• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De bouwnijverheid – 3.1. De structuur en organisatie van de bouwnijverheid

    3. DE BOUWNIJVERHEID IN NEDERLAND

    3.1. De structuur en organisatie van de bouwnijverheid

    De bouwnijverheid is een van de grootste bedrijfstakken in
    Nederland waarin per jaar ongeveer 60 miljard gulden omgaat. Het
    totaalvolume van de bouwproduktie op lange termijn, en daarmee ook
    voor een deel de werkgelegenheid in de bouwnijverheid, wordt door
    een aantal factoren bepaald: (1) demografische factoren, (2) de
    beschikbaarheid van overheidsgelden, (3) verwachtingen ten aanzien
    van de toekomstige economische ontwikkeling en (4) de staat waarin
    de huidige voorraad gebouwen verkeert (Bakens, 1986). Daardoor is
    conjunctuurgevoeligheid een belangrijk kenmerk van de
    bouwnijverheid. Gelijktijdig met de recessie in de Nederlandse
    economie in de jaren tachtig bijvoorbeeld daalde de bouwproduktie
    scherp. Dientengevolge nam de werkgelegenheid bij de bouwbedrijven
    met 30 procent af.

    De werkgelegenheid in de bouw is verspreid over de verschillende
    bedrijfstakken die de bouwnijverheid kent. Deze opdeling kan worden
    aangebracht op grond van het soort bedrijven en op grond van het
    soort eindprodukten. Een belangrijke is die naar soorten
    eindprodukt. Daarin kan men een onderscheid maken tussen de woning-
    en utiliteitsbouw (de B&ampU sector) en de grond-, weg- en
    waterbouw (de GWW-sector). Woningbouw omvat de nieuwbouw, het
    onderhoud en de renovatie van woningen. Utiliteitsbouw betreft de
    nieuwbouw, het onderhoud en de renovatie van industrile en
    agrarische gebouwen en installaties n van kantoorgebouwen.
    Produktie in de GWW-sector omvat het bagger-, kust- en oeverwerk,
    de beton- en waterbouw, de wegenbouw, het leggen van kabels en
    buizen en de milieubouw (Voordijk, 1994, p. 217-219). De woning- en
    utiliteitsbouw neemt de grootste plaats in binnen de
    bouwnijverheid. Zeer belangrijk daarbinnen is de nieuwbouwsector,
    met name de nieuwbouw van woningen. De nieuwbouw van woningen kende
    halverwege de jaren ’70 een grote terugval, nadat eerder de
    produktie in de periode na de Tweede Wereldoorlog mede als gevolg
    van de snelle demografische groei en de veranderende
    gezinssamenstelling sterk was gestegen. Tabel 1 van de Appendix
    laat over de jaren ’90-’93 deze ontwikkeling zien. De produktie van
    woning- en utiliteitsbouw wordt uitgedrukt in miljoenen guldens. In
    Nederland wordt in de woningbouw ongeveer 21 miljard gulden per
    jaar omgezet. Na een aanvankelijke daling is in 1993 de nieuwbouw
    weer
    toegenomen.
    Het aandeel van de nieuwbouwsector in de bouwproduktie nam af van
    een derde begin van de jaren ’70 tot een kwart begin jaren ’80. De
    vooruitzichten voor 1995 en de jaren daarna zijn gunstig te noemen.
    Tabel 2 van de Appendix laat zien dat na een aantal jaren van
    daling voor zowel nieuwbouw als voor de sector herstel en verbouw
    de prognoses goed zijn. Alhoewel de ontwikkelingen voor de woning-
    en utiliteitsbouw in de nabije toekomst tot gematigd optimisme
    stemmen, zijn de vooruitzichten voor de grond-, wateren wegenbouw
    minder florissant (bron: EIB).

    De ontwikkelingen binnen de bouwnijverheid zijn direct van
    invloed op het produktie- en arbeidsvolume van de toeleverende
    branches. Dit verschijnsel wordt het uitstralingseffect van de
    bouwnijverheid op de toeleverende branches genoemd. De omvang en de
    samenstelling van de bouwproduktie, de kwaliteit van de
    bouwproduktie, de verschuiving naar de voorfase (activiteiten die
    traditioneel op de bouwplaats worden uitgevoerd verschuiven vaker
    naar toeleverende bedrijven) en veranderingen in de bouwtechniek
    zijn van invloed op de produktie van bouwmaterialen (door
    toeleveringsbedrijven) (Voordijk, 1994, p. 227). De bouwnijverheid
    vormt ook naar het aantal bedrijven gemeten de grootste industrile
    bedrijfstak in de nijverheid (EIB, 1995, p. 13-14). Volgens Jansen
    (1995, p. 8) telt de branche bijna 44.000 ondernemingen waarvan er
    34.000 actief zijn als uitvoerend bouwbedrijf. De meeste
    bouwbedrijven zijn gevestigd in het westen van Nederland en richten
    zich voornamelijk op de woningbouw (zie tabel 3 van de Appendix).
    Grote infrastructurele werken worden overgelaten aan de grote
    bouwconcerns die als hoofdaannemer veel werk aan kleine
    (onder)aannemers uitbesteden. Eigenaren hebben geen of weinig eigen
    vermogen nodig om een bouwbedrijfje te starten. Kapitaalgoederen
    huurt of least men gewoon. Daardoor is de toegankelijkheid op de
    markt voor nieuwkomers erg eenvoudig. Men behoeft slechts te
    voldoen aan inschrijving bij de Kamer van Koophandel en te
    beschikken over de benodigde vakbekwaamheidspapieren.

    Een groot deel (circa 16.000) van deze bedrijven heeft
    geen personeel in dienst. In 1992 realiseerde 63% van deze
    zelfstandigen een omzet minder dan f.100.000. De bedrijfstak wordt
    naar het aantal bedrijven gekenmerkt door een grote aanwezigheid
    van kleine bedrijven. Driekwart van de bouwbedrijven met personeel
    heeft niet meer dan 10 werknemers in dienst, terwijl minder dan 2
    procent meer dan 100 werknemers telt (EIB, 1995, p. 29). Onder deze
    2% zijn 21 zeer grote bouwconcerns die in 1993 ongeveer 21 miljard
    van de omzet in de totale bouwnijverheid voor hun rekening nemen.
    Per jaar verdwijnt ongeveer 8% van de bouwbedrijven. Voor een groot
    deel heeft dat te maken met het feit dat zij geen personeel meer in
    dienst hebben, en voor een klein deel is dat het gevolg van
    faillissement. Ongeveer 10% van dat aantal krijgt een andere
    rechtsvorm (Corten, 1994, p. 27). Van alle jaarlijks nieuw
    ingeschreven bedrijven (waarvoor men overigens een akte van
    vakbekwaamheid moet kunnen overleggen) is 85% kleiner dan 6 man
    personeel. Gerekend vanaf 1974 is van alle in deze periode
    bestaande 25.000 bouwbedrijven in totaal weer 14.000 uitgeschreven
    uit de registers van het SFB (Corten, 1994). Drie jaar na
    inschrijving is gemiddeld 36% weer uitgeschreven! De omvang van het
    personeelsbestand van bouwbedrijven kan van jaar tot jaar nogal
    verschillen. Afhankelijk van de ontwikkelingen in de bouwmarkt
    verkleinen of vergroten bedrijven hun personele omvang. Dat maakt
    de bouwnijverheid flexibel. Ondanks deze, soms forse, verschillen
    in personeel, is de totale werkgelegenheid de laatste jaren, na een
    scherpe terugval in de jaren tachtig tijdens de economische
    recessie in Nederland Noot , weer in omvang toegenomen.
    De bouwnijverheid biedt plaats aan ongeveer 5% van de totale
    werkgelegenheid in het bedrijfsleven in Nederland (Grootenboer,
    1994). In 1993 bedroeg het aantal arbeidsjaren in Nederland 332.000
    en in 1994.334.000 (Beereboom, 1995, p. 35). De prognoses voor de
    komende jaren zijn gunstig. Dit jaar worden ongeveer 340.000
    arbeidsjaren verwacht en in 2000 ongeveer 345.000. Van het totale
    personeel dat werkzaam is in de bouwnijverheid is slechts een klein
    deel van allochtone afkomst (4.600) (Grootenboer, 1994, p. 22).
    Hieronder zijn 1.253 Turken, 856 Marokkanen, 769 Surinamers, en 260
    Antillianen/Arubanen. Het percentage allochtonen in de bouw ligt
    daarmee beneden de 2%, terwijl zij ongeveer 12% van de
    beroepsbevolking uitmaken. De meeste allochtonen zijn in het westen
    werkzaam in de minder geschoolde beroepen. In de utiliteitsbouw
    zijn zij nauwelijks te vinden. Daarentegen zijn zij vaker als
    schilder of stukadoor werkzaam.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken