3.7. Houding ten opzichte van autoriteiten
De geslotenheid van de branche houdt ook in dat de gemiddelde
horeca-ondernemer weinig op heeft met autoriteiten zoals politie en
de gemeentelijke, de provinciale en de rijksoverheid. Er is sprake
van een wantrouwende houding naar buiten toe. Uit een onderzoek
door Magis Marktonderzoek (in Missets Horeca, 1987) bleek dat
twintig procent van de horeca-ondernemers bij vechtpartijen en
ruzies in de zaak nooit de politie inschakelt en ruim 62 procent
dat alleen doet in geval van uiterste nood. Slechts achttien
procent roept altijd politiehulp in bij geweldscalamiteiten. Bijna
de helft van de onderzochte bar en discotheekhouders vindt
desalniettemin dat het bestrijden van ongeregeldheden in hun
bedrijf een overheidstaak is. Eenzelfde percentage wenst meer
politiesurveillance en hogere straffen voor ruzieschoppers. De
algemene frustratie in de horeca lijkt te zijn: de illegale
ondernemer wordt gedoogd, de legale wettelijk stukgecontroleerd,
financieel uitgezogen en ook nog eens gecriminaliseerd. Op
spandoeken bij een demonstratie werden leuzen als stop de
horecamoord en geen horeca-razzias meegevoerd. Gesprekspartners uit
de branche vinden dat er slecht tegen malafide ondernemers wordt
opgetreden. Terwijl illegale gelegenheden lang kunnen draaien
zonder door overheidsinstanties te worden gedeerd, worden bonafide
horeca-ondernemers op lichte overtredingen snel gepakt, zo vertelt
een genterviewde. Hij gaf aan het vertrouwen in politiek en politie
te hebben verloren en signaleert eenzelfde houding bij veel van
zijn collegae.
Afpersing wordt niet gemeld, enerzijds vanwege de
geweldsdreiging van de afpersers, anderzijds vanwege het wantrouwen
jegens de autoriteiten. Stil en stom, noemt een genterviewde de
ondernemers in de branche. Ook spreekt hij over de beroepsziekte
horeca-doofheid: de kastelein luistert niet, maar hoort wel.
Met andere woorden: hij weet alles wat er gebeurt, maar als je hem
ernaar vraagt, is zijn naam Haas. Deze geslotenheid maakt de
horecabranche kwetsbaar, want de ondernemers maken geen vuist naar
hun bedreigers. Dit hangt voor een groot deel samen met het belang
van een goede reputatie; de populariteit van een
horecagelegenheidhangt in hoofdzaak af van het imago. Wanneer een
bepaald caf vaak door de politie wordt bezocht, is dit niet goed
voor de klandizie. Maar, ook een regelmatige verstoring van de orde
kan klanten kosten. Schaamte speelt ook een rol in de
geslotenheid; wie toegeeft dat er problemen met bij voorbeeld
afpersing zijn, toont zich zwak. Veel horeca-ondernemers ontkennen
daarom dat ze gedwongen zijn om portiers voor de deur te zetten.
Door deze geslotenheid krijgt de politie geen voet tussen de deur
bij de afpersers. De oorzaak van de doorgaans moeizame verhouding
tussen de politie en de horeca lijkt op een kwestie van
de-kip-of-het-ei. Horeca-ondernemers menen dat de politie hen niet
kan helpen; soms hebben ze de ervaring dat de politie hen domweg in
de steek laat. Vooral waar het gaat om ernstige delicten als
afpersing; hierop krijgt de politie vaak moeilijk greep. Het
inroepen van politiehulp kan een horeca-ondernemers bovendien zijn
bedrijf kosten, want de gemeente heeft de bevoegdheid om een
vergunning tijdelijk of permanent – in te trekken. Wanneer er zich
in een bepaald caf in korte tijd veel ordeproblemen voordoen, kan
de gemeente zo’n zaak dwingen tot sluiting. Horeca-ondernemers
houden dus liever hun mond en de politie kan daarom vaak weinig
uitrichten; er wordt zelden aangifte gedaan. Bovenkerk en Derksen
(1994) spreken in hun onderzoek naar afpersing in de Utrechtse
cafwereld over een conspiracy of silence. De geslotenheid
van de ondernemers heeft natuurlijk ook nog een andere oorzaak. Er
wordt veel gerommeld in de branche; ondernemers geven toe dat
iedere horeca-ondernemer wel eens iets niet helemaal volgens de
regels doet. Het afromen van de winsten wordt als normaal
beschouwd. En ook waar het de CAO-naleving betreft, wordt er nogal
eens creatief boek gehouden. Ook hierdoor wendt men zich voor hulp
niet gemakkelijk tot de politie.