V.5. De bouwnijverheid
In ons land is de bouwnijverheid een economische sector waar
veel geld in omgaat. Criminele groepen zouden in deze sector dus
met racketeering een vaste bron van inkomsten kunnen
aanboren. De sector is in elk geval erg gevoelig voor een
dergelijke illegale praktijk. Standaardisering van complete
projecten is in de bouwnijverheid vrijwel onmogelijk. Er moet ter
plekke worden gebouwd. Bovendien is het bouwproces uiterst
arbeidsintensief waardoor de kosten per produktie-eenheid erg hoog
liggen. In de bouwnijverheid moet personeel trouwens altijd naar de
bouwplaats worden gebracht in tegenstelling tot andere
bedrijfstakken die hun produktie naar gebieden met goedkopere
arbeidskrachten kunnen verplaatsen. Haar kwetsbaarheid wordt nog
verhoogd door de grote onderlinge concurrentie. Verder moeten
bouwondernemers altijd onder grote tijdsdruk werken. De
bouwnijverheid is ook zeer gefragmenteerd en flexibel. Het grote
aantal bouwbedrijven biedt aan ruim 330.000 mensen werk. De meeste
bedrijven hebben nauwelijks zelf personeel in dienst en bestaan
relatief kort. Dit korte bestaan wordt mede in de hand gewerkt door
de snelheid waarmee kan worden teruggekeerd in de bouwnijverheid.
Het is in Nederland vrij eenvoudig met een nieuwe onderneming tot
de bouwnijverheid toe te treden (personeel, kennis en
kapitaalgoederen zijn makkelijk in te huren of via een katvanger te
koop). Het aantal faillissementen in de bouwnijverheid is dan ook
groter dan in andere bedrijfstakken. Volgens een recente analyse
(Corten, 1994) is 36% van de nieuwe ondernemingen binnen drie jaar
failliet. De belangrijkste reden hiervan is het gebrek aan eigen
vermogen of kapitaal. In hoeverre er ook sprake is van frauduleuze
faillissementen is niet duidelijk.
Tenslotte mag niet uit het oog worden verloren dat
bouwondernemers erg afhankelijk zijn van het aanbod van opdrachten.
Zij moeten, om die te verwerven, zich vaak onderwerpen aan een
openbare aanbestedingsprocedure die een scherpe calculatie van de
kosten vereist. Discontinuteit in opdrachten houdt telkens weer
gevaar in voor het voortbestaan van een bouwbedrijf. Juist in een
periode tussen twee opdrachten is een bedrijf kwetsbaar.
In de bouwnijverheid is er een hoog dark number van de
gepleegde werkgeversfraudes. Hierdoor is het niet alleen moeilijk
een compleet beeld van dit soort criminaliteit te schetsen, maar
blijven ook de daders buiten het zicht van onderzoekers. In de
dossiers die het Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) ter beschikking
heeft gesteld, blijken vooral de eigenaren en boekhouders de
verdachten te zijn. De grote moeilijkheid voor zowel
wetenschapsbeoefenaren als opsporingsambtenaren is echter dat op
basis van deze schaarse gegevens niet kan worden vastgesteld of
criminele groepen deze fraudes in scene hebben gezet of dat de
aannemers en de boekhouders slechts als speelbal hebben gefungeerd.
Het is echter zo dat vrijwel alle werkgeversfraudes betrekking
hebben op de arbeidskosten. Door middel van fraude met
G-rekeningen, van illegale tewerkstelling van personeel en andere
wordt per jaar voor miljoenen aan de bedrijfsfondsen en aan de
belastingen onttrokken. Deze vormen van criminaliteit wijzen
evenwel allemaal op organisatiecriminaliteit om het hoofd boven
water te houden in een sterk concurrerende markt dan op illegale
activiteiten van criminele groepen. Het feit dat koppelbazen de
laatste jaren weer actief zijn geworden, doet aan deze vaststelling
niets af. Koppelbazerij komt inderdaad weer voor in het oosten van
het land, in Brabant en in Limburg. Maar – zo moet
daaraan direct worden toegevoegd – deze koppelbazen zijn allen
actief op de Duitse (en soms Belgische) markt. In de Nederlandse
bouwnijverheid zijn koppelbazen niet of nauwelijks bedrijvig. De
Wet Ketenaansprakelijkheid blijkt een succesvol wapen tegen
koppelbazen te zijn geweest. Door deze wet is het in ieder geval de
hoofdaannemers minder aantrekkelijk gemaakt in te gaan op zeer
verleidelijke aanbiedingen van dubieuze tussenpersonen of
koppelbazen. Op deze wijze wordt ook voorkomen dat ongewild
criminele groepen het bedrijf worden binnengelaten.
