• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – I.1. Het beeld in buitenlandse en binnenlandse rapporten

    I.1. Het beeld in buitenlandse en binnenlandse
    rapporten

    Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ten minste een deel
    van de allochtone criminaliteitsproblematiek in Westerse,
    stedelijke democratien die veel immigratie hebben gekend,
    overeenkomst vertoont met die van Nederland. Aan de ene kant zijn
    dit rijke landen en daar is door internationale criminele
    organisaties veel te verdienen. We hoeven alleen maar te denken aan
    de omvangrijke gebruikersmarkt voor drugs die zich daar bevindt.
    Aan de andere kant kan het verschijnsel georganiseerde misdaad zich
    gemakkelijk ontwikkelen in de boezem van daar gevestigde, maar
    sociaal achtergestelde en nog niet gentegreerde etnische
    minderheden. Wat kunnen wij leren uit de rapporten van
    overheidsinstanties over dit vraagstuk die zijn vervaardigd in
    landen die ons zijn voorgegaan? We benaderen ons onderwerp indirect
    door deze in eerste instantie te raadplegen.

    De Verenigde Staten

    We beginnen met de ervaringen in de Verenigde Staten; daar is de
    ervaring met immigratie en minderheidsvorming veel groter dan bij
    ons en daar is georganiseerde misdaad als criminaliteitsvariant het
    eerst erkend en beschreven. Welnu, van meet af aan heeft een sterke
    neiging bestaan om het probleem van de georganiseerde misdaad te
    beschouwen als een etnisch vraagstuk. Een nativistische teneur in
    de Amerikaanse geschiedenis (het zijn de mindere rassen en volken
    die het kwaad importeren) en hervormingsbewegingen die een einde
    willen maken aan corrupte stadspolitiek (door etnisch clintelisme
    geregeerde machine politics) zijn samen verantwoordelijk voor de
    ontwikkeling van het stereotype beeld van de mafia. In 1891 vond in
    New Orleans de grootste lynchpartij van de Amerikaanse historie
    plaats: elf Italiaanse gedetineerden werden doodgeschoten en
    opgehangen. Een woedende en angstige volksmenigte wreekte zich op
    degenen die (overigens zonder spoor van bewijs) verantwoordelijk
    werden gehouden voor de moord op hun hoofdcommissaris van politie,
    David Hennessy. Deze geschiedenis herhaalde zich, zij het minder
    ernstig, in varianten in de grote steden waar de Italianen naartoe
    trokken. Er werd steeds eerst een bijzonder etnisch, meestal
    Italiaans, criminaliteitsprobleem gesignaleerd. Daarna brak een
    golf van angst uit over vanuit het buitenland geregisseerde geheime
    criminele genootschappen. Tenslotte werd op initiatief van
    verantwoordelijke prominenten in de stad een commissie geformeerd
    die het vraagstuk van de mafia of organized crime moest onderzoeken
    ten einde effectief tegen dit vreemde gevaar op te kunnen treden.
    De commissie van Chicago, opgericht in 1919, is een van de oudste
    en zeker ook de bekendste. In 1929 bracht dit gezelschap het
    rapport uit over Organized Crime in Chicago, de analyse
    daarvoor was grotendeels verricht door criminologen van de
    Universiteit van Chicago, en dan vooral J. Landesco. Andere grote
    steden volgden dit voorbeeld.

