• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – VI.2. De rol van de vrije-beroepsbeoefenaars

    VI.2. De rol van de vrije-beroepsbeoefenaars

    In de afgelopen jaren zijn enkele vrije-beroepsbeoefenaars in
    opspraak geraakt omdat zij banden zouden onderhouden met de
    georganiseerde misdaad. Ook binnen de beroepsgroepen zelf is
    toenemende zorg ontstaan over de dreiging die van de georganiseerde
    criminaliteit uitgaat op de integriteit van deze vrije beroepen. In
    dit kader zijn vooral de advocatuur, het notariaat en de
    accountancy van belang. Hoe zeer deze beroepen inhoudelijk ook van
    elkaar verschillen, zij zijn alle drie professionele
    beroepen. Van professionele beroepsbeoefenaars wordt verwacht dat
    zij op grond van de maatschappelijke functie van hun beroep een
    zekere mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen. Deze
    maatschappelijke functie gaat gepaard met een aantal privileges,
    zoals een monopoliepositie met betrekking tot het verlenen van
    bepaalde diensten en een verschoningsrecht voor de advocaat en de
    notaris. De maatschappelijke status van deze beroepen, vooral dat
    van de traditionele professionele beroepsbeoefenaars als de
    advocaat en de notaris, komt tot uitdrukking in hun uitstraling van
    respectabiliteit en betrouwbaarheid. Het fundamentele belang van
    dit goede vertrouwen voor het maatschappelijk verkeer kan moeilijk
    worden overschat.

    De gecombineerde aanwezigheid van financieel-juridische kennis
    en van de uitstraling van betrouwbaarheid maakt advocaten,
    notarissen en accountants tot aantrekkelijke potentile partners
    voor de georganiseerde misdaad. Aan de ene kant kunnen zij immers
    de benodigde deskundigheid verschaffen om bijvoorbeeld illegale
    financile transacties te verrichten of kunnen zij dergelijke
    transacties autoriseren. Op deze wijze fungeren de
    vrije-beroepsbeoefenaars als een belangrijke schakel tussen de
    opbrengsten uit de criminele activiteiten en het wegsluizen van
    misdaadgeld in de reguliere sectoren van de economie. Aan de andere
    kant bieden de vrije-beroepsbeoefenaars goede mogelijkheden bij
    afscherming. De betrokkenheid van vrije-beroepsbeoefenaars bij
    transacties kan de schijn van bonafiditeit wekken en de
    geheimhoudingsplicht biedt een belangrijke bescherming aan de
    clinten. De notaris en de advocaat bezitten de parafernalia van het
    professionele beroep (verschoningsrecht , status) en bieden
    hierdoor, vermoedelijk meer dan de accountant, effectieve
    mogelijkheden voor de afscherming van strafbare feiten en de uit
    misdrijven verkregen inkomsten. In deze paragraaf wordt nagegaan op
    welke wijze vertegenwoordigers van de hier genoemde vrije-beroepen
    op een verwijtbare manier betrokken zijn (geweest) bij de
    activiteiten van criminele organisaties. Van verwijtbare
    betrokkenheid van vrije-beroepsbeoefenaars bij strafbare
    handelingen van criminele organisaties kan in tweerlei zin sprake
    zijn. Ten eerste indien een beroepsbeoefenaar in strafrechtelijke
    zin betrokken is bij de strafbare gedragingen. Deze betrokkenheid
    kan bestaan uit het medeplegen van of medeplichtig zijn aan de
    strafbare feiten van de criminele groep, uit het begunstigen van de
    plegers van deze feiten bijvoorbeeld door het plegen van heling of
    door het belemmeren of bemoeilijken van de opsporing van de
    misdrijven en de uit misdrijf verkregen opbrengsten (vgl. art. 189
    Sr). Hier is sprake van verwijtbare betrokkenheid in enge zin.

    Daarnaast onderscheiden wij verwijtbare betrokkenheid in ruime
    zin. Hiervan is sprake als de beroepsbeoefenaar in de uitoefening
    van zijn beroep niet de nodige zorgvuldigheid in acht neemt ter
    voorkoming van misbruik van zijn beroepsuitoefening voor criminele
    doeleinden. Er is dan weliswaar niet sprake van het welbewust en
    opzettelijk meewerken aan strafbare handelingen, maar wel kan hem
    worden verweten dat hij had moeten of kunnen weten dat van zijn
    diensten misbruik werd gemaakt voor criminele doeleinden.

    Het moge duidelijk zijn dat de zorgvuldigheidsnorm verder gaat
    dan de strafrechtelijke norm. Verwijtbare betrokkenheid omvat
    volgens onze definitie meer situaties dan strafrechtelijke
    verwijtbaarheid. Deze zorgvuldigheidsnorm sluit aan bij de in
    enkele recente gedragscodes geformuleerde voorschriften. In de
    richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij
    criminele handelingen wordt onder meer gesteld dat een advocaat, zo
    lang redelijke aanwijzingen van het tegendeel ontbreken, in
    beginsel mag afgaan op de juistheid van gegevens die hem door zijn
    clint worden verstrekt; indien er evenwel redelijke aanwijzingen
    zijn, dient de advocaat onder meer de identiteit van de clint en
    het doel van de opdracht te onderzoeken; in de richtlijnen worden
    enkele specifieke voorschriften gegeven omtrent de zorgvuldigheid
    die de advocaat onder dergelijke omstandigheden in acht dient te
    nemen. Leeft hij deze niet na, dan kan hem worden verweten dat hij
    het risico heeft genomen dat van zijn dienstverlening misbruik werd
    gemaakt om strafbare feiten te plegen of af te schermen. In een
    recent arrest van het gerechtshof te Amsterdam wordt deze
    zorgvuldigheidsnorm nader omschreven. Volgens het hof kan een
    advocaat onzorgvuldig handelen wanneer hij zich onvoldoende
    realiseert dat de door de clint aangedragen feiten in strijd met de
    waarheid zijn. In casu hadden de concrete omstandigheden de
    advocaat aanleiding moeten geven om nader onderzoek in te stellen
    naar de herkomst van het geld en de door zijn clint naar voren
    gebrachte feiten. Uit voormeld onzorgvuldig gedrag kan echter, zo
    vervolgt het hof, niet de voorwaardelijke opzet worden afgeleid. De
    advocaat wordt vrijgesproken (arrest 20 juni 1995, hof
    Amsterdam).

    VI.2.1. De advocatuur

    Het stereotype beeld van de advocaat als iemand die slechts voor
    de rechtbank pleit ten gunste van de verdachte, ligt ver bezijden
    de werkelijkheid. Het werkdomein van de advocaat is bijzonder
    uitgebreid, terwijl de aard van de dienstverlening ook zeer divers
    is. Naast procesbijstand verricht de advocaat vele dienstverlenende
    werkzaamheden die ertoe strekken dat, als het even kan, de rechter
    gemeden wordt (Klijn et al., 1992, p. 31). De relatie tussen
    de advocaat en zijn clint is een vertrouwensrelatie, die door de
    wettelijk verankerde geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht
    ten opzichte van derden (inclusief de rechter) wordt
    afgeschermd.

    Naast de zojuist omschreven werkzaamheden van processuele
    bijstand en juridische advieswerkzaamheden, houden advocaten zich
    bezig met activiteiten die de eigenlijke werkzaamheden te boven
    gaan. Zo kan een advocaat een vennootschap beheren, als trusthouder
    optreden, bankrekeningen openen op naam van een ander of financile
    transacties verrichten voor derden. Wegens zijn positie als
    vertrouwensman en verschoningsgerechtigde is de advocaat hiervoor
    een interessante figuur. Het is alleen de vraag of dergelijke
    activiteiten nog wel tot de beroepsspecifieke werkzaamheden van de
    advocaat behoren, hoe ruim en rekbaar de beroepsomschrijving ook
    is.

    In de naoorlogse periode is het aantal advocaten in ons land
    verviervoudigd. In 1950 waren er ongeveer 2.000 advocaten;
    momenteel is het aantal gestegen tot ruim 8.000. Opvallend hierbij
    is dat de groei plaatsvond na twee decennia van krimp (1950 tot
    1970). Ook de schaalgrootte van de kantoren is veranderd. In 1960
    was bijna 70% van de kantoren een eenmansbedrijf en daarin was 40%
    van de advocaten werkzaam. Thans vormen de solokantoren 46% van het
    totaal. Nog slechts 15% van de advocaten is werkzaam op een
    dergelijk kantoor (Klijn et. al., 1992, p. 25-26). In
    toenemende mate is er sprake van een samengaan van advocaten,
    notarissen en belastingadviseurs binnen een kantoor.

    Tussen onafhankelijkheid en partijdigheid

    De advocaat dient zowel tegenover de overheid als tegenover zijn
    clint onafhankelijk te blijven om zijn maatschappelijke functie
    behoorlijk te kunnen vervullen. Daarom dient hij, volgens een
    gedragsregel van de advocatuur, te vermijden dat zijn vrijheid en
    onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden
    kunnen komen. Belangenverstrengeling vanwege financile of
    persoonlijke relaties, kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar
    brengen en dient te worden vermeden, zo blijkt uit de toelichting
    op deze regel in de zogeheten Gedragsregels voor advocaten
    1992.

    Naast deze onafhankelijkheid wordt echter een tweede, minstens
    zo belangrijke waarde beleden: partijdigheid. De waarde van de
    partijdigheid wordt binnen de advocatuur sterk gevoeld. In het
    volgende citaat wordt concreet verwoord hoe deze partijdigheid de
    opstelling van de advocaat bepaalt. Mijn stelling is dat je als
    advocaat de feiten aanneemt zoals een clint je die vertelt (…) Ik
    ben de mond van mijn clint en ik presenteer de feiten aan de
    rechter zoals de clint die mij heeft verteld. En de rechter mag en
    zal nooit van mij verwachten dat ik die feiten heb gecontroleerd
    (VN, 8 oktober 1994, p. 33). Dat hoge prioriteit aan partijdigheid
    wordt toegekend, blijkt ook uit een onderzoek van de
    rechtssociologe De Groot-Van Leeuwen. Wanneer zij haar respondenten
    (advocaten) spanningen voorhoudt tussen het algemene belang en het
    belang van de individuele clint, blijken deze vrijwel altijd
    radicaal voor de clint te kiezen (1995, p. 108).

    Als gevolg van deze radicale keuze loopt de advocaat het risico
    dat het evenwicht tussen onafhankelijkheid en partijdigheid wordt
    verstoord en hij verzeild raakt in een situatie waarin hij slechts
    de amorele uitvoerder is van de wensen van zijn clint. Dit betekent
    ook dat de advocaat zijn gevoel voor rechtvaardigheid en zijn
    gevoel van verantwoordelijkheid voor de rechtsstaat bij het
    verdedigen van zijn clint uitschakelt.

    Een professionele norm die borg staat voor de onafhankelijkheid
    is dat de advocaat zich van een zaak dient los te maken indien hij
    deze in gemoede niet rechtvaardig acht. Concreet zou dit betekenen
    dat de advocaat bij het aanvaarden van diensten steeds kritisch
    dient te toetsen wie de clint is, wat hij wil en waarom hij juist
    hem deze dienst vraagt. Deze professionele norm van de
    onafhankelijke beroepsuitoefening lijkt aan geldingskracht in te
    boeten. De advocatuur raakt in toenemende mate in de ban van de
    commercialisering. Op het terrein van bijvoorbeeld reclame en
    publiciteit wordt steeds meer toegestaan. Bovendien is er sprake
    geweest van een grote toename van het aantal advocaten. Deze
    omstandigheden hebben ertoe geleid dat het professionele karakter
    van het beroep van advocaat is afgenomen. Het beroep krijgt meer en
    meer het karakter van een gewoon, commercieel beroep.

    Deze evolutie wordt nog eens treffend gellustreerd door de
    veranderingen die in de afgelopen decennia in de gedragsregels
    hebben plaatsgevonden. Behoorde aanvankelijk het levensgedrag van
    advocaten tot de vaste kern van de gedragsregels, sedert 1992 is
    het priv-gedrag van de advocaat buiten het bereik van de code
    geplaatst. Tegenwoordig is alleen het beroepsmatig handelen van de
    advocaat aan de code en aan het tuchtrecht onderworpen, waarbij
    vooral de nadruk is komen te liggen op de bescherming van de goede
    relatie tussen de advocaat en zijn clint (De Groot-Van Leeuwen,
    1995, p. 113).

    Recapitulerend, er bestaat tussen de beide waarden van
    onafhankelijkheid en partijdigheid een wankel evenwicht, vooral
    wanneer de advocaat door dubieuze clinten (in casu criminele
    groepen) wordt benaderd. Is de advocaat in staat zijn
    onafhankelijkheid te behouden wanneer een dubieuze clint op handige
    wijze inspeelt op zijn partijdigheid?

    Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht

    In de Gedragsregels voor advocaten 1992 wordt uitvoerig ingegaan
    op de
    geheimhoudingsplicht van de advocaat. De advocaat dient te zwijgen
    over de bijzonderheden van de door hem behandelde zaken, de persoon
    van de clint en de aard en omvang van diens belangen.

    Ook in de wet zijn enkele bepalingen opgenomen om de
    geheimhouding in de relatie tussen advocaat en clint te waarborgen.
    De advocaat heeft, evenals de arts, de geestelijke en de notaris,
    een verschoningsrecht. Dat wil zeggen dat de advocaat in de
    geheimhouding kan volharden zelfs ten overstaan van de
    rechter-commissaris of de rechter. Het object van verschoning is
    overigens beperkt tot de informatie, gelden en schriftelijke
    stukken die hem in zijn hoedanigheid van advocaat zijn
    toevertrouwd. Dit onderstreept het belang van het maken van
    duidelijke onderscheidingen tussen beroepsspecifieke werkzaamheden
    en activiteiten (zoals het trusthouderschap) die niet tot de
    typische werkzaamheden van de advocaat behoren. De rechtspraak is
    tot dusverre terughoudend in het op deze grondslag beperken van de
    reikwijdte van het verschoningsrecht.

    Volgens de heersende leer zou het verschoningsrecht alleen in
    zeer uitzonderlijke gevallen moeten wijken voor het belang van de
    waarheidsvinding, maar de omstandigheden waarin dit van toepassing
    zou zijn, zijn tot nu toe in de jurisprudentie nog niet aan de orde
    geweest. Een huiszoeking en inbeslagneming bij een
    verschoningsgerechtigde kan zonder diens toestemming alleen
    plaatsvinden indien het gaat om objecten die niet onder zijn
    verschoningsrecht vallen. Het gaat hier dan om brieven of
    geschriften die ofwel voorwerp zijn van een strafbaar feit of tot
    het begaan daarvan hebben gediend ofwel bescheiden die de advocaat
    niet in zijn hoedanigheid van advocaat onder zich heeft. Het
    oordeel of het om zulke brieven of geschriften gaat, is in principe
    aan de verschoningsgerechtigde, waardoor het risico van het
    misbruik van het verschoningsrecht door een foute advocaat
    levensgroot aanwezig is. Onder de objecten van geheimhouding en
    verschoning vallen in beginsel ook de kantoorrekeningen en
    derden-rekeningen van de advocaat. Momenteel staat ter discussie in
    hoeverre gelden van derden die aan het beheer van advocaten zijn
    toevertrouwd, onder de geheimhouding vallen. Recent is in kort
    geding uitgesproken dat – uitzonderingen daargelaten – het
    verschoningsrecht van een advocaat zich niet uitstrekt tot gelden
    die hij van een derde onder zich heeft (rechtbank Rotterdam, 23
    maart 1995).

    Vormen van verwijtbare betrokkenheid

    Wij hebben, zoals in hoofdstuk III is uiteengezet, diverse
    bronnen geraadpleegd om voorbeelden van verwijtbare betrokkenheid
    van advocaten op het spoor te komen. In totaal werden 29 gevallen
    verzameld, die alle vermeld staan in het deelrapport over de
    vrije-beroepsbeoefenaars. Deze gebeurtenissen speelden zich af in
    de periode 1990 tot heden. In 1993 werd door het toenmalige hoofd
    CRI J. Wilzing ook een inventarisatie gemaakt van de betrokkenheid
    van advocaten bij criminele groepen. Deze inventarisatie, opgemaakt
    op basis van Finpol-meldingen, bevat de namen van 11 advocaten. Van
    de door Wilzing genoemde gevallen komen er 4 in onze inventarisatie
    voor. De overige gevallen waren naar ons oordeel te onduidelijk en
    onvolledig om te worden gebruikt.

    Enkele voorvallen betreffen advocaten die in partijdigheid over
    de schreef gingen. Een voorbeeld hiervan is de advocaat die de
    belangen verdedigt van enkele hashhandelaren. Een hashtransport
    wordt in het buitenland onderschept en enkele Nederlandse
    verdachten worden aangehouden. De Nederlandse advocaat reist hierop
    af naar het buitenland en vraagt de toegevoegde Franse advocaat een
    briefje met de volgende tekst aan een van de aangehouden verdachten
    te overhandigen: Hou je rustig, er is genoeg verkeerd gegaan,
    probeer het goed te maken want we weten je te vinden, (naam
    afzender).

    Advocaten als deze persoon hebben hun onafhankelijke
    beroepshouding verloren door als brievenbus of boodschappenjongen
    voor anderen te fungeren. Van andere orde zijn de activiteiten van
    advocaten om criminele vermogens veilig, dat wil zeggen afgeschermd
    van fiscus en justitie, te beleggen. Een voorbeeld hiervan is de
    Nederlandse advocaat die al jaren de belangen van een drugsdealer
    behartigt. Deze clint wordt aangehouden en is er bevreesd voor dat
    justitie beslag zal leggen op zijn banktegoeden in Luxemburg. De
    advocaat krijgt een volmacht om de tegoeden van de rekening af te
    halen en probeert het plan vervolgens persoonlijk uit te voeren. De
    advocaat neemt bovendien een collega in Luxemburg in de arm en
    vraagt hem hoe het geldspoor (de relatie tussen de dealer en het
    geld) kan worden doorbroken. De advocaat wordt bij zijn pogingen
    het geld van de bank te halen aangehouden. In deze gevallen
    ontwierpen de geraadpleegde advocaten constructies om de fiscale en
    strafrechtelijke nasporing van het misdaadgeld van hun clinten te
    belemmeren. Dikwijls verrichtten de advocaten hierbij ook concrete
    uitvoeringshandelingen. Voorvallen als deze illustreren hoe met de
    deskundige inbreng van een civiele advocaat misdaadgeld aan de
    opsporing wordt onttrokken en in de reguliere economie kan worden
    gesluisd. Een volgende reeks voorbeelden die in het deelrapport
    wordt weergegeven, heeft betrekking op misbruik van de positie van
    de advocaat als geheimhouder. Zoals eerder gesteld, is
    geheimhouding een belangrijke waarborg voor het ontstaan van een
    vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn clint. De
    geheimhouding is echter ook een prachtige dekmantel voor illegale
    activiteiten. De verwijtbare betrokkenheid van de advocaat kan
    eruit bestaan dat hij zijn positie als geheimhouder misbruikt of
    laat misbruiken voor de afscherming van criminele activiteiten. Dit
    kan zowel betrekking hebben op schriftelijke stukken als op gelden
    die door de advocaat ten behoeve van zijn clint worden beheerd. In
    een aantal gevallen werd een advocaat (of een notaris)
    tussengeschoven in een keten van financile transacties. Bedragen
    die op een kantoorrekening worden gestort, zijn in beginsel goed
    afgeschermd, althans deze behoeven niet krachtens de Wet MOT
    (Melding Ongebruikelijke Transacties) te worden gemeld. Aan de
    afscherming is nog een ander aspect verbonden: misleiding van
    banken, politie, handelspartners en dergelijke, doordat de
    advocaat, als respectabel functionaris, naar voren wordt geschoven.
    De betrokkenheid van de advocaat bij een bepaalde constructie geeft
    bijvoorbeeld vertrouwen in de goede bedoelingen van de fraudeur. De
    voorbeelden in het deelrapport hebben betrekking op de rol van de
    advocaat in het uitvoeren van financile transacties: de advocaat
    introduceert (criminele) clinten bij een bank, opent zelf
    bankrekeningen voor een criminele groep, int cheques of schrijft
    deze uit. De tot dusverre gegeven voorbeelden hebben betrekking op
    advocaten die hun diensten en hun ambt ten behoeve van anderen
    (laten) misbruiken. In enkele gevallen bleken de betrokken
    advocaten niet alleen functioneel, maar ook zakelijk en priv
    verknoopt te zijn met een criminele groep. Zij waren als het ware
    in dienst bij een dergelijke groep en verrichtten er welbewust en
    regelmatig hand- en spandiensten voor. Een voorbeeld hiervan is de
    advocaat die gelden beheert voor criminelen op rekeningen waarvoor
    hij gemachtigd is en bankierswerkzaamheden verricht voor criminelen
    via zijn derden-rekening. Hij bedenkt constructies om zwart geld te
    witten en accepteert cash grote bedragen.

    VI.2.2. Het notariaat

    De notaris is een openbaar ambtenaar, die in de gevallen waarin
    de wetgever zijn tussenkomst dwingend voorschrijft, een specifieke
    overheidstaak uitoefent. Anders dan de gewone ambtenaar verkrijgt
    hij inkomen uit de opbrengst van zijn dienstverlening. In die zin
    is hij ondernemer, maar dan wel een die als monopolist opereert op
    een markt zonder veel risico’s. De belangrijkste taak van de
    notaris is het opmaken en ondertekenen van authentieke akten. Hij
    heeft de bevoegdheid, de verplichting en het monopolie akten op te
    stellen (verlijden) ten behoeve van bepaalde rechtshandelingen, die
    zonder zijn tussenkomst niet tot stand kunnen komen. De notaris is
    bijvoorbeeld onmisbaar voor de rechtsgeldige overdracht van de
    juridische eigendom van onroerend goed, voor het oprichten van
    vennootschappen en voor het maken of wijzigen van testamenten. Ook
    voor enkele overige rechtskundige diensten, zoals het afhandelen
    van faillissementen en het houden van toezicht op veilingen,
    verwijst de wetgever naar de notaris.

    Naast deze werkzaamheden verricht de notaris tal van
    werkzaamheden waarvoor zijn tussenkomst niet wettelijk geboden is
    om een beoogde rechtshandeling tot stand te brengen. De notaris kan
    bijvoorbeeld desgevraagd akten opmaken van feiten of gebeurtenissen
    (onder andere schenkingen) die tegenover bijvoorbeeld de
    belastingdienst als bewijs kunnen dienen. Tenslotte kan de notaris
    vanwege zijn specifieke deskundigheid door een clint ingeschakeld
    worden om adviezen te geven. Bij deze niet-ambtelijke werkzaamheden
    fungeert de notaris als een gewone juridische dienstverlener.

    Er waren medio 1995 in totaal 1.166 notarissen en circa 1.400
    kandidaat-notarissen werkzaam. De kandidaten verrichten
    werkzaamheden in dienst en uit naam van de notaris. De meeste
    notarissen zijn eenpitters; in totaal betreft het 509 notarissen.
    De overigen zijn geassocieerd met andere notarissen, advocaten
    en/of belastingadviseurs.

    Tussen ministerieplicht en onderzoekplicht

    De notaris is, vanuit de criminele groep bezien, een onmisbare
    schakel in tal van dubieuze constructies. Of het nu gaat om de
    oprichting van BV’s waarmee gefraudeerd gaat worden, of om
    witwasoperaties waar onroerend goed mee is gemoeid of waarbij
    rechtspersonen worden gebruikt, de tussenkomst van de notaris is
    wettelijk voorgeschreven. In deze zin is er een grote mate van
    potentile betrokkenheid tussen het notariaat en de georganiseerde
    criminaliteit. Als openbaar ambtenaar casu quo als de functionaris
    wiens tussenkomst dwingend is voorgeschreven, heeft de notaris veel
    minder speelruimte dan bijvoorbeeld de advocaat of de accountant om
    clinten of diensten te weigeren. Sterker nog, hij is volgens de
    heersende leer in beginsel zelfs verplicht om zijn diensten te
    verlenen als daarom wordt gevraagd. Op deze ministerieplicht kan
    alleen uitzondering worden gemaakt als de notaris gegronde redenen
    heeft om zijn dienst te weigeren. Als algemene norm geldt dat
    notarissen hun dienst moeten weigeren in geval hun medewerking
    wordt verzocht voor het verlenen van rechtshandelingen die in
    strijd zijn met het recht, de openbare orde, de goede zeden en de
    gedragsregels. De notaris heeft, vergeleken met bijvoorbeeld de
    advocaat, een belangrijke handicap bij het weigeren van
    dienstverlening. Hij mag bij dienstweigering niet afgaan op vage
    verdenkingen en vermoedens, maar dient de redelijke overtuiging te
    hebben dat de zaak niet deugt. Het probleem is echter dat de
    notaris weinig mogelijkheden heeft om recherche te plegen. Wie moet
    hij raadplegen en hoe kan hij de gegevens verifiren? In hoeverre
    verzet de geheimhoudingsplicht zich tegen het inwinnen van
    inlichtingen bij bijvoorbeeld de CRI of de afdeling Rechtspersonen
    van het ministerie van Justitie?

    Aan de uitoefening van het notarisambt zijn onverbrekelijk de
    begrippen onpartijdigheid en onafhankelijkheid verbonden. Uit de
    onpartijdige belangenbehartiging vloeit voort dat de notaris zijn
    diensten niet lijdelijk kan verrichten. Volgens de huidige,
    algemeen aanvaarde opvatting binnen het notariaat kan de notaris er
    niet mee volstaan om zich strikt te houden aan de formele
    bepalingen en zich voor het overige geheel lijdelijk op te stellen.
    De notaris heeft een onderzoekplicht, dat wil zeggen, hij dient een
    actieve houding te hebben om ervoor te zorgen dat de belangen van
    een van de betrokken partijen als gevolg van diens juridische
    onkunde of van het feitelijke overwicht van de andere partij niet
    worden geschaad. Dit impliceert onder meer dat de notaris de
    partijen dient voor te lichten over de juridische en financile
    gevolgen die transacties kunnen hebben.

    Onpartijdigheid en onafhankelijkheid beperken de mogelijkheden
    van de notaris in een aantal opzichten om ondernemer te worden. Het
    is de notaris bijvoorbeeld niet toegestaan om als bemiddelaar op te
    treden bij de financiering of de overdracht van onroerend goed. Ook
    zijn de mogelijkheden begrensd om buiten de traditionele ambtelijke
    taakuitoefening te treden. Hoewel de Koninklijke Notarile
    Broederschap (KNB) in de afgelopen jaren propageert dat het
    notariswerk meer inhoudt dan het verlijden van akten, zijn de
    mogelijkheden voor commercile advisering beperkt. Concluderend, de
    notaris heeft aan de ene kant de plicht zijn diensten te verlenen
    en is in deze zin lijdelijk, maar aan de andere kant heeft hij ook
    een onderzoekplicht en dient hij recherche in te stellen als de
    gevraagde dienstverlening vraagtekens oproept. Het risico bestaat
    evenwel dat de notaris, met de geheimhoudings- en
    dienstverleningsplicht aan zijn zijde, het zekere voor het onzekere
    neemt en zich lijdelijk opstelt bij het verrichten van diensten,
    zelfs in de gevallen waarbij hij zelf grote vraagtekens zet.

    Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht

    De notaris zweert bij zijn ambtsaanvaarding dat hij de grootst
    mogelijke geheimhouding zal betrachten omtrent de inhoud van de
    akten. Op grond van het verschoningsrecht van de notaris kan dit
    ambtsgeheim ook ten overstaan van de rechter in stand blijven. Dit
    verschoningsrecht reikt ver; het geldt voor alles wat met
    betrekking tot clinten op het notariskantoor bekend wordt en niet
    alleen voor wat er in de akten staat. Ook de mogelijkheden om via
    huiszoeking en inbeslagneming bewijsmateriaal op het notariskantoor
    te vergaren, zijn zeer beperkt. In beginsel kunnen bij notarissen
    geen huiszoekingen plaatsvinden. De notaris dient als getuige of
    bij een huiszoeking te beoordelen of de gevraagde informatie aan
    hem in zijn hoedanigheid van notaris is toevertrouwd en als object
    van verschoning dient te gelden. Het is niet duidelijk of ook de
    zogeheten buitenwettelijke werkzaamheden van de notaris onder het
    bereik van het verschoningsrecht vallen. Volgens Van Domburg zou
    dit alleen het geval zijn indien deze werkzaamheden noodzakelijke
    hulpverlening betreffen voor een in juridische nood verkerende
    rechtzoekende (Van Domburg, 1994, p. 90). De jurisprudentie laat
    hierover echter nog onduidelijkheid bestaan.

    Het verschoningsrecht is niet absoluut. De rechter beoordeelt
    (marginaal) of de notaris terecht een beroep op zijn
    verschoningsrecht doet. Wanneer het strafrechtelijke onderzoek
    betrekking heeft op misbruik van het notarisambt, kan de rechter
    besluiten dat de notaris niet langer een beroep op zijn
    verschoningsrecht kan doen (Udink, 1993, p. 88). Een notaris kan
    zich overigens niet beroepen op het verschoningsrecht, wanneer
    tegen hem in het kader van de tuchtrechtspraak een klacht is
    ingediend.

    Als gevolg van deze beschermde positie is de notaris een
    aantrekkelijke dekmantel voor criminele activiteiten. Reeds in 1983
    wees de toenmalige voorzitter van de KNB Sasse erop dat de door de
    geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht sterk afgeschermde
    relatie tussen de notaris en zijn clint een groot gevaar kan
    inhouden. Het notariskantoor zou een vluchtheuvel kunnen worden
    voor personen en belangen die geen aanspraak op bescherming mogen
    maken (Sasse, 1983, p. 620 e.v.).

    Vormen van verwijtbare betrokkenheid

    Wij hebben dezelfde bronnen gebruikt als bij de advocatuur het
    geval was om op het spoor te komen van verwijtbare betrokkenheid
    van notarissen bij criminele groepen. Deze bronnen zijn vermeld in
    hoofdstuk III. In totaal werden 13 gevallen gevonden. De eerder
    genoemde lijst van Wilzing bevat de namen van 4 notarissen van wie
    twee ook in onze inventarisatie zijn opgenomen. De overige twee
    gevallen zijn niet opgenomen, omdat deze naar onze mening
    onvoldoende duidelijk zijn.

    De aangetroffen voorbeelden van verwijtbare betrokkenheid hebben
    vooral betrekking op de omstandigheid dat de notaris zich leent
    voor het afschermen van misdaadgeld. In een aantal gevallen bestond
    de betrokkenheid uit het verlenen van ambtelijke dienstverlening,
    terwijl er gegronde redenen waren om deze dienst te weigeren. Zo
    was er een notaris die zijn medewerking gaf aan een het uitvoeren
    van een A-B-C(-D) transactie, die bedoeld was om misdaadgeld wit te
    wassen. Deze notaris passeerde op n dag driemaal een transportakte
    met betrekking tot hetzelfde pand, waarbij de waarde toenam van 7
    via 14 naar 21 miljoen gulden. De notaris verrichtte de ambtelijke
    dienstverlening zonder meer. In een ander geval verleende een
    notaris geregeld zijn medewerking aan de oprichting van BV’s
    terwijl hij kon weten dat de formele oprichters slechts strofiguren
    waren en dat de echte oprichter een handelaar was in BV’s. Veel van
    deze BV’s werden gebruikt bij faillissementsfraudes.

    Hoe gevarieerd de beide bovenstaande voorvallen ook zijn, zij
    hebben met elkaar gemeen dat de notaris eigenlijk wel weet dat er
    iets niet deugt, maar geen verantwoordelijkheid voelt daar iets
    tegen te ondernemen. Hij verleent diensten terwijl de
    omstandigheden ernaar waren om deze diensten te weigeren. Een
    andere categorie van voorbeelden heeft betrekking op het misbruik
    maken van de status van het notarisambt. In deze voorbeelden wordt
    de uitstraling van onkreukbaarheid die de notaris en het
    notariskantoor nog steeds heeft, misbruikt om tegenover anderen
    vertrouwen te wekken in het ogenschijnlijk bonafide karakter van
    malafide transacties. Een voorbeeld hiervan is de notaris die zijn
    naam en rekening verbindt aan een zogenaamde advanced fee-fraude.
    De fraudeur incasseerde in het concrete geval vooruitbetalingen van
    beleggers ten bedrage van 750.000 dollar. In een ander geval werd
    getracht via de tussenkomst van een notariskantoor ruim 2 miljoen
    buitenlandse valuta om te wisselen in dollars. Tenslotte was er een
    geval dat na de strafzaak tegen de Amsterdamse notaris S.-S. uit
    1983 zonder enige twijfel de cause clbre van het notariaat in de
    jaren negentig is. Deze notaris heeft zich begin jaren negentig op
    grote schaal beziggehouden met het namens derden aanbieden van
    leningen aan voornamelijk buitenlandse personen. Deze personen
    dienden voor het verkrijgen van de lening 20% van het te lenen
    bedrag op rekening van de stichting van de notaris te storten. In
    totaal zijn op deze wijze door de stichting enkele miljoenen
    dollars ontvangen. Het verwijt dat de notaris wordt gemaakt, is dat
    hij de legale herkomst van deze gelden onvoldoende heeft
    geverifieerd. Als notaris/trustee is hij de vlag geweest die de
    lading heeft gedekt; dankzij zijn tussenkomst bleef verborgen wie
    de derden waren die de leningen verstrekten. Het is zeker niet
    uitgesloten dat de buitenlandse personen van zichzelf leenden en
    hiermee aan hun geld een legale herkomst gaven. Een bijzonderheid
    van de affaire is dat de notaris – eufemistisch uitgedrukt – voor
    een notaris ongebruikelijke contacten heeft onderhouden. Tot de
    relaties van de notaris behoorden onder meer de adviseur van een
    bekende mafiafamilie uit New York en een puissant rijke Italiaanse
    oplichter, gespecialiseerd in afpersingen en het uitschrijven van
    ongedekte cheques. Ook enkele Nederlandse oplichters behoorden tot
    de klantenkring van deze notaris. De notaris is inmiddels uit het
    ambt gezet.

    VI.2.3. De accountancy

    De accountant stelt de betrouwbaarheid van financile gegevens
    vast. Deze controlerende taak kan hij uitoefenen in dienst van een
    bedrijf ten behoeve van dit bedrijf (interne accountant), als
    (zelfstandig) accountant-administratieconsulent of als openbare
    accountant in dienst van een van de accountantskantoren. Doorgaans
    vervult een registeraccountant (RA) de functie van openbaar
    accountant. In deze laatste functie heeft hij de exclusieve
    bevoegdheid de jaarrekening van een onderneming van een verklaring
    te voorzien, die gebruikt mag worden in het maatschappelijke
    verkeer. Dit houdt in dat derden op de betrouwbaarheid van deze
    verklaring af moeten kunnen gaan en dat derhalve hoge eisen worden
    gesteld aan de onafhankelijkheid van de openbare accountant.

    Naast de controlerende taak van de accountant kan een belangrijk
    deel van de werkzaamheden bestaan uit advisering op belasting-,
    administratief en managementsgebied. In deze positie van adviseur
    en controleur ten behoeve van de onderneming heeft hij een
    vertrouwensrelatie met zijn opdrachtgevers. De geheimhoudingsplicht
    is hiervan een uitvloeisel, ofschoon de accountant zich niet kan
    beroepen op een wettelijk erkend verschoningsrecht. De interne
    accountant dient in de eerste plaats de belangen van de onderneming
    waar hij werkzaam is. Hier vervult hij een controlerende of
    adviserende en beleidsondersteunende rol. Als controleur kan hij
    eveneens een verklaring geven bij de jaarrekening, maar vanwege
    zijn dienstverband bij de onderneming mag deze niet aan het publiek
    bekend gemaakt worden. Hierin ligt een belangrijk verschil met de
    openbare accountant.

    De accountancy als beroepsgroep heeft deze eeuw een zeer grote
    vlucht gemaakt en telt thans naar schatting meer dan 11.000 actieve
    leden. Er is binnen de beroepsgroep een toenemende
    commercialisering en uitbreiding van de dienstverlening waar te
    nemen, waarbij op kantoorniveau intensief wordt samengewerkt met
    fiscalisten en organisatieadviseurs. In de jaren zeventig en
    tachtig heeft, mede als gevolg van uitbreiding van het takenpakket,
    een fusiegolf en concentratie plaatsgevonden. Thans is meer dan de
    helft van de openbare registeraccountants in dienst bij een van de
    vijf grote accountancykantoren waar meer dan 100 openbare
    registeraccountants werken (NIVRA-jaarverslag 1993/1994, p.
    30).

    Tussen objectiviteit en afhankelijkheid

    Belangrijke waarden van het beroep zijn betrouwbaarheid en
    objectiviteit. Zo dient de accountant, die in zijn optreden jegens
    anderen een bijzonder belang vertegenwoordigt – bijvoorbeeld als
    accountant van een bedrijf – dit aan de betrokkenen kenbaar te
    maken. Ook dan moet hij een zo groot mogelijke objectiviteit in
    acht te nemen, zodat hij bijvoorbeeld feiten die in het nadeel van
    zijn opdrachtgevers zijn, niet mag verzwijgen. De openbare
    accountant die als zodanig optreedt, heeft daarnaast nog te voldoen
    aan de eis van onafhankelijkheid van de opdrachtgever en andere
    belanghebbenden. Dit alles brengt met zich mee dat vertrouwen
    gesteld moet kunnen worden in de getrouwheid van de verklaringen
    van de accountant. Er is een spanningsveld tussen aan de ene kant
    de gevraagde objectiviteit van de accountant en aan de ander kant
    een zekere afhankelijkheid ten opzichte van de opdrachtgever of de
    onderneming waar de accountant werkzaam is. Het is, met andere
    woorden, de vraag of de accountant altijd in voldoende mate
    onpartijdig en objectief kan zijn. Emanuels (1995) heeft aan
    openbare accountants een achttal aan de praktijk ontleende casus
    voorgelegd die de accountant voor een professioneel dilemma
    stellen. Hieruit bleek dat deze accountants gevoelig zijn voor de
    wensen en eisen van de clinten. Volgens Emanuels (1995, p. 160)
    gaat dit vooral op voor situaties waarbij de invloed en macht van
    de clint ten opzichte van de accountant relatief groot is. Hij
    noemt in dit verband twee ontwikkelingen die de onafhankelijkheid
    van de openbare accountant bedreigen. Enerzijds een grotere
    concurrentie door de toename van de commercialisering en het aantal
    RA’s en AA’s. Anderzijds signaleert hij het mondiger worden van de
    klant, die zich steeds minder onvoorwaardelijk onderworpen voelt
    aan controle door een toegenomen financile kennis binnen de
    bedrijven en doordat de accountant zich steeds meer opstelt als
    gesprekspartner door als adviseur en vertrouwensman op te treden
    van de gecontroleerde organisatie. Volgens de auteur vragen deze
    ontwikkelingen van de accountant een steeds grotere inspanning om
    bij zijn controle onafhankelijk te blijven.

    Vormen van verwijtbare betrokkenheid

    Uit de geraadpleegde bronnen zijn zeven gevallen van verwijtbare
    betrokkenheid naar voren gekomen. Enkele hiervan hadden betrekking
    op het leveren van deskundigheid aan criminele groepen. Een
    concreet voorbeeld is het accountantskantoor dat de boekhouding
    regelde voor bedrijfjes van een groep die zich bezig hield met de
    handel in verdovende middelen. De diverse bedrijfjes fungeerden als
    dekmantel. Daarnaast beheerde het kantoor middels een trust in het
    buitenland een groot aantal bedrijven waarvan de groep op haar
    beurt weer gebruik maakte.

    De overige voorbeelden kunnen worden getypeerd als het maken van
    misbruik van de status of de uitstraling van het ambt. Een
    voorbeeld hiervan is de accountant, die in dienst trad bij de
    fraudeur A voor wie hij voorheen als openbaar accountant de
    jaarrekeningen controleerde. In zijn nieuwe functie maakte hij
    kennis met de praktijken van A en werkte hij gaandeweg mee aan het
    onjuist opmaken van de balansen waardoor bijvoorbeeld een bank
    bereid bleek geld te investeren in bedrijven van de fraudeur.

    VI.2.4. De functie van het tuchtrecht

    Over de omvang van de verwijtbare betrokkenheid in de
    advocatuur, het notariaat en de accountancy kan geen uitspraak
    worden gedaan. Op grond van de bronnen die zijn geraadpleegd, kan
    wel worden geconstateerd dat de meeste gevallen van verwijtbare
    betrokkenheid zich voordoen bij de advocaten. In elke beroepsgroep
    hebben zich in de afgelopen jaren evenwel enkele ernstige gevallen
    van betrokkenheid voorgedaan. Van met name de advocatuur en het
    notariaat kan worden gezegd dat de aard en het aantal gesignaleerde
    voorvallen erop wijst dat de verwijtbare betrokkenheid van
    beroepsbeoefenaars bij de georganiseerde crimialiteit meer dan
    alleen incidenteel van karakter is. Deze vaststelling roept de
    vraag op of de ontwikkeling van de onderhavige vrije beroepen in de
    richting van commercile dienstverlening niet de kans vergroot dat
    leden in hun midden verwijtbaar betrokken raken bij georganiseerde
    criminaliteit. Advocaten zien een markt in de juridische
    dienstverlening, notarissen verrichten naast hun traditionele taak
    ook advieswerkzaamheden en accountants begeven zich steeds
    nadrukkelijker in de wereld van financile advisering. In de
    verhoudingen binnen de beroepsgroep hebben commercialisering en
    concurrentie dus hun intrede gedaan. Toch zijn de
    vrije-beroepsbeoefenaars niet gelijk te stellen met commercile
    dienstverleners. De ideologie en het handelen worden nog steeds
    sterk bepaald door klassieke professionele waarden. Maar deze
    waarden komen meer en meer onder druk te staan onder invloed van de
    zojuist geschetste ontwikkelingen.

    Een andere vraag is die naar de rol die het tuchtrecht speelt in
    het opsporen van en disciplinaire maatregelen nemen tegen
    beroepsbeoefenaars die in hun contacten met criminele groepen over
    de schreef zijn gegaan. Voorzover kon worden nagegaan zijn
    betrekkelijk weinig gevallen van verwijtbare betrokkenheid bij de
    tuchtrechter aanhangig gemaakt. Bijna alle beroepsbeoefenaars die
    betrokken waren bij de in dit rapport beschreven voorvallen, zijn
    in functie gebleven.

    Een verklaring voor de beperkte reikwijdte van het tuchtrecht is
    dat de tuchtrechtspraak van de advocatuur en het notariaat in de
    regel wordt geactiveerd door rechtstreeks belanghebbenden.
    Behoudens de gevallen van ambtshalve ingediende klachten, geldt als
    regel: zonder klager geen klacht. De klager moet kunnen aantonen
    duidelijk een eigen belang te hebben bij de betreffende klacht,
    anders is de kans groot dat de klacht niet-ontvankelijk wordt
    verklaard. Beroepsorganisaties kunnen zelf het initiatief nemen tot
    het indienen van ambtshalve klachten, maar daar wordt maar zeer
    beperkt gebruik van gemaakt. Het ontbreekt de organisaties aan een
    opsporingsapparaat en er bestaat te weinig zicht op het individuele
    handelen van leden. Het zelfreinigend vermogen van de
    beroepsorganisaties via de tuchtrechtspraak is daarom niet bijster
    groot. Bij politie en justitie bestaat bovendien terughoudendheid
    om verwijtbaar gedrag van de vrije-beroepsbeoefenaars in
    strafrechtelijke zin aan te pakken of aan te melden bij de
    tuchtrechter. In het geval van de advocatuur zijn er enkele
    procedurele beletsels voor de toegang van de officier van justitie
    tot de tuchtrechter.

    In de afgelopen jaren is door de beroepsorganisaties het
    initiatief genomen tot het ontwerpen van nieuwe richtlijnen,
    fraudeverordeningen, meldpunten en ethische codes teneinde
    betrokkenheid te voorkomen bij de georganiseerde criminaliteit. De
    gentroduceerde maatregelen kunnen zeker een preventief effect
    hebben, maar de echt kwaadwillenden zullen zich er niet door laten
    benvloeden.

    In aansluiting op het vorenstaande moet er nog op worden gewezen
    dat de in het betrokken deelrapport beschreven voorvallen laten
    zien dat criminele groepen naast de know-how ook de kenmerken van
    het vrije beroep misbruiken: de geheimhouding en verschoning, de
    uitstraling van onkreukbaarheid en onafhankelijkheid. Het is daarom
    van belang te overwegen onder welke omstandigheden
    kantoorrekeningen, schriftelijke en mondelinge communicatie en
    dergelijke ten behoeve van de vertrouwensrelatie met de clint
    bescherming behoeven. Een aanknopingspunt biedt dat het object van
    verschoning alleen de feiten betreft die de verschoningsgerechtigde
    in zijn hoedanigheid van advocaat of notaris zijn toevertrouwd. Dit
    onderstreept het belang van het maken van duidelijke
    onderscheidingen tussen de traditionele, beroepsspecifieke
    werkzaamheden (bijvoorbeeld procesbijstand, ambtelijke
    dienstverlening) van de vrije-beroepsbeoefenaar en de activiteiten
    die in het kader van de commercile dienstverlening ook tot zijn
    werkzaamheden zijn gaan behoren.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken