buitenlands onderneming. Hierdoor ontliep B eventuele
pluk-ze aanslagen en een mogelijk verhaal van de overheid voor de
noodzakelijke saneringskosten van terreinen die B met zijn illegale
praktijken ernstig heeft vervuild. Tegenwoordig is B opnieuw actief
in de transporthandel en koopt hij transportbedrijven op.
Zoals gezegd, werd B vervolgd wegens een groot aantal illegale
milieu-activiteiten waarmee veel geld werd verdiend ten koste van
de kwaliteit van het fysieke milieu. Hij verzorgde de illegale
export van chemisch afval naar Belgi op grond van een zogenaamde
calamiteiten-vergunning van een gemeente. Officieel was bij die
gemeente over deze vergunning niets bekend. Daar was wel bekend dat
B eerdere pogingen had ondernomen zo’n vergunning officieel in zijn
bezit te krijgen, maar dat hij deze niet had gekregen. Dit gegeven
betekent dat deze vergunning moest zijn geleverd door een mogelijk
omgekochte of anderszins bereidwillige ambtenaar van de
gemeente.
Deze illegale activiteiten werden binnen een legale markt
uitgevoerd waar ook concurrentie bestond van andere
afvaltransportbedrijven. Personeel van B voerde, al dan niet in
opdracht van B, allerlei vormen van intimidatie en sabotage uit,
zoals het onklaar maken van het wagenpark van de concurrentie of
het verplaatsen van containers. Door deze acties werden de
bedrijfsprocessen van andere bedrijven ontregeld. Deze vormen van
geweld werden ook toegepast bij de controlerende overheden. Wanneer
toezichthouders zonder vooraankondiging het bedrijf betraden, kwam
het met enige regelmaat voor dat zogenaamd een dronken werknemer
van B de controleurs met een voorheftruck zo achtervolgde dat zij
wel van het bedrijfsterrein af moesten vluchten. In het geval dat
inspecties vooraf werden aangekondigd, werd het terrein snel
schoongemaakt en werden alle illegale activiteiten tijdelijk stil
gelegd. De afscherming tegen de overheid was uitgebreid. Op
vrachtbrieven en documenten werden andere ladingen benoemd dan
werkelijk werden getransporteerd. Zo werd het woord modder in de
officile vrachtbrieven vaak gebruikt voor zwaar verontreinigde
grond of het woord huishoudelijk afval voor zwaar chemisch
verontreinigd of gevaarlijk afval. B bazuinde in de afvalbranche
rond dat zijn bedrijf een exclusieve vergunning had om in Belgi te
mogen storten. Dit is en kan, zoals wij weten, niet waar zijn omdat
Belgi de grenzen voor het storten van afval al lang had gesloten en
dat zo’n calamiteitenvergunning uitsluitend aan overheidsinstanties
mag worden verleend en niet aan een particulier bedrijf. De
administratie was, zoals vaker is te zien bij milieucriminaliteit,
niet correct en zeer onvolledig. Op de een of andere manier werd
wel bijgehouden wat de inkomende afvalstromen waren, maar niet wat
voor soort afvalstromen het bedrijf verlieten. Deze eenzijdige
administratie was er op gericht allerlei illegale meng- en
mix-activiteiten met afval te verheimlijken. B schermde zijn
bedrijf voor lange tijd af door als een zeer respectabel persoon
door het leven te gaan. Hij liet zich juridisch bijstaan door
topadvocaten en zijn toenmalige accountant is thans directeur van
een internationaal afvalverwerkingsbedrijf. Hij trad veelvuldig op
als sponsor van sportevenementen in Nederland en bewoog zich
gemakkelijk onder de entertainment jet-set van Nederland. Bovendien
zag B in dat goede connecties met het openbaar bestuur, politie en
bankwereld van groot belang waren voor hem en voor zijn bedrijf. Op
de dag van zijn aanhouding had B ‘s morgens nog een gesprek met de
minister van VROM. Voorts beschikte B over invloedrijke vrienden in
de landelijke en provinciale politiek. Door deze publiek bekende
relaties was B lange tijd in staat de opsporing van de door zijn
bedrijf gepleegde milieudelicten tegen te gaan of op zijn minst
verdachtmakingen in zijn richting te neutraliseren omdat de
milieuhandhavende instanties enige terughoudendheid ten opzichte
van zo’n publiek figuur in acht namen.
B gaf zijn illegale en legale winsten onder andere uit aan
eerder genoemde sponsoractiviteiten, maar hij besteedde het meeste
geld aan de uitbreiding van zijn bedrijf. Door de moeilijk voor
buitenstaanders aan te geven scheiding tussen legale en illegale
inkomsten is niet geheel te achterhalen welk deel van de
investeringen afkomstig is van legale en welk deel van illegale
verdiensten. Een ander, kleiner deel van de opbrengsten werd
gebruikt voor de aankoop van onroerend goed en voor een zeer riante
en uitbundige levensstijl. Deze levensstijl bracht hem in aanraking
met bekende Nederlanders uit de wereld van de muziek, de bokssport,
de film en de televisie.
De laatste hier te bespreken casus gaat over bedrijf C dat wordt
verweten op grote schaal en gedurende vele jaren strafbare feiten
te hebben gepleegd. Deze strafbare feiten hebben betrekking op het
systematisch illegaal lozen, verwerken en exporteren van gevaarlijk
afvalstoffen die oorspronkelijk van schepen afkomstig waren. Zo zou
in een periode van twee jaar in totaal 3,7 miljoen kilo chemisch
afval illegaal in oppervlaktewater zijn geloosd. C maakte deel uit
van een holding waartoe ook diverse andere BV’s behoorden. De
bedrijfsactiviteiten van deze groep betreffen ook de exploitatie
van vier havenontvangstinstallaties (HOI’s). Met deze installaties
was een haven in principe in staat chemische afvalstoffen afkomstig
van de almaar toenemende scheepvaart in te nemen en te verwerken.
Deze chemische afvalstoffen zouden, bij een correcte verwerking
door bedrijf C, door een scheidingsproces worden ontleed in drie
componenten: de waterfractie, die zonder bezwaar mag worden
geloosd op het oppervlaktewater van de haven, een verwerkt
deel dat kan worden verkocht als substituut brandstof, en een
niet-verwerkt deel dat moet worden afgevoerd naar een
afvalverwerkingsbedrijf voor verbranding of met toestemming van het
ministerie van VROM mag worden gexporteerd naar Belgi, Frankrijk en
Groot-Brittanni om daar verder te worden verwerkt of direct te
worden verbrand.
Evenals veel andere afvalverwerkingsbedrijven was C onderdeel
van een Nederlands familiebedrijf. De broers zwaaiden daar de
scepter. Hun vader bezat enkele schepen waarmee hij in een haven
afvalolie van daar aangemeerde schepen ophaalde. Diens bedrijf
stamde uit de eerste jaren van de harde wereld van de
classificeerders die niet zozeer begaan waren met het milieu, maar
hun geld moesten verdienen onder vaak erbarmelijke
werkomstandigheden. De zonen namen de onderneming van hun vader
over en stichtten een bedrijf in de hoofdstad. Deze onderneming was
voor de broers snel te klein en zij probeerden ook elders een
plaats te bemachtigen door in 1983 een ander tankreinigingsbedrijf
over te nemen. Dat lukte niet omdat de eigenaar dit onderdeel aan
het gemeentelijk Havenbedrijf wilde overdoen en eventueel samen met
andere bedrijven zo’n HOI wilde bouwen. De toenmalige minister van
Verkeer en Waterstaat vond echter de door deze combinatie gevraagde
subsidie van 120 miljoen gulden te hoog en wilde ook niet dat de
overheid een centrale rol in de afvalverwerking innam. Die plaats
kwam volgens haar het particulier initiatief toe.
Deze haven kwam voor de onderneming pas echt in zicht als gevolg
van een ander milieuschandaal in de jaren tachtig. Deze milieuzaak
speelde zich in 1983 af rond een concurrerend schoonmaakbedrijf.
Onderzoek had namelijk uitgewezen dat de bodem rond de haven
behoorlijk was vervuild. Hoewel de latere strafrechtelijk
vervolging op bewijsrechterlijke gronden stuk liep, trok de
toenmalige minister voor van VROM de vergunning voor het reinigen
van tankschepen door dat bedrijf in 1983 in. De minister kwam met
dit besluit echter flink in moeilijkheden omdat zij volgens een
zojuist daarvoor gesloten internationaal verdrag over de vervuiling
van de zee, de verplichting op zich had genomen te zorgen voor de
bouw van HOI’s in de Nederlandse havens. Met behulp van deze
installaties kunnen tankers worden gereinigd die anders hun
afvalolie in zee lozen. Om aan deze HOI’s te komen vraagt zij het
in die haven onbekende bedrijf C een plan in te dienen. Ondanks
waarschuwingen van de procureur-generaal en van ambtenaren van haar
eigen ministerie over de slechte naam van het bedrijf C (omdat
allerlei milieuwetten ernstig werden overtreden), kende zij de
onderneming uiteindelijk een subsidie van 24 miljoen gulden toe om
een HOI van 36 miljoen te kunnen bouwen. Andere, concurrerende
bedrijven vonden dit bedrag veel te laag en ver onder de
kostprijs.
Vanaf de start van het bedrijf waren er problemen met de
overheid. Onderhandelingen over de noodzakelijk vergunningen liepen
uiterst moeizaam en mondden uit in diverse procedures bij de Raad
van State. De eerste milieu-overtredingen werden geconstateerd en
afspraken voor verbetering met de directie gemaakt. Die werden
echter nooit nagekomen. In 1986 formeerde de gemeente een speciale
projectgroep om het bedrijf in de gaten te houden. Ondanks alle
berichten over milieudelicten en andere zaken, besloot de minister,
tegen het advies van velen op haar ministerie in, het restant van
de subsidie aan C uit te keren. Vervolgens werden in de periode
1989-1990 40 processen-verbaal tegen C opgemaakt. Het Openbaar
Ministerie stelde transacties voor die daarna door C werden
geaccepteerd. In periode 1991-1992 werden voor zelfde feiten weer 8
p.v.’s opgemaakt, waaronder in april 1992 een proces-verbaal voor
het gebruik van vervalste papieren voor illegale export van
gevaarlijke stoffen naar Belgi. C blijkt achteraf vrijwel dagelijks
uiterst giftig afval te hebben geloosd op het oppervlaktewater,
terwijl volgens de administratieve bescheiden die elke drie maanden
aan Rijkswaterstaat werden gestuurd, slechts afval werd geloosd met
een giftigheid die ruim beneden de vergunningsnormen lag. Deze
illegale lozingen werden ‘s nachts uitgevoerd om het risico van
ontdekking zo klein mogelijk te houden. Ook werden uitkijkposten
ingericht om de betrokkenen te attenderen op eventuele controleurs.