    Dertig jaar later verscheen het onderwerp ook op de politieke
    agenda van de natie als geheel. In 1950 trad een commissie aan van
    de Amerikaanse Senaat onder leiding van de afgevaardigde van de
    staat Tennessee, Estes Kefauver. Het gezelschap organiseerde
    hoorzittingen in een reeks Amerikaanse steden en kwam tot de
    slotsom dat het probleem was ontstaan door een organisatie die de
    mafia heette en die de onmiddellijke erfgenaam vormt van een
    misdadige organisatie met dezelfde naam die afkomstig is van het
    eiland Sicili en voorts dat deze sinistere internationale
    organisatie schuil gaat achter veel van de Amerikaanse
    georganiseerde misdaad (Kefauver, 1951:1-2 en 19; zie voor een
    algemeen overzicht Abadinsky, 1990). In 1956 ondervroeg een andere
    commissie van de Senaat onder leiding van senator McClellan een
    reeks kopstukken uit het criminele milieu en haar stergetuige
    Joseph Valachi verklaarde ten overstaan van het televisiekijkende
    Amerikaanse publiek dat er een geheime misdadige organisatie
    bestond met de naam La Cosa Nostra, die exclusief uit
    gangsters bestond met een Italiaanse achtergrond, die een strakke
    hirarchische familiestruktuur kende en waartoe je pas kon behoren
    na te zijn aangenomen op grond van een kort ritueel en het
    uitspreken van een belofte om je aan de
    zwijgplicht (omert) te houden.
    Politici wonnen de kiezersgunst door de oorlog te verklaren aan de
    georganiseerde misdaad. President Johnson installeerde in 1964 de
    President’s Commission on Law Enforcement and Administration of
    Justice
    en daarbinnen werd een speciaal orgaan uitgerust met de
    taak de georganiseerde misdaad te onderzoeken. Het hart van de
    georganiseerde misdaad in Amerika, zo concludeerde deze commissie
    waarvan de criminoloog Donald Cressey het belangrijkste lid was,
    bestaat uit een crimineel kartel in steden door het gehele land
    heen. Lidmaatschap is vrijwel geheel Italiaans (Rapport van de
    Task Force on Organized Crime, 1967: 6). President Reagan
    installeerde in 1983 de Presidents Commission on Organized
    Crime
    onder voorzitterschap van de rechter Irving Kaufman. Door
    deze commissie werden voor de eerste keer ook andere etnische
    groepen gesignaleerd die zich bleken in te laten met georganiseerde
    misdaad – Kaufman sprak over Chinese groepen en Colombiaanse
    kartels – maar de gedachte dat georganiseerde misdaad een etnisch
    verschijnsel was, bleef en blijft tot op zekere hoogte, tot op de
    dag van vandaag, het officile vertoog bepalen. Intussen is meer dan
    zeventig jaar lang serieus onderzoek gedaan door academische
    criminologen en journalisten en die schetsten een genuanceerder
    beeld. Hun oordeel is vrijwel unaniem dat de grote Amerikaanse
    commissies bemand waren door politici die heel weinig van het
    verschijnsel afwisten of die door de mythe van de
    Godfather-figuur waren verblind. Ze lieten zien dat lang
    niet alleen Italianen maar vanaf het begin van de eeuw ook al
    Ieren, Joden en andere immigrantengroepen in deze sector actief
    waren. En sterker nog, dat het verschijnsel door en door Amerikaans
    was en ook niet exclusief etnisch, omdat de georganiseerde misdaad
    spoorde met de behoeften, bijvoorbeeld aan gokken, bij delen van de
    bevolking. (Block en Chambliss, 1981). Het officile beeld bleef
    echter bestaan. De georganiseerde misdaad was en is The Enemy
    Within
    (zoals de titel luidde van een boek dat de herinneringen
    bevat van een bekend lid van de McClellan-commissie, Robert
    Kennedy) en van vreemde herkomst.

    In Europa zijn het – buiten Nederland – met name de National
    Criminal Intelligence Service (NCIS) van het Verenigd Koninkrijk en
    het Bundeskriminalamt (BKA) van Duitsland die analyses maken van de
    georganiseerde criminaliteit. In beide gevallen gaat het dus –
    anders dan in Amerika waar het een politieke aangelegenheid was –
    om rapporten die zijn vervaardigd door centrale politie-instanties.
    Wellicht maken zulke instanties in andere omringende landen –
    vooral in Belgi, Frankrijk en Denemarken – ook wel analyses van de
    landelijke situatie, maar hier hebben wij de hand niet op weten te
    leggen (Berkmoes, Bollaerts en Bruno, 1995).

    Verenigd Koninkrijk

    Het Engelse rapport waarnaar hier in het bijzonder moet worden
    verwezen, is getiteld: An Outline Assessment of the Threat and
    Impact by Organised/Enterprise Crime upon United Kingdom
    Interests
    ; het werd in 1993 door het NCIS gepubliceerd
    (Crossland, 1994). Raadpleging van dit rapport leert dat de
    betreffende dienst kennelijk op het standpunt staat dat het
    probleem van de georganiseerde criminaliteit in Engeland
    grotendeels wordt veroorzaakt door buitenlandse criminele groepen.
    Meer bepaald worden expressis verbis enkel Chinese groepen
    (triades), Italiaanse groepen (mafia), Russische groepen,
    Jamaicaanse groepen en Turkse groepen besproken. Britse groepen
    komen er in het Verenigd Koninkrijk dus niet echt aan te pas. Hun
    aandeel in de georganiseerde criminaliteit wordt slechts versluierd
    ter sprake gebracht. Met name wordt enerzijds erkend dat in
    Engeland twaalf chapters van Hells Angels actief zijn, en
    wordt anderzijds verwezen naar de Provisional IRA en het
    Animal Liberation Front als de binnenlandse groepen die in
    de sfeer van het terrorisme een bedreiging voor de Britse
    samenleving vormen. Dat dit politile beeld van de landelijke
    situatie in het Verenigd Koninkrijk, op zijn zachtst gezegd, erg
    eenzijdig is en getuigt van een xenofobe kijk op het probleem, is
    op andere plaatsen reeds aan de kaak gesteld (zie Anderson, 1994;
    Fijnaut, 1995). Alleen al de story van de Kray Twins in London in
    de jaren zestig laat echter zien dat deze definitie van het
    probleem van de georganiseerde criminaliteit als een gevaar dat
    bovenal van buitenaf de Britse samenleving bedreigt, volstrekt
    onhoudbaar is (Pearson, 1973; Fry, 1993). In de twee werken die
    Morton in 1992 en 1994 schreef over respectievelijk de onderwereld
    van Londen en die van de rest van Brittanni en Ierland, komen
    allochtone groepen niet eens voor! De duiding van dit probleem doet
    in alle opzichten denken aan de geschetste Amerikanistische visie
    op georganiseerde criminaliteit tot voor enkele jaren in de
    Verenigde Staten. Ook in het Engelse geval geldt de georganiseerde
    misdaad als een sinistere, parasitaire buitenlandse grootmacht die
    zich heimelijk, met allerhande laakbare en strafbare middelen,
    meester wil maken van een in de kern gezonde autochtone
    maatschappij.

    Duitsland

    Dat sommige politile autoriteiten in Duitsland ook niet
    ongevoelig zijn voor een xenofobe interpretatie van de
    Organisierte Kriminalitt laat het door het hoofd van de BKA
    ingeleide boekje van Freiberg en Thamm (1992)
    zien (de eerste auteur is commissaris van politie) die van hun
    overzicht een exotische staalkaart maken van buitenlandse groepen
    met geheime inwijdingsrituelen, verborgen codes en paramilitaire
    organisatiestrukturen. Evenwel: de (vertrouwelijke)
    Lagebilder van het BKA maken in vergelijking hiermee en met
    het NCIS-rapport een heel wat realistischer en evenwichtiger indruk
    (Kster, 1991; Gehm en Link, 1992; Zachert, 1993;
    Kurzdarstellung, 1993). Zowel in het Lagebild 1992
    als in het Lagebild 1993 wordt gedetailleerd uiteengezet hoe
    groot het aandeel van Duitse respectievelijk buitenlandse
    groepen/personen in de desbetreffende opsporingsonderzoeken is. Van
    alle (8.352) verdachten in deze onderzoeken waren in 1992 49%
    Duitsers, 14,8% Turken, 5,9% Italianen, 5,7% Joegoslaven, 5,0%
    Polen en 1,7% Russen. In 1993 ging het in totaal om 9.884
    verdachten waarvan 45,5% Duitsers, 15,0% Turken, 6,2% Joegoslaven,
    5,2% Italianen, 2,8% Polen en 1,8% Russen. Bovendien wordt in deze
    rapporten vrij uitvoerig aangegeven in welke criminele sferen de
    onderscheiden (binnenlandse en) buitenlandse groepen actief zijn.
    Zo zijn Turkse groepen vooral bedrijvig in de sfeer van de handel
    in (verboden) verdovende middelen, maar zij maken zich ook schuldig
    aan onder andere verzekeringsfraude, mensensmokkel en wapenhandel.
    Italiaanse groepen houden zich bezig met illegale drugshandel en
    wapenhandel, mensensmokkel, (vracht)autodiefstal, afpersing,
    illegaal gokspel en exploitatie van prostitutie. En van
    Joegoslavische verdachten wordt gezegd dat zij zich vooral schuldig
    maken aan (vracht-)autodiefstal, smokkelen van mensen, drugs- en
    wapenhandel, inbraak, afpersing en delicten in de sfeer van het
    nachtleven. Tenslotte wordt in de betrokken rapporten ook telkens
    melding gemaakt van de resultaten van bijzondere
    onderzoeksprojecten. In het Lagebild 1992 worden de illegale
    activiteiten van de Italiaanse (mafia)groepen in Duitsland
    besproken (welke groepen, waar in Duitsland, in welke sectoren
    etcetera). De illegale activiteiten van speciaal de Chinese groepen
    (triades en andere) worden op eenzelfde manier belicht in het
    Lagebild 1993.

    Wat vanuit een Nederlands gezichtspunt opvalt, is dat in de
    Lagebilder van het BKA niet of nauwelijks wordt ingegaan op
    de rol van groepen uit Zuid-Amerika, Afrika of Zuid-Oost-Azi.
    Immers, groepen uit deze wereldstreken bevolken nu juist wel de
    rapporten die in Nederland beschikbaar zijn omtrent de algemene
    situatie inzake de georganiseerde criminaliteit. In het bijzonder
    de jaarverslagen van de CRI uit de periode 1989-1994 zijn wat dit
    betreft indicatief, althans in relatie tot de illegale drugshandel.
    Keer op keer wordt in deze verslagen ingegaan op de rol die
    Chinese, Pakistaanse en Turkse groepen spelen in de heronehandel,
    Zuidamerikaanse (inclusief Surinaamse en Antilliaanse) groepen in
    de cocanehandel, Turkse, Marokkaanse en ………. niet te
    vergeten: Nederlandse groepen, in de hashhandel.

    Welke illegale activiteiten deze en eventueel nog andere groepen
    verder in (de richting van) Nederland ontplooien, komt in deze
    jaarverslagen – in tegenstelling tot de Lagebilder – echter
    niet of nauwelijks tot uitdrukking. En wat in vergelijking met deze
    Duitse rapporten ook zeer in het oog springt, is dat in de
    CRI-rapporten slechts af en toe melding wordt gemaakt van het
    illegale optreden van Midden- en Oosteuropese groepen, onder ander
    in verband met autodiefstallen, terwijl over criminele praktijken
    van Italiaanse mafia-groepen in het geheel niet wordt gerept.
    Evenmin is in deze verslagen sprake van gerichte analyses van
    dadergroepen uit het ene of het andere buitenland.

