5. GEORGANISEERDE MISDAAD IN DE HAVENS
5.1. De Rotterdamse haven
In zijn boek over georganiseerde misdaad beschrijft Abadinsky
(1991) de situatie dat in New York de haven in handen was gekomen
van de Five Points Gang, een Italiaanse bende waarvan onder
andere Al Capone en Lucky Luciano nog lid zijn geweest. De bende
bestond uit ongeveer 1.500 man en stond onder leiding van Paul
Kelly Noot . Kelly startte in Harlem een
‘vakbond’ voor de levering van arbeidskrachten (een koppelbaas
zouden wij nu zeggen) en met behulp van zijn bendeleden schopte hij
het tot vice-president van de International Longshoremen’s
Association (ILA). Dit was de grootste vakbond van de
havenarbeiders. Met behulp van het legioen van arme en ongeschoolde
Italiaanse arbeiders die hij via de ILA aan een baantje hielp en
met het geweld van zijn criminele groep kreeg hij de greep op de
kades van East Side, Brooklyn en van New Jersey: “Loansharking,
large-scale pilfering, smuggling, and deals with employers eager
for ‘labor peace’ enriched the criminals who dominated the
waterfront. The Presidents’s Commission notes that the ‘necessity
for speed, plus the lack of rail connections to the piers, gave
rise to the coveted ‘loading’ racket, which involved moving cargo
from the peirfloor to waiting trucks. Since demand for cargo
loading was inelastic and dependent upon immediate need when ships
arrived, loading generated extraordinary profits and was a
principal incentive for organized crime to infiltrate the ILA.
Control waterfront labor and you control the waterfront”
(Abadinsky, 1991, p. 357-358).
Dit voorbeeld van Abadinsky laat de meest extreme vorm zien van
innesteling door criminele groepen in een legale economische
bedrijfstak.
De innesteling is erop gericht de economische en politiek macht te
veroveren op de bedrijfstak door vitale onderdelen onder controle
te hebben. Deze extreme vorm van innesteling door criminele groepen
mag niet worden verward met (1) afpersing waarin aan criminele
groepen geld moet worden afgedragen om de economische activiteiten
ongestoord te laten verlopen, of met (2) een situatie waarin op een
of andere manier gebruik wordt gemaakt van faciliteiten die een
haven als de Rotterdamse biedt aan smokkelaars (het zogenaamde
meeliften), of met (3) een situatie waarin dieven in de lading van
schepen een aantrekkelijke buit zien.
Om na te gaan met welke situatie wij in Rotterdam feitelijk van
doen hebben, moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. Zijn de vakbonden in het bijzonder die het havenpersoneel
vertegenwoordigen onder controle van criminele groepen, en zo ja,
in welke mate?
2. Hebben bedrijven of eigenaren en bedrijfsleiders in de haven te
maken met afpersingspraktijken, met opgedrongen protectie,
ontvoeringen en/of liquidaties?
3. Ervaren de havenbedrijven (uit de open opslagruimten of loodsen)
en de aangemeerde schepen diefstallen op grote schaal?
4. Zijn er criminele groepen actief die hun werkterrein op en in de
havens hebben liggen? 5. Zijn er corruptiepraktijken onder
werknemers, douaniers, particuliere bewakers,
politiefunctionarissen, gemeente-ambtenaren, waardoor zij meewerken
aan de illegale activiteiten van criminele groepen? Wat betreft de
eerste vraag kan worden gemeld dat geen vakbond in Nederland, en
ook niet dus die uit de havens, onder controle van of in de greep
is van criminele groepen. In de deelstudie over de bouwnijverheid
wordt de band tussen de vakbonden en de georganiseerde misdaad
uitvoerig uit de doeken gedaan. Vakbonden leveren geen personeel
aan de haven en ze leiden ze ook niet op. Vakbonden bepalen in
Nederland niet of er iemand ergens aan de slag mag (in de haven).
Daarmee verliezen zij hun aantrekkelijkheid voor criminele
groepen.
Hoewel de factor arbeid in de Rotterdamse haven nog altijd van
groot belang is, is het aantal arbeidsplaatsen in de laatste
twintig jaar gestaag afgenomen. Daarvoor in de plaats zijn kranen
en andere apparatuur gekomen die het werk van de havenarbeider
sneller, efficinter en goedkoper kunnen verrichten. De expansieve
groei van het containervervoer heeft het verlies van
arbeidsplaatsen versneld. In een krimpende arbeidsmarkt zal niet
snel plaats zijn voor een koppelbaas die met goedkoop, maar
onervaren personeel aankomt. De vakbonden zijn
er bijzonder op gespitst de werkgelegenheid te bewaken en houden
scherp in de gaten of er arbeidsplaatsen structureel naar
onbekenden of naar koppelbazen gaan. Criminele groepen die proberen
hun mensen in de haven te stationeren, stuiten in dat geval op een
aantal barrires die voortkomen uit afspraken tussen de vakbonden en
de werkgevers om de werkgelegenheid in de haven te regelen via
collectieve afspraken. Die regels functioneren in feite als
barrires tegen de toetreding van onbekenden. Bovendien, zo
verzekeren de gesprekpartners onafhankelijk van elkaar, is het in
de haven nog altijd van ons kent ons en dat houdt in dat de sociale
controle in de haven wellicht sterker is dan in andere
bedrijfstakken. Voorts kan worden opgemerkt dat wanneer een
criminele groep zich zou willen innestelen in de haven om
bijvoorbeeld zendingen met drugs veilig te stellen, zij over veel
mensen moet beschikken (van kraanchauffeurs tot en met bewakers,
van douaniers in het Douanecentrum tot en met de expediteur), die
de juiste opleiding hebben, enzovoorts om de vrachtlijn onder
controle te hebben. In de context van de sociale controle mag
worden aangenomen dat zo’n strategie, zeker wanneer die door een
groter aantal criminele groepen zou worden toegepast om hun
smokkelpraktijken vlotter te laten verlopen, niet veel kans van
slagen zal hebben. Hoewel onze onderzoeksactiviteiten primair waren
gericht op de smokkel van illegale goederen in de haven, zijn ons
tijdens deze speurtocht geen aanwijzingen van zo’n vorm van
innesteling onder ogen gekomen. Er zijn geen politiedossiers van
tactische onderzoeken naar criminele groepen die in de haven actief
zijn. Alle gesprekpartners van politie, douane,
werkgeversverenigingen en vakbonden geven onafhankelijk van elkaar
aan dat daarvan geen sprake is en ook het criminaliteitsbeeld wijst
niet op systematische activiteiten van criminele groepen in de
haven. Daarnaast hebben ondernemingen in de haven geen melding
gemaakt van afpersingspraktijken, van opgedrongen protectie, van
ontvoeringen of van liquidaties. Er bestaan eveneens geen
politiebronnen (landelijk, regionaal of lokaal) waarin op de een of
andere manier melding van zulke delicten is gemaakt. Op grond van
deze gegevens mag de conclusie worden getrokken dat er geen
innesteling van criminele groepen in de haven is.
De derde vraag is voor een deel al eerder in dit rapport
beantwoord. Een zaak betrof een groep die met medewerking van
binnenuit containers steelde van de bedrijfsterreinen. Dit was een
professionele groep dieven die haar activiteiten direct staakte na
het bekend worden van een opsporingsonderzoek door de politie tegen
haar. Hoewel er altijd in een haven zal worden gestolen, wijzen de
gegevens van de politie aldaar niet op diefstallen die systematisch
en op grote schaal worden uitgevoerd. Dat zulke diefstallen
onbekend zijn kan evenwel het gevolg zijn van het niet doen van
aangifte van de diefstal van goederen door bedrijven. De reden van
het doen van geen aangifte is aan de ene kant gelegen in het
mogelijk verlies van de goede naam van het bedrijf. Diefstallen
zouden kunnen wijzen op een slecht functionerend bedrijf en dat
jaagt klanten weg. Anderzijds worden, zoals in hoofdstuk drie is
aangegeven, allerlei accijnsheffingen verhaald op het bedrijf dat
de goederen kwijt is. In de derde plaats is het mogelijk dat eigen
personeel de goederen heeft gestolen. Diefstal door havenarbeiders
was jaren terug een veelvoorkomend verschijnsel (Hoekema, 1973).
Tegenwoordig is er door het vervoer per container minder
gelegenheid goederen weg te nemen omdat containers in de meeste
gevallen zijn afgesloten en er dus geen havenpersoneel bij kan
komen. De regiopolitie Rotterdam-Rijnmond heeft kort geleden in
samenwerking met de particuliere beveiliging, het bedrijfsleven,
gemeenten en andere opsporingsdiensten een platform opgericht
waarin een integrale aanpak van diefstallen in de haven wordt
voorgestaan. Dit platform zou wijzen op het veelvuldig voorkomen
van diefstallen, maar een betrouwbare en valide
criminaliteitsbeeldanalyse ligt aan de oprichting van het platform
niet ten grondslag. In ieder geval wordt vermoed dat de expeditie
en het transport kwetsbare onderdelen van de haven vormen en dat de
aandacht van het platform zich daarop zou moeten richten. Het hoeft
namelijk bij diefstal van goederen niet altijd te zijn dat dat in
de haven is gebeurd. Goederen kunnen zijn gestolen tijdens het
wegtransport naar de haven van waaruit het schip vertrekt, tijdens
de vaart op zee, tijdens de overslag, tijdens de opslag van de
goederen in loodsen, tijdens het wegvervoer naar het ontvangende
bedrijf. Vermissing van de goederen wordt achteraf meestal aan de
haven toegeschreven terwijl dat feitelijk dus niet het geval hoeft
te zijn. Het IRT Rotterdam-Rijnmond concludeerde op basis van een
globaal onderzoek dat EU-fraude met sigaretten, melkpoeder,
kleding, schoenen en drank tevens voorkomt onder
transportondernemers wiens bedrijven er financieel slecht voor
staan (Politie Rotterdam-Rijnmond, rivierpolitie, 1994).
Expeditiebedrijven vormen een vitale schakel voor de Rotterdamse
haven omdat zij mede verantwoordelijk zijn voor de snelheid waarmee
goederen vervolgens uit de haven naar elders kunnen worden
getransporteerd. Werken expeditiebedrijven niet goed, dan raken de
loodsen overvol en moet de verdere ontscheping wegens ruimtegebrek
stil worden gelegd.
Als in de Rotterdamse haven dan geen sprake is van innesteling
door criminele groepen, wat doen de opsporingsinstanties dan om de
smokkel van illegale goederen tegen te gaan? In de bestrijding van
smokkel neemt de douane een centrale plaats in. Vroeger volgde de
douanier zijn neus of leerde de ervaring wanneer en bij welk schip
zij moest inspecteren. Ook nam de douane willekeurige steekproeven.
Maar meer dan vier of vijf containers per dag controleren is
nauwelijks mogelijk en vrij kostbaar. De douane wilde gerichter
zoeken naar smokkelwaar en heeft vervolgens een systeem ontwikkeld
waarmee vooraf bepaalde schepen of vrachten konden worden
opgespoord op mogelijke verdachte zendingen. Het Douane Informatie
Centrum is daarna opgericht om aan de hand van Bills of lading,
voordat het schip de Rotterdamse haven heeft bereikt, zulke
zendingen te signaleren. Met behulp van de computer worden namelijk
deze papieren vergeleken met de reguliere goederenstroom op punten
zoals plaats van bestemming, vaarroute, plaats van herkomst en
soort lading. In het bijzonder wordt de combinatie van deze
gegevens onderzocht op afwijkingen. In totaal heeft het DIC in 1994
ongeveer 1.000 van zulke zendingen getraceerd waaruit door de
douane met 600 zaken verder wordt gegaan. Hiervan zijn ongeveer 300
verder onderzocht op de aanwezigheid van, meestal drugs.
Uiteindelijk zijn in de containers 188.000 kilo drugs
aangetroffen.
In hoeverre deze methode van het DIC effectief is, valt
nauwelijks te beantwoorden. Zoals eerder al is aangegeven kan
onmogelijk de werkelijke hoeveelheid gesmokkelde drugs in de haven
worden berekend. Elke berekening kan zo weer onderuit worden
gehaald. Het aantal van 188.000 kilo doet vermoeden dat de
opsporing relatief succesvol is. Maar of dat feitelijk ook zo is
moet worden betwijfeld. Van alle containers die de Rotterdamse
haven binnenkomen, ruim drie miljoen containers Noot ,
zijn er op grond van de analyses 1.000 verdacht (uitgaande van het
gegeven dat smokkelaars fouten maken of moeten maken in hun
vrachtbrieven). Daarvan worden er ongeveer 300 opengemaakt.
Niet alle opengemaakte containers zijn gesignaleerd door de
computer van het DIC. Van de 88 onderzochte dossiers van
smokkelzaken in containers waren ongeveer 25 die door tips van
havenpersoneel (die troffen wat geks aan), tips van informanten,
tips van informanten van diverse regiokorpsen, tips van de RCID’s
van die korpsen en tips van liaisons van de CRI overal in de
wereld. Het aandeel van de door het DIC gesignaleerde transporten
is dus kleiner.
De kleine pakkans maakt duidelijk hoe moeilijk het is in immens
grote goederenstromen smokkelwaar op te sporen. Bovenkerk (1995, p.
167) vatte de problematiek van de opsporing en controle in de
Rotterdamse haven als volgt samen: De controlerende instanties
in de haven hebben weinig speelruimte. Zij kunnen – en dat gebeurt
ook – volkomen willekeurig steekproeven bij schepen en ladingen
houden, maar de opbrengst daarvan is gering. De bedoeling van zulke
controles schuilt in de generaal preventieve werking, maar de
pakkans is miniem: met enkele tientallen opsporingsambtenaren en
vier vijf honden die fysiek niet langer dan een een uur of vier,
vijf per dag te gebruiken zijn, kan men in de week vijftien tot
twintig schepen controleren. Het openmaken van containers kan
buitengewoon kostbaar zijn. Sommige ladingen zijn bederfelijk. Als
er niets wordt gevonden en de inhoud van de containers is verloren
draait de overheid voor de kosten op. Per jaar doen tweendertig
duizend schepen de haven van Rotterdam aan en daarop staan
drieneenhalf miljoen containers. De lengte waarover moet worden
gezocht in de haven is die van achtenvijftig kilometer
kademuur. Bij zulke problemen en bij zo’n kleine pakkans loont
het nauwelijks de moeite op meer dan incidentele basis
opsporingsambtenaren, havenmedewerkers of loodsen plat te hebben.
In dossiers van regiokorpsen wordt wel eens in een verslag van
verhoren met misdadigers gemeld dat zij iemand in de haven plat
zouden hebben, maar dat blijkt meestal bij nader onderzoek niet het
geval te zijn. Verhalen van zulke strekking moeten derhalve niet
altijd op voorhand worden geloofd. Incidentele gevallen komen voor.
Zo zijn in de onderzochte periode twee douanesurveillanten
ontslagen in verband met het valselijk opmaken van een
proces-verbaal over een hashtransport en een douanier gearresteerd
die kilo’s cocane in zijn bezit had. De moeilijkheid havenpersoneel
inclusief opsporingsambtenaren in de greep te krijgen, blijkt wel
uit de problemen van Colombiaanse kartels (zie het deelrapport van
Bovenkerk over Colombianen) om Nederlandse opsporingsambtenaren om
te kopen. Zij slaagden daarin klaarblijkelijk niet. Concluderend
kan worden gesteld dat de smokkel van drugs en andere illegale
goederen ook in de toekomst in de Rotterdamse haven zal
plaatsvinden en dat om die reden het kat-en-muisspelletje tussen de
douane en de smokkelaar ook zal blijven bestaan. De creativiteit
van smokkelaars kent geen grenzen en er zullen steeds weer nieuwe
manieren van smokkel worden gevonden. De douane zal als tegenzet
nieuwe methoden ontwikkelen om beter te kunnen controleren en
nieuwe apparatuur aanschaffen waarmee effectiever en sneller
containers kunnen worden genspeceerd. Complete rntgeninstallaties
zullen worden genstalleerd om meer containers tegelijk te kunnen
inspecteren.