X.1. Joegoslavi: permanent toneel van geweld
Joegoslavi staat niet bekend als een land dat van oudsher
bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit heeft gekend. En
ook in de criminologische literatuur zijn van een dergelijke
traditie geen sporen te ontdekken. Hierom zou men kunnen denken dat
er geen reden is om nog langer stil te staan bij het verleden van
het voormalige Joegoslavi. Maar dit is een misvatting. Zeker om de
ongehoorde gewelddadigheid van de Joegoslavische bendes te kunnen
begrijpen, is het van groot belang voortdurend te beseffen dat ook
het Joegoslavische deel van de Balkan al eeuwen geen vreedzaam
gebied is. Integendeel, het is een deel van Europa waar bijna
onophoudelijk oorlog is gevoerd, was het niet tussen de
opeenvolgende Europese grootmachten zelf, dan wel tussen de staten
en de volkeren die hier waren gevestigd of daar waren
neergestreken. Het valt buiten het bestek van dit rapport om de
geschiedenis van deze haast permanente strijd in herinnering te
roepen, maar – met het oog op een goed begrip van het optreden van
Joegoslavische bendes in Nederland – is het wel van belang een paar
punten aan te stippen (Detrez, 1993; Weithmann, 1993). Ten eerste
dat deze gewelddadige geschiedenis niet zonder gevolgen is gebleven
voor de cultuur in voormalig Joegoslavi. Recente studies geven
immers aan dat geweld, tomeloos geweld, ja, de keuze voor de
toepassing van zulk geweld, in brede lagen van de bevolking niet
zonder meer als een negatieve keuze, als iets verwerpelijks, wordt
beschouwd. Van de Port heeft in zijn onderzoek naar het gedrag van
Servirs in zigeunercafs in Klein-Joegoslavi, laten zien hoe het
beeld van de wilde zigeuner voor vele Serven een soort projectie is
van hun eigen, door de geschiedenis mee-gevormde driftleven,
waaraan in tijden van vrede slechts op bepaalde plaatsen, zoals de
zigeunercafs, mag worden toegegeven, maar dat in tijden van oorlog
volop mag worden botgevierd, ook voor het oog van de buitenwereld
(Van de Port, 1994). In de tweede plaats moet worden onderstreept
dat het gebruik van ongehoord geweld door velen in voormalig
Joegoslavi niet enkel legitiem wordt geacht in tijd van oorlog. In
zijn studie naar de geschiedenis van de machtsverhoudingen in een
dorp op het Bosnische platteland, Medjugorje, heeft Bax aangetoond
dat hier de oorlog bij wijze van spreken net zo normaal is als de
vrede elders in Europa. Concreet beschrijft hij dat in het genoemde
dorp, waar in 1981 een zogenaamde Maria-verschijning plaatsvond,
enkele clans verwikkeld geraakten in een strijd op leven en dood om
de inkomsten die op allerlei manieren konden worden gehaald uit de
bedevaarten van vrome pelgrims. In zo’n tien jaar tijd leverde deze
strijd 140 doden op, 60 vermisten en 600 vluchtelingen op, en dit
op een bevolking van ongeveer 3.000 mensen! (Bax, 1995). En passant
toonde Bax met dit voorbeeld eveneens aan dat ook onder Tito
openbare orde en rust in Joegoslavi een zeer relatief begrip was
(Bax, 1995).
Ten derde mag in herinnering worden groepen dat de belangrijkste
criticus van het Joegoslavi dat Tito met militaire vuist en geheime
politie had geconstrueerd, Milovan Djilas, bij herhaling heeft
beschreven hoe de nomenclatura het land ook in economisch
opzicht tot op de bodem plunderde (Djilas, 1969). Dat het
partij-apparaat hierbij – net als in Rusland – samenspande met
criminele groepen, is, bij ons weten, nooit zo onderzocht. Het ligt
evenwel voor de hand dat dit ook hier is gebeurd. Weten doen we het
echter niet. Maar zelfs nu hieromtrent geen zekerheid bestaat, is
het niet onbelangrijk om te onderstrepen dat het zojuist geciteerde
onderzoek van Bax heeft laten zien dat het in voormalig Joegoslavi
mogelijk moet zijn geweest dat criminele groepen ook zonder nauwe
banden met de overheid hun gang konden gaan. Dat dergelijke groepen
– in zijn voorbeeld: hele clans – in bepaalde omstandigheden wl
politiek partij kiezen – ook uit eigen
belang – mag desalniettemin niet uitgesloten worden geacht. De
clans waarover Bax het heeft, kozen stuk voor stuk de kant van n
van de strijdende partijen in de huidige burgeroorlog. Waarmee
tevens is gezegd dat het in het geval van Joegoslavische bendes
soms onbegonnen werk moet zijn om te zeggen waar de grens ligt
tussen misdaad en politiek. De clans waarvan Bax spreekt, plegen
alle mogelijke vormen van criminaliteit en onderschrijven
tezelfdertijd bepaalde politieke programma’s.
Het belang van het vorenstaande voor een goed begrip van de
criminaliteit van Joegoslavische bendes in ons land, spreekt
welhaast voor zichzelf. Men moet zich hoeden voor een interpretatie
van deze criminaliteit als zou zij enkel een voortzetting van de
burgeroorlog met andere middelen en in een ander operatiegebied
zijn. Het is immers heel goed denkbaar dat waar sommige bendes
duidelijk gelieerd zijn aan een van de partijen die in de
burgeroorlog een prominente rol spelen, andere helemaal los hiervan
– maar even gewelddadig! in deze hoek van Europa opereren.