Ook langs andere weg is nagegaan of er sprake is van infiltratie
van de bouwnijverheid door criminele groepen. En wel door te
onderzoeken of aannemers het slachtoffer worden van afpersing,
brandstichting, bommeldingen en bomaanslagen, van systematische
diefstal van bouwmaterialen en gereedschappen, van fysiek geweld,
van ontvoeringen en liquidaties. Dit alles gebeurt namelijk in
landen waar de bouwnijverheid wel door de georganiseerde
criminaliteit wordt gecontroleerd. Maar in Nederland zijn hiervoor
geen aanwijzingen gevonden. Deze conclusie wordt mede ondersteund
door de analyse van de dossiers van de 25 regiokorpsen en van het
SFB en andere politile gegevens. Deze analyse toont aan dat in
Nederland in de bouwnijverheid ook geen buitenlandse of allochtone
criminele groepen actief zijn. Noch de Italiaanse mafia, noch
Chinese triades, noch Japanse yakuza-groepen, die in hun land van
herkomst alle zeer actief zijn in de bouwnijverheid, zijn hier
aangetroffen. Maar er zijn ook geen Marokkaanse, Turkse,
Colombiaanse, Surinaamse/Antilliaanse, Nigeriaanse, Ghanese,
Joegoslavische en Russische netwerken of groepen in de Nederlandse
bouwnijverheid gesignaleerd. En de studies die in Amsterdam,
Enschede, Nijmegen en Arnhem werden verricht, hebben geen ander
resultaat opgeleverd.
Het probleem kan ook nog van een andere kant worden onderzocht,
namelijk de kant van de vakbonden. In Nederland hebben de vakbonden
een belangrijke en legitieme positie in de samenleving verworven
als belangenbehartigers van de werknemers. Deze positie is
voornamelijk verkregen door een jarenlange coperatieve opstelling
ten opzichte van de overheid en de werkgevers in Nederland, zonder
overigens de eigen verantwoordelijkheid en de eigen belangen uit
het oog te verliezen. De vakbonden, ook die in de bouwnijverheid
actief zijn, hebben geen gewelddadige historie achter zich. Er
bestaat een hoge organisatiegraad van de beide bouwbonden van het
FNV en het CNV. Meer dan de helft van alle bouwvakkers in Nederland
zijn lid van een van deze bonden. Maar in tegenstelling tot hun
Amerikaanse collega’s zijn Nederlandse bouwvakkers niet
afhankelijk van vakbonden om een baan te krijgen. Ook verzorgen de
vakbonden in Nederland niet de opleiding van vakmensen waardoor zij
niet kunnen optreden als leveranciers van arbeiders met vakkennis.
Voorts is de organisatie van Amerikaanse vakbonden heel anders dan
die van de vakbonden in Nederland: de vakbonden zijn hier niet
georganiseerd naar het type werk, dus niet gefragmenteerd, en zij
zijn, in tegenstelling tot de bonden in de VS, aan een sterke,
interne democratische controle onderworpen. Zij hebben verder ook
geen financile belangen in de bouwnijverheid. Niettemin is het
belangrijk om hier te stellen dat er ook geen feiten bekend zijn
geworden die wijzen op bedreiging van vakbondsbestuurders of
kaderleden in Nederland door criminele groepen. Ontvoeringen,
liquidaties, bomaanslagen en afpersingen zijn verschijnselen
waarvan de Nederlandse vakbonden de laatste vijf jaar nimmer
slachtoffer zijn geworden. Vakbondsbestuurders zijn niet per
definitie gevrijwaard van corruptie, maar dat er in Nederland
corrupte vakbondsbestuurders zijn, is uiterst onwaarschijnlijk,
zeiden al degenen die hieromtrent zijn genterviewd.
Op grond van bovenstaande overwegingen en empirische
aanwijzingen kan worden geconcludeerd dat in Nederland geen sprake
is van enige betrokkenheid van de georganiseerde criminaliteit bij
de bouwnijverheid. Deze algemene conclusie laat de kwetsbaarheid
van de bouwnijverheid voor criminele groepen onverlet. De bouw
heeft een groot aantal kenmerken die haar kwetsbaar maken voor
infiltratie door de georganiseerde criminaliteit. Die kenmerken
bepalen in hoge mate evenwel ook de mogelijkheden voor
organisatiecriminaliteit die, zoals wij hebben gezien, vaker
voorkomt dan de officile cijfers aangeven.