6. KOPPELBAZERIJ IN DE BOUWNIJVERHEID
In het vorige hoofdstuk is bij de bespreking van de
werkgeversfraudes aangegeven dat de bouwnijverheid altijd op zoek
is naar wegen om de arbeidskosten zo laag mogelijk te houden. Dit
kan op legale, maar ook op diverse illegale manieren gebeuren. Een
aannemer kan zelf personeel in dienst nemen en vervolgens met valse
nota’s, facturen, en dergelijke frauderen met de afdracht van
premies en belastingen. Van deze fraudes zijn in het vorige
hoofdstuk enkele voorbeelden gegeven. Een andere illegale manier
behelst het inschakelen van arbeidskrachten die worden geleverd
door koppelbazen.
Een koppelbaas is iemand die zijn beroep maakt van het ter
beschikking stellen van arbeidskrachten aan werkgevers. Deze
neutrale omschrijving heeft volgens Verheul (1984) in de loop der
tijd een uiterst negatieve klank gekregen als gevolg van de
illegale praktijken waarvan koppelbazen zich bedienden.
Koppelbazerij heeft in de loop van deze eeuw een veranderend, meer
crimineel etiket gekregen (Brants en Brants, 1984 en 1991): van
neutraal, via witteboordencrimineel, naar fraudeur, om vandaag de
dag door de media met de titel georganiseerde criminaliteit te
worden aangemerkt.
In de jaren vijftig was koppelbazerij een relatief gewenst
verschijnsel in een krappe arbeidsmarkt om de enorme vraag aan
bouwvakkers in de periode van wederopbouw te reguleren. De
koppelbaas voldeed aan de eisen die de economie aan de arbeidsmarkt
stelde: flexibele inzet van personeel met name om piekbelasting in
de produktie en tijdens de oogst te helpen oplossen. Werkgevers en
werknemersverenigingen uitten nauwelijks bezwaren tegen het
verschijnsel. Aanvankelijk waren koppelbazen actief in de haven van
Rotterdam, in het bijzonder in de scheepsbouw- en reparatiesector
(Verheul, 1984). Het verschijnsel dook in de jaren zestig ook in
andere arbeidsintensieve economische sectoren op: de
bouwnijverheid, de metaalindustrie en de land- en tuinbouw.
De kern van de koppelbazerij in die dagen was dat koppelbazen
zich voordeden als bonafide onderaannemers die arbeidskrachten
leverden aan hoofdaannemers. Dat zij vervolgens met allerlei
kunstgrepen geen belastingen betaalden en sociale premies
afdroegen, was geen zaak voor de hoofdaannemer. Koppelbazerij met
Nederlandse werknemers levert voor drie partijen voordeel
op. De koppelbazen zelf uiteraard, die enorme bedragen verdienden
door de meeste premies en belastingen in eigen zak te steken. Per
uur kon per arbeider tussen de f.15,- en f.20,- worden verdiend. De
werkgevers, die goedkope arbeidskrachten konden inhuren en naar de
letter van de wet niet fout waren. En de werknemers, die bij
koppelbazen meer verdienden dan bij bonafide werkgevers.Behalve de
gemeenschap en het bonafide bedrijfsleven, dat zich door
concurrentievervalsing weggedrongen ziet, pikt iedereen wel een
graantje van de koppelbaas mee. De zwartwerkers krijgen een beter
onbelast loon en indien zij ook nog een uitkering genieten gaan zij
met een dubbel inkomen naar huis. De opdrachtgever of hoofdaannemer
ziet zijn opdrachten snel en goedkoop uitgevoerd en kan bovendien
zijn vast personeelsbestand inkrimpen. Bovendien levert de
koppelbaas gewoonlijk ook goed werk: tegen een hoge betaling voor
goede vaklui staat dat hij arbeiders die niet bevallen zonder meer
kan ontslaan; hij is immers niet aan een moeizame ontslagregeling
gebonden (Van Duyne, 1983, p. 16).
Die extra verdiensten werden na verloop van tijd een doorn in
het oog van hun legaal werkende collega’s. In 1970 kwam het in de
Rotterdamse haven tot een uitbarsting door middel van een staking
van ruim 20.000 werknemers die een hogere beloning (400-gulden eis)
eisten van hun werkgevers om in de pas te blijven bij hun illegale
collega’s (Verheul, 1984). In die tijd waren ruim 7.000 werknemers
in dienst van ongeveer 500-700 koppelbazen in de haven.
De koppelbazerij nam steeds grotere vormen aan. De regering
stelde de Wet op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in
werking maar dat zette weinig zoden aan de dijk (Van Duyne, 1983).
In het begin van de jaren zeventig speelden enkele grote
koppelbaaszaken: in Haarlem, Enschede en Nijmegen en in de
provincies Brabant en Limburg kwamen fraudes op grote schaal aan
het licht als gevolg van het optreden van koppelbazen. De herkomst
en het milieu waarin koppelbazen verkeerden deden hun imago in die
tijd weinig goed: louche en in veel gevallen, jonge, gewelddadige
onderwereldfiguren afkomstig uit kringen van uitsmijters/portiers,
pooiers en kroegbazen. In de kroeg betaalden zij op vrijdagmiddag
de lonen uit en ook dat gebeurde niet altijd eerlijk. Massale
vechtpartijen in kroegen waren, mede onder invloed van alcohol,
schering en inslag als gevolg van ontevreden bouwvakkers die
verhaal gingen halen voor te weinig uitbetaalde lonen. Met name de
grenssteden kregen steeds vaker te maken met het verschijnsel
koppelbazerij. Koppelbazen hadden namelijk hun werkterrein verlegd
naar Duitsland. De bouw van het Olympisch dorp te Mnchen zorgde
voor een enorme vraag aan geschoolde bouwvakkers. De koppelbazen
uit Nijmegen, Limburg en Brabant leverden die.
De werkwijze en organisatie van koppelbazen was, en voor een deel
is, meestal de volgende. Voor het uitlenen, respectievelijk ter
beschikking stellen van arbeidskrachten is op grond van de Wet
terbeschikkingstelling arbeidskrachten een vergunning vereist. Het
uitlenen van arbeidskrachten zonder vergunning, het zogenaamde, al
of niet in regie, onderaannemen, gevolgd door het bewust niet
betalen van premies en belastingen over de lonen van de werknemers
was (en is) de kern van de koppelbazerij (Van Ballegooijen, 1981,
p. 746). Een koppelbaas doet zich voor als onderaannemer, verricht
op papier werkzaamheden in opdracht van de (hoofd-)aannemer (de
inlener) tegen een afgesproken prijs of, in geval van
onderaanneming in regie, tegen een vergoeding van de gemaakte
kosten, in werkelijkheid een vergoeding voor het inlenen (Verheul,
1984, p. 167). De koppelbaas maakt voor zijn directe contacten met
de bouwvakkers en de aannemers gebruik van tussenpersonen, ook wel
bemiddelaars of runners genoemd. Daarmee blijft hij zelf buiten
schot. De bemiddelaar of vertegenwoordiger werkt onder de dekmantel
van n of meer BV’s die in het bezit zijn van de koppelbaas. De
koppelbaas voorziet hem tevens van administratieve benodigdheden
(facturen, loonstrookjes, ontslagbewijzen) als ook van bewijscopien
van onder andere de (valse) inschrijving bij een bedrijfsvereniging
en de Kamer van Koophandel. De bemiddelaar maakt soms gebruik van
de diensten van een administratiekantoor dan wel van
boekhoudkundige hulp. Dikwijls beschikt de bemiddelaar over een
eigen kantoor als contact- en uitbetaaladres.
Via advertenties in de krant worden arbeidskrachten opgeroepen
met wervende teksten waarin hoge verdiensten in het vooruitzicht
worden gesteld. De vraag naar arbeidskrachten wordt bepaald door
het aanbod van werk. Om het aanbod van werk zo groot mogelijk te
maken worden door de tussenpersonen de bouwputten bezocht om de
behoefte aan personeel te peilen en arbeidskrachten tegen een
aantrekkelijke prijs aan te bieden. Bestaan eenmaal bepaalde
contacten, dan volstaat een telefoontje naar en van de aannemer. De
arbeiders worden het liefst in vaste koppels geworven en aan het
werk gezet. Daarmee voorkomen koppelbazen dat bouwvakkers onderling
problemen maken en zijn zij er zo van verzekerd dat de ploeg goed
met elkaar kan opschieten. Bovendien willen bouwvakkers ervan op
aan kunnen dat de degenen waarmee zij werken goede vaklui zijn. Dat
verhoogt de produktie en levert dus meer op. Dat feit heeft voor de
koppelbaas weer het voordeel dat hij vakmensen aanbiedt die op hun
beurt weer gretig aftrek vinden bij de aannemers. Want een van de
kwetsbare punten in de bouwnijverheid is (nog altijd) het gebrek
aan goede vakmensen. Het werk wordt voor een bepaalde periode
afgesproken of voor een bepaalde produktie (bijvoorbeeld een aantal
vierkante meters metselwerk). Aan het eind van een werkweek vraagt
de vertegenwoordiger het aantal gewerkte manuren of de omvang van
de geleverde prestatie op bij de opdrachtgever. Aan de hand van de
afgesproken uur- of prestatieprijs wordt het verschuldigde bedrag
betaald, vermeerderd met omzetbelasting. Dit bedrag brengt de
vertegenwoordiger aan de inlener in rekening op een door de
koppelbaas ter beschikking gestelde factuur met de toevoeging in
mindering op de aangenomen som of woorden van gelijke strekking en
met een handtekening voor voldaan. Met deze fake-factuur wordt
gefingeerd dat de opdrachtgever het werk zou hebben uitbesteed,
terwijl hij in feite gebruik heeft gemaakt van ingeleende
arbeidskrachten. De vertegenwoordiger betaalt 10 a 15% van het
totale gende factuurbedrag, of een vast bedrag per werknemer indien
de vertegenwoordiger in dienst is van de koppelbaas (Verheul, 1984,
p. 172). De gemeenschappelijke noemer van koppelbazerij voor alle
betrokken partijen is het forse profijt dat zij alle hebben bij het
illegaal te werk stellen van personeel. De
opdrachtgever/hoofdaannemer/inlener heeft het gemak van een
werknemersbestand dat flexibel kan worden ingezet op gunstige
arbeidsvoorwaarden en zonder lastige bijkomende plichten. De
koppelbaas op de achtergrond toucheert hoge sommen aan provisie of
koppengeld zonder zelf enig financieel of juridisch risico te
lopen. De vertegenwoordiger/onderaannemer kan het restant van de
aanneemsom in zijn zak steken. De werknemers ontvangen onbelast
loon, vaak naast hun sociale uitkering (de zogenaamde dubbele
zwartwerkers). Het zijn overigens de werknemers wel die met de
nadelen blijven zitten:geen verzekering tegen ziekte en ongeval
(…), geen vakantierechten, nog afgezien van een mogelijke
navordering van de ontdoken belasting en premies. Tenslotte zullen
ook adviseurs en bevriende zakenrelaties profiteren van de winsten
die de leiders van de koppelbaaspraktijken genereren (Verheul,
1984, p. 172-173).
De misdrijven waaraan koppelbazen zich schuldig maken betreffen
in de eerste plaats valsheidsdelicten, waarbij gedacht moet worden
aan een heel scala aan vervalste of valselijk opgemaakte stukken:
facturen (als dekking voor uitbesteed werk, voor zwarte lonen en
als basis voor onrechtmatige terugvordering van omzetbelasting),
loonstaten, vorstverletdeclaraties, detacheringsverklaringen en
andere vooral bij grensoverschrijdende fraude gebruikte documenten.
In de tweede plaats moet worden gedacht aan oplichting,
verduistering en onttrekking aan faillissement. In de derde plaats
worden koppelbazen in verband gebracht met chantage, omkoperij,
bedreiging en geweld.
Uit de literatuur van die dagen kwam een volgend beeld naar voren
van koppelbazen: 1. Grote koppelbaasorganisaties worden veelal
geleid door n of meer figuren die via tussenpersonen opereren maar
zelf op de achtergrond blijven. De werkelijke rol van deze
leidinggevende personen, ook wel aangeduid als de Organisatie, het
Net of het Netwerk, blijft meestal onbekend. Ze voorzien zich van
een kleine kring van naaste medewerkers op het administratieve en
(fiscaal)rechtelijke vlak n op het terrein van de persoonlijke
veiligheid zoals body-guards (Verheul, 1984, p. 169);
2. er wordt op grote schaal gebruik gemaakt van rechtspersonen,
meestal besloten vennootschappen. De opgerichte of opgekochte BV’s
zijn met elkaar verbonden door middel van een aantal natuurlijke
personen die in steeds wisselend verband en steeds met andere
vennootschappen actief zijn (Berghuis, 1982, p. 44); 3. om de
(strafbare) feiten te versluieren en de verhaalsmogelijkheden van
de bedrijfsvereniging en de belastingdienst te ontwijken, wordt
gemanipuleerd met rechtspersonen (slapende, nep- of plof-BV’s). In
eerste instantie wordt ernaar gestreefd vooralsnog de schijn van
bonafiditeit op te houden voor de opdrachtgevers alsook en vooral
voor de fiscale en sociale verzekeringscrediteuren. De
betrouwbaarheidsfaade ten opzichte van deze inningsorganen wordt
vaak opgebouwd door een frauduleuze keten te beginnen met een
enkele BV, veelal een opgekochte, lege BV met een stroman of
katvanger aan het hoofd. Deze BV wordt keurig aangemeld bij de
Kamer van Koophandel, de fiscus en de bedrijfsvereniging. Na
aangifte van een klein aantal werknemers worden de daaropvolgende
fiscale en sociale heffingen prompt en correct voldaan. De
personeelsuitbreidingen daarna worden echter niet meer ter kennis
van de inningsorganen gebracht of werknemers worden, fictief van de
loonlijst afgevoerd. Als de controle en de inningsactiviteiten te
knellend worden volgt snel een wisseling van bedrijfsadres. De
vestigingsplaats van BV’s wijkt vaak af van de statutaire plaats.
Voor zover de fiscus en de bedrijfsvereniging na afloop van dat
boekjaar wel in het bezit komen van een illusoir en een eventueel
faillissement zinloos: de vennootschap is inmiddels leeggehaald en
de – geheel of gedeeltelijk valse – verzamelloonstaat, dan blijkt
de inning van de loonbelasting en sociale premies zetbaas-directeur
weet van niets, terwijl de bedrijfsvoering door een andere BV is
overgenomen (Verheul, 1984, p. 170). De bestaansduur van BV’s die
worden gebruikt voor koppelbaasactiviteiten is dan ook relatief
kort.
Pas in 1979 werd de Wet ketenaansprakelijkheid aan de Tweede
Kamer aangeboden (zie hoofdstuk 5). In 1981 werd de wet van kracht.
Het was een goed wapen tegen de koppelbazerij. In de jaren daarna
verdween het verschijnsel vrijwel van Nederlandse bodem, op enkele
incidentele zaken na. In de jaren tachtig was het
koppelbazenprobleem van de politieke agenda verdwenen. Ondanks de
aanscherping van de Wet Ketenaansprakelijkheid in 1991, steekt de
koppelbazerij in de bouw (en andere bedrijfstakken) in de jaren
negentig weer de kop op. In gebieden waarin vroeger ook koppelbazen
actief waren, de havens, Nijmegen, Arnhem, Limburg en Brabant, komt
langzaam weer de koppelbazerij op en neemt de omvang van hun
activiteiten toe. Want ondanks de verhoogde opsporingsactiviteiten
en meer toezicht zien koppelbazen altijd wel weer mogelijkheden in
Nederland hun activiteiten te ontplooien. Volgens opgave van het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn er ook veel
koppelbazen actief in de land- en tuinbouw en in de intensieve
pluimvee- en veehouderijen in Brabant en Limburg. Marokkaanse en
Turkse koppelbazen met als bedrijf slechts een auto met telefoon en
fax zorgen voor de illegale levering van honderden landgenoten voor
ongeschoold en vies werk in die sector.
De belangrijkste vraag naar vaklieden is echter afkomstig van de
Bondsrepubliek Duitsland. Daar zijn als gevolg van de hereniging
veel vaklieden door aantrekkelijke hoge lonen naar het oosten
getrokken om het land daar weer op te bouwen. Daardoor is een
schreeuwend tekort aan bouwvakkers ontstaan in de overige delen van
Duitsland. Koppelbazen spelen op deze krapte van de markt in. De
bouwnijverheid in dat land kent blijkbaar geen remmingen zich in te
laten met allerlei duistere lieden.
De invoering van de WKa heeft er toe bijgedragen dat de
werkwijze van koppelbazen in de begin jaren negentig steeds
ingenieuzer werd. Het op grote schaal frauderen met BV’s, het laten
failleren van BV’s wanneer dat zo uitkomt, het leegplunderen van
G-rekeningen, het werken met stromannen en het werken met
internationale, grensoverschrijdende bedrijfjes kenmerkten de
moderne koppelbaas van de beginjaren negentig. Omdat in Nederland
de hoofdaannemer aansprakelijk werd moest de koppelbaas voldoen aan
de wettelijke vereisten van de Wet ketenaansprakelijkheid
(G-rekening). Daardoor moesten koppelbazen, nog meer en ingenieuzer
dan in het verleden hun toevlucht zoeken in BV-fraudes. Het
bedenken van BV-carrousels, het ploffen van BV’s wanneer dat zo
uitkwam, het opkopen van slapende BV’s om antecedentenonderzoeken
te ontwijken en het opkopen van noodlijdende BV’s behoorden tot de
methodieken van de moderne koppelbaas.
Daarmee was de koppelbaas de opsporing meestal een stap voor.
Een opsporing die toch al niet bij de politie de hoogste prioriteit
genoot. De reden was enerzijds dat de koppelbazerij schijnbaar toch
al een aantal jaren van de aardbodem verdwenen leek en door het
civielrechtelijke karakter van de WKa andere opsporingsorganen
waren belast met de bestrijding van het probleem. Met andere
woorden: geen politiezaak.
De zaakanalyses
De Nederlandse politie heeft aan de onderzoeker in totaal tien
dossiers ingestuurd over recherche-onderzoeken die op de een of
andere manier met de bouwnijverheid hadden te maken. De meeste
dossiers hebben betrekking hebben op de beginjaren negentig. Gelet
op het bovenstaande is dat aantal geen verrassing. De dossiers zijn
voor het grootste deel afkomstig van politieregio’s waar men
traditioneel veel te maken heeft gehad met koppelbazen: Limburg,
Brabant en Gelderland. Veel van de verdachten uit de dossiers zijn
dan ook mannen die zich ook in vroeger tijden schuldig hebben
gemaakt aan koppelbaaspraktijken. Zij zijn in de leeftijd van
ongeveer tussen de veertig en de vijftig jaar. In enkele zaken zijn
jongere nieuwkomers bij hun activiteiten betrokken (30-ers). De
meeste koppelbazen opereren solistisch maar werken toch veel samen
met hun oude kompanen. Zo ontstaat het beeld van een los
samenwerkingsverband van mensen die de ene periode intensief met
elkaar samenwerken maar in een andere periode elkaar mijden en
nieuwe partners zoeken. Alle koppelbazen onderhouden sterke
betrekkingen met de onderwereld van de steden waarin zij actief
zijn of maken daar nadrukkelijk deel van uit. Koppelbazerij is niet
de enige illegale activiteit van hen. De meesten frauderen op
diverse terreinen met BV’s en lichten wanneer het zo uitkomt het
bedrijfsleven in hun stad op met hoge onbetaalde rekeningen (zie de
lokale studie over Enschede, Nijmegen en Arnhem van Bruinsma en Van
de Bunt). Koppelbazen (in Nijmegen, bijvoorbeeld) laten weten dat
zij deel uitmaken van het criminele milieu. Incidenteel laten zij
zich in met de handel in softdrugs. In de dossiers wordt zelden
melding gemaakt van geweld. Wanneer sprake is van geweld dan is dat
tegen elkaar of door bouwvakkers die niet worden uitbetaald. Hoewel
de meeste koppelbazen de gehuurde krachten gewoon uitbetalen is er
in een stad altijd wel n die telkens probeert onder uitbetalingen
uit te komen. In dat geval hebben zij bodyguards meer dan hard
nodig om zich verontwaardigde bouwvakkers van het lijf te houden.
De meeste koppelbazen werken internationaal. Voornamelijk worden
vaklieden geleverd aan Duitsland en Belgi. Deze vaklieden zijn
afkomstig uit Engeland, Ierland en Duitsland. In de Nederlandse
bouwnijverheid zelf zijn er zelden meer koppelactiviteiten.
De laatste twee jaar verandert echter veel. Hoewel de moderne
koppelbaas al meer pogingen in het werk stelde om het aureool van
de nette zakenman te creren, slaagt hij daarin de laatste twee jaar
beter. Er zijn namelijk nieuwe mogelijkheden in de wetgeving
ontdekt die van de koppelbaas nu een arbeidsbemiddelaar en geen
koppelbaas maken. De werkwijze is aangepast aan de huidige tijd. Er
wordt niet meer vanuit kroegen gewerkt, maar vanuit respectabele
kantoorpanden met gebruikmaking van (voor een deel) onwetend
personeel en van een lek in de wetgeving: het E-101 formulier. Het
E-101 formulier is een verklaring waarmee een werknemer als
zelfstandige staat ingeschreven. Zelfstandigen zijn zelf
verantwoordelijk voor de afdracht van premies en belastingen en
niet het bedrijf die van hun arbeid gebruik maakt of de koppelbaas.
Daardoor ronselt of verhuurt de koppelbaas niet meer maar bemiddelt
tussen bouwondernemer en zelfstandige. Om deze bemiddeling zo
gladjes mogelijk te laten verlopen worden kantoorpanden ingericht
waar studenten en huisvrouwen de 40 tot 60 telefoonlijnen bedienen
Noot . Telefonisch worden vakmensen gebeld of kunnen
bouwvakkers zich melden, worden bouwputten in Nederland en
Duitsland dagelijks gebeld om de behoefte aan personeel te peilen
en zonodig personeel aan te bieden. Een groot aantal faxen
vergemakkelijkt het zaken doen. De koppelbaas vangt voor zijn
bemiddeling per uur per bouwvakker 10 tot 20 gulden (mark). De
ZZP’er (Zelfstandige zonder personeel) behoort de premies en
belastingen te betalen maar kan en wil dat niet. Eventuele risico’s
zijn voor de individuele werker die uit Engeland (waar gemakkelijk
zo’n E-101 formulier wordt afgegeven) voor werk in Duitsland wordt
geronseld. De beide landen kunnen echter naar hun premies en
belastingen fluiten en worden dus nog steeds geconfronteerd met
grote schades als gevolg van koppelbaaspraktijken vanuit
Nederland.
Al is het uiterlijk van de koppelbaas misschien aan het
veranderen, zijn werkwijze en zijn doel zijn en blijven in wezen
hetzelfde, namelijk ten koste van bouwvakkers geld verdienen door
belastingen en sociale premies niet af te dragen. In Ierland en
Engeland waar een overschot is aan bouwvakkers, wordt geronseld via
advertenties in dag- en weekbladen. Daarin worden zij opgeroepen
een bepaald telefoonnummer in Nijmegen te bellen. Via dat
telefoonnummer worden zij een aantal malen doorverwezen naar andere
telefoonnummers, waarna uiteindelijk een afspraak wordt gemaakt
zich op een bepaalde tijd in de stationrestauratie van Nijmegen te
vervoegen. In Ierland of Engeland hebben zij een
zelfstandigen-formulier aangevraagd en gekregen want zonder zo’n
verklaring neemt de koppelbaas niemand aan. Voor de zekerheid wordt
hen nogmaals een formulier ter ondertekening voorgelegd waarin zij
moeten verklaren als een zelfstandige te werken. De verklaringen
die de tussenpersoon ter ondertekening voorlegt, zijn in het Duits
opgesteld omdat het werk in Duitsland moet worden verricht. Dat de
Ierse of Engelse bouwvakker de Duitse taal niet machtig is maakt de
tussenpersoon (runner) niets uit. Na ondertekening worden zij
gezamenlijk per busje naar diverse Duitse bouwputten gebracht om
het aangenomen werk te verrichten. Zij werken doorgaans 10 uur per
dag en zeven
dagen in de week. De bouwvakkers krijgen ter plaatse van een Duitse
tussenpersoon van de Nijmeegse koppelbaas per uur uitbetaald
(ongeveer 22 DM per uur) en dat is altijd meer dan zij in Ierland
of Engeland netto zouden verdienen (ongeveer f.10,-). De Duitse
aannemer betaalt ongeveer DM 45 per uur uit aan de koppelbaas. Dit
bedrag is ongeveer 15 DM lager dan wanneer de aannemer legaal een
Duitse bouwvakker in dienst zou nemen. De koppelbaas verdient aldus
ongeveer DM 20 per uur per bouwvakker en de Duitse aannemer
ongeveer DM 15 per uur per bouwvakker. Koppelbazen kunnen nog
altijd in Duitsland actief zijn omdat daar niet zoiets als een Wet
Ketenaansprakelijkheid bestaat die hoofdaannemers verantwoordelijk
maakt voor de afdracht van belastingen en sociale premies.
Ook in Nederland wordt steeds vaker gewerkt met deze zogenaamde
ZZP’ers. De Bouw- en Houtbond FNV schat het aantal ZZP’ers
(Zelfstandige Zonder Personeel) zoals arbeiders met een E-101
formulier worden genoemd in Nederland op ruim 15.000. Deze zijn
voornamelijk werkzaam in de havens van Rotterdam en Amsterdam en in
de bouw in de Randstad. De indruk bestaat dat niet iedereen door
koppelbazen aan het werk is gezet, maar dat deze werknemers zelf
als zelfstandige werk aannemen in de havens en de bouw en hun
premies en belasting zoals het hoort afdragen. Voor de
(onder)aannemers is dat zeer aantrekkelijk omdat zij dan allerlei
rompslomp met betrekking tot de afdracht van premies en belastingen
aan de zelfstandige werknemer kunnen vermijden en zo de beschikking
hebben over een zeer flexibel arbeidsreservoir via tijdelijke
contracten. Een bijkomend voordeel is dat kritische vakbonden
daarmee buiten de bedrijfspoorten worden gehouden.