6.4. Voorwaarden en vergunningen
Gokkasten moeten aan een aantal voorwaarden voldoen volgens het
Speelautomatenbesluit dat voornamelijk ter bescherming van de klant
is opgesteld. Zo moet het uitkeringspercentage gemiddeld minimaal
60 procent bedragen en mag het gemiddelde uurverlies niet hoger dan
vijftig gulden zijn. Ook zijn de automaten zo afgesteld dat er een
beperkte tijd onafgeboken op gespeeld kan worden. Het Nederlands
MeetInstituut (NMI) keurt alle modellen speelautomaten en voorziet
ze van een merkteken. Wanneer een bepaald (buitenlands) model door
het NMI is goedgekeurd, mag het in produktie worden genomen. De
kasten die daaruit voortkomen, worden niet meer systematisch
gekeurd, maar krijgen ongezien het verplichte merkteken. Het is
alom bekend dat dit teken gemakkelijk te vervalsen is. Sinds 1993
wordt op alle nieuwe automaten een nieuw merkteken aangebracht dat
fraudebestendiger moet zijn.
Daarnaast zijn de meeste speelautomaten voorzien van een teller,
die de ingeworpen en uitgekeerde bedragen registreert. De huidige
tellermechanismen staan bekend als volledig manipuleerbaar. Daarbij
is de aanwezigheid van een teller in de automaat niet bij wet
verplicht en kan zelfs het noteren van de tellerstand
niet worden afgedwongen. In 1997 wil de overheid een teller op
speelautomaten verplicht stellen.
Exploitatie
Praktisch iedereen kan toetreden tot de markt van
speelautomatenexploitanten; de voorwaarden tot het verkrijgen van
de benodigde vergunning van het Ministerie van Economische Zaken
zijn eenvouding. Een starter betaalt een toetredingsprijs van 4.000
gulden en moet kunnen aantonen dat hij beschikt over
onderhoudsfaciliteiten voor de automaten. Daarnaast betaalt iedere
exploitant een jaarlijks bedrag van 1.000 gulden aan Economische
Zaken. Op aandringen van de vereniging van
speelautomatenexploitanten beraadt het ministerie zich op
verscherping van de toetredingseisen, maar koestert naar eigen
zeggen niet de illusie daarmee de mogelijk tussen sommige
speelautomatenexploitanten en criminele organisaties bestaande
verbindingen te kunnen bestrijden (notitie Speelautomatenbeleid
1993: 27). Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan het stellen
van de aanvullende eis van zedelijkheid voor de aanvrager van een
exploitatie-vergunning of in geval van een aanvraag door een
rechtspersoon – de bestuurder van deze rechtspersoon.
Plaatsing
Voor het plaatsten van een speelautomaat is een
aanwezigheidsvergunning nodig van de burgemeester. Speelautomaten
mogen alleen in horeca-ondernemingen staan; bedrijven die
inschrijfplichtig zijn bij het Bedrijfschap Horeca. In de notitie
speelautomatenbeleid (1993) schrijft het ministerie van economische
zaken dat een toenemend aantal bedrijven zoals videotheken een
inschrijving bij het Bedrijfschap aanvraagt, teneinde een
speelautomaat te kunnen plaatsen. Wanneer men een paar stoeltjes en
een koffiezetapparaat neerzet, lukt dat ook. Het ministerie wil de
oprichting van dergelijke pseudo-horecaondernemingen in de toekomst
tegengaan door alleen een plaatsingsvergunning te verlenen aan
bedrijven bij wie horeca-activiteiten het hoofdbestandsdeel van
bedrijfsvoering vormen.
Gemeenten zijn vrij om te bepalen of zij de vestiging van
speelautomatenhallen binnen hun grenzen toestaan. Iedere
gemeente heeft een verordening die bepaalt of en hoeveel
speelautomaten er gevestigd mogen worden. Wanneer er
kansspelautomaten in de hal staan, geldt een minimumleeftijd van 16
jaar. Alleen wanneer het kansspelgedeelte is afgeschermd van de
behendigheidsautomaten, hebben ook jongere mensen toegang tot de
hal.
Controle
Het Ministerie van Economische Zaken geeft zelf toe dat het
produkt kansspelen een fraude-gevoelig karakter heeft. Er gaan
grote bedragen geld om, waarvan de herkomst niet altijd herleidbaar
is, schrijft zij. En: een kleine wijziging in de automaat
kan leiden tot grote meeropbrengsten (notitie
speelautomatenbedrijf 1993). Bij ernstige overtreding van het
Speelautomatenbesluit kan het Ministerie van Economische Zaken de
exploitatievergunning intrekken; de overtreding wordt gemeld door
het NMI dat gokkasten keurt. In 1992 werd tijdens een controle bij
zes procent van de 17.000 automaten een overtreding geconstateerd;
hieruit kwamen 140 proces-verbalen voort. Het NMI bezocht in 1992
bijna twaalfduizend lokaties; bij acht procent was de
aanwezigheidsvergunning of de speelhalvergunning niet in orde. De
burgemeester is als vergunningverlener ook gemachtigd om de
vergunning in te trekken, maar deze sanctie wordt nauwelijks of
niet toegepast (Ministerie van Economische Zaken, 1993). Het
aanbrengen van veranderingen in gekeurde automatenmodellen is niet
strafbaar volgens de Wet op de Kansspelen. Ook worden ondernemers
niet verplicht om na te gaan of er voor hun horecagelegenheid een
Aanwezigheidsvergunning is afgegeven (bijvoorbeeld na overname).
Uit een politie-onderzoek in Amsterdam bleek bovendien dat
geweigerde of ingetrokken aanwezigheidsvergunningen niet worden
geregistreerd en een malafide ondernemer zonder problemen een
tweede kans kan wagen. De VNG (1993) voerde een studie uit onder
gemeenten waaruit bleek dat een groot deel van hen vindt dat de Wet
op de Kansspelen te weinig intrekkings- en weigeringsgronden biedt,
waardoor zij slechts een geringe sturingsmogelijkheid hebben. Bij
geconstateerde overtredingen blijft het meestal bij een
waarschuwing (in 70 % van alle gemeenten), nader onderzoek of
overleg. In 1993 treden gemeenten iets strenger op dan in het
voorgaande jaar, zo blijkt uit een onderzoek van de VNG (1993): in
26 % van de gemeenten gaat men bij overtreding over tot
inbeslagname van de speelautomaten, tegen 8 % in 1992. Toch maakt
nog maar 2 % van alle gemeenten gebruik van het recht tot intrekken
van de vergunning (Mutaers en Van Loef, 1993).
Bovendien wordt er weinig gecontroleerd. De VNG berekende dat in
1993 n op de acht gemeenten geen controles op de aanwezige
speelhallen werden uitgevoerd. In 1992 werd in 16 % van de
gemeenten geen
controle op de aanwezigheidsvergunning in losse lokaties
uitgevoerd. Als er wel gecontroleerd wordt, is er vaak iets mis: in
1992 waren er in twee op de vijf lokaties geen of onvoldoende
aanwezigheidsvergunningen. In 1993 werden bij 7 % van de
gecontroleerde speelhallen overtredingen van de regels gecontateerd
(Mutsaers en Van Loef, 1993). Meer dan de helft van alle
cafetariahouders wordt nooit gecontroleerd door de gemeente en
slechts tien procent krijgt regelmatige controle (Lenting en
partners, 1991). In 1993 zijn er in zestig gemeenten convenanten
gesloten tussen de gemeente, horeca-exploitanten,
automatenexploitanten en hulpverleningsinstanties. In twee
gemeenten zijn speciale kansspelwachters aangesteld om de naleving
van de bepalingen te controleren. Omdat de meeste convenanten nog
maar kort in werking zijn, is er over de effectiviteit nog niets te
zeggen.