VII.5. Colombianen in Nederland en hun criminaliteit
Volgens opgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek hadden
zich in 1994 2.049 personen legaal gevestigd op Nederlands
grondgebied met een Colombiaans nationaliteit en nog eens 6.864
Colombiaanse mensen beschikten daarnaast ook nog over de
Nederlandse nationaliteit. Hun aantal neemt gestaag toe: in 1991
waren dat nog slechts 1.610 mensen met enkel de Colombiaanse en
5.605 mensen met een dubbele nationaliteit. Wie dit precies zijn is
niet bekend. Colombianen behoren niet tot de doelgroepen van het
Nederlandse minderhedenbeleid en, net zoals bij andere
Latino-bevolkingen, is er geen onderzoek naar hen gedaan. En ding
is wel heel duidelijk: ongeveer twee derde bestaat uit vrouwen. Is
hier ook sprake, zoals in Engeland, van Colombiaanse hulpen in de
huishouding? Het is wel waarschijnlijk dat er zich enkele politieke
vluchtelingen onder bevinden die in de jaren zeventig zijn
gearriveerd, maar veel kunnen dit er niet zijn. Wel volstrekt
duidelijk is het grote aantal prostitues onder deze vrouwen. Zij
hebben niet zelden eerst gewerkt in het beroemde prostitutiekamp
Campo Allegre op Curaao en van daaruit hebben zij, net zoals
prostitues uit de Dominicaanse Republiek en ook uit de Nederlandse
Antillen zelf, de oversteek gemaakt. Dat zovele van hen een dubbele
nationaliteit bezitten, kan betekenen dat een aantal van hen met
Hollandse mannen (ex-klanten?) is gehuwd. Er bevinden zich ook
nogal wat zusters onder en dat duidt op kettingmigratie. De trek
van Colombiaanse prostitues naar Nederland is al meer dan 15 jaar
oud en gaat vooraf aan de import van drugs. Verder leeft in
Nederland een onbekend aantal illegale Colubianen. Wie met de
plaatselijke politie daarover praat, krijgt gemakkelijk de indruk
dat eigenlijk alle Colombianen in Nederland – en dat geldt zeker
het aantal illegale Colombianen wier aantal wij per definitie niet
kennen – wel op de een of andere manier zijn verbonden met de
handel in drugs. Maar het gezichtspunt van de politie is
noodzakelijkerwijs selectief en Colombianen buiten het criminele
circuit komen niet in hun vizier. De Argentijnse criminoloog Damian
Zaitch is met een etnografisch onderzoek naar deze gemeenschap
begonnen. Hij treft in Amsterdam en Rotterdam een rijk
verenigingsleven aan dat op zichzelf helemaal niet met de wereld
van de drugs hoeft te zijn verbonden. Er zijn politieke clubs,
culturele verenigingen, migranten-zelfhulporganisaties en
feministische groeperingen. Hij stuit eveneens op kerkelijke
organisaties die taalcursussen geven. Maar hij ontwaart ook een
uitgebreid horeca-circuit, een aantal (vecht-)sportscholen waar
Colombianen veel komen en dansgelegenheden waar de connectie met de
cocanehandel wel bestaat. Zaitch verwondert zich over de open en
ontspannen manier waarop onder Colombianen in Nederland met cocane
wordt omgegaan. Op grond van wat wij daar in het bijzonder in
Amsterdam over aantreffen en waarvan verslag is gedaan in het
Amsterdamse rapport in deze serie, lijkt de uitspraak te verdedigen
dat een aanmerkelijk deel van de kleine Colombiaanse gemeenschap op
de een of andere manier wel degelijk een rol speelt bij de import
en de distributie van drugs.
De eerste maal dat Colombianen op Nederlandse bodem in flagrante
delicto met cocane werden aangetroffen is aan het einde van de
jaren tachtig op Schiphol. Politie en justitie wisten niet goed wat
zij ermee aan moesten. Tegenwoordig wordt een gestage stroom
mula’s gepakt met n of enkele kilo’s en het is duidelijk dat
ze hebben gesmokkeld om zich aan een treurig bestaan in Colombia te
ontworstelen. Janine Janssen (1994) schreef een etnografische
studie over deze vrouwen in Nederlandse detentie. De vraag of ze
wisten wat ze deden en of zij in vrijheid handelden, was minder
relevant als hun vrijheid om niet in te gaan op een verleidelijk
aanbod van een smokkelorganisatie neerkwam op een uitzichtloos
bestaan. Ofschoon de Officier van Justitie en de rechter in ons
strafrechtssysteem in hun eis en vonnis rekening behoren te houden
met de persoonlijke omstandigheden waarin de verdachten zich
bevinden, passen zij in feite het uniforme tarief toe van een jaar
gevangenisstraf per kilo. Na afloop van de staf worden ze uitgezet
(om overigens in enkele gevallen toch weer met nieuwe verstopte
kilo’s terug te komen). Een gedeeltelijk oplossing is gevonden door
voor Colombianen een visumplicht in te stellen. Geheel
overeenkomstig de criminologische theorie van het
verplaatsingseffect, krijgt vanaf dat ogenblik het vliegveld van
Frankfurt (Duitsland eist geen visum) met Colombiaanse
drugskoeriers te maken. Gemeten naar de kwantiteit is de smokkel
per zeecontainers in grote schepen die op Zuidamerikaanse havens
varen, van veel en veel groter gewicht. Hier komt Nederland
prominent in beeld met de grootste haven ter wereld. Op 28 februari
1990 ving de Haarlemse politie in een loods in IJmuiden een partij
diepgevroren passievruchtsap met daarin verborgen niet minder dan
2658 kilo cocane. Op dat ogenblik was dit verreweg de grootste
drugsvangst in Europa en nu werd duidelijk dat de Colombiaanse
kartels hun smokkelrepertoire met zulk bulk-vervoer hadden
uitgebreid. Het bracht de justitie in verwarring, want hoe moet je
bij meer dan tweeneenhalve ton nog de n-jaar-per-kilo-regel aan
straf toepassen? Er werden voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk
hoge straffen uitgedeeld (tot 15 jaar) en de officier van justitie
richtte zich over de hoofden van de verdachten heen tot het volk om
aan de hand van
een zware eis duidelijk te maken dat dit niet door de beugel kon.
Een Nederlandse vrouw die met haar kleine onderneming in dit drama
een centrale rol speelde, vertelde aan Bovenkerk hoe zij daarin
terecht was gekomen (Bovenkerk, 1995a). Vertegenwoordigers van een
organisatie uit Cali hebben jarenlang in Nederland gezocht naar de
goede contacten. Ze zochten naar firma’s die boomstekjes op en neer
voeren tussen Nederland en Zuid-Amerika, een fabriekje dat
schoenpoetsmachines vervaardigde en een handel in zaad. Om
aansluiting te vinden bij het Nederlandse milieu hadden ze een
Haarlemse kick-boks-school verzocht op hun kosten in Colombia
demonstraties te geven. Het contact dat de Colombianen eraan over
hadden gehouden, was in crimineel opzicht van het derde garnituur.
Toen achteraf werd gereconstrueerd wat er allemaal fout was gegaan,
kon men zich met recht afvragen hoe het nog zo lang had kunnen
duren voordat de politie lucht kreeg van deze zending. Met dit
transport was in ieder geval een nieuw tijdperk ingegaan. Wat de
Colombiaanse gedetineerden vervolgens presteerden, namelijk door
uit de gevangenis te breken, betekende in Nederland niets minder
dan een nieuwe stap op het pad van de georganiseerde misdaad. Dat
brengt ons op het intrigerende verschijnsel van de spectaculaire
ontsnappingen uit penitentiaire inrichtingen die vooral in 1993
veel aandacht hebben getrokken. Hadden de Colombianen of anderen
zoiets als een professionele ontsnappingsorganisatie opgezet? In
het begin van 1994 is een aparte dienst opgericht: de Gedetineerden
Recherche Informatie Dienst en uit het uitblijven van grote
ontsnappingsacties die succes hadden, mag men de conclusie trekken
dat de getroffen voorzorgsmaatregelen werken. Uit een analyse van
de aantijgingen jegens 28 platte bewaarders (maar pas op! in de
gevangenis worden veel geruchten verspreid) kon deze dienst niet
opmaken dat er echte gespecialiseerde organisaties bestonden. De
ontsnappingen van de Colombiaanse gedetineerden waar het hier om
gaat – in de jaren 1990 tot 1992 – zijn door de CRI geanalyseerd.
Er was veel geld aan te pas gekomen, zoveel was wel duidelijk. Er
waren figuren uit de Antilliaanse onderwereld betrokken en
tenminste n omgekochte bewaarder had in het complot gezeten. Het
geheel maakte echter toch eerder de indruk te zijn uitgevoerd door
een toevallig bijeengeraapt gezelschap dan door een professioneel
ontsnappingsbureau.