3. DE BOUWNIJVERHEID IN NEDERLAND
3.1. De structuur en organisatie van de bouwnijverheid
De bouwnijverheid is een van de grootste bedrijfstakken in
Nederland waarin per jaar ongeveer 60 miljard gulden omgaat. Het
totaalvolume van de bouwproduktie op lange termijn, en daarmee ook
voor een deel de werkgelegenheid in de bouwnijverheid, wordt door
een aantal factoren bepaald: (1) demografische factoren, (2) de
beschikbaarheid van overheidsgelden, (3) verwachtingen ten aanzien
van de toekomstige economische ontwikkeling en (4) de staat waarin
de huidige voorraad gebouwen verkeert (Bakens, 1986). Daardoor is
conjunctuurgevoeligheid een belangrijk kenmerk van de
bouwnijverheid. Gelijktijdig met de recessie in de Nederlandse
economie in de jaren tachtig bijvoorbeeld daalde de bouwproduktie
scherp. Dientengevolge nam de werkgelegenheid bij de bouwbedrijven
met 30 procent af.
De werkgelegenheid in de bouw is verspreid over de verschillende
bedrijfstakken die de bouwnijverheid kent. Deze opdeling kan worden
aangebracht op grond van het soort bedrijven en op grond van het
soort eindprodukten. Een belangrijke is die naar soorten
eindprodukt. Daarin kan men een onderscheid maken tussen de woning-
en utiliteitsbouw (de B&U sector) en de grond-, weg- en
waterbouw (de GWW-sector). Woningbouw omvat de nieuwbouw, het
onderhoud en de renovatie van woningen. Utiliteitsbouw betreft de
nieuwbouw, het onderhoud en de renovatie van industrile en
agrarische gebouwen en installaties n van kantoorgebouwen.
Produktie in de GWW-sector omvat het bagger-, kust- en oeverwerk,
de beton- en waterbouw, de wegenbouw, het leggen van kabels en
buizen en de milieubouw (Voordijk, 1994, p. 217-219). De woning- en
utiliteitsbouw neemt de grootste plaats in binnen de
bouwnijverheid. Zeer belangrijk daarbinnen is de nieuwbouwsector,
met name de nieuwbouw van woningen. De nieuwbouw van woningen kende
halverwege de jaren ’70 een grote terugval, nadat eerder de
produktie in de periode na de Tweede Wereldoorlog mede als gevolg
van de snelle demografische groei en de veranderende
gezinssamenstelling sterk was gestegen. Tabel 1 van de Appendix
laat over de jaren ’90-’93 deze ontwikkeling zien. De produktie van
woning- en utiliteitsbouw wordt uitgedrukt in miljoenen guldens. In
Nederland wordt in de woningbouw ongeveer 21 miljard gulden per
jaar omgezet. Na een aanvankelijke daling is in 1993 de nieuwbouw
weer
toegenomen.
Het aandeel van de nieuwbouwsector in de bouwproduktie nam af van
een derde begin van de jaren ’70 tot een kwart begin jaren ’80. De
vooruitzichten voor 1995 en de jaren daarna zijn gunstig te noemen.
Tabel 2 van de Appendix laat zien dat na een aantal jaren van
daling voor zowel nieuwbouw als voor de sector herstel en verbouw
de prognoses goed zijn. Alhoewel de ontwikkelingen voor de woning-
en utiliteitsbouw in de nabije toekomst tot gematigd optimisme
stemmen, zijn de vooruitzichten voor de grond-, wateren wegenbouw
minder florissant (bron: EIB).
De ontwikkelingen binnen de bouwnijverheid zijn direct van
invloed op het produktie- en arbeidsvolume van de toeleverende
branches. Dit verschijnsel wordt het uitstralingseffect van de
bouwnijverheid op de toeleverende branches genoemd. De omvang en de
samenstelling van de bouwproduktie, de kwaliteit van de
bouwproduktie, de verschuiving naar de voorfase (activiteiten die
traditioneel op de bouwplaats worden uitgevoerd verschuiven vaker
naar toeleverende bedrijven) en veranderingen in de bouwtechniek
zijn van invloed op de produktie van bouwmaterialen (door
toeleveringsbedrijven) (Voordijk, 1994, p. 227). De bouwnijverheid
vormt ook naar het aantal bedrijven gemeten de grootste industrile
bedrijfstak in de nijverheid (EIB, 1995, p. 13-14). Volgens Jansen
(1995, p. 8) telt de branche bijna 44.000 ondernemingen waarvan er
34.000 actief zijn als uitvoerend bouwbedrijf. De meeste
bouwbedrijven zijn gevestigd in het westen van Nederland en richten
zich voornamelijk op de woningbouw (zie tabel 3 van de Appendix).
Grote infrastructurele werken worden overgelaten aan de grote
bouwconcerns die als hoofdaannemer veel werk aan kleine
(onder)aannemers uitbesteden. Eigenaren hebben geen of weinig eigen
vermogen nodig om een bouwbedrijfje te starten. Kapitaalgoederen
huurt of least men gewoon. Daardoor is de toegankelijkheid op de
markt voor nieuwkomers erg eenvoudig. Men behoeft slechts te
voldoen aan inschrijving bij de Kamer van Koophandel en te
beschikken over de benodigde vakbekwaamheidspapieren.
Een groot deel (circa 16.000) van deze bedrijven heeft
geen personeel in dienst. In 1992 realiseerde 63% van deze
zelfstandigen een omzet minder dan f.100.000. De bedrijfstak wordt
naar het aantal bedrijven gekenmerkt door een grote aanwezigheid
van kleine bedrijven. Driekwart van de bouwbedrijven met personeel
heeft niet meer dan 10 werknemers in dienst, terwijl minder dan 2
procent meer dan 100 werknemers telt (EIB, 1995, p. 29). Onder deze
2% zijn 21 zeer grote bouwconcerns die in 1993 ongeveer 21 miljard
van de omzet in de totale bouwnijverheid voor hun rekening nemen.
Per jaar verdwijnt ongeveer 8% van de bouwbedrijven. Voor een groot
deel heeft dat te maken met het feit dat zij geen personeel meer in
dienst hebben, en voor een klein deel is dat het gevolg van
faillissement. Ongeveer 10% van dat aantal krijgt een andere
rechtsvorm (Corten, 1994, p. 27). Van alle jaarlijks nieuw
ingeschreven bedrijven (waarvoor men overigens een akte van
vakbekwaamheid moet kunnen overleggen) is 85% kleiner dan 6 man
personeel. Gerekend vanaf 1974 is van alle in deze periode
bestaande 25.000 bouwbedrijven in totaal weer 14.000 uitgeschreven
uit de registers van het SFB (Corten, 1994). Drie jaar na
inschrijving is gemiddeld 36% weer uitgeschreven! De omvang van het
personeelsbestand van bouwbedrijven kan van jaar tot jaar nogal
verschillen. Afhankelijk van de ontwikkelingen in de bouwmarkt
verkleinen of vergroten bedrijven hun personele omvang. Dat maakt
de bouwnijverheid flexibel. Ondanks deze, soms forse, verschillen
in personeel, is de totale werkgelegenheid de laatste jaren, na een
scherpe terugval in de jaren tachtig tijdens de economische
recessie in Nederland Noot , weer in omvang toegenomen.
De bouwnijverheid biedt plaats aan ongeveer 5% van de totale
werkgelegenheid in het bedrijfsleven in Nederland (Grootenboer,
1994). In 1993 bedroeg het aantal arbeidsjaren in Nederland 332.000
en in 1994.334.000 (Beereboom, 1995, p. 35). De prognoses voor de
komende jaren zijn gunstig. Dit jaar worden ongeveer 340.000
arbeidsjaren verwacht en in 2000 ongeveer 345.000. Van het totale
personeel dat werkzaam is in de bouwnijverheid is slechts een klein
deel van allochtone afkomst (4.600) (Grootenboer, 1994, p. 22).
Hieronder zijn 1.253 Turken, 856 Marokkanen, 769 Surinamers, en 260
Antillianen/Arubanen. Het percentage allochtonen in de bouw ligt
daarmee beneden de 2%, terwijl zij ongeveer 12% van de
beroepsbevolking uitmaken. De meeste allochtonen zijn in het westen
werkzaam in de minder geschoolde beroepen. In de utiliteitsbouw
zijn zij nauwelijks te vinden. Daarentegen zijn zij vaker als
schilder of stukadoor werkzaam.