Uiteindelijk vielen in december 1993 politie en justitie de
ondernemingen binnen en namen de administratie en andere bescheiden
in beslag. In december 1994 volgde de aanhouding van de betrokken
personen.
In totaal waren 82 mensen werkzaam bij C. Daarvan waren er
ongeveer 10 (de hele directie, planners, administratie, enkele
personen op de werkvloer, e.d.) daadwerkelijk bij de illegale
handelingen door het bedrijf betrokken. De opdrachten kwamen van de
directeuren. Zij bemoeiden zich ook met de details van de opdracht
en met de wijze waarop een en ander in de administratie moest
worden verantwoord. Zo werd door de bedrijfsleiding de term op
specificatie brengen bedacht om illegaal verdunnen of mengen te
omschrijven in de administratie. Men zou kunnen zeggen dat de
alledaagse praktijk van de directeuren bestond uit het continu
bedenken en uitvoeren van fraudes, vervalsingen, en dergelijke om
geld mee te verdienen, maar ook om andere fraudes en vervalsingen
weer toe te dekken. Omdat niets op papier mocht komen, moest veel
van dat geregel in het hoofd worden onthouden of in codes in kleine
zakboekjes worden genoteerd.
Het overige personeel moest, zeker na al die jaren, van de
illegale praktijken hebben afgeweten. Maar ook in dit
afvalverwerkingsbedrijf blijkt weer hoe groot de loyaliteit van het
personeel ten opzichte van de leiding was. Deze loyaliteit is vast
te stellen op grond van twee gegevens. Enerzijds is er nooit enig
personeelslid geweest dat op de een of andere manier aan de bel
heeft getrokken Noot , anderzijds heeft iedereen er lang
het zwijgen toegedaan tijdens de verhoren door de politie en andere
opsporingsambtenaren. Deze loyaliteit heeft meer redenen. Ten
eerste werden aan het personeel, veelal met een zeer lage
opleiding, salarissen uitbetaald die ver boven de gebruikelijke
lonen van vergelijkbare beroepen uitgingen. In de tweede plaats
kregen zij allerlei extra bedragen uitbetaald voor (il)legale
activiteiten. In de derde plaats heeft het personeel geprofiteerd
van de dagelijkse gang van zaken en is dus bang voor de
strafrechtelijke consequenties van zijn gedrag. Overal kon (zwart)
geld mee worden verdiend. In de laatste plaats werd het personeel
al die jaren door de leiding van de onderneming goed getraind om
aan derden, in het bijzonder controleurs, bepaalde antwoorden te
geven op vervelende vragen. De directie waakte er overigens voor
personeel met een hoge en/of gespecialiseerde opleiding in dienst
te nemen omdat daarvan problemen werden verwacht. Met deze
handelwijze slaagde de leiding erin de bedrijfsorganisatie tot een
geheel te smeden en waren sancties in slechts heel weinig gevallen
nodig (en dan nog meestal in de vorm van ontslag met uitbetaling
van zwijggeld). De arbeidsverdeling kwam overeen met de aard van de
legale werkzaamheden. Zoals gebruikelijk in de afvalbranche werden
diverse BV’s opgericht om de eigenaren persoonlijk zoveel mogelijk
te vrijwaren van strafrechtelijke en bestuurlijke
aansprakelijkheid. De onderneming heeft lang (acht jaar) kunnen
doorgaan met de illegale handelingen op milieugebied. De illegale
lozingen in het water, de illegale export van gevaarlijk afval naar
het buitenland, die gepaard gingen met allerlei fraudes en
vervalsingen konden ondanks strafrechtelijk optreden en ondanks het
opleggen van boetes onbelemmerd doorgaan. Weliswaar werden allerlei
controles uitgevoerd, monsters genomen en opsporingsteams
samengesteld, het bedrijf voelde zich relatief onaantastbaar. In de
administratie werd gewerkt in code-taal, bij lozingen werd op de
uitkijk gestaan en controlerende ambtenaren werden gefrustreerd in
hun werk door de standaardantwoorden die zij kregen op hun vragen
en door de voortdurende belemmeringen van controles. De eigenaren
hadden veel contacten met andere afvalverwerkers, met de
zakenwereld en namen vooraanstaande posities in binnen de
branche-organisaties. Deze contacten werden voornamelijk gebruikt
voor het verkrijgen en het behouden van een belangrijke positie in
de afvalbranche, maar ook om de diverse overheden onder druk te
zetten. Deze druk werd bewust door de directeuren geregisseerd
binnen een branche-organisatie waar een strategie werd bedacht hoe
individuele ambtenaren (met naam en toenaam) konden worden benaderd
en gestuurd (zie verder .5.6). Met behulp van deze
branche-organisaties had een van de directeuren zich ingezet voor
de ontwikkeling van een ISO-certificaat, waarmee op papier
een kwalificatie kon worden verstrekt van de hoge milieu-eisen
waaraan de interne en externe controles voldeden. Daarmee kon naar
buiten toe de schijn worden opgehouden dat het bedrijf over een
goed en hoogstaand milieuzorgsysteem beschikte. Tevens sponsorde de
onderneming de autoracerij waarmee zij een respectabele indruk op
de buitenwereld konden maken. Hiervoor hadden zij een aparte BV in
het leven geroepen waarmee meer dan zes ton was gemoeid. Het
verdiende geld van de fraudes werd op meerdere manieren aangewend.
