2.2. Misdaad, wapenbezit en geweld
Het ministerie van Justitie becijferde dat het bedrijfsleven in
1992 bijna vier miljard schade opliep door veel voorkomende
criminaliteit; eenderde deel van alle bedrijven wordt jaarlijks
door n of meer vormen van criminaliteit getroffen. Gemiddeld wordt
een Nederlands bedrijf acht keer per jaar het slachtoffer van
criminaliteit. Het gaat dan om alle vormen van lichte
criminaliteit, zoals diefstal, inbraak, vernieling en bedreiging.
De detailhandel en de horeca zijn de twee branches met het hoogste
riscio: van alle ondernemingen in deze bedrijfstakken wordt
jaarlijks respectievelijk zestig en vijftig procent slachtoffer van
een misdrijf.
De horeca scoort eveneens hoog in de werknemerscriminaliteit: 21
procent per jaar. Het gemiddelde schadebedrag is 15.500 gulden per
misdrijf. Ter vergelijking: in de bouw ligt dit bedrag op 35.500
gulden en in de detailhandel op 1500 gulden. Gemiddeld komt bij een
kwart van alle bedrijven fraude aan het licht. In de
horecabrancheis dit percentage hoger (Van Heerden, 1995). Een
belangrijk gegeven is dat horeca-ondernemers criminaliteit als een
groot probleem ervaren, veel meer dan ondernemers in andere
sectoren. Uit een internationale slachtofferenqute blijkt dat bijna
de helft van alle horeca-ondernemers (45%) denkt dat fraude en
corruptie in hun bedrijfstak zeer veel voorkomen, terwijl bij de
andere branches slechts 20 % van de detaillisten dit vermoedt (Van
Dijk en Terlouw, 1995).
Het gebruik van geweld en het wapenbezit nemen in de hele
maatschappij toe, vooral onder jongeren. In een onderzoek naar
geweld in Amsterdam (Kosec, 1994) werd het aantal geweldsmeldingen
tussen 1982 en 1992 bij de GG en GD geteld; hieruit kwam een
duidelijke stijging naar voren. Volgens een rapport van de
Commissie Jeugdcriminaliteit (Ministerie van Justitie, 1994) vond
de grote toename van de geweldscriminaliteit onder jongeren plaats
in de jaren zeventig. De jaren tachtig geven een stabiel beeld,
maar na 1990 loopt de geweldscriminaliteit weer op. Ook de
slachtoffer-enqute toont een stijging van de criminaliteit vanaf
1990, waarbij bedreiging een voorname rol speelt (Ministerie van
Justitie, 1994). Uit een onderzoek in Arnhem (Kleiman en Beke,
1993) bleek dat bijna vijftien procent van de jongeren te rekenen
valt tot de zogenaamde harde kern; zij pleegden in een periode van
drie maanden ten minste tweemaal een ernstig delict, zoals
afpersing, handel in harddrugs, bedreiging, inbraak met geweld en
dergelijke. Kleiman en Beke (1993) becijferden verder dat vijftien
procent van de jongeren een wapen bij zich draagt tijdens het
uitgaan. Onder de harde kern-jongeren is dit zeventig procent. Ook
in het onderzoek van de Commissie Jeugdcriminaliteit wordt een hoog
wapenbezit onder jongeren gesignaleerd: tien procent van de
ondervraagde jongeren tussen de 12 en 17 jaar zegt wel eens een
wapen te dragen (Ministerie van Justitie, 1994). Volgens het
Scholierenonderzoek (Rijksuniversiteit Leiden, 1993: 25) heeft n op
de tien scholieren een wapen bij zich. Een onderzoek onder
Groningse jongeren kwam tot de conclusie dat zeventien procent van
hen een wapen draagt (Nijboer e.a., 1988).
Uit een analyse van zeven self-reportonderzoeken komen Ferwerda
en anderen (1995) tot de conclucie dat 2,1 procent van de jongeren
tussen 12 en 18 jaar tot de zogenaamde harde kern kan worden
gerekend; 95 procent daarvan betreft jongens en 5 procent betreft
meisjes. De gemiddelde leeftijd van deze jongeren is 16 jaar.
Landelijk gezien gaat het om 23.000 jongeren. De harde-kernjeugd
pleegt in een periode van drie maanden ten minste tweemaal een
ernstig delict, maar de vermoede gemiddelde daderfrequentie ligt
aanzienlijk hoger. De harde-kernjeugd is zonder uitzondering al
voor het twaalfde levensjaar in aanraking met de politie geweest.
Hiermee menen de onderzoekers het verschijnsel van de crime de
passage ontzenuwd te hebben, en ze spreken dan ook over
crime de dure. Overigens gaat het hierbij zelden om
gang-criminaliteit: de harde kern bestaat uit solisten.
Moorden
Het aantal doden door schietwapens neemt eveneens toe; in 1987
waren dat er vijftig, in 1991 al zeventig. Volgens het CRI
ondernamen in 1992 zestig georganiseerde criminele groeperingen
pogingen tot liquidaties. Van de 250 moorden die in 1992
plaatsvonden, konden er 25 in verband worden gebracht met de
horecabranche, zo becijferde het vakblad Missets Horeca (1993).
Meer dan de helft van de moorden vond daadwerkelijk in
horecagelegenheden plaats; vijf in cafs, drie in shoarmazaken en
twee in coffeeshops. Rotterdam tekende voor zes horecamoorden,
Amsterdam noteerde er zeven en Den Haag drie, zo bericht het
vakblad. Ook in het gedeelte over de liquidaties in het rapport dat
handelt over Amsterdam zien we dat horecagelegenheden vaak de
pleegplaats voor moord zijn, of dat de moord op andere wijze met de
horeca in verband te brengen is.
Overvallen
Het aantal overvallen in Nederland nam de afgelopen vijf jaar
met bijna vijftig procent toe. Overvallen in horecagelegenheden
stegen meer dan evenredig mee. In 1994 liet het totale aantal
overvallen een lichte daling zien, maar deze afname beperkte zich
tot overvallen op geldinstellingen; de andere risicobedrijven
werden er juist vaker mee geconfronteerd met de horecabranche
voorop. In 1993 vond bijna n op iedere vijf overvallen in de horeca
plaats.
In 1989 ging het in nog maar om tien procent van het totale
aantal overvallen. Een jaar later nam het aantal overvallen op
horecabedrijven met meer dan dertig procent toe. In 1991 vond
vijftien procent van alle gepleegde overvallen in
horecagelegenheden plaats. Een jaar later was dat percentage
gegroeid naar achttien procent van het totale aantal gemelde
overvallen in Nederland. In 1993 is dat aantal nog verder opgelopen
en worden iedere week tien overvallen op horeca-ondernemingen
gepleegd. Amsterdam en Rotterdam krijgen het meest te maken met
overvallen, alsmede de stad Groningen. Toch zijn deze misdrijven
niet uitsluitend een zaak van de grotere steden of de Randstad; ook
de kleinere steden en plattelandsgebieden krijgen ermee te
maken.
Tabel
Vooral cafetaria’s en snackbars zijn vaak doelwit voor overvallers;
in 1993 vonden 180 van de 512 overvallen daar plaats. De gemiddelde
buit is niet hoog: er wordt tussen de 3500 en 4000 gulden
meegenomen. De meeste overvallen vinden plaats tussen oktober en
januari, met de maanden december en januari als topmaanden. En en
ander hangt samen met de verhoogde geldbehoefte van de daders
enerzijds en de verhoogde omzet en dus buitkans bij de ondernemers
anderzijds. Verder zijn deze maanden favoriet vanwege het hogere
aantal donkere uren. Juni en juli tellen de minste overvallen in de
horeca (Rooijmans, 1994). Volgens een onderzoek van het Projecteam
Overvalcriminaliteit (1994) heeft het gestegen aantal overvallen in
de horeca een tweetal oorzaken: 1) geldinstellingen zijn steeds
beter beveiligd waardoor overvallen steeds moeilijker worden en, 2)
er is een nieuwe generatie overvallers die weinig ervaring heeft en
daarom gemakkelijke overvalsobjecten uitkiest: horecagelegenheden
zijn over het algemeen slecht beveiligd en dus een gewilde
overvalsprooi. Uit daderanalyses blijkt dat de professionele,
oudere overvaller de horeca over het algemeen voorbij gaat.
Daarvoor zijn de opbrengsten van een overval op een
horeca-gelegenheid te gering. De zogenaamde amateur-overvaller
(tussen de 20 en 25 jaar) kiest zijn overvalsdoelwit bewust, maar
met geringe voorbereiding. Deze overvallers werken vaak in groepen
en met vaste patronen. Zij kiezen onder andere grotere en druk
bezochte horecagelegenheden uit als overvalsobject. De grootste
groep van daders is echter te vinden in de categorie beginners:
deze overvallers zijn jong – tussen de 15 en 20 jaar en werken in
sterk wisselende groepen met steeds verschillende, veelal
impulsieve methoden. Deze daders bereiden zich meestal nauwelijks
op een overval voor en hun doelwit is meestal de lokale, kleine
horecagelegenheid, zoals een snackbar en caf. De groep beginners is
onervaren en handelt vaak agressief. Een deel van deze overvallers
is maatschappelijk onthecht en gaat daardoor gemakkelijk over tot
het gebruik van extreem geweld.