VII.2. De razendsnelle opkomst van de Colombiaanse
kartels
De opkomst van de drugskartels volgt logisch op de groei van de
vraag naar dit verdovende middel. In de jaren zestig en zeventig
was het witte poeder het genotmiddel van de avant-garde en
culturele elite en in tegenstelling tot de onbeschaafde herone was
het de champagne onder de drugs. In de tweede helft van de jaren
zeventig zonk dit cultuurgoed naar lagere welstandsklassen en in de
Verenigde Staten werd het tegenwoordig niet enkel meer gesnoven,
maar ook gerookt (free-basen) en gebruikt in de vorm van crack.
Crack is de rookbare variant van cocane HCL. In de Verenigde Staten
wordt het zuur vermengd met bakpoeder, in Nederland met ammonia.
Crack is in Nederland moeilijk te vinden (nochtans bleken bij
cocanemonsters in 1994 in Rotterdam wel degelijk crack of freebase
voor te komen, NRC/Handelsblad, 12.11.1994), de zwarte getto’s van
de Verenigde Staten zijn er verschrikkelijk door getroffen.
Coca-bladeren werden in Zuid-Amerika door plaatselijke bevolkingen
wel gebruikt om op te kauwen en daardoor het werk langer vol te
houden. De mijnwerkers in Peru konden het werk niet aan zonder hun
coca-pruim en zij werden voor een gedeelte van hun loon ook in coca
uitbetaald. Het verhaal van de wereldwijde opkomst van coke is
veelvuldig beschreven: de vraag steeg reusachtig en het moderne
transport maakte het mogelijk aan een toenemende vraag te voldoen.
Alvorens poeder of de cocanebase uit te kunnen voeren moeten de
bladeren in keukens of laboratoria worden gekookt (met behulp van
onder andere petroleum) en de zo gewonnen pasta wordt vervolgens
geraffineerd (met behulp van onder andere ether en aceton) en tot
poeder gemaakt (dat is het zuur cocanehydrochloride). Die laatste
bewerking kan ook elders plaatsvinden, want de pasta is voldoende
geconcentreerd om in kleine exporthoeveelheden toch nog veel op te
brengen. Vandaar de suggestie dat in het doorvoerland Suriname zelf
cocane zou worden geraffineerd. Overigens is ook in Europa en in
Nederland al cocanebase aangetroffen. Colombia is voor de genoemde
chemische hulpvloeistoffen afhankelijk van het Westen en sinds de
export daarvan is verboden, zit men soms zonder.
Juist in Colombia zijn de teelt en het gebruik van cocane streng
verboden en de vraag is gerechtvaardigd waarom de handel juist
vanuit dit land tot ontwikkeling is gekomen. Naar schatting is nog
steeds ongeveer drie kwart van alle aangetroffen cocane afkomstig
uit dit land. De eerste reden is dat het verbod niet zo
verschrikkelijk veel voorstelt in de afgelegen provincies waar
plaatselijke gezagsdragers in hoge mate hun eigen gang kunnen gaan,
schrijft Thoumi (1992). Steeds keert dit element weer terug in onze
beschrijvingen: georganiseerde misdaad floreert in een zwakke
staat. De regionale autonomie is in de hand gewerkt doordat de
centrale overheid in de periode tussen 1944 en 1966, die met de
term La Violencia wordt aangeduid, aan gezag heeft verloren.
Sedertdien wordt het land ernstig verzwakt door terreurgroepen en
guerrilla’s ter linker (FARC, M-19 en andere groepen) en ter
rechter zijde (paramilitaire eenheden) van het politieke spectrum.
Het Colombiaanse leger treedt in de praktijk bovendien zeer
autonoom op. De ironie wil dat de regionale druglords, door hun
economische belang gedreven, in de buitengebieden een politiek
stabiliserende invloed uitoefenen. Lang niet overal hebben ze het
trouwens voor het zeggen. Er zijn ook gebieden waar de drugsbazen
afpersingsgeld moeten betalen aan de guerrilla. De georganiseerde
misdaad is evenwel altijd conservatief van aard en niet zoals de
linkse guerrilla uit op de totale omverwerping van het politieke
systeem. Dat maakt de drugsbazen tot een natuurlijke bondgenoot van
de overheid. Niettemin heeft een aantal guerrilla-groepen in de
periode tussen 1989 en 1991 als gevolg van de dialoog de strijdbijl
begraven. Maar FARC en ELN gingen door. Dit maakt de centrale
overheid er niet happig op de macht van de heren der drugs te
breken. Aanvankelijk kochten de plaatselijke druglords de
cocabladeren in de omringende landen waar de verbouw van de coca
niet was verboden: Bolivia en Peru. De grondstof uit Bolivia kwam
uit het
Chapare-gebied, die uit Peru uit het dal van de boven-Huallaga. De
druglords zorgden voor de raffinage en de exporthandel. Sedert tien
jaar wordt op Colombiaanse bodem echter steeds meer coca verbouwd
en nu ook papaver. Verder mogen we zeker marihuana niet vergeten:
dit is juist voor Nederlandse importeurs ook een heel belangrijk
produkt (geweest). Een tweede belangrijke oorzaak is het bestaan
van een eerbiedwaardig lange Colombiaanse traditie op het gebied
van smokkelen. Colombia is de eerste producent in de wereld van
smaragden. Slechts een kleine hoeveelheid van het gedolven
edelsteen vindt echter zijn weg naar de legale commercie, de
overgrote meerderheid verlaat het land via smokkel. Een derde
factor is mogelijk de ondernemingslust van de Colombiaanse
ondernemersklasse die in provincies zoals Antiochi, waarin de stad
Medellin ligt, zorgt voor industrialisatie (Koonings, 1994). Om de
connectie tot stand te brengen met de wereldmarkt is zo’n klasse
noodzakelijk.
In 1990 werd de totale opbrengst van cocane in Colombia geschat
op acht miljard dollar per jaar. Dat was meer dan de zeven miljard
die de traditionele exportartikelen (olie, gas, koper en vismeel)
gezamenlijk opbrachten. De zuigkracht van de cocane-industrie is
enorm, omdat als gevolg van het verbod op deze handel de winstmarge
veel en veel groter is. De boeren ontvangen weliswaar niet minder
dan een honderdste van de prijs die het eindprodukt opbrengt, maar
ze verdienen er toch veel meer mee dan met andere gewassen zoals
koffie. Na aftrek van alle kosten en ook als de kosten in mindering
worden gebracht van partijen die verloren zijn gegaan omdat ze door
politie, douane of kustwacht in beslag zijn genomen, schat men een
winstpercentage van toch niet minder dan 50%! Dit zorgt voor een
omvangrijke import van vreemde valuta en op de betalingsbalans van
het land heeft dat een gunstige uitwerking omdat de nationale
munteenheid erdoor stabiliseert. Niet alleen degenen die zelf
genvolveerd zijn in de drugseconomie, maar ook corrupte
overheidsdienaren zijn voor een suppletie op hun salaris van deze
nijverheid afhankelijk. De verschillende presidenten hebben
stortingen van hen ontvangen in de verkiezingskas en er wordt
justitieel onderzoek verricht naar de activiteiten van de huidige
president Samper. En tenslotte is een flinke groep van beoefenaren
van vrije beroepen: advocaten, accountants en geldhandelaren van
deze bedrijvigheid afhankelijk. Georganiseerde misdaad is in
Colombia meer nog dan in veel andere landen, gentegreerd in de
nationale economie en de politiek. Het is geen aangelegenheid van
enkele vastomlijnde illegale organisaties. De houding van de
overheid is ambivalent. De druk van buitenaf en vooral van de
Verenigde Staten is om de zaak stevig aan te pakken en ook om de
illegale geldstromen die het land binnenkomen, in beslag te nemen.
Het algemene gevoelen in Colombia is dat men hier niet
verantwoordelijk is voor de grote vraag naar coke in moderne
Westerse landen en dat de sociale ellende die voortkomt uit
misbruik van het middel (dat op zichzelf en in zuivere vorm niet
veel kwaad kan) in het land van de (vrijwillige) slachtoffers: de
U.S.A., dient te worden bestreden. De Amerikanen voeren hun oorlog
tegen de drugs in Amerika door gewassubstitutie aan te bieden, door
het helpen de oogst aan coca, papaver en marihuana te vernietigen,
door uitlevering te eisen van gearresteerde drugsbazen naar hun
land, en zij gebruiken daar allerlei economische en politieke
drukmiddelen voor. Vooral de eis om uitlevering van gepakte
drugshandelaren zet kwaad bloed omdat die terecht wordt gezien als
inmenging in het Colombiaans juridische systeem. Zolang de
uitlevering deze extraditables boven het hoofd hangt, zijn dezen
natuurlijk niet geneigd zich over te geven of zich te schikken in
de compromissen die de verschillende Colombiaans regeringen hen
hebben voorgesteld. Want dat is wat in feite gebeurt. De nationale
regering van Colombia wil de drugshandel wel tegengaan en haar
politie en justitie is in het algemeen op een heel behoorlijk peil
en steekt bepaald gunstig af tegen die van omringende landen, maar
zij zijn in de praktijk onmachtig deze oorlog te winnen. Er wordt
daarom steeds onderhandeld op grond van het aanbod van amnestie.
Ochoa gaf zich in 1991 over na bemiddeling van de voormalige
presidenten Pastrana en Alfonso Lpez Michelsen. Escobar heeft in
1992 op die gronden ingestemd met zijn gevangenneming. Hij is de
gevangenis echter ontvlucht op het moment dat hij vreesde dat de
overheid hem, als het er op aan kwam, toch zou overgeven aan de
Amerikanen. Zo ook met de geldstromen die de kartels Colombia
binnenbrengen. Moeten deze gelden in beslag worden genomen of wordt
hun niet geringe bijdrage aan de economie toegelaten? Colombia kent
een wetgeving tegen witwassen van illegaal verkregen vermogens,
maar gemakkelijk is het bewijs niet te leveren tegen mensen die de
beste adviseurs in dienst hebben om de paper trail van hun
razendsnelle en wereldwijde girale transacties uit te wissen. De
hypocriete oplossing bestaat eruit het binnenbrengen van illegale
gelden streng te verbieden, maar met een reeks
regeringsbeslissingen (in 1984, 1988, 1990 enzovoort) amnestie te
verlenen. Stelle men zich voor dat de Colombiaanse overheid dit
niet zou doen. De drugslords wensen zelf, zoals we verderop zullen
zien, niets liever dan het geld in Colombia te investeren. Als dat
niet mogelijk zal blijken, zijn zij gedwongen hun vermogens in
andere landen te parkeren en dat zou jammer zijn. Steeds weer zijn
de regeringen geneigd het om zulke redenen op een accoordje te
gooien en de intelligentia van het land roept daartoe ook op. De
schrijver Gabriel Garcia Mrquez die immers Colombiaan is, grossiert
in dramatische oproepen. In 1991 via de radio bijvoorbeeld, zei hij
over de manier waarop de regeringen van zijn land en die van de USA
zich zouden behoren op te stellen: We staan op het punt van waar
geen terugkeer mogelijk is en het lot van de natie glipt ons door
de vingers. Wij zijn verplicht allen diep na te denken over de
manier waarop aan beide zijden de
vrede kan worden gebracht die wij al zo lang hebben moeten ontberen
(vrij naar NRC/Handelsblad, 28.1.1991). Daar staat tegenover dat
het voor de Colombiaanse economie als geheel ook niet gunstig is om
van de coke-economie afhankelijk te worden. Samen met de snelle
stijging van de inkomsten uit de koffie heeft de import van vreemde
valuta voor een inflatie gezorgd die over 1994 30% hoog was. De
narco-trafficantes hebben bovendien met het optuigen van
enkele economische branches die zij nodig hebben voor de logistiek
voor hun smokkel (bedrijven die vruchtesappen concentreren,
meubelfabrieken; beide zijn zij voertuigen voor sluikhandel)
gezorgd voor zodanige concurrentie dat legale bedrijven in deze
branche daar ernstige hinder van ondervinden. Behalve het
economische belang om niet voluit aan de Amerikaanse dwingelandij
mee te doen speelt ook een politiek verschil van mening een rol. De
Colombiaanse regering heeft te maken met een sterk anti-Amerikaans
sentiment, schrijft Filippone (1994) en daarom kan Amerika de
oorlog tegen de drugs niet winnen. Hij citeert de grote drugslord
Carlos Lehder die meende dat cocane de atoombom is die wordt
gebruikt tegen het imperialisme van de Verenigde Staten.
Hoe zien de kartels eruit? In de economie heet een kartel een
samenwerkingsverband van producenten waarbinnen zulke afspraken
worden gemaakt over de beperking van de produktie dat de prijs van
het produkt hoog wordt gehouden. Dit is strijdig met het beginsel
van economische liberaliteit, volgens welke de prijs via het
mechanisme van concurrentie tot stand komt op grond van de
verhouding tussen aanbod en vraag. De betrokken organisaties en hun
uitvoerders duiden zichzelf niet aan als kartel (maar met enig
equivalent van de onzen en dat slaat op degenen die samenwerken en
die afkomstig zijn uit een bepaalde landstreek, clans) en daar
hebben zij gelijk in. Uit getuigenissen van de Colombiaans
drugshandelaren zelf, en Max Mermelstein is van deze spijtoptanten
degene van wie we het meeste hebben geleerd (Mermelstein, 1992),
blijkt niet veel van zorgvuldige afspraken en prijsbeheersing.
Mermelstein werkte voor de gebroeders Ochoa en hun activiteit
bestond eruit om zo veel mogelijk drugs in de Verenigde Staten in
te voeren, een eindeloze stroom vliegtuigladingen vol, en hun
enthousiasme werd niet getemperd door de constatering dat de markt
in feite verzadigd was en dat als gevolg daarvan de
groothandelsprijs ging dalen. Ze reageerden wel door de markt uit
te breiden en zich tot Europa te wenden. Het woord kartel kan ook
slaan op een machtsconstellatie tussen organisaties en hun
voorlieden op een bepaalde plaats op een bepaald tijdstip in de
geschiedenis. In die ongebruikelijke betekenis is de term wel
adequaat. Bij het ontstaan van samenwerking van organisaties
waarvan de leiders elkaar daarvoor naar het leven stonden, hoort
een oorsprongsmythe. De zuster van een van de gebroeders Ochoa
(Medelln-kartel), Martha Nives Ochoa Vsquez, was gekidnapt door de
linkse terreurbeweging M-19 en voor haar leven werd een miljoen
dollar geist. De organisaties sloegen de handen ineen en wisten
haar terug te krijgen zonder een peso te hoeven betalen. Sedertdien
werken ze samen. Nu ja: per stad of regio, want tussen de kartels
van Medelln en Cali is in 1987 een verschrikkelijke oorlog
uitgebroken. Volgens de romantische overlevering is de twist om een
vrouw aanleiding geweest. De ruzie tussen de pasas van
Medilln en de Witte toppen van Cali heeft hoe dan ook heel wat
slachtoffers geist. Het is bepaald niet alleen voor de autoriteiten
die jacht op hen maakten dat de grote bazen ondergronds gingen
leven. Zij bleven daardoor ook uit het schootsveld van de
ander.
Maar nu de organisatie zelf. Er is in Colombia helemaal niet n
organisatie die de kartels heet (zoals met de mafia een geheel, zij
het vertakt, verschijnsel wordt benoemd) en er zijn evenmin enkele:
twee, vier of vijf kartels of zo. Het gaat in feite om een heleboel
kleinere organisaties die nu eens met elkaar samenwerken, dan weer
elkaars tegenstander zijn. Men kan alleen zeggen dat de grote bazen
in deze markt ordenend optreden. Over het aantal van zulke
organisaties verschillen de schattingen. De FBI meent dat het in
1990 ging om ongeveer 250 groepen (Florez en Boyce, 1990), de
Italiaanse kenner van de georganiseerde misdaad Santino (1993) telt
er 150 200. Door de gehele geschiedenis van de georganiseerde
misdaad heen hebben de autoriteiten hun tegenstanders voorgesteld
als hirarchisch opgebouwde, krachtige, centraal geleide
organisaties die beschikken over een eigen systeem van positieve en
negatieve sancties om de leden te bewegen hun taak correct uit te
laten voeren en niet over te lopen naar de concurrent of de politie
en justitie. Bij nader onderzoek bleek deze voorstelling steeds
opnieuw niet te kloppen. Het was steeds alsof de overheid haar
eigen bureaucratische opbouw had geprojecteerd op de onderwereld in
de veronderstelling dat een organisatie nooit zoveel klaar zou
maken als zij nu doet en dat zij nooit zoveel continuteit aan de
dag zou kunnen leggen, als zij niet was geordend op grond van
dezelfde principes als zijzelf. In de voorgaande hoofdstukken is
gebleken dat de mafia en de triades op andere organisatiebeginselen
zijn gegrondvest en dat we veeleer moeten denken aan netwerken
waarvan de leden door relaties van wederkerige plicht en eer bijeen
worden gehouden. Deze beoordelingsfout door de autoriteiten heeft
de opsporingsinstanties telkenmale parten gespeeld. De zogenaamde
kartels vormen hier echter tot op zekere hoogte een uitzondering op
omdat zij nu juist wel volgens beginselen van moderne
bedrijfsvoering zijn georganiseerd! Een traditie van erecode
bestaat bij deze jongste loot aan de boom van de
georganiseerde-misdaad-organisaties nauwelijks en naar wat
Rensselaer W. Lee III, de Westerse wetenschapsbeoefenaar die het
beste met de Colombiaans kartels bekend is, ons leert, treden de
Colombiaans drugslords op als moderne, dynamische ondernemers (Lee,
1990 en 1992). Zij streven verticale integratie na van hun
economische activiteiten en trachten aldus de verbouw van
coca-velden te beheersen, het opkopen van de bladeren, het
verwerken daarvan in laboratoria, het verpakkingsproces, het
transport, de verkoop, het incasseren, het witwassen van de
drugsgelden en tenslotte ook nog het beleggen daarvan. Lee geeft
een mooi organisatieschema (Lee, 1992:98) en dat wekt in hoge mate
de indruk van een moderne zelfs multi-nationaal georganiseerde
onderneming. De omstandigheid dat het hier gaat om een illegaal
produkt maakt nochtans dat de handel in ten minste twee opzichten
anders in elkaar steekt.
Ten eerste zit de ondernemer zelf als een spin in het web, maar
zorgt ervoor dat de onderscheiden afdelingen die verschillende
functies vervullen, onderling niet zijn verbonden. Er staat zo
weinig mogelijk op papier of in computerbestanden. Wanneer de
politie een afdeling zou oprollen moet zij noodgedwongen stoppen
bij het einde van dit onderdeel omdat de connectie met de rest van
de organisatie niet kan worden gemaakt. De Nederlandse Bettien M.,
die het tot hoog in zo’n organisatie had geschopt, vertelde in de
vorm van een anekdote impliciet hoe het werkt als twee
organisatieprincipes met elkaar botsen (Bovenkerk (b), 1995: 189).
Haar chef Ospina Vargas, alias Tony Duran, nodigde haar uit op een
gezellige barbecue voor de organisatie op zijn landgoed in de stad
Pereira. Wij vormen een grote familie herhaalt Tony voortdurend
terwijl hij trots en vol verantwoordelijkheidszin tussen de tafels
doorloopt, en dat is de metafoor voor eenheid, solidariteit en
trouw. Maar aan de andere kant, vertelt Bettien M., was het beslist
niet de bedoeling dat je vrijelijk met iedereen, ook aan andere
tafels, omging. De afdelingen bleven gescheiden, de verschillende
familiesegmenten mochten elkaar niet leren kennen. De rol van de
organisator van deze omvangrijke bedrijven opdrachten geeft,
cordineert en programmeert. Florez en Boyce (1990: 83) drukken dit
uit door ze de – let wel: het gaat om duizenden mensen binnen n
firma – is die van makelaar. Hij is degene die brokers (makelaars)
te noemen en die zijn de key to ungoing transactions. Het tweede
belangrijke verschil met een legale onderneming is het gebruik van
geweld of het dreigen daarmee bij het afdwingen van conformiteit en
het nakomen van overeenkomsten. Het niveau van geweld in Colombia
staat in de wereld aan de top. Moord is de belangrijkste
doodsoorzaak van mannen onder de dertig jaar, in de grote steden
gaat het om duizenden moorden per jaar. In de stad Medelln die
evenveel inwoners telt als groot-Amsterdam werden in 1993.1286
moorden gepleegd. Ter vergelijking: in datzelfde jaar waren dat in
Amsterdam en omstreken ongeveer 50. Een dergelijk cijfer moet ons,
met alle erkenning van wat in Nederland op het terrein van
georganiseerde misdaad aan de hand is, toch tot een zekere
bescheidenheid manen. We vergelijken hier wel twee extremen.
Nederland is nog steeds (althans gemeten naar het aantal moorden)
een weinig gewelddadige samenleving, Colombia is vanaf de jaren
tachtig van de vorige eeuw (Bouley en Vaughn, 1995) uitzonderlijk
gewelddadig. Wapens zijn in Colombia gemakkelijk te verkrijgen.
Ermee schieten kan men leren op een schietschool. Er is
conflictstof voldoende voorhanden om door de emotionele en morele
grens van de eerste doodslag heen te gaan. In de steden zijn
firma’s waar men (jeugdige) beroepsmoordenaars (sicario’s)
opdracht kan geven om tegen betaling een klus te klaren. Als er
voldoende beloning tegenover staat, zijn zij bereid hun opdracht
waar ook ter wereld uit te voeren. Grote cocane-bedrijven houden er
hun eigen geweldsafdeling op na of onderhouden vaste relaties met
bepaalde moordbureau’s. Sicario’s worden het meest ingezet als
betalingsproblemen niet naar tevredenheid zijn opgelost of wanneer
leden van de organisatie toch met de justitie zijn gaan
samenwerken. Bettien M. is zo iemand die zich in 1992 als
kroongetuige in Rome tegen haar chefs en opdrachtgevers heeft
gekeerd en zij weet als geen ander welk gevaar zij loopt omdat zij
de sicario’s persoonlijk in Cali goed heeft leren kennen. Biedt het
witness protection-program waar zij is ingetreden, inclusief
andere identiteit, gezicht enzovoort, voldoende bescherming? Dat in
Colombiaanse kring zeer grof geweld wordt gebruikt is overigens
niet alleen te verklaren uit de gewelddadige traditie van Colombia.
Het is een vast bijverschijnsel bij ondernemingen, zoals de
kartels, die handelen in verboden goederen en diensten. Voor
zekerheid in de economische markt kunnen de deelnemers immers niet
terugvallen op bescherming van de overheid en het recht. Dat zoveel
geweld wordt gebruikt vormt een bewijs van instabiliteit en dus van
gebrek aan politieke marktregulering. Anders dan de gebruikelijke
interpretatie van de macht der kartels wijst dit op een gebrek aan
samenhang, het ontbreken van een overkoepelend conflictregulerend
orgaan.
De kartels hebben hun macht niet kunnen ontplooien zonder
actieve medewerking van functionarissen binnen de overheid, de
rechterlijke macht en het legale bedrijfsleven. De vraag die altijd
wordt gesteld luidt: plomo o plata? Uw medewerking krijgen
wij zeker, U kunt zelf kiezen of dat gebeurt door (dreiging met) de
kogel (plomo is lood) of door omkoping (plata is zilver). Pablo
Escobar heeft zich de toorn van het gehele politieke systeem op de
hals gehaald door honderden overheidsdienaren, rechters, enzovoort
uit de weg te doen ruimen en hij gold daarom als een domme proleet.
Die van Cali hebben een veel beter image opgebouwd. Zij zijn chique
heren die hun doeleinden nastreven door in de politiek te
infiltreren, door meer met plata te werken dan met plomo en vooral
door een legale machtsbasis op te bouwen na de belegging van hun
inkomsten in het legale zakenleven. Voor een deel is dit niet meer
dan een image, want ook in Cali is het moordcijfer uitzonderlijk
hoog, maar het is waar dat zij fabrieken bezitten, winkelketens en
niet minder dan 28 radiostations. Zij bezitten ziekenhuizen en
bioscopen, sportclubs en banken, farmaceutische industrien en zelfs
hele hogescholen. In
tegenstelling tot de drugsbazen van Medelln die het typische gedrag
vertoonden van nouveaux riches en die op de slechte wegen van
Colombia rondrijden in de duurste typen Mercedes, BMW en Porsche,
rijden de Caleos rond in keurige Amerikaanse familiewagens en wonen
zij in smaakvol ontworpen en ingerichte villa’s en appartementen.
De drugslords van Medelln maakten zich politiek onkwetsbaar door
zich met gulle gaven te verzekeren van de steun van het volk.
Escobar heeft, zegt men altijd, meer aan volkswoningbouw gedaan dan
de overheid en hij wilde niet vergeten dat hij als volksjongen zelf
uit de barrios was voortgekomen. De machtige bazen van Cali
doen ook wel aan narco-filantropie, maar zij zijn in de eerste
plaats gericht op sociale acceptatie in de gevestigde hoge kringen
van het land. Zij doneren politieke partijen, sportverenigingen en
clubs. Ze hebben ook geprobeerd zelf aan politiek te doen en
Escobar is zelfs nog eens voor een functie in het parlement
gekozen, maar dat is in het algemeen niet gelukt. Zij mogen
beschikken over geld, macht en invloed, maar in sociaal opzicht
worden de drugsbazen door de middenklasse veracht, al was het
alleen maar omdat zij Colombia zo’n slechte faam hebben bezorgd in
de wereld. Met deze beschouwing hebben we al iets gezegd over de
wijze waarop de ondernemers van de kartels hun inkomsten besteden.
Ofschoon velen forse rekeningen hebben staan bij buitenlandse
banken omdat je nooit weet of je niet gedwongen zult zijn om
plotseling uit te wijken, de algemene regel is dat de opbrengst
wordt genvesteerd in Colombia. Bettien M. is deze gewoonte lelijk
opgebroken. Ze vertelt dat ze min of meer werd gedwongen haar
miljoenen Colombia binnen te brengen en die te investeren in nieuw
werk. Nu ze zich in Itali heeft overgegeven aan de justitie zijn
haar in Colombia ondergebrachte investeringen onbereikbaar geworden
(Bovenkerk (b), 1995: 78 e.v.). Drugsbazen gebruiken het geld als
nieuw werkkapitaal, om de logistieke ondersteuning te verzorgen en
zich in te kopen in de politiek. De belangrijkste ontwikkeling
binnen de kartels vanaf het einde van de jaren tachtig is evenwel
dat zij investeren in de legale zakenwereld: in de bouw, de handel
en in de industrie. Voor een deel richten zij nepbedrijven op die
geen ander doel dienen dan geld wit te wassen, voor een ander deel
gaat het om echte investeringen die hen en hun kinderen de
mogelijkheid verschaffen als fatsoenlijke zakenlieden door te gaan.
Zo ontstaat een moeilijk ontwarbare kluwen van legale en illegale
bedrijfsbelangen waar politie en justitie geen vat op kunnen
krijgen.