1. ACHTERGRONDEN EN OPZET VAN HET DEELRAPPORT
Georganiseerde misdaad wordt vrijwel altijd geassocieerd met de
levering van illegale goederen en diensten, zoals drugs, aan een
illegale markt. Maar het gebeurt ook dat georganiseerde misdaad op
een illegale wijze een legaal goed levert voor een legale markt.
Een voorbeeld van de illegale levering van legale goederen betreft
het op de markt brengen van (onderdelen van) gestolen auto’s. Het
stelen van auto’s en de verkoop van deze auto’s aan garages,
dealers en burgers behoort tot de klassieke delicten van de
criminele groep in de twintigste eeuw. In Itali en de Verenigde
Staten worden al vanaf de introductie van de auto als massagoed (in
opdracht van de mafia) door bendes personenauto’s gestolen en
vervolgens op de legale en zwarte markt verhandeld. Hoe beter de
administratieve controle op het autobezit in de loop der jaren
werd, hoe inventiever de criminele groepen te werk moesten gaan en
des te meer professionele kennis autodiefstal vereiste. Die kennis
werd voor een belangrijk deel verkregen uit de legale autobranche.
Daar weet men hoe auto’s in elkaar zitten, welke papieren vereist
zijn, enzovoorts. Vandaar dat met de jaren steeds meer garages,
autosloperijen werden betrokken bij autodiefstallen. Ook blijken
veel garage-eigenaren mede als gevolg van de moeilijke economische
positie van hun bedrijfstak de aantrekkelijke financile kanten van
illegale handel binnen hun legale bedrijf te zien.
Naast de auto als object van diefstal en handel zorgt de auto
ook voor de logistiek van criminele groepen. Omdat auto’s op naam
staan geregistreerd, vormen zij voor de politie een belangrijk punt
van herkenning en een handig aanknopingspunt voor de opsporing van
verdachte personen. Misdadigers hebben op allerlei manieren
geprobeerd om herkenning aan de hand hun auto’s te voorkomen (valse
nummerplaten, etcetera), maar lijken daarin pas de laatste jaren
goed te slagen. Het leasen van auto’s maakt het de politie een stuk
moeilijker hen te traceren, omdat de auto op naam van het
lease-bedrijf staat. Daardoor zijn dergelijke personen beter in
staat hun illegale activiteiten af te schermen tegen de politie. De
vraag is of de autobranche door het leasen van auto’s aan criminele
groepen slachtoffer is of dat zij bewust medewerking aan dergelijke
groepen verleent. Er zal worden ingegaan op de mogelijkheid dat
criminele groepen via katvangers hun eigen lease-maatschappijen
oprichten. Hierdoor zijn zij in staat de lease-auto te gebruiken
als middel voor afscherming tegen opsporing. Maar ook kunnen zij
lease-auto’s inzetten als middel om illegale goederen en personen
te vervoeren. Daardoor worden in het geval van een aanhouding op
heterdaad door de politie slechts minimale verliezen geleden. De
auto’s kunnen immers niet in beslag worden genomen omdat zij
juridisch eigendom zijn van de lease-maatschappij.
In deze deelstudie zal worden nagegaan wat de aard en de omvang
is van georganiseerde autodiefstallen in Nederland en in hoeverre
de autobranche, op welke manier ook, is betrokken bij deze illegale
activiteiten. Het doel is een beschrijvende studie te verrichten om
de volgende vijf belangrijke onderzoeksvragen te beantwoorden:
1. Wat voor groepen maken zich in Nederland schuldig aan
georganiseerde autodiefstallen? 2. Op welke manieren worden deze
autodiefstallen gepleegd?
3. In hoeverre wordt de autobranche gebruikt, genfiltreerd of
overgenomen door criminele groepen?
4. In hoeverre werkt de autobranche samen met criminele
groepen?
5. Op welke wijze worden de opbrengsten uit autodiefstallen door
criminele groepen besteed? Om deze vragen aan het einde van de
studie te kunnen beantwoorden is het zaak inzicht te krijgen
hoeveel autodiefstallen in Nederland worden gepleegd, welk aandeel
criminele groepen daarin voor hun rekening nemen en welke schade
dat voor de samenleving oplevert. Om op deze vragen een antwoord te
vinden is gebruik gemaakt van diverse methoden en databronnen:
1. gegevens over autodiefstallen van diverse publieke en private
instanties; 2. een studie van ambtelijke en wetenschappelijke
literatuur;
3. gesprekken met deskundigen en sleutelpersonen uit de
autobranche, politie, CRI en verzekeringsmaatschappijen;
4. politiedossiers over groepen die actief zijn op het gebied van
autodiefstallen; 5. de internationale rapporten waarin een stand
van zaken van autodiefstallen in die landen wordt gegeven.
Hierbij kunnen de volgende kanttekeningen worden geplaatst. De
studie kent een aantal methodische handicaps die moesten worden
overwonnen, respectievelijk die bepaalde gevolgtrekkingen
onmogelijk maken. De criminologische literatuur over het
verschijnsel autodiefstal is, op z’n zachtst gezegd, mager te
noemen. De beperkte wetenschappelijke kennis die wel bestaat is
afkomstig van studies naar de achtergronden van gepakte autodieven
of van beschrijvende overzichten van autodiefstallen naar
geografisch gebied, plaats en tijdstip van de diefstal, enzovoorts.
De kennis die deze studies hebben opgeleverd is slechts met grote
voorzichtigheid te gebruiken omdat de gegevens daarvan zijn
gebaseerd op empirisch onderzoek onder een zeer selecte groep
autodieven. Deze autodieven behoren tot de 10% gepakte en bij de
politie bekende daders, die een auto om reden van joy-riding hebben
gestolen. Over professionele daders is in de criminologie, voor
zover mijn kennis reikt, niets bekend. De weinige criminologische
kennis kan dus ook niet zo maar worden gegeneraliseerd naar de
totale populatie autodieven en is derhalve voor dit deelrapport
slechts beperkt bruikbaar. Het voordeel van dit deelonderzoek in
het kader van de Parlementaire Enqute Opsporingsmethoden is dat nu
wel een keer inzicht in de achtergronden en de kenmerken van
professionele autodieven kan worden verkregen, omdat de
politiedossiers kunnen worden ingezien.
De andere bron bestaat uit informatie uit de autobranche zelf.
Het probleem daarmee is dat zegslieden aangeven dat of met de
autobranche niets aan de hand is, of dat men daarvan niets af weet,
of beide. Het imago van de autobranche laat niet toe dat openhartig
over de vrijwillige of onvrijwillige betrokkenheid van de branche
bij autodiefstallen of bij het verlenen van hand- en spandiensten
aan criminele groepen wordt of kan worden gesproken. Over
misstanden in de branche bestaat zelfs geen schriftelijke
rapportage in welke vorm ook. Dit betekent dat naast gegevens van
allerlei ambtelijke statistieken en van relevante buitenlandse
studies van het Duitse Bundes Kriminal Amt (BKA) en van het Engelse
Home Office, de onderzoeker grotendeels afhankelijk is van
materiaal dat hem door de politie en het CRI ter beschikking is
gesteld. Dit materiaal biedt veel informatie om de onderzoekvragen
te beantwoorden, maar kent ook een aantal beperkingen.
Vanzelfsprekend is er alleen informatie over die
autodiefstalgroepen waarnaar opsporingsonderzoeken zijn geweest of
lopen. Over groepen waarnaar geen strafrechtelijk onderzoek is
uitgevoerd, is derhalve niets bekend. Omdat autodiefstal bij de
Nederlandse politie geen prioriteit kent mag worden aangenomen dat
met deze politiedossiers geen compleet en volledig beeld van
autodiefstallen en autodiefstalgroepen in Nederland kan worden
geschetst. Zo worden in Amsterdam wel de meeste auto’s gestolen in
heel Nederland, maar wordt er, relatief gezien, weinig
politiecapaciteit in de opsporing daarvan gestoken. In gebieden
waar van oudsher veel politile aandacht is voor autodiefstallen
(Brabant, Limburg) zijn om die reden meer dossiers beschikbaar.
Daaraan kan worden toegevoegd dat sinds de reorganisatie van de
politie autodiefstalgroepen qua opsporing enigszins tussen de wal
en het schip zijn geraakt. De nieuwe divisies Georganiseerde
Criminaliteit van de regiopolitie hebben zich sterk gericht op de
drugshandel en andere zware vormen van georganiseerde
criminaliteit, terwijl de basispolitiezorg te overbelast en te
licht moet worden bevonden om dit soort autodiefstalgroepen
adequaat te kunnen bestrijden. En en ander heeft wel tot gevolg dat
voorzichtig met dit materiaal moet worden omgesprongen.
Om de nadelen van het schriftelijke materiaal te beperken is
uitvoerig gesproken met diverse deskundigen op het gebied van
autodiefstallen in Nederland. Gevoegd bij het bovenstaande levert
dat de rapporteur kwalitatief voldoende materiaal op om verantwoord
een goed beeld van de Nederlandse situatie te kunnen bieden.
De opzet van dit deelrapport is als volgt. In het tweede
hoofdstuk wordt de omvang en de samenstelling van het Nederlandse
wagenpark gepresenteerd. Vervolgens wordt de autobranche
gentroduceerd en de economische situatie waarin die branche nu
verkeert en mogelijk in de nabije jaren zal komen te verkeren.
Daarna wordt in hoofdstuk drie de criminaliteit in de autobranche
besproken. Eerst wordt aandacht geschonken aan het slachtofferschap
van de autobranche als gevolg van allerlei criminele activiteiten.
Vervolgens wordt in dat hoofdstuk aangegeven dat er verschillende
vormen van organisatiecriminaliteit in de autobranche bestaan. Door
de structuur van de automarkt wordt er grote druk uitgeoefend op
dealers en garages door de autofabrikanten enerzijds en door de
grote concurrentie tussen automerken in Nederland anderzijds. Deze
druk heeft als het ware een criminogene werking op het ontstaan en
voorkomen van verschillende vormen van
organisatiecriminaliteit.
In hoofdstuk vier staan de (vracht)autodiefstallen centraal.
Daarbij is bewust het verschijnsel autobraak buiten de studie
gelaten, omdat de daders voor het overgrote deel bestaan uit
jeugdigen die alleen of met zijn tween dit delict plegen f uit
verslaafden die van de gelegenheid gebruik maken om via de gestolen
autoradio en andere ontvreemde goederen geld te verdienen voor de
aanschaf van de noodzakelijke drugs. Deze daders vallen buiten onze
studie. Eerst wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de redenen om
auto’s te stelen. Deze redenen zijn van belang omdat het verdwijnen
n terugvinden van gestolen auto’s sterk afhankelijk zijn van de
beweegredenen van de dader(s). In geval van joyriding worden auto’s
slechts tijdelijk gebruikt en bijna altijd teruggevonden. De
registratie van autodiefstallen is onoverzichtelijk als gevolg van
de vele instanties die daarbij zijn betrokken. Ook de diverse
cijfers over autodiefstallen wijken sterk van elkaar af. Daardoor
is de aard en de omvang van de autodiefstallen in Nederland
moeilijk precies vast te stellen. Hetzelfde is van toepassing op de
terugvindcijfers van gestolen auto’s. Het gebrek aan samenwerking
in nationaal n internationaal verband tussen registrerende
instanties en de onduidelijke meldingspraktijk van teruggevonden
auto’s vormen een obstakel in de vaststelling van het aantal
gestolen auto’s. Aan deze problematiek is eveneens verbonden dat
slechts met grote voorzichtigheid de schade die door professionele
daders en groepen in Nederland kan worden geschat. In het vijfde
hoofdstuk worden de aantrekkelijke kanten van autodiefstallen voor
criminele groepen opgesomd. Deze punten geven de context en de
gelegenheid aan waarbinnen gespecialiseerde autodiefstalgroepen
opereren. Voorzover bekend bij de politie wordt de structuur, de
omvang en het werkgebied van deze groepen aangegeven. Indien
mogelijk wordt gerapporteerd over kenmerken van deze autodieven. De
beschrijving van de groepen is gebaseerd op dossieronderzoek en is
uitgevoerd aan de hand van het analyseschema dat voor onze hele
studie van de georganiseerde criminaliteit in Nederland is
ontwikkeld. In de volgende paragraaf zal uitgebreid worden ingegaan
op de modus operandi bij autodiefstallen. Op grond van de
literatuur en gegevens uit dossiers wordt uit de doeken gedaan hoe
groepen bij autodiefstallen te werk gaan. Veel van die groepen
beperken zich niet uitsluitend tot autodiefstallen maar verrichten
veel illegale nevenactiviteiten, zoals inbraak, heling,
wapenhandel. In datzelfde hoofdstuk wordt eveneens ingegaan op de
aantrekkingskracht van de autobranche op criminele groepen en de
eventuele samenwerking tussen de legale en illegale autohandel.
Dieper zal worden ingegaan op het leasen van auto’s door criminele
groepen om logistieke en andere problemen op te lossen en om zich
af te schermen tegen opsporing. Het deelrapport wordt afgesloten
met de problematiek van de opsporing van gestolen auto’s. Hier
spelen de diverse meldingssystemen opnieuw een negatieve rol in de
vaststelling van het werkelijke aantal verdwenen auto’s. Daarnaast
worden door de privatisering en door het gedrag van
verzekeringsmaatschappijen commercile carhunters in de
gelegenheid gesteld hun geld op een niet altijd nette manier te
verdienen. Het ontbreken van een (inter)nationaal politie
opsporingssysteem en corruptie en smeergelden in binnen- en
buitenland maken het deze onderzoeksbureaus erg gemakkelijk.
De studie wordt afgerond met een samenvatting en de conclusies.
Tevens worden de vier basisonderzoeksvragen van de studie voor de
Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden voor zover
mogelijk voor dit deelonderwerp beantwoord.