3.3. De vakbonden
Juist in zo’n arbeidsintensieve bedrijfstak als de
bouwnijverheid is het niet verwonderlijk dat vakbonden van
werknemers een prominente plaats innemen. In Nederland heeft de
vakbond een lange historie achter zich. Zij heeft zich een
legitieme en invloedrijke positie verworven die voor een belangrijk
deel binnen een verzuilde samenleving gestalte heeft gekregen. In
1872 werd de eerste vakcentrale opgericht: het Algemeen Nederlands
Werkliedenverbond (ANWV). Deze organisatie heeft de kiem gelegd
voor drie belangrijke stromingen in de vakbeweging: de
socialistische, de katholieke en de protestantse. De eerste
afsplitsing van de ANWV kwam in 1881 bij de oprichting van de SDB
van Domela Nieuwenhuis en resulteerde in 1906 in het NVV. De eerste
protestants-christelijke vakbond was het Patrimonium van Klaas
Kater, waarna na drie jaar het CNV werd opgericht dat een meer
interconfessioneel karakter had. De katholieke evenknie werd vlak
voor de pauselijke Encycliek Rerum Novarum in 1888
opgericht. In 1925 werden verschillende katholieke vakbonden
samengevoegd tot het Rooms Katholiek Werkliedenverbond (het latere
NKV). Tijdens de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog legden de
werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties, ieder vanuit hun
eigen verantwoordelijkheid, zich toe op samenwerking. Die
samenwerking resulteerde onder andere in de oprichting van de SER
en van de invoering van een geleide loonpolitiek. In tegenstelling
tot de VS is van een harde, laat staan gewelddadige strijd in
Nederland nooit sprake geweest. Vakbonden zijn er in Nederland
altijd op uit geweest via onderhandelingen met werkgevers hun
doelen te bereiken. Stakingen, werkonderbrekingen, enzovoort werden
zo lang mogelijk uitgesteld en als uiterste pressiemiddel gezien en
ingezet. En was er sprake van een staking dan werd die altijd
gecordineerd door de vakbonden. Wilde stakingen wilden kaderleden
en bestuurders van vakbonden altijd zo veel voorkomen. In
tegenstelling tot de Verenigde Staten is van het toepassen van
geweld als strategie nimmer sprake geweest.
In 1976 fuseerden het CNV en NVV in het FNV, dat 24 bonden omvat
en in 1994 1.122.000 leden kende. Een van de grootste bonden van
het FNV is de Bouw- en Houtbond (ook het CNV kent zo’n bond). De
ruim 160.000 leden zijn verdeeld over meer dan duizend afdelingen
die op hun beurt zijn verdeeld over 80 rayons. Deze 80 rayons zijn
verdeeld over 12 districten. De Bouw- en Houtbond is democratisch
georganiseerd waarbij een door de leden gekozen Bondsraad het
bondsbestuur benoemd en toezicht houdt op het door het hoofdbestuur
gevoerde beleid.
Veel werknemers in de bouwnijverheid zijn lid van een van beide
vakbonden (FNV of CNV). De organisatiegraad (55-60%) is een van de
hoogste van alle bedrijfstakken in Nederland waarin vakbonden
actief zijn. Deze hoge organisatiegraad heeft zijn wortels in de
historie van de zwakke positie van de bouwvakker in de
bouwnijverheid waardoor een lidmaatschap hem voordelen opleverde.
Van oudsher zijn bouwvakkers loyale vakbondsleden geweest die
onderling solidair zijn. De stakingsbereidheid in de bouwnijverheid
is hoger dan in andere economische sectoren van de samenleving. De
vakorganisaties verrichten naast de gebruikelijke werkzaamheden van
elke vakvereniging zoals het afsluiten van CAO’s, een actieve rol
in de bouw. Hoewel op centraal niveau collectieve afspraken met de
werkgevers worden gemaakt, is de controle op de naleving van die
afspraken nog altijd moeilijk. Daarom gaan de ongeveer 8.500
kaderleden geregeld met busjes op stap om bouwplaatsen ter plekke
te inspecteren, zijn zij alert op illegale werknemers en geven dat
ook aan bij de
bedrijfsverenigingen, houden lijsten bij van malafide aannemers en
gaan de confrontaties met koppelbazen niet uit de weg. Mede door de
inzet van de vakbonden is in de jaren zeventig en tachtig het
verschijnsel van de koppelbazen door de wetgever aangepakt
Noot .
Samenvattend kunnen wij enkele belangrijke kenmerken van de
bouwnijverheid noemen. 1. Er gaat in deze legale branche veel geld
om;
2. er is vrijwel altijd behoefte aan bouwactiviteiten;
3. standaardiseren in de bouwnijverheid is vrijwel onmogelijk. Er
moet ter plekke worden gebouwd. Daardoor moet altijd personeel naar
de bouwplaats worden gebracht in tegenstelling tot andere
bedrijfstakken die hun produktie naar gebieden met de goedkoopste
arbeidskrachten kunnen verplaatsen; 4. er bestaat een hevige
concurrentie tussen de bedrijven. Het aantal faillissementen in de
bouwnijverheid is groter dan in andere bedrijfstakken;
5. het is vrij eenvoudig om snel tot de bouwnijverheid toe te
treden (personeel, kennis en kapitaalgoederen zijn makkelijk in te
huren of via een katvanger te koop);
6. veel bedrijven hebben nauwelijks zelf personeel in dienst en
bestaan relatief kort; 7. de bouwnijverheid is nog altijd erg
arbeidsintensief en dat maakt de prijs per eenheid hoog; 8. als
gevolg van te weinig kapitaal en eigen vermogen dreigt voor veel
bedrijven steeds op de achtergrond het risico van
faillissement;
9. ondernemers zijn afhankelijk van het aanbod van opdrachten.
Zij moeten om die te krijgen zich onderwerpen aan een
aanbestedingsprocedure die een scherpe calculatie van de kosten
vereist; 10. discontinuteit in bouwopdrachten houdt telkens weer
een gevaar in voor het voortbestaan van een bouwbedrijf;
11. bouwondernemers moeten onder grote tijdsdruk het
produktieproces uitvoeren; 12. daardoor moet regelmatig een beroep
op andere onderaannemers worden gedaan om extra personeel in te
zetten;
13. vakbonden zijn in Nederland niet gefragmenteerd
georganiseerd naar de aard van de werkzaamheden of soorten
bouw;
14. de organisatiegraad van werknemers in de bouwnijverheid is een
van de hoogste in Nederland. Bovendien opereren de vakbonden
nationaal en niet regionaal of lokaal;
15. over arbeidsvoorwaarden wordt op collectief niveau onderhandeld
tussen werknemers en werkgevers en niet per bedrijf;
16. geweld heeft, op enkele uit de hand gelopen incidenten na,
nooit de belangenstrijd tussen werkgevers en werknemers
gekenmerkt.
Er zijn dus diverse eigenschappen die de Nederlandse bouwnijverheid
gemeen heeft met de in het vorige hoofdstuk beschreven Newyorkse.
Verschillen zijn er ook. Met name de vakbonden spelen een geheel
andere rol in de bouwnijverheid dan de Amerikaanse bonden (zie
verder .7.1).