    Nederland

    Het oppervlakkige beeld dat de jaarverslagen van de CRI
    verschaffen omtrent de aard, ernst en omvang van de buitenlandse en
    allochtone georganiseerde criminaliteit in Nederland wordt niet
    gecompenseerd door het beeld dat de speciale inventarisaties, die
    sinds 1988 door de CRI met steun van de algemene politiekorpsen
    worden vervaardigd, opleveren omtrent het aandeel van buitenlandse
    en allochtone groepen in de georganiseerde criminaliteit in ons
    land. In deze inventarisaties wordt slechts summier ingegaan op hun
    aandeel hierin. In de inventarisatie van 1988 werd er helemaal geen
    onderscheid gemaakt tussen autochtone en allochtone of buitenlandse
    groepen. In de inventarisatie van 1991 kwam men tot de conclusie
    dat 15% (90) van de (599) geregistreerde criminele groepen homogeen
    samengestelde buitenlandse groepen waren en dat 25% (150) van deze
    groepen een heterogene samenstelling kende. In dat laatste geval
    waren de (zes) kernleden afkomstig uit twee of meer verschillende
    landen; welke landen dit zijn, wordt niet verder aangeduid. De
    derde inventarisatie – in 1993 – laat de lezer raden naar het
    exacte aantal homogeen-buitenlandse en heterogeen-samengestelde
    groepen. Schattenderwijs gesproken kan op grond van het rapport in
    kwestie niettemin worden gezegd dat volgens deze laatste
    inventarisatie rond de 40 (12-13%) van de in totaal 321
    geregistreerde groepen van gemengde origine waren, ongeveer 10
    (3-4%) van Turkse origine, en zo’n 5 (1 2%) van Marokkaanse
    herkomst. Uit de vierde en laatste inventarisatie (1995) kan worden
    opgemaakt dat van de 100 zogenaamde hoog-georganiseerde groepen (op
    in totaal 450 groepen) er 21 van homogeen-buitenlandse afkomst zijn
    (10 uit Turkije, 11 uit onder andere Marokko, Suriname, Iran en
    China), 14 van heterogeen-Nederlandse afkomst (tenminste n van de
    kernleden is dan van Nederlandse afkomst) en 11 van
    heterogeen-buitenlandse afkomst (de kernleden zijn dan afkomstig
    uit verschillende andere landen dan Nederland). Hoe deze groepen
    waren (zijn) georganiseerd, aan welke vormen van criminaliteit zij
    zich
    hoofdzakelijk schuldig maakten (maken), op welke manieren zij hun
    illegale activiteiten bedreven of bedrijven en allerlei andere
    belangrijke kwesties worden in deze inventarisaties niet apart voor
    allochtonen en/of buitenlanders uit de doeken gedaan. Enigermate
    parallel aan wat in de inventarisatie van 1995 terloops staat
    vermeld, wordt in de inventarisatie van 1991 wel opgemerkt dat
    Antilliaanse groepen nauwelijks enige mate van organisatie
    (vertonen) en dat Turkse, Surinaamse en gemengd samengestelde
    groeperingen daarentegen (worden) gekenmerkt door een naar
    verhouding hoge organisatiegraad. In de termen van de betrokken
    inventarisaties wil dit laatste met name zeggen dat er sprake is
    van een hirarchische structuur, interne sancties, corruptie,
    verschillende criminele activiteiten, gebruik van legale
    (dekmantel)firma’s, witwassen van geld en (pogingen tot) liquidatie
    van personen.

    Nader onderzoek naar het aandeel van allochtone/buitenlandse
    groepen in de georganiseerde criminaliteit is dus zeker geen
    overbodige luxe. Alvorens uiteen te zetten welk onderzoek door ons
    werd verricht, is het echter nodig in te gaan op de
    wetenschappelijke en maatschappelijke legitimiteit van dit
    onderzoek. Wanneer wij alle personen met een uitheemse achtergrond
    die in Nederland verblijven bij elkaar optellen, bedraagt hun
    aandeel in de bevolking, afhankelijk van de definitie, minimaal 8%
    en ten hoogste 12%. Welnu, er moet wel een heel goede reden zijn om
    in onze serie rapporten over de georganiseerde misdaad in het
    bijzonder de schijnwerper te richten op zo’n geringe
    minderheid!


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken