4.2. Autodiefstallen: aantallen en ontwikkelingen
Er bestaan in Nederland verschillende registratiesystemen waar
het aantal (vracht)autodiefstallen wordt bijgehouden. Zo schrijven
Eijken en De Waard (1994, p. 15):Met betrekking tot de registratie
van gestolen voertuigen is er sprake van verschillende
databestanden. Zo houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) – op basis van maandelijks door de politiekorpsen verstrekte
gegevens – cijfers bij over diefstal van personenauto’s. De
Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) registreert aan de hand
van door de politie verzonden signaleringen vermiste personenauto’s
in het Opsporingsregister (OPS). Verder beschikt de Nederlandse
politie nog over allerlei registratiesystemen waaronder het
herkenningsdienstsysteem (HKS), het bedrijfsprocessensysteem (BPS),
het Multipolsysteem. Daarnaast vindt ook registratie plaats door de
verzekeringswereld, in het bijzonder het Centrum voor
Verzekeringsstatistiek, als de gestolen auto verzekerd is.
Daarnaast kan nog worden vermeld het recente nieuwe initiatief
van de autobranche, een
- Public-Private Partnership:
- VAR, dat is Vermiste Auto Registratie te Amsterdam, alsmede de
registraties die door het RDW (RijksDienst voor het Wegverkeer)
worden bijgehouden. Het nadeel van die vele registrerende
instanties is wel dat van elkaar verschillende cijfers over
hetzelfde verschijnsel worden gerapporteerd. Daarnaast opereren de
vele systemen onafhankelijk van elkaar, laat de onderlinge
communicatie te wensen over, bestaat er geen internationale of in
ieder geval geen Europese databank en werken de meeste bestaande
systemen traag en onnauwkeurig en zijn zij doorgaans slecht
toegankelijk (bijvoorbeeld alleen op kenteken). Grote waakzaamheid
in de interpretatie van cijfers op het gebied van
personenautodieftallen is derhalve op zijn plaats. Verschillende
instanties rapporteren uiteenlopende cijfers. Deze verschillen zijn
voor een belangrijk deel het gevolg van het gebruik maken van van
elkaar verschillende definities en uitgangspunten (zie ook: Van der
Heijden, 1995). Op basis van diverse schattingen en overwegingen
komen Eijken en De Waard (1994) op een aantal van tussen de 30.000
en 35.000 in het jaar 1992, de CRI op 25.000 en de
verzekeringsmaatschappijen op 39.000. Voor 1994 verwachten alle
instanties een stabilisatie van het aantal autodiefstallen in
Nederland. De verschillen blijven overigens wel bestaan. Hoewel
over het werkelijke aantal diefstallen van personenauto’s in
Nederland een groot verschil van mening bestaat, is duidelijk te
zien dat na 1990 hun aantal is toegenomen. Die stijging is echter
minder groot dan in diverse publikaties wordt aangenomen. In 1985
bijvoorbeeld werd ook al een getal van 23.700 gestolen
personenauto’s gemeld (CRI). Van de in Nederland geregistreerde
auto’s wordt dus ongeveer 0.5 % in een jaar gestolen. Slechts
weinig van deze diefstallen worden opgehelderd. In nog geen 10% van
de gevallen wordt de dader of worden de daders bekend. In de vier
grote steden wordt ongeveer 40% van het totaal aantal
autodiefstallen gepleegd. De meeste personenauto’s worden in
Amsterdam en directe omgeving gestolen. Verder valt uit de cijfers
op te maken dat steden in Zuid-Limburg zoals Maastricht, Geleen,
Heerlen en Sittard relatief vaak te maken hebben met
autodiefstallen (zie ook Van Klaveren, 1994). Opels zijn – gezien
het grote aantal daarvan niet zo verwonderlijk – het meest geliefd
bij autodieven, gevolgd door Volkswagens (Golf), Ford’s, Mercedes,
BMW’s en Fiats (Eijken en De Waard, 1994, p. 31). In vergelijking
met het buitenland springt Nederland er in gunstige zin uit. In
Belgi bij voorbeeld worden per 100.000 inwoners (286) meer
personenauto’s gestolen dan in Nederland (186) (Van der Heijden en
Degen, 1994). In Engeland worden per 100.000 inwoners 856 auto’s
gestolen, in Frankrijk 509, in Zweden 457 en in Duitsland 179. In
totaal wordt het aantal autodiefstallen in Europa in het jaar 1992
door het BKA (1994) geschat op 1,835 miljoen, waarvan meer dan
760.000 personenwagens nooit meer worden teruggevonden
Noot . De laatste jaren wordt in de media geregeld
melding gemaakt van diefstallen van vrachtauto’s. Ook zouden op
gezette tijden chauffeurs in het buitenland worden overvallen op
parkeerplaatsen of aan de grens wanneer zij wachten op de
afwikkeling van de douaneformaliteiten (AD en Telegraaf, 1994). Met
name kranten melden dat in Itali en Frankrijk berovingen van
Nederlandse vrachtwagens angstaanjagende vormen hebben aangenomen.
De cijfers op grond van de aangiften van vrachtwagendiefstal laten
echter een heel ander beeld zien (Heijden en Degen, 1994). In tabel
3 van de Appendix is te zien dat er in Nederland weinig bekend is
over het aantal diefstallen van vrachtwagens en/of
vrachtwagencombinaties. In een nadere analyse van de CRI (Degen,
1995) komt naar voren dat in 1994.147 diefstallen van vrachtwagens
en/of vrachtwagencombinaties zijn gemeld. Hiervan zijn er slechts
17 in het buitenland gestolen. De ophef die hierover in de media is
geweest, staat in schril contrast met de officieel geregistreerde
diefstallen (Telegraaf, Algemeen Dagblad, 1994) Noot .
Hierbij moet worden aangetekend dat dit cijfer als gevolg van de
gebrekkige registratie en van het aangiftegedrag van
transportbedrijven zeer wel een onderschatting van het werkelijke
aantal is. Dit aantal ligt vermoedelijk 20% hoger. Dit zou
betekenen dat in Nederland iets meer dan 180 vrachtwagens per jaar
worden gestolen. Van deze diefstallen worden de meeste gepleegd in
de politieregio’s Rotterdam-Rijnmond en Midden- en West-Brabant. De
Rotterdamse haven is met 31 vrachtwagendiefstallen de meest
voorkomende pleegplaats in Nederland (zie ook de rapportage
Havens). Opmerkelijk is dat van de 71 wagens die binnen een week
worden teruggevonden, wagens met lading eerder worden
teruggevonden dan vrachtwagens zonder lading. Dit gegeven
wijst erop dat het de daders vaker gaat om de lading dan om de
vrachtwagen.
Men mag aannemen dat het stelen van vrachtwagens en/of combinaties
vrijwel altijd het werk is van professionele dieven. De benodigde
deskundigheid is veelomvattend en zelden in een individu
vertegenwoordigd. Bovendien vereist het stelen en verwerken van
dergelijke wagens enige organisatie waarbij meerdere personen
moeten zijn betrokken. Ook moeten daders beschikken over loodsen of
andere grote ruimten om de vrachtwagen (tijdelijk) te stallen.
Verder zijn connecties met helers nodig om de gestolen goederen te
verkopen (zie meer .5.5). De vrachtwagens werden in 1994 in 40% van
de gevallen uit afgesloten bedrijfsruimten of loodsen gestolen en
in 30% van de gevallen van de openbare weg. Van de voertuigen met
lading werden die met electronica relatief het meest gestolen,
direct daarop gevolgd door wagens geladen met textiel, metalen en
voedsel.
Over het aantal gestolen bedrijfsauto’s waarover in tabel 3 van
de Appendix in de tweede kolom wordt gerapporteerd, moet het
volgende worden opgemerkt. In vrijwel alle gevallen gaat het hier
om personenauto’s met een grijs kenteken, maar ook om (een onbekend
aantal) bestelwagens, bussen, kleine vrachtwagens worden hiertoe
gerekend. Uit deze gezamenlijke noemer is dus niet af te leiden wat
tot 1993 het aantal gestolen vrachtwagens was. In ieder geval kan
worden geconstateerd dat het aantal diefstallen van zulke
omgebouwde personenauto’s de afgelopen jaren gestaag toeneemt. De
diefstallen van personenauto’s met een grijs kenteken houden dus
gelijke tred met die van gewone personenauto’s.