• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De branches horeca en gokautomaten – 3.4. Kapitaalverstrekking

    3.4. Kapitaalverstrekking

    Het is mogelijk om zonder kapitaal van enige betekenis een
    horecagelegenheid te beginnen, want er zijn legio
    financieringsmogelijkheden in de horecawereld. Koninklijke Horeca
    Nederland gaat ervan uit dat een beginnend ondernemer zo’n 25 % aan
    eigen kapitaal inbrengt, maar geeft eveneens toe dat het mogelijk
    is om met minder of geen geld te beginnen (Van Spronsen, 1995). Van
    de beginnende cafetariahouders brengt ongeveer de helft eigen
    kapitaal in. Hoewel voor het starten van een snackbar ongeveer een
    ton nodig is, brengt tien procent van de starters minder dan 25.000
    gulden aan eigen kapitaal in (Lenting en Partners, 1991). Voor het
    caf- en restaurantbedrijf zijn deze cijfers niet bekend. Een
    starter zonder voldoende kapitaal kan kiezen voor pacht van
    een bestaande horeca-gelegenheid; hierbij huurt hij het
    horeca-pand, de inrichting en de zogeheten goodwill: dit is
    een percentage van de omzetwaarde van het bedrijf. Soms wordt het
    onroerend goed door de verpachter van een derde persoon gehuurd en
    het komt eveneens voor dat een bedrijf door een pachter wordt
    doorverpacht. Bijna driekwart van alle caf-bedrijven zit in een
    gehuurd pand (Lenting & Partners, 1990). Bij cafetaria-houders
    is dat iets meer dan de helft. Driekwart van de nieuwe
    cafetaria-ondernemers neemt een bestaand bedrijf over (Lenting
    & Partners, 1991). Vooral de onervaren starters zonder eigen
    kapitaal kiezen voor de pachtconstructie en onder hen bevinden zich
    veel allochtone ondernemers. Soms komen verpachter en pachter
    overeen dat er winstdeling plaatsvindt tegen een bepaald percentage
    (tien tot twintig procent van de opbrengst is dan, naast de
    pachtsom, voor de verpachter).

    Wanneer de ondernemer zelf graag eigenaar van de zaak wil
    worden, koopt hij de inrichting en goodwill (meestal vijftig tot
    zestig procent van de omzet) over van de vorige eigenaar. Daar zal
    doorgaans een lening
    voor nodig zijn, want het gaat om grote bedragen. Van ousher treden
    brouwerijen op als leningverstrekker voor startende
    horeca-ondernemers. Banken zijn terughoudend in het financieren van
    horecagelegenheden: de levensduur van het gemiddelde bedrijf is
    kort, het faillissementsrisico is groot en er is vaak sprake van
    zwart geld, zo is de reputatie. Toch krijgt de helft van de
    startende cafetaria-houders wel een lening bij de bank, maar tien
    procent klaagt over de geringe leenmogelijkheden. Hertsenberg
    (1992) stelt dat er de laatste jaren percentage-gewijs niet minder
    door banken wordt gefinancierd dan voorheen, maar dat de vraag naar
    kapitaal in de horecawereld altijd groter is. Er is dus behoefte
    aan alternatieve financiering. En op de tien cafetaria-uitbaters
    leent bij het speelautomatenbedrijf (Lenting en Partners, 1991).
    Hoeveel caf-bedrijven bij de gokautomatenbranche te leen gaan, is
    niet bekend. Vermoed wordt dat caf-ondernemers minstens evenveel
    moeite hebben met het lenen op de reguliere geldmarkt. De laatste
    jaren signaleren horeca-watchers een verschuiving op de geldmarkt
    voor horeca-ondernemers: de automatenbranche zou zich in toenemende
    mate opwerpen als leningverstrekker. Er zijn hierover geen cijfers
    bekend, maar zowel vanuit de gokautomatenbranche als vanuit de
    horecawereld wordt deze veronderstelling onderschreven. Een aantal
    starters op de horecamarkt kan niet voldoen aan de eisen die banken
    stellen: ze moeten ten minste in het bezit zijn van de vereiste
    vergunningen en diploma’s en dienen een doortimmerd ondernemersplan
    te tonen. Bij de toetsing geldt ervaring in de horecasector als een
    pr, waardoor onervaren starters minder kans op financiering maken
    (Hertsenberg, 1992).

    Het zijn dus voor een groot deel nieuwe toetreders die kiezen
    voor een lening bij een brouwerij of een automatenexploitant. Soms
    treedt een brouwerij of automatenexploitant op als borgsteller van
    de cafbaas bij de bank. Het spreekt voor zich dat afname van het
    eigen merk bier bij het contract is ingesloten, alsook een
    merkenverplichting voor alle aangesloten drankenbedrijven. Zo
    betekent een geldlening bij Heineken tegelijkertijd een huwelijk
    met – onder andere – Pepsi en Sourcy. Maar brouwerijen kennen nog
    meer manieren om horeca-ondernemers aan zich te binden. Vaak worden
    andere diensten aan het contract verbonden, zoals levering van de
    barinrichting of van de muziekinstallatie, die dan eveneens
    gefinancierd worden door de brouwerij. Het komt ook voor dat
    brouwerijen (delen van) de barinrichting in bruikleen aanbieden.
    Hier hoeft de ondernemer niets voor te betalen, als hij zich maar
    contractueel aan de brouwerij – en de daaraan gekoppelde merken
    bindt. Zo’n contract mag overigens nooit langer dan tien jaar
    gelden (Hertsenberg, 1992). Een derde manier van financile
    ondersteuning door een brouwerij is het kortlopende
    leverancierskrediet: de inkoop op krediet geeft een ondernemer
    financile armslag, maar verstevigt de band met de brouwerij. In de
    praktijk zijn er maar weinig horeca-ondernemers die niet onder
    contract bij een brouwerij staan. Wanneer een speelautomatenbedrijf
    geld leent aan een caf of snackbareigenaar, wordt dit contract
    bijna altijd gekoppeld aan plaatsing van gokkasten. Wanneer de
    lener problemen krijgt bij de afbetaling, kan hij met de
    leningverstrekker afspreken dat hij de schuld door middel van de
    opbrengst van de automaten aflost. Hij maakt dan geen aanspraak
    meer op zijn deel van de speelwinst. Volgens betrokkenen komt het
    ook voor dat de brouwerijen geld doorgeven aan de automatenhandel
    voor leningen; ze besteden het lenen uit aan de
    automatenexploitanten.

    Niet alleen voor het starten van een onderneming is geld nodig,
    ook voor het behoud van de zaak is het nodig af en toe flink te
    investeren. De in paragraaf 3.9 besproken modegevoeligheid van de
    branche maakt regelmatige vernieuwingen noodzakelijk. Verbouwingen
    van horecagelegenhedenkomen dan ook regelmatig voor. Uit een
    onderzoek naar het Nederlandse cafetaria (Lenting en Partners,
    1991) blijkt dat bijna veertig procent van de snackbarhouders in
    het voorafgaande jaar verbouwd heeft en nog eens 33 % is dat van
    plan in het komende jaar (Lenting en Partners, 1991).

    Hertsenberg stelt in zijn rapport (1992) dat het grootste
    verschil tussen geldverstrekking door banken en leningen door
    brouwerijen en automatenhandelaren zich toespitst op de belangen
    van de financier. De banken hebben vooral belang bij het succes van
    de ondernemer en stellen daarom vrij hoge eisen aan de
    leningvragende cafhouder. De brouwerijen en automatenhandelaren
    daarentegen hechten veel minder belang aan het welslagen van de
    individuele ondernemer; hun belangen liggen in de continuteit van
    de horecagelegenheid, teneinde hun afzet zeker te stellen (hetzij
    bier, hetzij automaten). De persoonseisen die de
    automatenhandelaren en de brouwerijen stellen, zijn daarom veel
    minder strikt.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken