VIII.1. De ernst van de situatie
De vraag van de Enqutecommissie naar de aard en omvang van de
georganiseerde criminaliteit in Nederland is in wezen dezelfde
vraag als die naar de ernst van de georganiseerde criminaliteit in
dit land. Dat aard en omvang en ernst hier aan elkaar gelijkgesteld
kunnen worden blijkt duidelijk uit het rapport Opsporing
gezocht van de werkgroep-Van Traa en ook uit de parlementaire
discussie die over dit rapport heeft
plaatsgevonden met het oog op de instelling van de Enqutecommissie.
De herformulering van de vraag naar de aard en omvang in de vraag
naar de ernst is desalniettemin niet zonder betekenis. Z
geformuleerd brengt deze vraag ons namelijk dichter bij de
parallelle vraag die in dit verband aan de orde is, nl. de vraag
naar wat er kan en misschien moet worden gedaan om de
georganiseerde criminaliteit effectiever en als het kan, efficinter
aan te pakken. Hoe ernstiger dit probleem immers is, des te
ingrijpender middelen, ook in de sfeer van de opsporingsmethoden,
zijn geboden om het te beheersen (Fijnaut en Marx, 1995). Ook
volgens Amerikaans onderzoek moet de ernst van het probleem van
georganiseerde criminaliteit niet alleen worden uitgedrukt in de
aard en in de omvang van die criminaliteit maar ook in de schade
die zij aanricht (Maltz, 1990). Idealiter zou ter bepaling van de
ernst van een probleem van georganiseerde criminaliteit, in een
land of in een stad, dus zowel de aard en de omvang als de schade
van deze criminaliteit moeten worden vastgesteld. Welnu, dit ideaal
is nog nooit ergens ter wereld op een verantwoorde manier bereikt,
niet in kwalitatieve termen, laat staan in kwantitatieve termen.
Zelfs voor die vorm van georganiseerde criminaliteit die ook
beleidsmatig zo prominent de aandacht trekt, de internationale
drugshandel, is wereldwijd of nationaal geen adequate ernstmeting
voorhanden.
Het onderhavige onderzoek beantwoordt ook niet aan het genoemde
ideaal. Gegeven de betrekkelijke waarde van de meest relevante
gegevensbronnen en de beperkte reikwijdte van de beschikbare n
gehanteerde methoden is het niet mogelijk om de omvang van de
georganiseerde criminaliteit in Nederland enigermate nauwkeurig te
bepalen en ook de schade die deze criminaliteit hier aanricht. Wel
heeft het grootschalige onderzoek dat is verricht, een beeld van de
aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland opgeleverd
dat op een aantal punten niet alleen accurater en concreter is dan
bestaande beelden, maar ook een einde maakt aan aantal brandende
kwesties gaande van de vraag of de Italiaanse mafia wel op
Nederlandse bodem actief is tot de vraag of er nu werkelijk sprake
is van vervlechting van legale economische sectoren met
georganiseerde criminaliteit.
De situatie in Nederland …
Wat is dan de ernst van het probleem voorzover het de aard van
de georganiseerde criminaliteit betreft? In het licht van onze
definitie van deze criminaliteit en tegen de achtergrond van de
toegepaste (complementaire) onderzoeksstrategie kan nu op deze
vraag in het algemeen worden geantwoord dat de georganiseerde
criminaliteit zich nog hoofdzakelijk afspeelt in de traditionele
sfeer van de illegale levering van goederen en diensten – de
drugshandel voorop, gevolgd door onder meer wapenhandel en
vrouwenhandel – en die van de financile en economische fraude.
Verder is duidelijk vastgesteld dat er momenteel geen sprake van is
dat criminele groepen, op nationaal niveau of op lokaal niveau,
bepaalde legale sectoren van de economie onder controle hebben
gebracht, hetzij via het bezit van voor de werking van bepaalde
sectoren cruciale ondernemingen hetzij via de macht in de betrokken
vakbonden (labor racketeering). Dit kan zowel worden
geconcludeerd uit de studies die vanuit het perspectief van de
criminele groepen zijn opgezet als uit de studies die vanuit het
perspectief van de branches zijn verricht. Wel doen zich in twee
sectoren – met name de horeca (annex onroerend goed) en het
wegtransport – ontwikkelingen voor die erop wijzen dat criminele
groepen hierin op enige schaal aan het doordringen zijn; in het
bijzonder de eigendomsverhoudingen in het Amsterdamse Wallen-gebied
moeten in dit opzicht zorgen baren. Daarenboven ligt in de
afvalverwerkingsbranche organisatiecriminaliteit somtijds zo dicht
aan tegen georganiseerde criminaliteit dat van een zorgelijke
situatie kan worden gesproken. Wat in deze branche nog niet echt
wordt gezien is het gebruik van offensieve tegenmaatregelen om de
eigen illegale activiteiten af te schermen tegen overheidsoptreden.
Dit doet zich nog hoofdzakelijk voor in de kringen van belangrijke
(autochtone) drugshandelsgroepen. Vooral zij schrikken inderdaad
niet terug voor de toepassing van corruptie, intimidatie,
inschakeling van de media, enzovoort. Er is echter geen sprake van
dat in dit verband – het verband van de traditionele georganiseerde
criminaliteit – criminele groepen delen van de (centrale,
provinciale of lokale) overheden in hun macht zouden hebben. Zij
stellen zich offensief in het bijzonder teweer tegen politie en
justitie. En dit is niet verwonderlijk. Deze organen liggen in de
vuurlinie tussen democratische rechtsstaat en criminele
heerschappij. Maar met deze conclusie zijn wij er nog niet. Want
zij roept op haar beurt ook weer de vraag op: hoe erg is het nou?
of, beter wellicht: hoe erg is dat nou? Maar ook deze vraag valt
niet ten gronde te beantwoorden. Niet in absolute zin – bij gebrek
aan geijkte maatstaven – maar ook niet in relatieve zin. Waarom
niet? In theorie zou deze vraag, in de eerste plaats, kunnen worden
beantwoord door de huidige georganiseerde criminaliteit qua aard te
vergelijken met de georganiseerde criminaliteit in Nederland op
enig eerder tijdstip. Een dergelijke vergelijking in de tijd zou op
zichzelf immers de mogelijkheid bieden om vast te stellen of de
situatie op dit moment erger, minder erg of even erg is dan/als de
situatie op dat vroegere tijdstip. Maar in werkelijkheid kan zulk
een vergelijking niet worden uitgevoerd omdat er in Nederland nooit
eerder zo’n grootschalig onderzoek als het onderhavige heeft
plaatsgevonden. Met andere woorden: er is, in de tijd gezien, geen
vergelijkingspunt voorhanden. Dat kan natuurlijk wel worden
geschapen, maar alleen als er flink zou
worden genvesteerd in een historisch-criminologisch onderzoek. Op
dit moment kunnen – zoals in enkele deelrapporten ook is
geprobeerd, bijvoorbeeld in het rapport over de situatie te
Amsterdam en in dat over de rol van autochtone criminele groepen –
aan de hand van de schaarse gegevens die over de geschiedenis van
de georganiseerde criminaliteit voorhanden zijn, slechts
algemeenheden worden gedebiteerd over het toegenomen belang van de
drugshandel, de verdere internationalisering van de georganiseerde
criminaliteit, enzovoort.
… in vergelijking met die in andere landen
De andere theoretische mogelijkheid om de (relatieve) ernst van
de huidige situatie vast te stellen bestaat erin om een
vergelijking in de ruimte door te voeren, dit wil zeggen een
vergelijking tussen de Nederlandse situatie en de situatie in de
omringende landen. Zulk een vergelijking zou de mogelijkheid bieden
om aan te geven dat de situatie hier qua aard van de georganiseerde
criminaliteit (het weze nog maar eens herhaald!) even erg, minder
erg, of erger is dan/als in een of meer van de omringende landen.
Maar ook deze vergelijking kan in werkelijkheid niet of nauwelijks
worden doorgevoerd, en eigenlijk om dezelfde reden als hiervoor
werd genoemd ter verklaring van het feit dat een serieuze
vergelijking in de tijd op dit moment ook niet tot de mogelijkheden
behoort: in de meeste betrokken landen heeft niet het onderzoek
plaatsgevonden dat voor het maken van zulk een vergelijking
noodzakelijk is (Martens en Pulley, 1984; Martin en Romano, 1992).
In Belgi is tot op heden zeer weinig onderzoek met betrekking tot
georganiseerde criminaliteit verricht. Meer recent hebben alleen de
werkzaamheden van de Parlementaire Enqutecommissie Mensenhandel
geleid tot enkele studies over de aard en omvang van de
vrouwenhandel en de bijbehorende politiecorruptie (Fijnaut, 1993).
Ook in Frankrijk is de georganiseerde criminaliteit tot op dit
moment geen voorwerp van enig omvattend wetenschappelijk onderzoek
geweest. Enkele jaren geleden heeft een Parlementaire
Enqutecommissie wel enig onderzoek verricht naar de activiteiten
van de Italiaanse mafia in Frankrijk en omstreken, maar dit
onderzoek heeft geen vervolg gekregen in de vorm van een diepgaand
en veelomvattend onderzoek (Assemble Nationale, 1993). Met het
Verenigd Koninkrijk is het tot nu toe niet veel beter gesteld dan
met Belgi en Frankrijk. Er ligt een enkel flinterdun rapportje van
de National Criminal Intelligence Service over de toestand in het
land (National Criminal Intelligence Service, 1993) en het Home
Affairs Committee heeft in een recent rapport over georganiseerde
criminaliteit enkele algemene uitlatingen gedaan over de aard en de
omvang van de georganiseerde criminaliteit in het land, maar
that is it: volstrekt onvoldoende voor welke zinvolle
vergelijking ook (Anderson, 1993; Levi, 1993; Hobbs, 1994). Iets
verder weg, in Zwitserland, is er in opdracht van het Ministerie
van Justitie enkele jaren geleden wel een begin gemaakt met
systematisch onderzoek naar de aard en omvang van de georganiseerde
criminaliteit in het land, maar dit onderzoek heeft empirisch
gesproken nog onvoldoende vruchten afgeworpen die een passende
vergelijking met de Nederlandse situatie mogelijk maken (Pieth en
Freiburghaus, 1993).
De enige twee landen waarmee – binnen zekere (conceptuele en
methodische) grenzen – wel een vergelijking kan worden gemaakt,
zijn Itali en Duitsland. Niet alleen omdat in beide landen al enige
jaren wel enig wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt, maar ook
omdat in deze landen belangrijke jaarlijkse algemene analyses van
de situatie worden vervaardigd. Het zou het kader van dit hoofdstuk
ver te buiten gaan om deze vergelijking ook daadwerkelijk te maken,
maar een paar vergelijkende opmerkingen zijn toch op zijn plaats.
In het deelrapport over etnische groepen en buitenlandse criminele
organisaties is ruime aandacht besteed aan de geschiedenis en de
maatschappelijke context van de Italiaanse mafia, in Itali zelf.
Daar moet hier aan voorbij worden gegaan. Wanneer men dan alleen
het rapport van het Ministero Dell’Interno over de situatie in 1993
(in het Engels gepubliceerd in 1994) in ogenschouw neemt, dan
springen de enorme verschillen met de situatie in Nederland
onmiddellijk in het oog. Daar bestaat de top van de georganiseerde
criminaliteit uit zo’n 500 groepen (families), verdeeld over de
cosa nostra, de camorra, de ‘ndrangheta en de sacra corona unita,
die de laatste jaren – ondanks alle onderlinge conflicten – nauwer
zijn gaan samenwerken en ook in organisatorisch opzicht naar elkaar
toegroeien. Al deze groepen zijn van oudsher zeer betrokken bij
alle vormen van traditionele georganiseerde criminaliteit. In de
voorbije decennia hebben zij echter ook – de ene meer dan de andere
– sterke machtsposities opgebouwd in ettelijke legale sectoren van
de economie: agro-industrie, tourisme, transport, bouwnijverheid,
enzovoort. Deze groepen hadden hiervoor het geld (vooral uit de
drugshandel), en wat niet goedschiks kon worden gekocht werd
kwaadschiks, via (dreiging met) geweld, in bezit genomen. En deze
economische machtsovername is op tal van plaatsen, tot in Rome toe,
gepaard gegaan met een overname van de politieke macht. Sedert 1991
bijvoorbeeld werden in Reggio Calabria – het territorium van de
‘ndrangheta – meer dan 400 ambtenaren in staat van beschuldiging
gesteld wegens bindingen met deze tak van de mafia (Paoli, 1994).
Welnu, de Nederlandse situatie wijkt van deze situatie in Itali op
alle wezenlijke punten helemaal of grotendeels af. Er is in
Nederland geen octopus-achtige georganiseerde criminaliteit, de
legale economische sectoren zijn hier niet overgenomen door
criminele groepen, het gebruik van geweld ligt ontzaglijk veel
lager, en van een overname van het bestuur is geen
sprake. Kortom: de situatie in Nederland is veel en veel minder
ernstig dan die in Itali. Er heersen hier geen Italiaanse
toestanden, ook al drukt de Italiaanse mafia ook in ons land haar
sporen. Opeenvolgende onderzoeken van en voor het Bundeskriminalamt
(BKA) hebben behoorlijk wat licht geworpen op de aard van de
georganiseerde criminaliteit in Duitsland. Een vergelijking met de
situatie in Nederland is echter niet alleen bezwaarlijk omdat er
met een zeer brede definitie van georganiseerde criminaliteit wordt
gewerkt, maar ook omdat het jaarlijks Lagebild Organisierte
Kriminalitt slechts berust op een inventarisatie van de lopende
opsporingsonderzoeken (zie de hoofdstukken II en III). Hoe dan ook!
In 1988 stelden onderzoekers van het BKA vast dat de georganiseerde
criminaliteit in Duitsland hoofdzakelijk bestaat uit losse
netwerken van personen en zelfstandige groepen die een zekere vaste
personele samenstelling kennen; alleen bepaalde buitenlandse
groepen kennen een meer hirarchische structuur; van echte
peetvaders is in het geheel geen sprake (Rebscher en Vahlenkamp,
1988). Deze groepen zijn in hoofdzaak actief in de klassieke
sectoren van de georganiseerde criminaliteit, maar meer en meer
beleggen zij hun illegale winsten in onroerende goederen en
bedrijven, die door stromannen worden gerund; hierbij wordt minder
geweld toegepast dan men zoal denkt; corrumpering van de overheid
is niet aan de orde. Twee jaar later werd op grond van een nieuw
onderzoek gewezen op de toenemende professionalisering en
internationalisering van de georganiseerde criminaliteit, maar de
meningen waren verdeeld over de vraag of er sprake was van enig
risico dat op korte termijn mafia-achtige structuren tot
ontwikkeling zouden komen in bepaalde gebieden van Duitsland
respectievelijk in bepaalde segmenten van de georganiseerde
criminaliteit, met alle gevolgen vandien: corrumpering van de
overheid, meer invloed op het economisch leven, etcetera (Drmann
et al., 1990). Drie jaar later werd het onderzoek
gepubliceerd van U. Sieber en M. Bgel (1993) over de logistiek van
bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit (illegale
autohandel, mensenhandel en exploitatie van prostitutie, en
illegaal gokken) in Duitsland. Zij kwamen onder meer tot de slotsom
dat in al deze domeinen een grote verscheidenheid aan criminele
groepen actief is: Das Spektrum der Strafttergruppen reicht von nur
lose bei vereinzelten Taten verbundenen Ttern bis zu streng
hierarchisch durchstrukturierten Gruppen mit Angehrigen einer
bestimmten Nationalitt (p. 373-374). Een aantal van deze groepen
gaat zeer bedrijfsmatig te werk en heeft een aanzienlijke
(financile en economische) machtspositie verworven. Van monopolies
is in deze illegale markten evenwel geen sprake, maar wel van
oligopolies. Wat wil dit meer concreet zeggen? Dat in het illegale
gokwezen zo’n 400 groepen actief zijn, in de illegale autohandel
waarschijnlijk minder, en in de prostitutie vermoedelijk veel meer.
Kortom, de term oligopolies moet hier zeer ruim worden
genterpreteerd. Veel van deze groepen nemen allerhande
tegenmaatregelen om hun illegale activiteiten af te schermen tegen
de overheid, defensieve zowel als offensieve, bijvoorbeeld
intimidatie van (potentile) belastende getuigen en omkoping van
politiemensen en leden van het openbaar ministerie. Investering van
illegale winsten in legale ondernemingen die niets van doen hebben
met de ontplooiing van de gaande illegale activiteiten, gebeurt
vooral door groepen die betrokken zijn bij de illegale autohandel.
Van controle over bepaalde legale economische sectoren is echter
geen sprake. En evenmin van controle over het openbaar bestuur.
Dit beeld van de situatie (in Duitsland) heeft vanzelfsprekend
al veel meer gemeen met het beeld dat hiervoor is geschetst van de
Nederlandse situatie dan met het beeld van de situatie in Itali. En
deze gemeenzaamheid spreekt ook uit het (vertrouwelijke)
Lagebild Organisierte Kriminalitt 1994. In 1994 liepen er
789 opsporingsonderzoeken in verband met georganiseerde
criminaliteit. Verreweg het grootste deel hiervan had betrekking op
drugshandel, eigendomsdelicten, geweldscriminaliteit, economische
delicten, prostitutie en gokken. Meer dan de helft van alle
verdachten waren buitenlanders, met name Turken, Joegoslaven,
Italianen, Polen, Vitnamezen. In 13 onderzoeken werden relaties met
de Siciliaanse mafia vastgesteld, in 12 met de camorra, in 9 met de
Russische mafia, in 8 met het Kali-kartel en in 10 met de PKK. Meer
dan tweederde van de onderzoeken had betrekking op groepen die
internationaal opereren. In 327 onderzoeken werden geweld en andere
middelen (brandstichtingen bijvoorbeeld) toegepast om mensen te
intimideren. Ambtelijke corruptie werd vastgesteld in 28
onderzoeken; in 55 onderzoeken te nauwe relaties tussen misdadigers
en personeel in het gevangeniswezen. Dat criminele groepen gewone
firma’s en dekmantelfirma’s gebruiken om hun eigenlijke illegale
activiteiten beter te kunnen afwikkelen, komt veelvuldig voor. Dat
hierdoor sprake zou zijn van heuse vervlechting tussen legale
economische sectoren en georganiseerde criminaliteit wordt in deze
analyse niet met zoveel worden geponeerd.
Worden deze beelden van de situatie in Duitsland nu gelegd naast
het beeld van de situatie in Nederland dat in de vorige
hoofdstukken is geschetst, dan kan – alle verschillen in definitie
en methode, en ook die in grootte tussen beide landen, ten spijt –
worden gezegd dat de situatie hier in een aantal opzichten in het
algemeen veel gelijkenis vertoont met de situatie in dit buurland,
bijvoorbeeld waar het gaat om de afwezigheid van criminele controle
over legale economische sectoren en de toepassing van defensieve en
offensieve afschermingsstrategien. Een belangrijk verschil lijkt te
zijn dat in Duitsland criminele groepen actief zijn die in
Nederland niet (Vitnamese, Poolse) of in veel mindere mate
(Joegoslavische, Italiaanse) voorkomen. Tenslotte moet
volledigheidshalve worden opgemerkt dat zowel Europol als de
Europese Raad niet zo lang
geleden een eerste poging hebben gedaan om een kenschets van de
georganiseerde criminaliteit in de Europese Unie te geven. Hoe
verdienstelijk deze pogingen op zichzelve ook reeds zijn, hun
resultaten zijn nog te algemeen om te kunnen dienen als een geldige
en bruikbare Europese maatstaf voor de bepaling van de ernst van de
(aard van de) georganiseerde criminaliteit in Nederland.