3. CRIMINALITEIT IN DE AUTOBRANCHE
3.1. De autobranche als slachtoffer van criminaliteit
Dealers van personenauto’s lopen volgens de Bovag (1995)
de volgende risico’s slachtoffer te worden. Dealers kunnen (a)
onbewust uit onwetendheid een omgekatte, gestolen auto aankopen als
gebruikte auto. Dit kan ook gebeuren wanneer een gestolen auto
wordt ingeruild om een nieuwe aan te schaffen. Zij kunnen ook last
hebben van (b) ontvreemding van auto’s uit de showroom. Niet
zelden, zo wordt in het Bovag-magazine vermeld, worden (c) auto’s
tijdens een proefrit gestolen door klanten. Tot voor kort werden
officile documenten niet goed gecontroleerd of werden klanten
voornamelijk op hun eerlijke uiterlijk beoordeeld wanneer zij een
proefrit willen maken met een auto van de dealer. Tegenwoordig zijn
de controles op de identiteit van de klant scherper, maar nog
altijd niet waterdicht omdat een klantvriendelijke benadering in
een sterk concurrerende markt een precieze controle in de weg
staat. Dealers en garages kunnen (d) ook worden overvallen in de
zaak. Dit gebeurt volgens de Bovag heel weinig ondanks het feit dat
over het algemeen in het bedrijf veel cashgeld aanwezig is en het
vrijwel ontbreken van beveiliging. De Bovag adviseert haar leden
vaker over te gaan tot girale betaling om berovingen te voorkomen,
maar de alledaagse praktijk is nog altijd contante betaling bij
aflevering van de auto. Ten slotte kunnen dealers en garages te
maken krijgen met (e) inbraken in auto’s van klanten die hun auto
voor reparatie of onderhoud onder het beheer van de dealer hebben
geplaatst, of van (f) diefstal van auto’s van klanten die hun auto
voor reparatie of onderhoud onder het beheer van dealer hebben
gesteld;
Bij al deze vormen van slachtofferschap van dealers en garages
moet worden gemeld dat enige cijfermatige onderbouwing ontbreekt.
De mate waarin dit voorkomt, en in het bijzonder of dat door
criminele groepen gebeurt, is derhalve onbekend. De mogelijke
voorvallen zoals beschreven zijn vermoedelijk opgenomen in de
algemene criminaliteitscijfers van Nederland. Tegen het onbewust
kopen van gestolen auto’s door de reguliere autohandel wordt door
de Bovag (in samenwerking met de politie) geregeld gewaarschuwd
(hierover later meer). Uit de intensieve voorlichting kan onder
voorbehoud worden afgeleid dat deze vorm van slachtofferschap vaker
dan incidenteel voorkomt.
Truckdealers kunnen te maken hebben met (a) de
ontvreemding van voertuigen vanaf truckdealerterreinen of
bedrijfsstallingen of van (b) diefstal uit bedrijfsauto’s (radio’s,
enzo). Ook hier geldt dat cijfermatige onderbouwing ontbreekt en de
Bovag het laat bij de constatering: Bij truckbedrijven speelt
criminaliteit slechts heel beperkt (Bovag, 1995).
Autoverhuurbedrijven en leasebedrijven hebben of kunnen te
maken hebben met (a) diefstal of verduistering van verhuurde
personenauto’s of (b) van waardevolle onderdelen van een verhuurde
auto. Ook komt het voor dat (c) de identiteit van de verhuurde auto
wordt veranderd door waardevolle onderdelen te vervangen door oude
(bijv. door diefstal van de motor en het daarvoor in de plaats
terugzetten van een oud, versleten exemplaar). Ten slotte kan
worden vermeld dat (d) huurauto’s wel eens worden gebruikt voor het
veroorzaken en het in scene zetten van aanrijdingen met als doel
een uitkering van een verzekeringsmaatschappij te verkrijgen (de
huurauto wordt gebruikt als schuldige partij).
Deze delicten waarvan autoverhuurbedrijven slachtoffer worden,
worden meestal gepleegd door professionele daders en minder vaak
door gelegenheidsdaders. Of dat in Nederland ook voorkomt, en in
hoeverre professionele criminele groepen daarbij zijn betrokken, is
onduidelijk en niet empirisch vast te stellen. Autoverhuurbedrijven
zijn een kwetsbare branche. Door zowel de auto met de bijbehorende
sleutels en papieren aan de klant te overhandigen moet het bedrijf
maar afwachten of een en ander weer wordt teruggebracht. De
controle vooraf op de identiteitspapieren van de klant moet door de
snelheid van bediening doorgaans oppervlakkig zijn en de meeste
bedrijven zijn onvoldoende toegerust en hebben te weinig vakkennis
om goede falsificaten te onderscheiden van echte documenten. In het
buitenland waar de diverse instanties en opsporingsfunctionarissen
weinig of geen kennis hebben van Nederlandse kentekenbewijzen I, II
en III en van de groene kaart, mag geen efficinte en effectieve
opsporing worden verwacht. Het aantal gestolen huurauto’s wordt om
economische en andere redenen niet wereldkundig gemaakt. De indruk
bestaat dat het verschijnsel voorkomt, maar incidenteel. In diverse
politierapporten wordt daartegenover melding gemaakt van tientallen
aanhoudingen van (gestolen) huurauto’s aan de grensovergangen in
het oosten van Duitsland en Oostenrijk op de veerboten van
Denemarken, Zweden en Finland naar het voormalige Sovjet-Unie en op
de veerboten van Itali naar het voormalige Joegoslavi. In Nederland
is er geen feitelijke, openbare kennis van het aantal gestolen
huurauto’s. In het buitenland worden dergelijke autodiefstallen wel
afzonderlijk geregistreerd. In Duitsland werden bijvoorbeeld in
1993 van de in totaal 67.000 huurauto’s 1555 huurauto’s gestolen
bij 1400 autoverhuurbedrijven. Van deze gestolen huurauto’s werden
er 738 na verloop van tijd teruggevonden. De meeste auto’s kwamen
niet meer terug van autoverhuurbedrijven die zijn gevestigd op de
grote internationale luchthavens van Duitsland, in het bijzonder
Berlijn, Mnchen en in de buurt van landsgrenzen. De Duitse politie
vermoedt dat de meestal jonge Duitse huurders deze auto’s in
samenwerking met de afnemers op een plaats in Polen of Tsjechi
achter te laten en vervolgens onder terugzending van autosleutels
en kentekenbewijzen hen als gestolen opgeven (BKA, 1994).
Op grond van Duitse ervaringen mag voor Nederland worden
aangenomen dat van de 35.000 huurauto’s er enkele honderden worden
gestolen van verhuurbedrijven die zijn gevestigd op plaatsen als
Schiphol, de grote steden en de grensgebieden. Voorts meldt het BKA
(1994) dat aan de Duits-Poolse grens van alle aangehouden gestolen
auto’s een derde gestolen huurauto’s betrof, waaronder een paar
honderd uit Nederland. Zoals geschreven, exacte cijfers ontbreken
in Nederland of worden om bedrijfstechnische redenen niet aan de
openbaarheid prijs gegeven. De tankstations in Nederland
hebben voornamelijk te maken met winkeldiefstallen en met
roofovervallen. In 1993 vonden er volgens opgave van de Bovag 225
roofovervallen op tankstations plaats. Mede door het nemen van een
groot aantal veiligheidsmaatregelen zette de sterke stijging zich
in 1994 niet door (tot 1 november zijn er het vorig jaar 191
roofovervallen gepleegd). Tankstations blijven kwetsbaar voor
criminaliteit, in het bijzonder voor roofovervallen. De lange
openstelling van het bedrijf (ook ‘s avonds en ‘s nachts), het cash
geld dat daarin elke dag omgaat en het lage aantal personeelsleden
(meestal n) maken benzinestations aantrekkelijk voor beginnende
overvallers, gelegenheidsdaders en vertwijfelden (junks) die snel
een klein bedrag aan geld nodig hebben. Professionele daders lijken
nauwelijks genteresseerd in het overvallen van benzinestations
(Kroese en Staring, 1993). Daarnaast heeft een tankstation te maken
met mensen die na het tanken zonder te betalen doorrijden. Hoewel
tijdelijk in de media diverse alarmerende berichten zijn verschenen
over het aantal en de toename, ontbreekt enige cijfermatige
onderbouwing van het voorkomen van dit verschijnsel. De caravan-
en aanhangwagenbedrijven hebben of kunnen te maken hebben met
(a) de ontvreemding van caravans, en (b) van het niet terug
bezorgen van gehuurde aanhangwagens, en (c) roofovervallen op de
zaak (in verband met aanwezigheid cash geld). In de praktijk komen
dergelijke vormen van delicten echter sporadisch voor.
De motorenhandel heeft volgens de Bovag nauwelijks te
maken met criminaliteit. Wanneer motoren worden gestolen dan is dat
voornamelijk bij burgers. Volgens de CRI werden er in 1990.1571, in
1991.1659, in 1992.1766 en in 1993.2007 motoren van particulieren
gestolen. In dit rapport zal hierop verder niet worden
ingegaan.