5.1. Fraudes door werkgevers
Door Houwen en Kempkes (1993) zijn vier soorten van fraude in de
bouw te onderscheiden: (1) fraude via een rechtsvorm, (2) malafide
inlening en onderaanneming, (3) contributieve fraude en (4)
informatieve fraude. Bij al deze fraudevormen in de bouwnijverheid
gaat men ervan uit dat aannemers arbeid laten verrichten door
personeel dat bij die werkgever in dienst is. Zij omschrijven
werkgeversfraude alshet door een natuurlijke of rechtspersoon
opzettelijk niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen met
als vooropgezet doel om
geen, of in onvoldoende mate, over het loon te heffen loonbelasting
en premies (werknemers- en volksverzekeringen) aan
bedrijfsverzekering en/of belastingdienst af te dragen
(ibid, 1993, p. 14). De in de definitie aangegeven
verplichtingen omvatten volgens de wet het inschrijven bij een
bedrijfsvereniging en het zich aanmelden bij de belastingdienst als
ondernemer. Verder bestaan er voor de werkgever informatieve-,
medewerkings- en betalingsverplichtingen aan deze twee instanties.
Door schade en schande wijs geworden, in het bijzonder om de
koppelbazerij in de jaren zeventig een halt toe te roepen, zijn
drie wetten ingevoerd om werkgeversfraudes in de (bouw)nijverheid
zo veel mogelijk terug te dringen:
1. de Wet ketenaansprakelijkheid (WKa) in 1982;
2. de Wet bestuursaansprakelijkheid (WBa) in 1987, en
3. de Wet bestuursaansprakelijkheid bij faillissement (WBF) in
1987.
WKa
De WKa heeft tot doel de malafide onderaanneming te bestrijden
door de aannemer hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de
afdracht van loonbelasting en premies volksen werknemersverzekering
die zijn onderaannemer in verband met het aan hem uitbestede werk
verschuldigd is. Als de onderaannemer zijn werk op zijn beurt weer
geheel of gedeeltelijk door volgende onderaannemers laat uitvoeren,
is de aannemer tevens aansprakelijk voor de afdracht van
loonbelasting en premies van die onderaannemers. De hoofdaannemer
blijft aansprakelijk voor de afdracht van sociale premies voor de
bedrijfsvereniging en voor de betaling van belastingen aan de staat
voor de hele keten van onderaannemers die voor een bouwproject
worden ingeschakeld. Met de WKa probeert de overheid tevens
oneerlijke concurrentie te bestrijden. Aan de
ketenaansprakelijkheid is het G-rekeningsysteem gekoppeld.De
G-rekening is een bank- of girorekening van de onderaannemer waarop
de aannemer het gedeelte van de aanneemsom kan storten dat bestemd
is voor de betaling van loonheffing en premies
werkgeversverzekering (Fiod, 1994). Het kenmerkende van de
G-rekening is dat het saldo is verpand aan de belastingdienst
(ontvanger) en aan de bedrijfsvereniging. Als gevolg van deze
verpanding kunnen van een G-rekening uitsluitend betalingen
plaatsvinden naar de belastingdienst, de bedrijfsvereniging, maar
ook naar andere G-rekeningen. Het wordt daardoor voor een
onderaannemer moeilijk dat geld voor andere doeleinden te
gebruiken. Zo wordt het risico kleiner dat de hoofdaannemer later
voor niet betaalde belastingen en sociale premies aansprakelijk
wordt gesteld.
In 1991 is de WKa aangescherpt. Elk bedrijf kan voortaan nog
maar n G-rekening hebben. G-rekeningen zijn voorbehouden aan
ondernemingen die echt iets met de bouw te maken hebben en
werkgevers zijn verplicht bedragen die niet onder de WKA vallen
maar wel op de G-rekening zijn ontvangen, direct terug te storten.
Ten slotte hebben bedrijfsverenigingen en de belastingdienst het
recht gekregen eenzijdig de overeenkomst voor zo’n G-rekening op te
zeggen.
WBa en WBF
In navolging op de Wet ketenaansprakelijkheid (WKa), ontstonden
de Wet bestuursaansprakelijkheid (WBa) en de Wet
bestuursaansprakelijkheid bij faillissement (WBF). De kern van deze
wetten is dat anderen dan de belasting- of premieplichtige
rechtspersoon aansprakelijk gesteld kunnen worden voor onbetaalde
schulden van die rechtspersoon. De WBa verplicht rechtspersonen die
niet in staat zijn om premies of belastingen op tijd te voldoen
deze zogenoemde betalingsonmacht aan de bedrijfsverenigingen en de
belastingdienst te melden. Indien geen melding aan de
bedrijfsvereniging en de belastingdienst plaatsvindt, wordt de
rechtspersoon onbehoorlijk bestuur verweten als gevolg van zijn
onvermogen om tot afdracht van premies en belastingen over te
gaan.
De WBF biedt de bij een faillissement benoemde curator
mogelijkheden te voldoen aan de vorderingen van de schuldeisers. De
curator treedt namens de rechtspersoon op als bemiddelaar met als
doel te voldoen aan de vorderingen van de schuldeisers (Houwen en
Kempkes, 1993, p. 94-101).
Ondanks deze civielrechtelijke wetten komen in de bouwnijverheid
nog altijd de eerder genoemde vier vormen van werkgeversfraudes
voor.
5.1.1. Fraude via een rechtsvorm
Onder fraude via een rechtsvorm kan worden verstaan het
gebruiken van een rechtsvorm voor ongeoorloofde
doeleinden of met de opzet ten nadele van de bedrijfsvereniging en
de belastingdienst persoonlijk voordeel te verwerven. Een werkgever
kan zijn onderneming onderbrengen in een rechtsvorm, zoals de
eenmanszaak, niet-rechtspersonen als maatschap of vennootschap
onder firma en als rechtspersonen als een NV of een BV. Wie zijn
onderneming omzet in een rechtsvormen is in principe niet meer
persoonlijk aansprakelijk voor schulden die in naam van de
rechtsvorm zijn aangegaan. Door deze regel is een malafide
ondernemer in staat te frauderen met rechtsvormen. Er zijn enkele
verschijningsvormen denkbaar: a. een ondernemer kan een grote
premieschuld opbouwen waarna de BV opzettelijk failliet wordt
gemaakt (plof-BV);
b. men kan stromannen aanstellen als directeur van een BV die
over de vereiste papieren beschikken maar onwetend zijn waardoor
bij ontdekking de fraudeurs zelf buiten schot blijft (schijnbeheer
of katvanger). Volgens artikel 17 is het verboden te bouwen zonder
een vergunning van het College van Burgemeester en Wethouders
Noot . Een vergunning van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken is volgens het Vestigingsbesluit Bouwnijverheidsbedrijven
verplicht bij het uitvoeren van bouwwerken en verbouwwerkzaamheden
dan wel herstellings- of onderhoudswerkzaamheden. Een
vestigingsvergunning is ook vereist voor het bedrijfsmatig in eigen
beheer uitvoeren van bouwwerken en verbouwwerkzaamheden.
Een vestigingsvergunning wordt afgegeven indien de aanvrager
voldoet aan de eisen van kredietwaardigheid en vakbekwaamheid. De
SER heeft daarnaast de bevoegdheid om verklaringen van
vakbekwaamheid af te geven aan personen die naar het oordeel van de
raad wel aan de vakbekwaamheidseisen voldoen, maar die geen
bewijsstukken kunnen tonen. De SER heeft ook de bevoegdheid om
ontheffingen te verlenen op het gebied van de burgerlijke- en
utiliteitsbouw. Sommige ondernemers weten een vestigingsvergunning
te bemachtigen door in schijn iemand aan te nemen die over de
vereiste diploma’s beschikt. Deze schijnbeheerder is niet in de
onderneming werkzaam (EIB, 1987, p. 8-12); c. men kan gebruik maken
van buitenlandse rechtsvormen of van een slapende BV om het
verplichte antecedentenonderzoek te ontlopen zoals het ministerie
van Justitie dat bij nieuwe BV’s uitvoert; d. werknemers kunnen als
mede-vennoten van een Vennootschap onder Firma worden ingeschreven,
om geen sociale premies te hoeven afdragen.
5.1.2. Fraude door malafide inlening en onderaanneming
Werkgevers kunnen ook frauderen door gebruik te maken van
personeel dat door andere werkgevers wordt uitgeleend met als doel
opzettelijk geen premies of belastingen af te dragen over het
ingeleende personeel. De koppelbaas is de meest bekende vorm van
malafide uitlening. Koppelbazen gebruiken dikwijls BV’s om niet
aansprakelijk te zijn voor de financile risico’s die zij lopen met
het uitlenen van personeel zonder daarvoor premies of belastingen
af te dragen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitlenen van
arbeidskrachten waarbij gebruik wordt gemaakt van een gekochte
vergunning (een als bonafide bekend staande onderaannemer verkoopt
zijn vergunning door), aan het gebruik maken van buitenlandse
onderaannemers tegen een laag uren tarief of aan de inlening van
zwartwerkers. In hoofdstuk 6 komen wij op het verschijnsel
koppelbazerij afzonderlijk en uitgebreid terug.
5.1.3. Contributieve fraude
Contributieve fraude omvat gedragingen (doen en nalaten) in de
sfeer van betalingen, respectievelijk inhoudingen van premies en
loonbelasting, met als vooropgezet doel de gende gelden niet of
niet volledig af te dragen. Contributieve fraudes komen onder
verschillende verschijningsvormen voor. Zo kan op basis van valse
arbeidsfacturen geld worden overgeboekt van de ene G-rekening naar
de andere G-rekening zonder dat er arbeid is verricht en waarvoor
eigenlijk goederen zijn gekocht; of ondernemers houden wel premies
en belastingen in bij hun personeel, maar dragen die niet af.
5.1.4. Informatieve fraude
Ten slotte kunnen werkgevers frauderen met de gegevens op basis
waarvan de juiste premie- en belastingafdracht wordt vastgesteld.
Door met opzet geen, niet tijdig, onvolledige of onjuiste gegevens
te verstrekken aan bedrijfsvereniging of belastingdienst ontkomt de
werkgever (gedeeltelijk) aan zijn verplichtingen (Houwen en
Kempkes, 1993, p. 21-23). Hieronder vallen zaken als het
opzettelijk voeren van een slechte boekhouding, het opmaken van
valse facturen en valse loonopgaven.
Voorts kan als werkgeversfraude het zwart laten werken van
personeel worden genoemd. Als grondvorm dienen enkele van de
bovengenoemde fraudes, maar het begrip zwart werken heeft in het
gewone spraakgebruik zo
z’n eigen betekenis gekregen. Zwart werk wordt door de meeste
Nederlanders vaker als werknemersfraude dan als werkgeversfraude
aangemerkt (Brants en Brants, 1991). Zwart werken heeft betrekking
op het uitvoeren van werkzaamheden zonder dat daarbij voldaan wordt
aan verplichtingen uit de sociale verzekerings- en
belastingwetgeving. In de bouw wordt regelmatig gebruik gemaakt van
zogenaamde zwartwerkers. Dit verschijnsel komt op drie manieren
voor, namelijk:
zwart worden uitbetaald);
– werknemers die in hun geheel niet in de loonadministratie
voorkomen (met andere woorden: die volledig dan waarvoor zij in de
boeken staan (met andere woorden: die gedeeltelijk zwart worden
uitbetaald); – werknemers die wel in de loonadministratie voorkomen
maar die in werkelijkheid een hoger loon ontvangen De eerste
categorie zwartwerkers ontvangt op grond van de Werkloosheidswet,
de Wet Arbeidsongeschiktheid of – vakmensen die in hun vrije tijd
zelfstandig bijklussen (beunhazen).
de Ziektewet een uitkering en valt dus ook onder de
werknemersfraudes die door het SFB dienen te worden opgespoord.
Beunhazerij (de derde groep) in de bouw leidt tot prijsbederf en
het wegvallen van markten. Beunhazerij omvat een categorie
zwartwerkers die zonder enig arbeidsverleden in de bouwsector hun
diensten aanbieden voor het zwarte circuit in de bouwsector (BvEA,
1991, p. 46). Betaalde arbeid wordt uiteraard verricht zonder dat
loonbelasting en sociale premies worden afgedragen, betaald werk
wordt verricht met behoud van uitkering en dergelijke. De overheid
loopt daarmee niet alleen inkomstenbelasting mis, maar wordt ook
belemmerd in het voeren van een actief werkgelegenheidsbeleid.
Beunhazerij is ook vanuit inkomenspolitieke overwegingen niet
gewenst (EIB, 1987, p. 8).
Zwart werk moet duidelijk worden onderscheiden van illegale
arbeid. Van illegale arbeid is sprake wanneer arbeid wordt
verricht door vreemdelingen zonder dat zij beschikken over een
geldige tewerkstellingsvergunning of een verklaring ingevolge de
Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers. Illegale arbeid kan worden
verricht zonder dat daarbij sociale verzekerings- en
belastingwetgeving wordt overtreden, alhoewel de
identificatieplicht het in loondienst nemen van illegale arbeiders
zou moeten voorkomen. Het Economisch Instituut voor de
Bouwnijverheid heeft in 1992 een onderzoek verricht naar de omvang
van zwart werk in de vrije sector woningbouw in opdracht van
particulieren (EIB, 1992). In de vrije sector-woningbouw kan de
opdrachtgever de bouw in eigen beheer realiseren of met een
hoofdaannemer in zee gaan. Een groot deel van de opdrachtgevers die
de bouw van hun woning in eigen beheer realiseren, besteden n of
meer werkzaamheden uit aan een bedrijf, aan derden (geen bedrijf)
of aan een combinatie van deze beide partijen. In 1991 werden
11.850 woningen in de vrije-sector gebouwd in opdracht van
particulieren.
Het onderzoek wees uit dat in 1991 gemiddeld door derden (geen
bedrijf) voor 850 uur per woning gewerkt werd. De bouwer in eigen
beheer werkte 1.260 uur aan zijn woning. Schattingen van de
hoeveelheid werk die door bij de bouw betrokkenen is verricht,
monden uit in 26 procent door bedrijven, 26 30 procent door derden
(geen bedrijf) en de rest door de bouwer in eigen beheer. In
produktiewaarde en mensjaren uitgedrukt zou de totale omvang van
werken door derden (geen bedrijf) 250 miljoen gulden,
respectievelijk 1.430 mensjaren bedragen. Derden (geen bedrijf)
ontvangen niet altijd geld voor de verrichtte diensten. 20% van de
derden (geen bedrijf) ontvangt berhaupt geen beloning. Slechts 30%
van het overige aantal derden ontvangt een geldelijke beloning, wat
overeenkomt met 60 miljoen gulden (produktiewaarde) of 340
mensjaren Noot . Uit het onderzoek is verder gebleken
dat het inderdaad voorkomt dat bouwvakkers in de vrije tijd, in min
of meer georganiseerd verband, bijklussen. Aangetoond is echter
niet op welke schaal dit gebeurt. Het Bureau voor Economische
Argumentatie had een jaar daarvoor, in 1991, met behulp van een
enqute onder de werkgevers in de bouw geprobeerd de omvang van het
zwarte circuit op de deelmarkt voor particuliere opdrachtgevers te
schatten. Het bureau concludeerde op basis van een enqute het
volgende: 1. tegen elke tien wit gewerkte uren bij een reguliere
aannemer staan ongeveer twee uur werk verricht door een
zwartwerker;
2. het totale door zwartwerkers verdiende bedrag per jaar
bedraagt ongeveer f.640 miljoen; 3. de zwarte omzet bedraagt
jaarlijks (inclusief het omgezette materiaal) ruim f.2.8 miljard;
4. de zwarte produktie per jaar (te vergelijken met de witte
produktie in dit segment van f.8 miljard) bedraagt ruim f.1.7
miljard;
5. het met deze activiteiten gemoeide bedrag aan ongende
belastingen en sociale premies bedraagt circa f.1.2 miljard (BEA,
1991, p. 3).
Deze schade bedragen als gevolg van zwart werk voor de schatkist
zijn enorm. Hoewel de geschatte schades van zwart werk met deze
cijfers zijn gendiceerd, is daarmee nog niet alles bekend over de
exacte omvang van alle werkgeversfraudes in Nederland. Er zijn in
ieder geval geen meer betrouwbare en valide cijfers voorhanden.
Het Sociaal Fonds Bouwnijverheid, de bedrijfsvereniging voor de
bouw, kent een eigen opsporingsdienst (met een omvang van 28 fte)
die deze fraudes al dan niet in samenwerking met de FIOD en de
politie opspoort. Behalve werkgeversfraudes houdt het SFB zich
bezig met de opsporing van werknemersfraude. Bij het SFB zijn
ongeveer 19.500 bouwbedrijven aangesloten met 350.000 werknemers.
Niet alle bouwbedrijven zijn dus bij de SFB aangesloten. De SFB int
ongeveer (in 1994) 6.7 miljard gulden aan premies en keert ongeveer
4.6 miljard gulden uit aan werknemers en werkgevers in de
bouwnijverheid. De opsporingsdienst van de SFB stelt op eigen
initiatief een opsporingsonderzoek in op grond van (anonieme) tips
van burgers of van ondernemers (in totaal ongeveer 4.000 per jaar)
of op grond van aanwijzingen die uit reguliere, administratieve
controles naar voren komen Noot . In 1994 sloot het SFB
446 opsporingsonderzoeken af (362 werknemersfraudes en 84
werkgeversfraudes). Hiervan zijn voor de werkgevers 43
processen-verbaal opgemaakt met een totale schade van ruim 35
miljoen gulden. In 1991 bedroeg het aantal processen-verbaal van
werkgeversfraudes 19, in 1992 54 en in 1993 36 Noot .
Gelet op het aantal van 19.500 aangesloten bouwbedrijven bij de SFB
zijn deze fraudezaken qua aantal zeer laag te noemen. Het vermoeden
bestaat echter dat sprake is van een hoog dark number. Dit
hoge dark number is enerzijds het gevolg van een gebrek aan
opsporingscapaciteit, van de tijdrovende opsporingsonderzoeken of
van inefficinte administratieve controles en anderzijds van de
complexe materie van werkgeversfraudes. Op grond hiervan mag worden
aangenomen dat de genoemde aantallen processen-verbaal een flinke
onderschatting van het werkelijke aantal werkgeversfraudes in de
bouwnijverheid inhouden.
Het is opmerkelijk dat van werknemersfraudes vaker
proces-verbaal wordt opgemaakt dan van werkgeversfraudes. Dit kan
worden veroorzaakt door het feit dat het SFB meer tips over
individuele frauderende werknemers van het publiek binnenkrijgt dan
over malafide bouwbedrijven en door het feit dat in het verleden
werknemersfraudes ernstiger werden afgekeurd dan werkgeversfraudes
(Van Duyne, 1983; Brants en Brants, 1991). Traditioneel richt het
SFB zich meer op de werknemersfraudes, al komt daarin de laatste
jaren verandering. Er mag bovendien niet uit het oog worden
verloren dat werknemersfraudes doorgaans makkelijker
strafrechtelijk zijn te bewijzen dan werkgeversfraudes. Ten slotte
kan niet onvermeld blijven dat werkgevers het failliet verklaren
van BV’s kunnen gebruiken om strafrechtelijke vervolging en
civielrechtelijke vorderingen te voorkomen. Een failliete en niet
meer bestaande BV is niet of nauwelijks meer te vervolgen (zie
verdere ook het deelrapport van Van de Bunt over fraudes).
Van de aanwezige processen-verbaal op het SFB van de laatste
jaren is door de Afdeling opsporing van het SFB een random
steekproef van 20 zaken getrokken en aan de onderzoeker als
compleet dossier ter beschikking gesteld. Van deze twintig dossiers
hebben er 19 betrekking op werkgeversfraudes die zijn gepleegd in
de periode van 1990 tot en met 1995. Zij geven een goed beeld van
de mogelijke verschijningsvormen van fraudes die door ondernemers
in de bouwnijverheid worden gepleegd. Deze dossiers zijn aan de
hand van het bekende analyseschema zo goed en zo kwaad dat mogelijk
is systematisch geanalyseerd Noot . Hoewel deze dossiers
een representatief beeld geven van de verschijningsvormen
van werkgeversfraudes, mogen zij niet worden opgevat als een
aselecte steekproef van het werkelijke aantal werkgeversfraudes.
Het materiaal moet derhalve eerder worden gezien als een
illustratie dan als graadmeter van de werkelijke situatie. De
omvang van de fraudes kan met deze dossiers niet worden
vastgesteld.
Van de bestudeerde zaken over fraudes gepleegd door werkgevers
blijken de meeste daders mannen te zijn in de leeftijd tussen de
dertig en de vijftig jaar. Het overgrote deel daarvan heeft een
relatief lage (technische) opleiding genoten en bezit een of meer
kleine bedrijfjes met minder dan 10 personeelsleden. Dit komt
overeen met het beeld dat in hoofdstuk drie van dit deelrapport is
geschetst. Alle hoofdverdachten in de processen-verbaal zijn
autochtone Nederlanders. Buitenlandse en allochtone ondernemers
zijn niet in de dossiers als verdachten aangetroffen. De fraudes
hebben plaatsgevonden in alle regio’s in Nederland. Het is niet zo
dat een bepaald gebied er qua frequentie uit springt. Gelet op de
aard van de taken van het SFB hebben alle dossiers vanzelfsprekend
betrekking op het niet afdragen van sociale premies aan het SFB en
het niet afdragen van belastingen aan de staat. De schades voor
beide instanties variren van f.250.000 tot ruim 4 miljoen gulden
per werkgeversfraude. De verdachten zijn de eigenaar van het
bouwbedrijf en, niet verwonderlijk, de boekhouder (administrateur).
Voor elke fraude is uiteraard de medewerking van de boekhouder
(administrateur) nodig. Opvallend is dat geen koppelbazen zijn
terug te vinden in de dossiers (hoofdstuk 6). Werknemers zijn wel
ondervraagd als getuige of als verdachte van werknemersfraude, maar
vormen doorgaans geen partij in de zaak. De fraudes zijn niet
eenduidig in n van de vier besproken vormen van fraude onder te
brengen. Alle waargenomen fraudes zijn combinaties daarvan.
Informatieve fraude is er altijd in combinatie met contributieve
fraude. Fraude via een rechtsvorm is in de dossiers slechts terug
te vinden als het kopen van vergunningen van bonafide aannemers om
aan de noodzakelijke vakbekwaamheidseisen te kunnen voldoen
(katvanger). In n geval gaat het om een bedrijf dat als
klusjesbedrijf is ingeschreven, maar dat toch werkzaamheden
verrichtte in de bouwnijverheid als ware het een
gewone aannemer. In de meeste zaken betreft de fraude het indienen
van valse jaaropgaven bij de SFB, het opmaken van valse
mandagenstaten, het doen van valse aangifte aan de belastingdienst,
het niet melden van personeel na indiensttreding aan het SFB, het
onttrekken van gelden van G-rekeningen, het doen van valse aangifte
omzetbelasting en het in dienst hebben van zwart personeel dat al
een uitkering genoot in het kader van de AAW, WAO, WW of Bijstand.
In een enkel geval werden personeelsleden ziek gemeld bij de
bedrijfsvereniging, maar werkten zij in werkelijkheid gewoon door.
De fraudes hebben hun grond vooral in het voorkmen dat het bedrijf
failliet gaat (waarbij het niet of niet tijdig betalen door de
opdrachtgever de dreigende factor op de achtergrond is) of om
achteraf toch winst te kunnen maken op een te scherpe calculatie
vooraf tijdens de aanneming van de opdracht. Verder komt uit de
verhoorverslagen naar voren, vanzelfsprekend zou je bijna zeggen,
dat extra zwart inkomen voor de ondernemer een belangrijke
drijfveer is voor het plegen van de fraudes.