Het meeste daarvan werd in de onderneming gestoken. Enerzijds
werden daarmee de negatieve bedrijfsresultaten als gevolg van het
verkeerd beleidsbeslissingen door de directie (Bijvoorbeeld
verkeerd inschatten van de eigen kostprijs bij offertes)
rechtgetrokken, anderzijds het personeel zwart uitbetaald.
Daarnaast hadden de broers een duur privleven dat door deze
illegale inkomsten werd betaald. Zij beschikten over een
bedrijfskas waaruit zij, indien nodig, geld namen. Uit deze kas was
door hen, zonder dat met bonnen te verantwoorden, voor bijna 1,8
miljoen gulden opgenomen voor allerlei (priv-)uitgaven. Verder
zorgden de directieleden voor een relatief hoog salaris.
6.2.1.2. De overige zaken
De hierboven beschreven drie grote casussen geven een goed beeld
van de aard en de ernst van de milieucriminaliteit en het soort
daders, (ondernemingen) dat hierbij is betrokken. Dit beeld kan
worden aangevuld met gegevens die uit andere bronnen. De gegevens
zijn afkomstig van de overige politiedossiers.
In alle 15 gevallen blijken autochtone Nederlanders de daders
van Nederlandse afkomst. Er zijn geen allochtone of buitenlandse
groepen op criminele wijze actief in de
afvalverwerkingsbranche. Slechts de belangstelling van Amerikanen
voor deze branche in Nederland is de afgelopen jaren toegenomen.
Twee giganten uit de USA veroveren, in samenwerking met
autochtonen, snel een dominante plaats in de Nederlandse
afvalverwerkingsmarkt.
De leiders of opdrachtgevers van ernstige milieudelicten zijn
altijd mannen in de leeftijd van 40 tot 60 jaar oud. Zij zijn, al
dan niet met hun broers, eigenaar van een familiebedrijf. Niet
zelden is hun vader de stichter van het bedrijf. Van hem leerden
zij de kneepjes van het vak. Het bedrijf is meestal vanaf het begin
actief in de afvalbranche en is gegroeid in de jaren zeventig en
tachtig. De eigenaren hebben zelden een hoge opleiding genoten en
zeker niet een opleiding op het gebied van het milieu of van de
afvalverwerking. De eigenaren maken van de legale activiteiten van
het bedrijf gebruik om de illegale uit te voeren en te
verheimelijken. De vermenging van reguliere werkzaamheden met
milieudelicten en de vermenging van een legale administratie met
een illegale, maken de strafrechtelijke vervolging er niet
makkelijker op. De criminele activiteiten worden georganiseerd op
een bedrijfsmatige wijze. Alles wordt uitgevoerd zoals door de
leiders is bedacht en gewenst. Het personeel is loyaal aan die
leiding. Deze loyaliteit wordt zelden met geweld afgedwongen, maar
is gestoeld op hoge salarissen, bonificaties en in een aantal
gevallen op het kwetsbare, criminele verleden. Het personeel heeft
vrijwel altijd een lage opleiding omdat hoog opgeleiden en
milieuspecialisten in zo’n onderneming niet worden aangenomen.
Wellicht worden zij als een risicofactor gezien. Het vieze werk
wordt meestal door dezelfde personen uitgevoerd en het overige
personeel weet daarvan maar onderneemt er om eerder genoemde
redenen niets tegen. De eigenaren gaan als potentaten met hun
personeel om: Als iemand iets niet aanstaat dan kan hij wegwezen.
Vakbonden zijn de vijanden van deze familiebedrijven. Als
buitenstaander vraag je je af waarom het gebrek aan chemische
kennis van het personeel (gelet op het gemiddeld lage
opleidingsniveau) niet tot grote ongelukken heeft geleid. Wisten de
werknemers eigenlijk wel wat zij aan het mengen waren? Wie gaf er
daadwerkelijk opdracht aan bepaalde operationele handelingen die in
principe tot gevaarlijke situaties kunnen leiden?
Milieudelicten gaan altijd gepaard met andere delicten zoals
valsheid in geschrifte, oplichting, fiscale delicten,
subsidiefraudes. Zij moeten wel plaatsvinden om de illegale
activiteiten te maskeren. De administratieve medewerkers, de
boekhouders in het bedrijf spelen in deze fraudes (tegen een zwart
uitbetaalde vergoeding) een actieve en cruciale rol. Zo worden door
de eigenaren een cultuur en een bedrijfsorganisatie geschapen
waarin een deel van het personeel als vanzelf medeplichtig wordt.
In een heel enkele milieuzaak zijn ook andere illegale activiteiten
vermoed (handel in verdovende middelen), maar dat is zeker geen
regel. De milieudelicten komen in de meeste gevallen meer op het
grof en snel geld willen verdienen ten koste van het fysieke
milieu. Maar zij worden ook gepleegd om bedrijfsproblemen het hoofd
te kunnen bieden. Door een verkeerde kostprijsberekening of om
onder de concurrentie te bieden, worden niet zelden flinke
verliezen geleden. Deze verliezen kunnen door illegale lozingen en
vermengingen van soorten afval worden verkleind. De onderneming
maakt in zulke gevallen geen kosten maar int wel de volle betaling
voor verwerking. Het aanscherpen van de milieu-eisen door de
overheid leidt ertoe dat bedrijven niet aan die nieuwe eisen kunnen
voldoen en vervolgens het afval maar illegaal verwerken. De kans op
winsten in de afvalbranche, maar ook de kans op milieudelicten is
groter naarmate de onderneming meer schakels in de afvalketen en
meer vestigingen door het land bezit. In dat geval ontstaan er veel
mogelijkheden om ongecontroleerd en op illegale wijze afval te
laten verdwijnen. Naar buiten toe gedragen deze 15 bedrijven zich
doorgaans zeer agressief en wordt geweld tegen concurrenten soms
niet geschuwd. Met intimidatie en sabotage worden concurrenten
buiten spel gezet of in een zodanige positie gemanoeuvreerd dat zij
goedkoop kunnen worden overgenomen. Voor deze praktijken worden ook
de media, de politie en justitie ingeschakeld. Door in sommige
gevallen verdachtmakingen over zware milieucriminaliteit bij de
concurrent te verspreiden, wordt het eigen bedrijf gevrijwaard van
belangstelling door de opsporingsinstanties omdat die dan hun
handen vol hebben aan die concurrent. Anderzijds probeert de
leiding van afvalverwerkingsbedrijven juist een blinkend imago van
milieuredder op te bouwen. Geld en middelen worden gebruikt en
deskundigen ingeschakeld om dat imago voor de onderneming naar
buiten te brengen. Veel energie wordt gestoken in
branche-organisaties om milieu-certificaten te ontwikkelen.
Eigenaren verkeren graag in kringen van bekende Nederlanders, de
sport en het amusement.
Een bewuste strategie van deze malafide
afvalverwerkingsbedrijven is het opbouwen van een goede
verstandhouding met het openbaar bestuur Noot . De
ondernemingen zijn voor hun bestaan afhankelijk van de
vergunningen. Hun doel is derhalve deze vergunningen te krijgen en
als dat niet direct kan, gedoogsituaties te laten ontstaan
waarbinnen zij kunnen blijven opereren. De goede verstandhouding
moet worden verkregen met personen die uit de hoogste kringen van
het bestuur en het beleid. Hoofden van milieudiensten van
gemeenten, wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, hoge
ambtenaren van ministeries en het liefst de ministers zelf zijn
doelwit van allerlei bewuste netwerkstrategien. Om deze strategien
te laten slagen worden diverse middellen benut. Van het zenden van
kerstpakketten tot het regelrecht proberen om te kopen (zie ook
.6.2.3). Door hun goede connecties met het openbaar bestuur zijn
zij in staat voor langere tijd opsporingsinstanties buiten de deur
te houden. Een officier van justitie bedenkt zich wel tweemaal een
afvalverwerkingsbedrijf strafrechtelijk te gaan vervolgen wanneer
hij of zij weet dat de burgemeester lid van de raad van bestuur is
en een gedeputeerde adviseur van dat bedrijf.
Incidentele processen-verbaal worden voor lief genomen, in een
enkel geval direct betaald, maar vaker genegeerd. Lichte sancties
brengen weinig verandering in de illegale praktijken. Brengt het
openbaar ministerie zwaardere sancties in stelling dan wordt vaak
gedreigd het bedrijf stil te leggen. Hierdoor loopt niet alleen de
werkgelegenheid gevaar, maar ook de volksgezondheid omdat dan
allerlei gevaarlijk afval niet meer kan worden verwerkt. In een
aantal van de bestudeerde zaken kiest de overheid eieren voor haar
geld en geeft toe. Slechts in enkele gevallen wordt werkelijk tot
strafvervolging overgegaan.
Intermediairen worden ingeschakeld om de bedrijfsvoering bij te
staan. Zoals tegenwoordig te doen gebruikelijk is, worden met
behulp van fiscalisten, advocaten en accountants diverse
bv-constructies bedacht om de eventuele financieel-economische
gevolgen van verkeerde bedrijfsbeslissingen te minimaliseren. Zowel
bonafide als malafide afvalverwerkingsbedrijven gebruiken zulke
bv-constructies. Zo’n constructie op zich zegt dus niets over de
malafiditeit van zo’n onderneming. Maar deze constructies kunnen
door malafide bedrijven worden gebruikt om mogelijke
strafrechtelijke consequenties te ontlopen. In een aantal
milieuschandalen werd geconstateerd dat de jaarrekeningen door
externe accountants waren goedgekeurd, terwijl op het moment van
goedkeuring al bekend was dat er een strafrechtelijk vooronderzoek
tegen het bedrijf liep.
De winsten die met de illegale praktijken worden verdiend,
worden grotendeels in de eigen onderneming genvesteerd. Die
investeringen worden vooral ingezet om de eigen marktpositie te
vergroten door meer van hetzelfde te doen (bijvoorbeeld door meer
vrachtwagens te kopen). Daarnaast wordt het personeel met deze
opbrengsten zwart betaald, gratificaties toegekend en worden goede
maatschappelijke doelen gefinancierd. Ook wordt een deel van
illegale winsten uitgegeven aan een uitbundige levensstijl.
Onroerend goed wordt daarmee zelden aangekocht en witwaspraktijken
komt men vrijwel niet tegen in deze branche. Andere misdaadmarkten
worden daarmee in ieder geval zelden betreden. Men beperkt zich tot
de eigen branche. Tot dusverre is er voornamelijk gesproken over
private personen en private organisaties en bedrijven die zware
milieucriminaliteit plegen. Een andere groep verdachten inzake
milieudelicten zijn de overheden zelf. In een dossieronderzoek over
de jaren 1990-1992 zijn de processen-verbaal geanalyseerd die tegen
gemeenten, provincie en centrale overheid als verdachte zijn
opgemaakt (Kleiman en Van den Berg, 1995). Uit dit onderzoek kwam
naar voren dat 56 strafzaken in de onderzoeksperiode tegen
overheden liepen. Van deze zaken werd 46% geseponeerd en werd in
48% van de gevallen een transactie voorgesteld door het openbaar
ministerie. Uit het overzicht van deze zaken blijkt dat het
voornamelijk incidentele delicten zijn waarvoor de overheid als
verdachte strafrechtelijk ter verantwoording wordt geroepen. En
zaak speelt in Gelderland. In een stad daar heeft het
gemeentebestuur de centrale inzameling van horecavet verplicht
gesteld. Dat vet wordt tegen een redelijk hoog bedrag ingezameld
door een gemeentelijk bedrijf. De directeur, een gemeente-ambtenaar
dus, gaf aan de chauffeurs geregeld opdracht dat vet direct in de
riolering te storten. Daarmee konden de bedrijfsresultaten
positiever worden voorgesteld dan zij feitelijk waren. Een
strafrechtelijk onderzoek is gaande. Een interessante vraag in deze
is in hoeverre eigenaren van afvalverwerkingsbedrijven criminele
antecedenten hebben. Het antwoord op deze vraag is belangrijk om te
kunnen beoordelen of personen met een crimineel verleden in de
afvalverwerkingsbranche zijn genfiltreerd en vanuit nieuwe posities
illegale activiteiten uitvoeren. Het CBS heeft dat voor alle
afvalverwerkers in Nederland uitgezocht. Van de verdachten van
milieudelicten (ook niet zware) in 1993 is 35.5% rechtspersoon en
64.4% natuurlijke persoon (CBS, 1994). Van de verdachte natuurlijke
personen is vrijwel iedereen man en de modale leeftijd ligt tussen
de 40 en 50 jaar. Opvallend is dat van de verdachten bijna de helft
(49%) in het Algemeen Documentatieregister van het ministerie van
Justitie voorkomt in verband met een strafrechtelijk verleden.
Later in het hoofdstuk komen we hierop terug.
De CRI heeft op ons verzoek de antecedenten van afvalverwerkers
nagegaan. De naspeuring leverde zes dossiers op van bekende
afvalverwerkers. De meesten hadden geen strafblad dat wijst op een
lidmaatschap van een criminele groep. De meeste delicten die in het
strafblad voorkwamen waren diefstallen, verduistering, valsheid in
geschrifte, fiscale delicten, art. 26 en in enkele gevallen,
eenvoudige mishandeling.
Op grond van deze informatie is niet te stellen dat criminelen
actief zijn in de afvalverwerkingsbranche. Gevoegd bij het feit dat
ook geen bekende buitenlandse criminele groepen zijn aangetroffen
in de dossiers van opsporingsonderzoeken van de regiokorpsen en van
de CRI en het MBT, mag voor Nederland althans het weinig
aannemelijk worden geacht dat de georganiseerde misdaad hier de
afvalverwerkingsbranche heeft gepenetreerd of zelfs
overgenomen.
Resumerend kan worden gesteld dat de analyses van de 18 zaken
het volgende beeld opleveren. Vrijwel alle daders van zware
milieucriminaliteit zijn bedrijfsleiders en/of eigenaren van in
se legale bedrijven. De milieucriminaliteit die zij plegen valt
onder de noemer van organisatiecriminaliteit of corporate
crime. Vooruitlopend op de eindconclusie kan worden
geconstateerd dat van georganiseerde criminaliteit geen sprake is.
Er zijn daarvan geen sporen aangetroffen.
6.2.2. De werkwijzen
Over de werkwijzen van zware milieucriminaliteit kunnen wij
relatief kort zijn omdat zij grotendeels al in .6.1 en .6.2 aan bod
zijn gekomen. Door afval te mengen, te verdunnen totdat het
gifgehalte onder de toegestane norm ligt, te storten, te verbranden
wanneer dat niet kan, te verplaatsen, te exporteren en te lozen in
water of lucht zijn afvalverwerkers in staat de kosten tot een
minimum te beperken en de verdiensten illegaal op te schroeven. Het
slachtoffer van al die praktijken is uiteindelijk het fysieke
milieu.
Verder is het bij milieumisdrijven gebruikelijk te frauderen met
weegbrieven (vervalsen), transportwagens met ijzer te verzwaren om
meer kosten in rekening te kunnen brengen bij klanten, de
resultaten van de verplichte monsters van het afval in eigen
voordeel te benvloeden, valse copien van vergunningen te gebruiken
om klanten en controleurs te imponeren en een legale faade te
bieden, laboratoria onder druk te zetten om valse resultaten af te
geven en andere afvalverwerkers te vragen om (valselijk opgemaakte)
verklaringen dat zij niet in staat zijn bepaalde vrachten af te
werken. Met monsters kan worden gemanipuleerd doordat bedrijven
zelf hun monsters kunnen kiezen. Op grond van eigen statistische
overwegingen beslist de afvalverwerker zelf wanneer en op welke
plaats de monsterneming gebeurt. Afvalverwerkers kunnen derhalve
ongecontroleerd afvalmonsters aanbieden.
6.2.3. Afscherming tegen de overheid
Om hun doelen te bereiken en om een goede concurrentiepositie op
te bouwen is afvalverwerkers er alles aangelegen met de overheid
een goede verstandhouding op te bouwen. De diverse overheden geven
immers de broodnodige vergunningen af en verstrekken subsidies om
nieuwe installaties te bouwen waar meer geavanceerde technieken
kunnen worden toegepast.
Malafide afvalverwerkingsbedrijven passen twee strategien toe om
zich af te schermen tegen overheidsoptreden. De ene strategie is
erop gericht de opsporing van strafbare feiten te bemoeilijken door
lozingen ‘s nachts te laten uitvoeren met een uitkijk daarbij, door
geheimhouding van betrokken te eisen, door valse administraties te
voeren en door loyaliteit van het personeel te krijgen. De andere
strategie is erop gericht actief overheidsoptreden tegen te gaan
door te proberen de overheid lam te leggen, de betrokken overheden
tegen elkaar uit te spelen, enzovoorts. Een bijzondere variant
daarvan is het afdwingen van vergunningen.
Vergunningen
Uit de dossiers van de strafzaken op het gebied van milieuzaken
is een bepaalde handelingsstrategie af te leiden die vaak wordt
gebruikt. Om vergunningen voor de verwerking van ernstig
verontreinigd materiaal te krijgen kan een afvalverwerker een
aanvraag indienen bij de daartoe bevoegde instantie. Die vergunning
zal echter alleen worden verstrekt wanneer aan een (groot) aantal
eisen is voldaan. Het voldoen aan die eisen is meestal duur en
neemt veel tijd in beslag. Bovendien loop je als afvalverwerker
altijd de kans dat zo’n verzoek wordt afgewezen. Malafide
afvalverwerkers hebben daarop het volgende gevonden. Zij vragen de
meest eenvoudige vergunning aan die er is te vinden. Daarmee is dat
bedrijf slechts toegestaan bepaalde handelingen te verrichten met
betrekking tot specifiek, veelal minder ernstig verontreinigd
afval. Aan de eisen van deze eenvoudige vergunning kan relatief
snel worden voldaan en bij inspectie vooraf worden getoond. Is de
vergunning eenmaal binnen dan wordt ander afval, waarvoor geen
vergunning is afgegeven, op het bedrijfsterrein gestort. Een
eventuele milieu-inspectie wordt meegedeeld dat het een fout is van
een afvaltransporteur of een eenmalige gebeurtenis. Vervolgens
worden steeds grotere hoeveelheden van dat afval gestort waarvoor
gn vergunning is verleend. Eventuele sancties in de vorm van boetes
worden, na enige tijd, voldaan. Ondertussen groeit de afvalberg.
Dan wordt de vergunningverlener benaderd met het verzoek een
ruimere vergunning te krijgen om dat andere afval ook te mogen
verwerken. Wanneer daar ontkennend op wordt geantwoord dan zal de
afvalverwerker vragen om de afvalberg voor een tijd te gedogen.
Omdat de vergunningverstrekker (om volksgezondsheidsredenen) niet
anders kan en er elders ook niet direct verwerkingscapaciteit voor
dat afval aanwezig is, gedoogt de bestuurlijke overheid tijdelijk
de situatie. Tijdens de gedoogsituatie wordt het afval gewoon
verder ingezameld en tot grote omvang uitgebouwd. Door de
gedoogsituatie bereikt de afvalverwerker twee zaken: door een
bestuurlijk gedogen wordt een strafrechtelijke vervolging vrijwel
onmogelijk gemaakt en door een bestuurlijk gedogen moet
diezelfde overheid later wel een ruimere vergunning verstrekken
omdat anders die afvalberg blijft liggen en daar schiet niemand
iets mee op. Wanneer de ruimere vergunning uiteindelijk wordt
binnengehaald kan met nieuwe bedrijfsactiviteiten legaal worden
begonnen.
Een afvalverwerker die bovenstaande strategie bewust gebruikt
zal er meestal ook wel op uit zijn de verantwoordelijke politici en
ambtenaren bij het bedrijf te betrekken. Daarmee kan enerzijds een
nette faade worden opgezet en anderzijds een vorm van collusie
worden gecreerd. Dat kan gebeuren door burgemeesters, gedeputeerden
en hoge ambtenaren in de raad van bestuur op te nemen,
commissariaten aan te bieden of als adviseur van het bedrijf in te
schakelen. In een enkel geval wordt een gedeputeerde van
milieuzaken een belofte gedaan samen later een nieuw
afvalverwerkingsbedrijf te starten.
Soms gaat de benvloeding van de overheid nog verder. Dan worden
cadeaus gegeven, goedkope hypotheekleningen aangeboden of
belangrijke personen op vitale posities worden gewoon omgekocht met
geld om een vergunning voor afvalverwerking te verkrijgen (CRI,
1992). In n milieuzaak werkte de plaatselijke wethouder als
boekhouder bij het malafide afvalverwerkingsbedrijf.
Uiteraard worden ook vergunningen verkregen door een opgave van
valse gegevens of vervalste monsters. Een laatste, maar zeker niet
ongebruikelijke, manier is afval te verwerken waarvoor helemaal
geen vergunning is afgegeven. In een van de in de vorige paragraaf
beschreven zaken werd door de afvalverwerker alleen maar geroepen
dat hij beschikte over de correcte vergunningen. Geen van zijn
klanten vroeg om inzage in die vergunning. Daarmee kon hij voor
lange tijd afval illegaal en ongestoord verwerken.
Het mag duidelijk zijn, ook in de afvalverwerkingsbranche, dat
de lijn tussen lobby en omkoping of tussen medewerking of advies en
medeplichtigheid vloeiend is en niet in zwart-wit verhoudingen is
aan te geven (voor meer informatie zie Van Vugt, Boet en Berends,
1994; CRI, 1992). Wel kan worden geconstateerd dat in de
afvalverwerkings-branche vertegenwoordigers van de overheid wel erg
dicht bij de bedrijven zitten. De afstand is soms zo klein dat de
kans op afglijden naar corruptie groot wordt. Met name zij die
sleutelposities in de overheid innemen en beslissen over het al dan
niet toekennen van vergunningen, zouden veel meer afstand tot de
bedrijven moeten hebben om een onafhankelijke besluitvorming te
kunnen garanderen (pettenproblematiek). Politiek en ambtelijk
lobbyen vindt in elke economische sector plaats, maar in het milieu
gaat deze lobby veel verder. In een branche-organisatie werd
tijdens een vergadering openlijk een strategie besproken om bij
naam genoemde personen uit de politiek en de ambtenarij te
benvloeden om vergunningen en subsidies binnen te halen.
Afscherming tegen de overheid
Misschien nog wel meer dan andere bedrijven hebben
afvalverwerkers een broertje dood aan allerlei inspecties en
controles. De bedrijven zijn niet alleen lastig maar verhogen ook
de kosten voor het bedrijf. Malafide afvalverwerkers,
-transporteurs en -makelaars moeten wel hun administratie en
boekhouding aanpassen om een nieuwe papieren werkelijkheid te
scheppen. Om controle moeilijk te maken worden vaak twee of meer
administraties bijgehouden: een voor de overheid en een voor het
bedrijf of voor de leiding zelf. Soms worden delen van
administraties elders ondergebracht. Een variant is dat een
administratie in code wordt verwerkt waarbij een omschrijving van
stoffen wordt gebruikt die net iets afwijkt van gewoonlijk
gebruikte omschrijvingen. Alleen insiders kennen de werkelijke
betekenis. Verder worden analysestaten of laboratoriumstaten
vervalst om illegale praktijken te verheimelijken. Om
milieudelicten te plegen zal altijd een of andere vorm van fraude
moeten plaatsvinden. Omdat zware milieudelicten nooit door n
persoon kunnen worden gepleegd heeft de hoofddader medeplichtigen
nodig. Vrijwel altijd is dat personeel van het bedrijf. Om dit stil
te houden wordt gewerkt met hoge salarissen en extra betalingen
(zwart), maar ook met het opleggen van een zwijgplicht aan de
direct betrokkenen met als sanctie direct ontslag. Verder wordt het
personeel genstrueerd wat te zeggen bij onverwachte inspecties en
wat te doen bij aangekondigde inspecties. Een enkele keer wordt
geweld tegen controleurs niet geschuwd en vinden allerlei
intimidaties plaats. Het personeel vormt meestal n front waar
controlerende instanties moeilijk tussen komen. Naast het personeel
moet de ontdoener van het illegale afval meedoen in het spel
om zich af te kunnen schermen tegen een strafrechtelijk optreden
van de overheid. De administratie van dat bedrijf moet kloppend
worden gemaakt met die van de afvalverwerker of -makelaar.
Tenslotte kunnen enkele andere afschermingstactieken worden
genoemd die hun waarde in de praktijk wel hebben bewezen. De eerste
tactiek is via bestuurlijke adviseurs, leden van de raad van
bestuur of commissarissen proberen te achterhalen wat de stand van
zaken is van een eventueel strafrechtelijk onderzoek en of er
mogelijk bedenkingen tegen het bedrijf bestaan. Soms gebeurt het
zelfs door rechtstreeks naar het OM te bellen en voor de vuist weg
te vragen of er wellicht een strafrechtelijk onderzoek gaande is.
Een andere tactiek is een opgelegde boete niet direct te betalen
maar daar lang mee te wachten. Wanneer de uiterste periode bijna is
verstreken, worden allerlei juristen ingeschakeld die elke keer in
hoger beroep gaan om de tegenstander zo lang mogelijk met de kleine
zaken bezig te houden, zodat de grotere illegale praktijken
ongemerkt door kunnen gaan. Als laatste bekende afschermingstactiek
wordt ook wel genoemd het kwaad spreken over concurrenten of
verlinken van illegale praktijken elders om politie en justitie af
te leiden van het eigen bedrijf. Concurrenten worden aangepakt en
het eigen afvalverwerkingsbedrijf blijft, voorlopig althans,
strafrechtelijk buiten schot.