• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De branches horeca en gokautomaten – 6.3. De speelautomatenmarkt algemeen

    6.3. De speelautomatenmarkt algemeen

    Onder het begrip speelautomaten vallen enerzijds
    behendigheidsautomaten en anderzijds
    kansspelautomaten: de zogenaamde fruitautomaten. Tot de
    behendigheidsautomaten rekent men alle automaten waarbij de speler
    de uitslag zelf benvloedt. Het gaat hierbij om flipperkasten en
    videospellen; ze keren geen geld uit. De kansspelautomaten doen dat
    wel. De uitslag van het spel kan door de klant niet worden
    benvloed; daarom spreken we van gokkasten. De kansspelautomaten die
    in de Holland Casino’s staan opgesteld worden in dit stuk niet
    besproken, omdat zij onder een andere wetgeving vallen. Naast de
    behendigheids- en kansspelautomaten biedt de speelautomatenbranche
    nog andere amusementsapparatuur, zoals jukeboxen en
    hobbelbeesten.
    In 86 procent van alle cafs staan n of meer gokkasten opgesteld
    (Lenting, 1990). Hier stonden in 1991 23.000 gokkasten; bijna
    eenderde van het totale aantal 73.000 automaten – dat er toen in
    heel Nederland stond (Horeca Nederland, 1992). Dit aantal bestond
    toen uit 20.300 behendigheidsautomaten en 52.700 kansspelkasten. In
    maar liefst 97 % van alle snackbars staan gokkasten (Lenting,
    1991). Het totale aantal kansspelautomaten neemt de laatste jaren
    af: in 1993 waren er 48.700; 4.000 minder dan in 1991 (Mutsaers en
    Van Loef, 1993). Deze afname komt voor rekening van de losse
    lokaties: de cafs en de snackbars. Twintig procent van alle
    fruitautomaten staat in de laagdrempelige horeca en 55 procent
    staat in cafs en restaurants (hoogdrempelige horeca). Het aantal
    gokkasten dat in speelhallen staat, neemt juist toe.

    Gokhallen

    Ruim een kwart van alle kansspelautomaten staat in gokhallen
    (12.000) en dat aandeel wordt groter. Het aantal speelhallen steeg
    tussen 1987 en 1992 met twaalf procent. Tussen 1992 en 1993 nam het
    aantal licht af; er zijn in Nederland dan bijna 300 hallen. Hierbij
    moet worden aangemerkt dat we alleen beschikken over cijfers van
    legale speelhallen. En op de vijf Nederlandse gemeenten heeft ten
    minste n gokhal binnen haar grenzen. In gemeenten met een
    Halverordening zijn gemiddeld ruim twee speeltenten aanwezig, waar
    gemiddeld 63 speelautomaten staan opgesteld. In alle speelhallen
    samen staan in totaal 19.500 kasten, waaronder 12.000
    kansspelautomaten. Hoewel het aantal hallen sinds 1993 afneemt,
    stijgt het aantal opgestelde kasten in speelhallen met twintig
    procent. Er kwamen vooral meer kansspelmachines in speelhallen te
    staan; in 1993 telde de VNG er bijna 35 % meer dan in 1992
    (Mutsaers en Van Loef, 1993). Alle speelautomaten samen
    vertegenwoordigen een waarde van 500 miljoen gulden. Jaarlijks
    wordt eenderde deel vervangen door modernere types.

    De omzet

    In 1990 werd een geschatte omzet van 1,5 miljard gulden behaald.
    Deze inkomsten komen voor het grootste deel uit de exploitatie van
    kansspelautomaten. De overheid verdiende hieraan in dat jaar voor
    300 miljoen BTW-geld. De opbrengst van de exploitatie komt in
    principe voor de helft ten goede aan de horecasector en gaat voor
    de andere helft naar de automatenexploitanten. Officieel delen de
    exploitant van de kast en de opsteller, de horeca-ondernemer, de
    winst op basis van een fifty-fifty afspraak. Ter vergelijking: de
    jaarlijkse omzet van alle Holland Casino’s samen bedraagt 406
    miljoen; iets meer dan een kwart van de omzet die met
    speelautomaten wordt gehaald. De Nederlandse Staatsloterij haalt
    250 miljoen gulden per jaar binnen; slechts 17 procent van
    speelautomatenwaarde.

    In de tweede helft van de jaren tachtig groeide de
    automatenbranche enorm, als direct gevolg van de legalisering van
    de gelduitkerende automaat. De laatste jaren nam deze groei af: in
    1991 groeide de gokmarkt nog met 19 %, in 1992 liep dit terug naar
    11% en in 1993 bedroeg de groei nog maar 3 %. Precieze gegevens
    over omzet en winsten op speelautomaten zijn niet bekend. Per
    fruitautomaat kan er jaarlijks in beginsel een omzet van duizend
    gulden tot maar liefst honderduizend gulden worden behaald. Volgens
    de Vereniging Automatenhandel Nederland (VAN) is de gemiddelde
    netto-jaaropbrengst van een speelautomaat voor de uitbater 6.000
    gulden (in totaal wordt er dan 12.000 gulden op de kast verdiend).
    De belastingdienst houdt een norm-opbrengst van 22.000 gulden per
    jaar per automaat aan. Een behendigheidsautomaat levert gemiddeld
    slechts vierduizend gulden per jaar op. Volgens een berekening van
    de gemeente Rotterdam (Engberts, 1992) brengen de gokkasten
    jaarlijks ruim 80.000 gulden op, waarvan de helft ten goede komt
    aan de exploitant. Het IMK signaleert een omzetdaling vanaf 1993.
    Ondanks de BTW-verlaging en de gunstige wijziging van de
    BTW-grondslag voor kansspelautomaten worden voor de periode
    1992-1995 omzetdalingen geraamd van gemiddeld vijftien procent.
    Vooral de grote bedrijven zullen aan inkomsten verliezen: -19 %.
    Volgens het IMK hangt deze terugval van inkomsten enerzijds samen
    met de algemene economische recessie (waardoor de koopkracht van de
    burger daalt), en anderzijds met de toenemende
    plaatsingsbeperkingen (IMK, 1993). Eenderde van alle
    snackbarhouders en ongeveer de helft van alle caf-eigenaren zegt
    dat de opbrengst van de gokkast van groot commercieel belang is
    voor het bedrijfsresultaat (Horeca Nederland, 1992). Uit een
    onderzoek onder snackbars blijkt dat de speelautomaten die hier
    staan opgesteld, intensief worden bespeeld: 30 % van de kasten
    wordt dagelijks 1 tot 3 uur bespeeld, nog eens bijna dertig procent
    tussen de 3 en 5 uur en eenzelfde percentage wordt langer dan 5 uur
    bespeeld (Lenting en Partners, 1991).

    Aantal bedrijven en werknemers

    In 1993 waren circa 850 speelautomatenexploitanten, producenten
    en handelaren actief. Dit aantal neemt sinds de legalisering in
    1986 sterk toe, mede vanwege een groot aantal horeca-ondernemers
    dat zich tevens als
    zelfstandig automatenexploitant liet inschrijven, teneinde de
    opbrengst niet langer te hoeven delen. Deze laatste ontwikkeling is
    de VAN een doorn in het oog en de vereniging accepteert deze
    collega’s dan ook niet als lid. In 1993 kwam de groei van het
    aantal nieuwe ondernemers in de automatenbranche tot stilstand,
    vermoedelijk vanwege de steeds verdergaande gemeentelijke
    restricties in het plaatsingsbeleid. In 1993 werden er 120
    exploitanten tot stoppen gedwongen, doordat hun vergunning werd
    ingetrokken wegens faillissement, overtreding van wettelijke
    bepalingen of wanbetaling van het jaarbedrag. In totaal werken er
    in Nederland zo’n 3500 mensen in de speelautomatenbranche
    (producenten, importeurs, handelaren, exploitanten en personeel van
    speelhallen).

    Verkoop van automaten

    In 1987 – het jaar nadat de vernieuwde wetgeving van kracht werd
    bereikte de verkoop van speelautomaten een hoogtepunt: er werden
    bijna 32.000 automaten verkocht. In de daarop volgende jaren nam de
    verkoop licht af; in 1989 werden er nog bijna dertigduizend
    exemplaren verkocht, maar in 1992 zakte dat aantal tot iets minder
    dan 18.000.

    De klanten

    Gokken voorziet in een mensenlijke behoefte, maar er is wel
    sprake van een elastische markt; hoe meer aanbod, hoe meer vraag.
    Nederlanders geven per jaar gemiddeld 280 gulden uit aan kansspelen
    en staan daarmee op de vijfde plaats van de Europese gok-toptien.
    De Spanjaarden voeren deze lijst aan met de uitgave van 1000 gulden
    per jaar. Daarna komen achtereenvolgens de Zweden (600 gulden), de
    Engelsen (550 gulden), de Fransen (360 gulden) en de Belgen en
    Duitsers met elk 350 gulden per jaar. Ruwweg zeven procent van alle
    Nederlanders speelt regelmatig op een automaat. De helft van de
    spelers geeft daarbij minder dan tien gulden per keer uit, en
    negentig procent komt nooit boven de uitgave van 25 gulden per
    keer. Hoewel de gemiddelde uitgaven per gokbeurt dus gering zijn,
    wordt er wel vaak gespeeld; gemiddeld tweemaal per week. Een kwart
    van de automaatspelers is jonger dan twintig jaar. Er spelen bijna
    drie keer zoveel mannen als vrouwen op gokkasten (Fijnaut e.a.
    1993). Probleemgokkers geven veel meer uit per gokbeurt dan de
    gemiddelde kansspelgebruiker. Een kwart van deze spelers geeft 50
    tot 100 gulden per speelbeurt uit en eenderde van de
    probleemspelers gooit tussen de 100 en 500 gulden per keer in de
    fruitautomaat (Engberts, 1992).

    Spelers komen al jong in aanraking met gokmachines. Uit een
    onderzoek bleek dat 31 procent voor het eerst gokte voor het
    vijftiende levensjaar, en de helft tussen de 16 en 20. In meer dan
    de helft van de gevallen (51%) wordt gespeeld in laagdrempelige
    gelegenheden, zoals snackbars en koffiehuizen. Bijna veertig
    procent van de spelers staat te gokken in een caf of restaurant en
    tien procent gaat naar de gokhal (De gezondheidsenqute in Rotterdam
    1991 in Engberts, 1992). Hoewel door restrictieve maatregelen in
    diverse gemeenten het aantal speelautomaten de laatste jaren
    afneemt, lijkt het probleem van de gokverslaving alleen maar toe te
    nemen. In 1986 registreerden CAD’s vierhonderd gokverslaafden. Dit
    aantal was in 1992 opgelopen tot bijna zesduizend problematische
    gokkers. Het werkelijke aantal gokverslaafden is een veelvoud van
    deze aantallen. In een schatting van Kingma (1993) wordt gesproken
    van dertigduizend kansspelverslaafden, waarvan zo’n twintigduizend
    probleemverslaafden; en dit is slechts een minimumschatting. Het
    Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD) schat het aantal
    gokverslaafden op 80.000. Negentig procent van de problematische
    gokkers is man.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken