VI.4. De Italiaanse mafia: ook in Nederland een
probleem?
De gevestigde Italiaanse gemeenschap in Nederland is
publiekelijk nimmer uitdrukkelijk in verband gebracht met
Italiaanse georganiseerde misdaad, laat staan met de Italiaanse
mafia. Als er van deze misdaad, deze mafia, al een binnenlands
probleem werd gemaakt, dan hield dit rechtstreeks verband met
concrete, tijdelijke acties van Italiaanse misdadigers die hier van
buiten Nederland optraden. Het bekendste voorbeeld hiervan is de
kidnapping van mevrouw Van der Valk in 1982. Een voorbeeld dat pas
later meer de aandacht heeft
getrokken, betreft de poging van de Italiaans-Amerikaanse mafia om
zich meester te maken van het gokwezen in Amsterdam (Middelburg,
1988). En ook nog andere, onbekende, voorbeelden suggereren dat in
elk geval tot voor kort het optreden van de Italiaanse mafia op
Nederlandse bodem niets van doen had met de Italiaanse gemeenschap
in ons land. In het levensverhaal dat een van de bekendste
pentiti uit de kring van de cosa nostra, Antonino Calderone,
onlangs opbiechtte aan Pino Arlacchi, vertelt hij dat de leider van
een groepje camorristi in de jaren zeventig geregeld rechtstreeks
naar Rotterdam kwam om hier grote partijen sigaretten te kopen voor
de zwarte markt in Zuid-Itali (Arlacchi, 1993: 123).
Dat de situatie tegenwoordig waarschijnlijk niet meer zo
eenvoudig ligt, kon de laatste jaren al af en toe worden opgemaakt
uit persberichten. Die lieten enerzijds doorschemeren dat leden van
een Romeinse bende die functioneert als een verlengstuk van de
Siciliaanse mafia, in en om Utrecht betrokken zijn bij het uitbaten
van pizzeria’s, maar langs deze weg eigenlijk drugshandel
bedrijven. Anderzijds lieten zij zien dat in Brabant vrij algemeen
wordt aangenomen dat zonen van bepaalde Italiaanse immigranten
langdurig en intensief betrokken zijn (geweest) bij criminele
activiteiten waarin de Italiaanse mafia van oudsher sterk staat:
het illegale gokwezen en de drugshandel. Berichten als deze geven
in de eerste plaats voedsel aan de gedachte dat het optreden van de
Italiaanse mafia op Nederlandse bodem niet langer een incidentele
kwestie is, maar een meer duurzame aangelegenheid vormt. In de
tweede plaats maken zij de these aannemelijk dat binnen de
gevestigde Italiaanse gemeenschap alhier criminele groepen tot
ontwikkeling kunnen komen, of zelfs zijn gekomen, die op een
mafiose manier opereren. Bij elkaar geteld wil dit zeggen dat het
probleem van de Italiaanse mafia heden ten dage ook een Nederlands
probleem is. Hoe dit er volgens de beschikbare politiebronnen op
nationaal niveau uitziet, zal hierna worden uiteengezet.
VI.4.1. De eerste duidelijke signalen
Eigenlijk al in de loop van de jaren zeventig werd voor insiders
duidelijk dat Nederland niet verschoond zou blijven van de mafia.
Maar, zoals in het rapport over de situatie in Amsterdam wordt
uiteengezet, de eerste berichten hadden geen betrekking op de
Italiaanse mafia maar op leden van een Amerikaanse cosa
nostra-familie, die behoorde tot de omgeving van de roemruchte
Meyer Lansky. Die deed in die jaren immers een duidelijke poging om
het gokwezen in Amsterdam in handen te krijgen. De aanwezigheid van
de Italiaanse mafia deed zich voor velen pas in de loop van de
jaren tachtig gevoelen. De eerste duidelijke signalen werden
afgegeven in Amsterdam. Enerzijds bleek uit de aanhouding van een
Italiaans echtpaar (maart 1989) dat in een camper met dubbele
wanden 45 kg cocane naar Itali wilde smokkelen, dat er vanuit
Amsterdam een continue stroom van verdovende middelen, en dan met
name cocane, richting Itali ging. Anderzijds wees de liquidatie van
twee Italiaanse junks/straatdealers (maart 1990) uit dat grote
Italiaanse drugs-dealers er niet voor terugschrikken om ook in
Amsterdam zelf op een mafiose manier te werk te gaan. De twee
jongens werden hoogstwaarschijnlijk doodgeschoten omdat ze een
partijtje verdovende middelen niet hadden betaald.
De vondst van het lijk van een in Rome woonachtige Turk in de
bossen van Doorn (april 1990) gaf aan dat het probleem van de
Italiaanse mafia zich ook buiten Amsterdam stelde, met name in en
rond Utrecht. Deze Turk, die zelf in Itali bekend stond als een
handelaar in drugs en wapens, onderhield – zo toonde het verdere
onderzoek aan – nauwe relaties met leden van de Romeinse banda
della Magliana, die reeds vanaf de jaren zeventig in Nederland,
en meer bepaald in en rond Utrecht, waren neergestreken, op de
vlucht voor de Italiaanse politie en justitie. Enkele maanden voor
zijn liquidatie had de desbetreffende man in Amsterdam nog een
drugsdeal besproken met twee leden, twee broers, van deze bende,
die gelieerd is aan de Siciliaanse mafia. Een van deze twee hield
zich in Rome bezig met drugshandel, afpersing en clandestiene
lotto. De ander, die door de Italiaanse politie werd gezocht voor
afpersing en verkrachting en die eerder in zijn geboorteland al
gevangenisstraffen had uitgezeten voor diefstallen en illegaal
wapenbezit, verbleef al enkele jaren in de omgeving van Utrecht en
had hier verschillende pizzeria’s gerund. Maar hij was niet de
grote man. Dit was/is iemand die, om aan de greep van de Italiaanse
overheid te ontsnappen, reeds in 1973 naar het land van de
windmolens was gevlucht en in (de buurt van) Utrecht een hele
pizzeria-keten had opgebouwd. In de ogen van de Italiaanse politie
deels om zwart geld wit te wassen, en deels om een legale dekmantel
te hebben voor het bedrijven van illegale praktijken. Later, in
1987, week er nog een vooraanstaand lid van deze bende naar
Nederland uit, ditmaal naar Amsterdam, om aan zijn arrestatie in
Rome te ontsnappen. En prompt werd hij hier het solide contactpunt
voor leden en aanhangers van de bendes die zich op de Amsterdamse
drugsmarkt kwamen bevoorraden.
Wie de genoemde Turk heeft geliquideerd, waarom dat is gedaan,
en waarom dit in Nederland gebeurde, is niet bekend geworden.
Waarom leden van de bende telkens weer in Nederland onderdoken, is
volgens de Italiaanse politie duidelijk. Zij vonden in Nederland
een rustig klimaat, dat wil zeggen een klimaat waarin ze niet
alleen rustig konden onderduiken, maar ook rustig zaken konden
doen, zonder al te veel last van de politie. Dit laatste is niet
(helemaal) waar. Want uit een intern rapport kan worden opgemaakt
dat tussen 1989 en 1990
in zo’n 30 opsporingsonderzoeken, uitgevoerd op allerlei plaatsen
in het land, ook de gedragingen van Italiaanse delinquenten in
Nederland, al dan niet gelieerd aan de bekende Italiaanse
misdaadorganisaties, zijn bekeken. In het algemeen beweren dat de
Italiaanse mafia in Nederland tot op de dag van vandaag met rust
werd gelaten, is dus onjuist (Fijnaut, 1994; Ilegems en Sauviller,
1995). Maar het is wel waar dat de eerste duidelijke signalen die
aan het einde van de jaren tachtig werden afgegeven, niet
onmiddellijk en zeker ook niet overal werden gehoord. Pas in 1992
werd in het kader van de samenwerking tussen de grote
Randstedelijke politiekorpsen beslist om een omvattend landelijk
onderzoek naar het optreden van de Italiaanse mafia in Nederland te
starten. Omdat dit Randstad-initiatief, dat het
politie-organisatorische kader voor dit project vormde, in de loop
1993 stukliep op een aantal problemen in de verhoudingen binnen de
politie en tussen de politie en justitie, is het onderzoek echter
niet in zijn volle omvang uitgevoerd. Het werd uiteindelijk beperkt
tot een onderzoek (Campina) naar de drugshandel van enkele
contactpersonen van de camorra in Zuid-Holland. Naar aanleiding van
informatie van de carabinieri was hier in het voorjaar van 1992
toch al een begin mee gemaakt.
VI.4.2. Het algemene beeld van de situatie
Juist omdat het bovenbedoelde landelijke onderzoek nooit is
uitgevoerd, is het onmogelijk om de algemene situatie scherp te
portretteren. Er moet worden volstaan met een schets van de huidige
toestand. Hierin zal geen onderscheid worden gemaakt tussen de
organisaties die op Nederlands grondgebied actief zijn en de
criminele activiteiten waaraan zij zich hier schuldig maken. Om de
eenvoudige reden dat het, voorzover bekend, bijna altijd gaat om
handel in verdovende middelen. Slechts af en toe wordt er in de
beschikbare berichtgeving ook van andere dingen gesproken: illegale
handel (op kleine(re) schaal) in vuurwapens enerzijds en het
verkopen en aanbieden van vals geld anderzijds; en in n geval van
EU-fraude, samen met louche transportbedrijven uit het Rotterdamse.
Wel wordt hier het onderscheid gentroduceerd tussen de activiteiten
van de vier bekende Italiaanse mafia-groeperingen enerzijds en die
van andere Italianen anderzijds. Dit onderscheid is – juist door
het gebrek aan eerder onderzoek – in concrete gevallen natuurlijk
niet gemakkelijk te maken. Maar het voordeel ervan is dat duidelijk
wordt hoe gecompliceerd de relaties tussen Itali en Nederland op
dit punt liggen.
VI.4.2.1. De activiteiten van de mafia-groeperingen
Het lijdt naar onze mening geen enkele twijfel dat zeker drie van
de bekende mafia-organisaties op Nederlands grondgebied criminele
activiteiten (laten) ontplooien. De niet (goed) te beantwoorden
vraag is alleen: sedert hoelang?, hoe precies? met wie? waar?
welke?
Sprekend over de Siciliaanse mafia kan worden gezegd dat in de
voorbije jaren meer dan eens door clans van deze cosa nostra
rechtstreeks en onrechtstreeks – via Belgi en Duitsland –
verdovende middelen uit Nederland zijn gemporteerd. Hiervoor werden
contactpersonen in zowel Den Haag als Amsterdam ingeschakeld. De
drugs werden niet alleen over de weg maar ook per vliegtuig naar
Itali gebracht. Wat de Calabrese ‘ndrangheta betreft is n keer
duidelijk vastgesteld dat n of meer van haar groepen cocane die zij
in Zuid-Amerika hadden gekocht, via Rotterdam vervoerden naar
Itali. Er zijn evenwel berichten dat het niet bij dergelijke
transitohandel is gebleven. Met name mag niet worden uitgesloten
dat in Enschede enkele leden van deze groepering zijn neergestreken
en in deze grensplaats belangrijke geldwisseltransacties op touw
hebben gezet.
Maar het lijkt wel vast te staan dat bovenal de camorra in
Nederland, en speciaal in Amsterdam, zeer actief is op de markt van
de verdovende middelen, vooral die van de cocane. Uit incidentele
onderzoeken die de Amsterdamse politie naar haar drugshandel heeft
ingesteld, kan worden opgemaakt dat deze handel als volgt in elkaar
zit (zie dus ook het rapport over Amsterdam). Zuidamerikaanse
cocane-importeurs onderhouden, in Amsterdam, via enkele Italiaanse
restaurants (in de stad en haar omgeving) nauwe contacten met
vertegenwoordigers, makelaars haast, van n of meer camorra-clans.
Wanneer deze personen weten wat er op de markt aan cocane te koop
is, nemen zij in overleg met de clans bepaalde partijen af en
regelen het vervoer ervan naar Napels en omgeving. Alle belangrijke
clans participeren aan deze continue handelsstroom, zowel de clans
d’Alessandro en Annuziata als de clans La Torre en Stolder. Het
vervoer van de aankopen gebeurt op verschillende manieren. De meest
gebruikelijke is nog steeds de inschakeling van koeriers die n – en
soms twee- of driemaal – per week op Napels rijden. Ook is er
sprake van dat zowel Nederlandse als Italiaanse firma’s die op het
eerste oog alleen bloemen en planten naar Itali vervoeren, deze
bedrijvigheid gebruiken om hun drugstransporten te camoufleren; er
wordt zelfs gefluisterd dat sommige firma’s van het laatste rijker
en groter zijn geworden dan van het eerste. En tenslotte zijn er
aanwijzingen dat grote partijen ook wel per schip naar Zuid-Itali
worden getransporteerd.
In aansluiting op dit laatste kan de vraag worden herhaald die ook
wel in ambtelijke stukken wordt opgeworpen: waarom voeren de
Italiaanse mafia-groeperingen hun drugs, cocane in het bijzonder,
niet (meer) rechtstreeks in? Het antwoord op deze vraag schijnt te
moeten worden gezocht in de richting van: een niet te actieve
politie, lage straffen wanneer je wordt gepakt, in Spanje zijn er
niet teveel betrouwbare handelspartners, en heel wat van de
geschikte Italiaanse smokkelaars zitten voor lange tijd in de
gevangenis. In hoeverre al deze argumenten steekhoudend zijn, kan
men zich natuurlijk afvragen. Maar ze stroken wel met de bevinding
in ons Amsterdamse onderzoek dat de Italiaanse mafia Amsterdam tot
nu toe alleen nog beschouwt als een marktplaats en niet als een
plaats van vestiging. Bepaalde van haar geledingen zijn in deze
stad wel al langer present, hebben hier in de vorm van woonhuizen
en restaurants ook een bepaalde infrastructuur opgebouwd, maar deze
infrastructuur heeft, voorzover bekend, alleen maar tot doel om het
opereren op de markt mogelijk te maken of te vergemakkelijken. Het
gaat hier tot nu toe om logistieke voorzieningen voor de
drugshandel en niet om een uitvalsbasis voor de ontplooiing van
andere criminele activiteiten, laat staan voor de heimelijke, en
zonodig, gewelddadige inpalming van delen van de economie,
belangrijke stukken onroerend goed, of onderdelen van het bestuur
van de stad.
Wat niet wil zeggen dat er in dit laatste opzicht dan ook niets
loos zou zijn. Zo gaat immers in (Amsterdamse) politiekringen het
verhaal dat twee leden van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland
bedenkelijke contacten in het Italiaanse milieu hebben.
VI.4.2.2. De activiteiten van andere Italianen
Met vorenstaande schets van de activiteiten van de klassieke
mafia-groeperingen is het beeld niet compleet. Niet alleen omdat de
Utrechtse vertakking van de banda della Magliana in dit
verband zeker niet uit het oog mag worden verloren, maar ook omdat
er nog heel wat andere Italianen zijn die drugs naar Itali
smokkelen en wellicht – zonder dat wij dat weten – ook rechtstreeks
of zijdelings in contact staan met mafia-clans of vertakkingen
hiervan, in Itali zelf en/of in de ons omringende landen.
Bij deze andere Italianen moet allereerst worden gedacht aan die
Italianen die al kortere of langere tijd in Nederland verblijven,
hier eventueel een handelsonderneming, een pizzeria, een ijssalon,
een caf, een transportfirma of wat dan ook, hebben opgezet, en voor
eigen rekening of voor rekening van criminele (mafia-)groepen in
Itali verdovende middelen naar dit land smokkelen, cocane even goed
als hash, herone of amfetamine/XTC. De liggende, relevante,
politie-informatie uit de voorbije jaren suggereert dat er op zijn
minst in 13 grote(re) en kleine(re) gemeenten Italianen woonachtig
zijn, Italiaanse bedrijven gevestigd zijn, die alleen, maar meestal
met enkele andere(n), aan deze smokkel meedoen. De gemeenten waarom
het hier gaat zijn: Rotterdam, Helmond, Alkmaar, Wageningen,
Oostzaan, Arnhem, Oosterhout, Breda-Roozendaal, Kampen, Den
Haag-Zoetermeer, en Maastricht. Niet in alle gevallen is bekend
welke in Itali hun handelspartners zijn, zoals gezegd, en zelfs
niet altijd waar dezen zich in Itali ophouden, maar het staat wel
vast dat het gaat om figuren respectievelijk groepen in Milaan,
Turijn, Florence, Genua, Rome, Napels, Bari, Calabri en Sicili.
Hieraan dient onmiddellijk te worden toegevoegd dat deze andere
Italianen niet altijd heel het transport in eigen beheer uitvoeren.
Er liggen berichten dat ook bij hun smokkeloperaties Nederlandse
transportbedrijven en im- en exportondernemingen zijn betrokken.
Niet zoveel, maar toch wel enkele van enige importantie.
Ook allochtone en buitenlandse inwoners blijken met de
Italiaanse mafia van doen te kunnen hebben. Zo zou op een gegeven
moment een Irakese groep rechtstreeks drugs hebben gedeald met
mafia-clans in Itali. En een Marokkaanse groep in Amsterdam, zo
luiden politieberichten, leverde een tijdlang alle soorten
verdovende middelen aan het Italiaanse milieu in Frankfurt. En
….., omgekeerd, zijn er aanwijzingen dat vooraanstaande leden van
de Italiaanse mafia in Duitsland zich ook wel over de grens met
Nederland wagen. Hoe zou het ook anders kunnen! Zo zou een
belangrijk Duits mafia-lid volop betrokken zijn bij vrouwenhandel
in de Limburgse grensstreek. En het bericht dat een andere mafioso
uit Duitsland een Limburgse stad uitkoos om te overleggen met
belangrijke partners uit Oost-Europa, klinkt helemaal niet
onaannemelijk. En tenslotte kan men natuurlijk ook niet om de vraag
heen of er geen Italianen zijn, kortelings gemmigreerd of leden van
de tweede of derde generatie, die weliswaar geen (duidelijke)
connecties met Italiaanse (mafia-)groepen onderhouden, waar dan
ook, maar die niettemin in ons land zelf op een mafiose manier
criminaliteit bedrijven. Het antwoord op deze vraag valt moeilijk
te geven. Maar enkele bouwstenen voor een nader onderzoek zijn wel
voorhanden. Wat de eerste categorie (die van de immigranten)
betreft, zijn er binnen en buiten Amsterdam gevallen bekend van
Italianen die alleen en/of samen met Nederlanders in de drugshandel
zitten (regionaal en internationaal) of in het vals-geld-circuit.
En ook van de tweede categorie zijn er duidelijke, misschien nog
wel duidelijker voorbeelden dan waarop zoven werd gezinspeeld,
vooral in het Zuiden van het land. Hierbij moet worden gedacht aan
de zoon van arme Italiaanse immigranten waarvan algemeen wordt
aangenomen dat hij zijn fortuin vooral heeft gemaakt in de
internationale drugshandel (en mogelijk ook wapenhandel) en in de
organisatie en protectie van (il)legale gokspelen beneden de
grote
rivieren. Voorts kan worden verwezen naar een immigrantenzoon in
het Zuiden van Limburg die in bende-verband aan drugs- en
wapenhandel doet, afpersing, gewelddadige incasso’s en overvallen.
In hoeverre figuren als deze zich spiegelen aan, mogelijk
identificeren met, voorbeelden uit de Italiaanse mafia, is niet
bekend.
VI.4.3. Een concreet voorbeeld: Campina
Het enige recente onderzoek dat naar activiteiten van de
Italiaanse mafia in Nederland is ingesteld, is het zogenaamde
Campina-onderzoek dat hiervoor ook al ter sprake werd
gebracht. Campina staat voor Camorra-Pizzeria-Napels, omdat het
onderzoek in kwestie dat in het voorjaar van 1992 op basis van
informatie, geleverd door de carabinieri, werd opgestart,
betrekking had op de rol van pizzeria’s in Zevenhuizen en
Barendrecht in de toelevering van drugs, vooral cocane maar ook
herone, aan diverse clans van de camorra in en rond Napels.
Hoewel het onderzoek om interne redenen – constante wisseling
van politiepersoneel, steeds weer andere officieren van justitie,
gebrek aan materile en financile middelen – niet direct van een
leien dakje ging, werd in de loop van 1992-1993 alsmaar duidelijker
hoe de vork in de steel zat. Een zekere P, woonachtig in Den Haag,
was duidelijk de contactman van de clans in Nederland. Drie in
totaal, waarvan er n wordt geleid door Procolo Gianfico (Don
Procolo), de belangrijkste man van de camorra op het gebied van de
verdovende middelen in de voorstad Pozzuoli, en een andere, in
Napels zelf, door Vincenzo Petroso, broer van Salvatore Petroso,
een wapenbroeder van Rafaele Cutolo himself. Het was aan P
om op gezette tijden ongeveer n kilo cocane (en soms herone) voor
deze clans aan te kopen. Een van hun handlangers bracht een aantal
keren het benodigde geld naar Den Haag. Andere keren kreeg hij het
geld mee, wanneer hij de partij in Napels of op de weg daarheen, in
Milaan, had afgeleverd. Volgens de Nederlandse vriendin van P
vonden er in de jaren 1990-1993 zo’n 15 16 transacties plaats,
althans voorzover zij daar weet van had. En zij wist er wel iets
van, omdat de drugs in de regel door hen beiden in haar auto naar
Itali werden gereden, verpakt in wat plastic, losjes onder de
voorbank. De geldloper uit Napels kreeg per aankoop 10 miljoen
lire, de Haagse P 5 miljoen plus reiskosten. Zoveel geld is dit op
zich genomen niet, maar wel voor mensen zoals zij: werkloze
arbeiders met betrekkelijk grote gezinnen die het normaal moeten
doen van een geringe uitkering die ook nog onregelmatig wordt
uitbetaald.
De camorra-bazen zelf lieten zich natuurlijk nooit in Holland
zien, laat staan dat zij zelf hun handen vuil maakten aan het
vervoer van de drugs. Niettemin is het in de tijd dat het onderzoek
liep, n keer voorgekomen dat niet alleen twee heuse camorristi in
Rotterdam neerstreken om mee de aankoop van drugs te regelen, maar
ook een wat duister type uit Catania. Wat misschien wil zeggen dat
er ook hier van enig samenwerkingsverband tussen camorra en ‘n
drangheta sprake was. Maar deze mogelijke verbinding werd niet
verder uitgezocht. Zij was ook niet direct relevant voor het
Campina-team. Bij de aankoop van drugs werd P bijgestaan door twee
Italiaanse jongens, werkzaam in de bedoelde pizzeria’s in
Zevenhuizen en Barendrecht, waarvan er tenminste n, net als
hijzelf, ook cocane gebruikte. Met z’n drien waren zij zeer goed
thuis op de drugsmarkt in Den Haag, en minder op die in Amsterdam
en Rotterdam. Zij stonden in het Haagse niet alleen in contact met
heel wat andere Italianen uit het pizzeria-circuit – waarvan n deel
met vrij zware criminele antecedenten in Itali – maar ook met
Turkse drugsdealers, Surinaamse en Antilliaanse handelaren in
verdovende middelen, en last but not least met Colombiaanse
dealers, geboren in Cali. In het algemeen gesproken was het voor
hen dan ook geen groot probleem te achterhalen wie er wat te
verkopen had. In concreto was het sluiten van een deal steeds weer
een grote ellende. Zowel omdat er voortdurend meningsverschillen
waren over de prijs/kwaliteit-verhouding en over hun eigen
financieel belang bij een bepaalde deal (ook trouwens met de
geldschieters in Napels die constant over de telefoon moesten
worden bijgepraat), als omdat zij onophoudelijk op hun hoede
moesten zijn voor hun handelspartners: waren die wel te vertrouwen?
zouden ze echt op tijd kunnen leveren? was er geen gevaar om geript
te worden? De angst voor dit laatste was niet misplaatst. Want toen
in december 1992 een cocanetransactie met een Antilliaanse dealer
in Den Haag zou worden afgerond, in het bijzijn van enkele vrienden
die speciaal hiervoor uit Napels waren overgekomen, ontpopten de
leveranciers in het bewuste pand zich als rippers: met pistolen in
de hand dwongen zij de Italianen op de grond te gaan liggen, deden
hen handboeien om en beroofden hen van meer dan f.100.000,contant.
Dat de Antilliaanse dealer de latere dreigementen heeft overleefd
dat een huurmoordenaar zou worden ingevlogen als hij niet op korte
tijd ofwel het geld zou terugbezorgen ofwel de bestelde cocane
alsnog zou leveren, mag gerust een wonder worden genoemd. P, zijn
Hollandse vriendin, de twee helpers en de Napolitaanse geldloper,
werden op 16 november 1993 in Den Haag aangehouden op het moment
dat zij een deal aan het afronden waren met twee Colombianen, een
man en een vrouw, woonachtig in Den Haag. De rechtbank was voor hen
bepaald niet mild. P kreeg vijf jaar onvoorwaardelijke
gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. En zijn Napolitaanse
compaan vier jaar onvoorwaardelijk met aftrek van
voorarrest.