VII.3. Besluit
Vorenstaande beschrijvingen maken duidelijk dat ook in Nederland
de democratische rechtsstaat, vooral in de vorm van de
strafrechtspleging, tegenwoordig op uiteenlopende manieren onder
druk wordt gezet door criminele groepen. Hoe hoog deze druk is valt
in het algemeen niet te beantwoorden. Wel is duidelijk dat hij in
Amsterdam de laatste jaren veel hoger is geweest dan in steden als
Arnhem, Nijmegen en Enschede. Er kan dus eigenlijk alleen in
relatieve termen iets over worden gezegd. Maar dit neemt niet weg
dat kan worden gesteld dat ook in Arnhem de spanning in welbepaalde
gevallen hoog is opgelopen. Bij het vorenstaande moet worden
aangetekend dat de toepassing van contrastrategien tot op dit
moment kennelijk goeddeels beperkt is gebleven tot ambtenaren in
uitvoerende functies bij overheidsorganen die het meest direct zijn
betrokken bij de repressieve bestrijding van georganiseerde
criminaliteit, in het bijzonder de (algemene en reguliere)
politiediensten, de koninklijke marechaussee en de douane. En dit
ligt natuurlijk ook voor de hand: zij belichamen het meest tastbaar
het risico dat de democratische rechtsstaat die zich teweerstelt,
betekent voor criminele groepen. Er is dus geen sprake van dat
zulke groepen langs de weg van corruptie en/of intimidatie
belangrijke overheidsdiensten, laat staan gewichtige bestuurlijke
organen of autoriteiten, onder controle zouden hebben. Niettemin
geven enkele voorvallen uit de genoemde steden aan dat in elk geval
op plaatselijk niveau de grens tussen openbaar bestuur (lees:
(deel)gemeenteraad) en criminele groepen niet absoluut is en dus
zorgvuldig moet worden bewaakt.